| |
| |
| |
Simon Vestdijk
Zo de ouden zongen...
door Rudi van der Paardt
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De roman Zo de ouden zongen... van S. Vestdijk, geschreven van 15 maart tot 19 mei 1964, verscheen in het najaar van 1965 bij Nijgh & Van Ditmar te 's-Gravenhage/Rotterdam. Het boek bestond uit zeven delen met elk zeven paragrafen, die alle, indien men het wit en de inhoudsopgave meerekende, zeven bladzijden telden, met een totaal van 343 pagina's. Een (bijna) mathematische indeling is ook te vinden in andere romans van Vestdijk, bijvoorbeeld de Wachter-romans, maar hier is duidelijk sprake van getalsymboliek (van welke aard valt nog te bezien).
De tweede druk van 1966 was identiek aan de eerste. In de derde, en tot dusverre laatste druk, die in 1980 is opgenomen als nr. 42 van Vestdijks Verzamelde romans, zijn de delen en paragrafen (uiteraard) wel gelijk gebleven, maar is het aantal bladzijden exclusief de inhoudsopgave tot 271 teruggebracht. Mogelijk heeft de redactrice van deze uitgave, Mieke Vestdijk-van der Hoeven, geen belang gehecht aan deze zeventallen, of niet gezien dat die ook een rol spelen in het aantal bladzijden.
| |
Inhoud
Hoofdstuk I. Het huis
Roel Starmans, hoofdpersoon/verteller, ontmoet op een van zijn ‘inspectiereizen’ (niet gespecificeerd), wachtend op zijn bus, een vrouw op wie hij als jongen verliefd is geweest. Het is Jantine Schurink, die hij herkent aan het gekrijs waarmee zij een stoet kinderen in het gareel probeert te houden. Zij wisselen enkele woorden over personen die zij beiden kennen; dan gaat Jantine met het kroost op weg naar haar logeeradres en stapt Roel in de bus. De ontmoeting maakt bij hem kennelijk veel los: na een maand schrijft hij zijn jeugdherinneringen op, beginnend bij zijn twaalfde jaar. Zijn vader, hoofd van de ambachtsschool, had (zonder contract) een nieuw huis gehuurd van de aannemer Heslinga, maar moest dit al snel verlaten: deze huisjesmelker verkocht het aan een rijke familie. Na veer- | |
| |
tien dagen heeft Starmans overigens een nieuw huis, nu wel met een vast contract. Roel, die in het eerste huis had willen blijven wonen, mede (of vooral) om de mooie tuin, is woedend op Heslinga. Ook diens zoon Abram verfoeit hij, omdat die hem bij de onderwijzer van klas zeven ten onrechte beschuldigd had van het ingooien van ruiten.
| |
Hoofdstuk II. De muur
Roel krijgt Wim Paardt tot vriend, zoon van de plaatselijke dominee, verbaal minstens Roels evenknie. Hij vertelt hem van de streek die Heslinga hun geleverd heeft, maar zijn nuchtere vriend toont zich weinig onder de indruk. Zij leren, inmiddels op de hbs beland, Gilles kennen, een neef van de Bronners, die het eerdere huis van de familie Starmans nu bezitten. Met Wim ziet Roel Gilles met een opvallend lang meisje diens huis binnen gaan: het is Heslinga's dochter Koosje. De jongens klimmen op een muur om te zien wat binnen gebeurt: zij zien hen vrijen op de canapé. Als Gilles later Roel tegenkomt, verzoekt hij hem te zwijgen over wat hij heeft waargenomen: hij wil de reputatie van Koosje niet schaden.
| |
Hoofdstuk III. Schermutselingen
Er zijn plannen voor een directeurswoning op het terrein van de ambachtsschool. Heslinga komt Starmans vragen of hij die mag bouwen. Roels vader laat blijken dat hij daar niets voor voelt en Roels moeder is te ziek om een eventuele nieuwe verhuizing te doorstaan. Ook moeder Heslinga is ziek en overlijdt zelfs. Na twee maanden haalt Heslinga een nieuwe echtgenote in huis, mevrouw Grootjes. Als zij een groep voor padvindsters wil oprichten, tekent vader Starmans voor het comité van aanbeveling. Heslinga overweegt nu de bouw van een zuivelfabriekje. Alle bewoners van het gebied waarop dat gebouw moet komen, dienen hun schriftelijke goedkeuring te geven. Vader Starmans weigert, maar later blijkt zijn naam wel degelijk op een lijst te staan. Hij concludeert dat Heslinga via zijn vrouw aan de handtekening is gekomen en laat hem weten dat hij zijn bedrog doorheeft. Na een half jaar wordt mevrouw Grootjes door Heslinga weggestuurd.
| |
Hoofdstuk IV. Het boerinnetje
Roel begint inmiddels aan de vierde klas van de hbs, als zijn aandacht wordt getrokken door een blond meisje uit de eerste klas: mooi is zij niet, maar zij kan wel een geweldige keel op zetten. Zij heet Jantine Schurink, is vijftien jaar oud, en blijkt een nichtje van Heslinga, bij wie zij inwoont: haar eigen huis, een boerderij, ligt nogal ver van school. Jantine probeert op Roel indruk te maken door hem krachtig op de rug te stompen. Roel hoort bedenkelijke dingen over haar: zij zou met haar broer Hajo het hele erge hebben gedaan. Het verhaal is afkomstig van Spiekstra, die zelf een scharrel met Jantine begint, maar het ook snel weer uitmaakt. Roel slaat daarop drie tanden uit de mond van zijn klasgenoot. Diens vader presen- | |
| |
teert vervolgens een behoorlijke tandartsrekening aan Starmans, waardoor Roel gedwongen is de reden voor de vuistslag aan zijn vader uit te leggen: dat hij wilde opkomen voor een jonger meisje, nota bene een nichtje van Heslinga.
| |
Hoofdstuk V. Het bal
Als ordecommissaris voor het jaarlijkse schoolbal is Wim Paardt aangezocht. Hij heeft zijn neef Frans, die medicijnen studeert, op bezoek en stelt hem voor mee te gaan naar het bal. Roel en Wim denken dat Jantine een geschikt meisje voor hem is. Zij dansen inderdaad met elkaar, maar Frans onderneemt geen verdere stappen, omdat hij denkt dat Roel wat voor haar voelt. Die weerspreekt dat niet, sterker nog, hij beseft nu pas dat hij echt verliefd op haar is. Als hij haar naar huis brengt, kussen zij elkaar. Bij een omarming raakt Roel onopzettelijk haar borst. Jantine keert zich van hem af en gaat naar het huis van de Heslinga's. De volgende ochtend krijgt Roel van Jantine een briefje: hij vreest een afwijzing, maar het is juist een afspraakje voor een nieuwe ontmoeting.
| |
Hoofdstuk VI. De schaduwen
De relatie tussen Roel en Jantine wordt intenser en duurt in de vakantie voort. Als Jantine voor enige tijd logeert bij een tante, bezoekt Roel huize Schurink. Alleen Hajo blijkt thuis te zijn; Roel probeert tevergeefs iets over het erotisch verleden van diens zuster te weten te komen. Jantine en Roel maken fietstochten, waarbij zij door Abram en zijn jongere broertje Bart worden ‘gestalkt’. Als Roel Abram hierop aanspreekt, vertelt deze van Hajo gehoord te hebben dat hij met Jantine ‘vies in het hooi heeft gedaan’. Roel is ontzet en spreekt Jantine hierover aan, maar zij verzekert hem dat het met seks niets te maken had. Thuisgekomen verneemt hij van zijn vader dat Heslinga heeft geklaagd over ‘ongeoorloofde handelingen’ tussen Roel en zijn nichtje. Roels vader vindt het allemaal nogal overtrokken, maar geeft Roel niettemin het advies om voorzichtig te zijn. Van Jantine hoort Roel dat Abram haar ‘hoer’ heeft genoemd. Hij adviseert haar bij de Heslinga's weg te gaan.
| |
Hoofdstuk VII. De bemiddelaarster
Hajo brengt de ziek geworden Roel een briefje van Jantine: zij is door haar vader voor een jaar naar een huishoudschool in een andere stad gestuurd. Fietsend in de buurt waar Jantine verblijft, komt hij haar tegen. Zij vertelt nu waarom haar vader haar van school had genomen: hij had van Hajo gehoord dat Roel door zijn erotische contacten ruggenmergklachten had gekregen. Roel stelt ontmoetingen met Jantine voorlopig uit, omdat hij veel schoolwerk in te halen heeft. Wel heeft hij bijna elke avond ontmoetingen met Koosje, ‘de bemiddelaarster’, die veel feller is dan Jantine in erotisch opzicht (zij doet hem zelfs pijn), wat hem opwindt, maar ook een beetje bang maakt: van haar houden doet hij niet. Zij heeft het initiatief en verlegt
| |
| |
de plek waar zij vrijen steeds dichter bij het huis der Heslinga's, wat Roel niet zint. Hij zegt dat hij door de omgang met haar Jantine bedriegt: hij kan de contacten met haar niet voortzetten. Koosje vertelt daarop aan haar nichtje wat zich tussen haar en Roel heeft afgespeeld, waarop Jantine een eind maakt aan hun relatie. Als de ouder geworden Roel alles overdenkt, ligt voor hem de verklaring voor de scheiding van Jantine in het feit dat zij elkaar een jaar niet mochten zien. Daardoor was hun liefde geleidelijk doodgebloed. Hij ziet in dat hij Heslinga veel groter heeft gemaakt dan hij in werkelijkheid was. Als hij niet de hel der Heslinga's in zichzelf had opgebouwd, dan zou alles anders hebben kunnen verlopen.
| |
Interpretatie
Decor
De roman speelt zich af in het noorden des lands, in een plaats met een hbs, een stationnetje, tal van singels. Er zijn geen duidelijke indicaties van de tijd waarin de romangebeurtenissen plaatsvinden, maar het heeft er alle schijn van dat het de jaren zijn waarin ook de eerste vier delen van de autobiografische Wachterromans zijn gesitueerd: ergens in of vlak na de Eerste Wereldoorlog, en wel in Harlingen, door Vestdijk omgedoopt tot Lahringen; het stadje blijft in deze roman overigens naamloos.
| |
Titel
De titel van de roman is de helft van een bekend spreekwoord: men dient uiteraard ‘piepen de jongen’ aan te vullen. De zegswijze impliceert dat jongeren de ouders op bescheiden wijze in hun gedrag plegen te volgen. In deze roman is de situatie echter omgekeerd en valt het gedrag der ouderen in het niet bij dat van de jongeren. In concreto: tussen de frauduleuze makelaar Heslinga en de vader van Starmans bestaan diverse conflicten (het eerste en belangrijkste is dat Heslinga de familie hun pas verkregen huurhuis uitzet), die echter steeds minder negatieve gevolgen hebben voor hun onderlinge verhouding. Dat geldt niet voor Roel zelf, die zowel met Abram als later met Koosje problemen krijgt (of maakt), maar in Heslinga de vijand ziet. Een humoristische pendant van deze omkering van het spreekwoord treft men aan in de verhouding tussen vader en zoon Paardt. Dominee Paardt gaf zijn zoon de vrijheid wel of niet te geloven; Wim liet het geloof varen, maar bediende zich wel veelvuldig van de tale Kanäans. Hij leek zijn vader in Bijbelkennis te overtreffen en lardeerde zijn verhalen met de merkwaardigste vloeken.
| |
Vertelsituatie / Structuur
De roman behoort, althans voor het overgrote deel, tot het genus der retrospectieve ik-romans. In de eerste paragraaf is
| |
| |
nog geen sprake van Roels jeugdervaringen: de bladzijden zijn gewijd aan introspectie van Roel (waarvan de eerste drie regels in het presens) en de rest aan de ontmoeting tussen Roel en Jantine en hun korte gesprek in het ‘nowhereland’. Bij dat gesprek worden figuren genoemd, zoals ‘oom Heslinga’, die in het verloop van de roman een grote rol gaan spelen. In de laatste drie bladzijden blikt Roel terug op het conflict met Heslinga, die hij meer gewicht had verleend dan nodig ware geweest. Alle tussenliggende tekst is, om de titel van de recensie van criticus Jan Elemans aan te halen, ‘reconstructie van een schooldrama’. De structuur van de roman als geheel is dus cyclisch.
Als vertellend ik kan Roel in het verhaal ingrijpen, bijvoorbeeld door een gegeven visie aan te vullen of te nuanceren. Zo vult hij de aanduiding van Jantine als jonge heks met rimpels aan met verwijzingen naar werk van middeleeuwse schilders als Memlinc en Bosch (hij heeft gestudeerd, maar wat en waar wordt niet onthuld). Over zijn eigen situatie is hij niet scheutig met gegevens. Het meeste staat in de opening van de roman: hij is getrouwd, heeft twee kinderen, is niet tevreden met zijn bestaan en gaat het liefst schuil tussen zijn medemensen. De gedachte dat zijn innerlijke onvrede (symbolisch weergegeven door de troosteloze omgeving) samenhangt met zijn in de knop gebroken jeugdliefde, ligt zeer voor de hand. Tegenover zijn huidige treurige situatie staan door het weerzien met Jantine zijn herinneringen aan een gelukkig(er) verleden.
| |
Thematiek / Symboliek
Op de achterflap van het boek, zoals bekend door Vestdijk zelf geschreven, wordt Zo de ouden zongen... als volgt gekarakteriseerd: ‘De roman van een familievete, een jeugdroman, iets als een schelmenroman, en de roman van een grote liefde.’ Hieruit kunnen wij vier thema's afleiden. Als jeugdroman is Zo de ouden zongen... ook een schoolroman: verteld worden de schooljaren (het zevende jaar op de lagere school plus vijf jaren hbs) van Roel, met veel aandacht voor de verhouding tot de docenten, wier eigenaardigheden uitvoerig uit de doeken worden gedaan. Aan bod komt ook de relatie met klasgenoten: er is maar één echte vriend, Wim Paardt, een figuur die vergelijkbaar is met Max Mees uit de Wachterromans. Hun gezamenlijk bespieden van Koosje en Bronner is gedeeltelijk een schelmenstreek, maar loopt voor Roel ook vooruit op zijn eigen erotische ervaringen en wel met dezelfde Koosje. (Het begluren van seksuele handelingen dient als inwijdingsmotief: het komt al voor in Else Böhler, Duits dienstmeisje, Aktaion onder de sterren en De held van Temesa; zie het opstel van Hella S. Haasse.)
De familievete is, zoals vermeld, een reeks van conflicten tussen de families Starmans en Heslinga, die voornamelijk over huizen gaan. Roel voelt de gedwongen verhuizing uit hun eer- | |
| |
ste huis als niets minder dan een verdrijving uit het paradijs en ziet de huisjesmelker als de duivel in eigen persoon. Bovendien legt hij een verband tussen de verbanning en de hartklachten van zijn moeder. Als Heslinga bij hen in huis komt om naar de gezondheid van zijn moeder te informeren (waarschijnlijk om van zijn medeleven blijk te geven), werkt Roel, bij ontstentenis van zijn vader, de man zo snel mogelijk de deur uit.
Op drie manieren wordt de vete tussen beide families, vooral Heslinga en Roel, onderstreept. In de eerste plaats door het zevenvoud in de roman, al genoemd in ‘Achtergronden’: er zijn zeven maal zeven maal zeven bladzijden. Het is meer dan waarschijnlijk dat het zevental samenhangt met de betekenis (het thema) van Zo de ouden zongen... Het getal zeven kan diverse symbolische betekenissen hebben, maar in deze roman verwijst het, zoals Harm de Jonge op grond van Bijbelplaatsen aannemelijk heeft gemaakt, naar ‘wraak’: dan moet men denken aan Roels veroveringen op Heslinga van diens nichtje en later van zijn eigen dochter. Het wordt door Roel nergens als zodanig vermeld, maar de vrijage met Koosje is ook een afstraffing van Gilles, de neef van de Bronners, die ‘zijn’ huis hadden overgenomen.
Een tweede middel om het antagonisme tussen beide families te accentueren is het gebruik van de kleuren zwart/donker en wit/blond, symbolen voor respectievelijk slecht en goed. Zo is bijna alles aan Heslinga donker of dof: zijn ogen, zijn haren, zijn hoed en zijn overjas. De zwarte ogen van Koosje worden herhaaldelijk genoemd; zij draagt zwarte kleding, met name zwarte lange kousen. Zij wordt vergeleken met ‘een waterval die zwart uit de onderwereld stroomde’, zij is een representatie van Medusa. Roels voormalige vriend Abram verspreidt een zwarte, naargeestige geur en gooit als hij in de klas ruzie krijgt met Roel, zwarte inkt over diens schrift. Jantine verblijft dan wel een schooljaar bij haar oom (haar moeder is een Heslinga), maar als een Schurink vertoont zij andere kenmerken: bij haar eerste introductie wordt zij meteen als bleek en blond aangeduid; zij heeft bleekblauwe ogen; zij draagt tijdens het bal een bloesje met de kleuren blauw en wit, die verwijzen naar Maria.
Een derde antithese in dit verband is die van de tegenstelling tussen paradijs en hel of onderwereld: tussen het eerste ‘huis met tuin’ van de familie Starmans en dat van de Heslinga's. Dat laatste ligt aan een morsig grachtje en grenst aan een achterbuurt met stinkend water, dat duidelijk naar de onderwereld verwijst (vergelijk de aanduiding van Koosje, hierboven geciteerd). Met name deze tegenstelling maakt duidelijk dat er nog een vijfde thema in de roman valt aan de wijzen: dat van Roels uitvergroting en mythologisering van situaties en ge- | |
| |
beurtenissen die, nuchter bezien (zoals Wim Paardt deed), niet zo bijzonder zijn. Pas aan het eind van de roman wordt Roel zich ervan bewust dat hij de ware proporties van zaken die zich hebben voorgedaan uit het oog heeft verloren.
Als Vestdijk op de flap van zijn boek spreekt van een roman over een grote liefde, kan dat eigenlijk alleen slaan op Roels verhouding met Jantine. Zijn omgang met haar blijft voor zijn ouders een tijd verborgen, maar dan stelt Heslinga de vader van Roel daarvan op de hoogte: hij meldt zelfs ‘ongeoorloofde handelingen’ tussen de twee. Starmans gelooft die beschuldigingen niet en ziet Roel en Jantine als Romeo en Julia (hun initialen zijn veelzeggend). Hij voegt daaraan toe dat ‘Shakespeare zeker geloofd zou hebben dat er een verband moet bestaan tussen, laat ik maar zeggen de familievete en de keus van dit meisje’. Vrijwel alle critici delen de opvatting dat Jantine mede aantrekkingskracht op Roel uitoefent omdat zij banden heeft met de Heslinga's. René Marres echter acht de vete tussen de families zelfs het belangrijkste element in hun verhouding: toen Jantine op school kwam betekende zij een machtsuitbreiding van de Heslinga's, nu hij met haar vrijt, maakt hij die onschadelijk en keert hij die om ten gunste van zichzelf. Nu heeft Roel het nergens over ‘machtsuitbreiding’ in verband met Jantine en Marres is dus wel genoodzaakt hem onbewuste motieven toe te dichten.
De relatie van Roel met Koosje wijkt sterk af van die van de bovengenoemde: zij is primair seksueel van aard en van de kant van Koosje zelfs met een sadistische inslag. Hierbij is wel sprake van uitoefening van macht: hoewel Roel zelf de verhouding is aangegaan, is het duidelijk dat Koosje beslist wat er gebeuren moet en waar hun vrijages plaatsvinden. Die zijn steeds dichter bij haar eigen huis, met als hoogte- of dieptepunt de kamer van Heslinga zelf: dit is het begin van het einde, dat meteen ook het einde van Roels contacten met Jantine zal inhouden.
| |
Stijl
Van zijn fictionele werk is Vestdijks stijl vrijwel altijd het meest bekritiseerde aspect geweest: de critici noteerden vaak zinnen van een ongemene lengte, onderbroken door een serie haakjes en streepjes; voorts legden zij de vinger op bladzijden met ononderbroken tekst waarin geen dialoog te vinden was, en verder struikelden zij over vreemde, moeilijke woorden uit diverse disciplines, die de lezer naar het woordenboek stuurden. In deze roman vinden wij deze aanstootgevende verschijnselen maar in zeer beperkte mate: de verteller is duidelijk een intelligent man, maar heeft niet de behoefte zijn academische kennis uit te stallen. Hartkamp, die de roman hoog aanslaat, noemt als kenmerken van de stijl rust en evenwicht. Lange en korte zinnen wisselen elkaar af. ‘Een zekere koelheid
| |
| |
voert de boventoon, maar heftige vervoeringen worden meeslepend uitgebeeld.’ Deze roman over een mislukte liefde is niet vrij van tragiek, maar kent toch ook humoristische kanten. Die schuilen vooral in de omgang van Roel (een naam die door Jessurun d'Oliveira met Orlando furioso in verband wordt gebracht) met zijn vriend Wim Paardt. Ook de beschrijving van het bal (waaraan een heel hoofdstuk is gewijd) bevat hilarische stukken.
| |
Context
Voor de context van deze roman kan men (een groot aantal vroege gedichten over jeugdvrienden en kennissen van Vestdijk daargelaten) het best terecht bij diens oudste roman over zijn geboortestad en zijn alter ego Anton Wachter. Hij schreef deze tekst in de eerste vier maanden van 1933: een monstermanuscript van 940 bladzijden, dat hij Kind tussen vier vrouwen noemde. Het werd vanwege de omvang, maar ook vanwege het modernistische karakter, door zijn uitgever geweigerd. Pas in 1972 zou het worden uitgegeven, in ruim 500 pagina's dundruk: het boek werd bij verschijnen vrij algemeen als een meesterwerk beschouwd.
De schrijver zelf kon die afwijzing wel billijken: er zat naar zijn mening te weinig lijn in zijn koortsachtig geschreven manuscript. Hij werkte het om tot een hele serie romans en een novelle: Terug tot Ina Damman (1934), zijn eigenlijke prozadebuut, en de later verschenen andere delen uit de reeks Wachterromans Sint Sebastiaan (1939), Surrogaten voor Murk Tuinstra (1948) en De andere school (1949). Ook de roman Meneer Vissers hellevaart (1935) is gebaseerd op het monstermanuscript, al geldt dit minder de persoon dan de locatie: Nol Gregoor, die van Vestdijk de tekst had gekregen, kon al in 1958 melden dat Meneer Vissers hellevaart ‘uit een oogpunt van lokale sfeerbeschrijving’ Vestdijks meest Lahringse roman was. Ook de hoofdpersoon van de novelle De bruine vriend (1935), Hugo Verwey, een Lahringse schoolgenoot, is al in Kind tussen vier vrouwen te vinden: de locatie is echter een Zeeuws eiland en geen Friese havenstad.
De koperen tuin (1950), door Vestdijk zelf als zijn beste roman aangemerkt, vertoont eveneens elementen die aan Kind tussen vier vrouwen zijn ontleend. Dat geldt vooral voor personages: een handvol figuren in deze roman komt ook (onder andere naam) voor in de oudste roman. Voor De koperen tuin vond Vestdijk een nieuwe locatie die is aangegeven met W..., een verwijzing naar Weulnerdam, in de Wachter-romans de
| |
| |
aanduiding van Leeuwarden. Daar bevindt zich ook de Prinsentuin, waar muziek van Sousa wordt gespeeld (het koper van de instrumenten levert één van de verklaringen van de titel op). De dans die de hoofdpersoon Nol Rieske als jongen met Trix Couperus bij de muziek maakte (een standaardscène bij Vestdijk, die ook in Kind tussen vier vrouwen en Zo de ouden zongen... voorkomt), is beslissend voor hun latere liefdesrelatie. De Tuin is tegelijkertijd het paradijs (Hof van Eden) en Gethsemane, waar het leven van Trix door haarzelf wordt beeindigd. Ook in Zo de ouden zongen... vindt men verwijzingen naar een paradijselijke tuin.
Een interessant aspect van beide romans is dat zij gekenmerkt worden door het voorkomen van spiegelverhalen, die men overigens in menige roman van Vestdijk kan aantreffen (zie Van der Starre 1998): de liefdesgeschiedenis in De koperen tuin vindt men ook in de opera Carmen, die in W... wordt opgevoerd, terwijl men in Zo de ouden zongen... een variant van Shakespeares Romeo en Julia kan aantreffen.
Zo de ouden zongen... speelt dan wel in een stadje dat precies op Lahringen lijkt, maar Jantine en Koosje hebben weinig tot niets gemeen met Ina Damman en Marie van den Boogaard. Sinds de verschijning van de biografie van Vestdijk van Hans Visser (1987) weten wij dat de roman ook niets met hen te maken heeft. Volgens een mededeling van Nol Gregoor aan Visser was Jantine Schurink getekend naar een jong boerenmeisje, Ine Schurer, met wie Vestdijk als leerling van de derde klas van de hbs korte tijd ‘verkering’ had. De erotische avonturen (tachtig procent van de inhoud, zei Vestdijk) waren geheel aan de fantasie ontsproten. In Vestdijks Verzamelde gedichten (1971) bevindt zich een gedicht, oorspronkelijk verschenen in de bundel Kind van stad en land (1936), dat onmiskenbaar aan Ine Schurer is gewijd. De lyrische ik neemt het op tegen degenen die haar belasteren:
Het boerinnetje
Ik voelde huiv'ringwekkend hoe je trekken
Verschrompelden in vroegen ouderdom,
Maar verder niets,- en 'k hield mij goedig dom,
Wanneer 'k van je schande hoorde vuilbekken
Door klasgenooten, die zoo'n heele drom
Van vunze meisjeszonden graag bedekten
Met vunzer woorden die gelach verwekten:
Voorbode van het braaf fatsoensgegrom...
| |
| |
Wel zeer ver stond je af van 't bloemzoet jak,
Van gladgeschuurde emmertjes bij 't melken
En gele klompjes op een kinderprent.
Toch bloei je voor mij midden in 't verwelken,
Diep in een wei, waar je beveiligd bent
Voor elkeen die zoo van je zonden sprak.
| |
Waarderingsgeschiedenis
In 1965 had Vestdijk nog een grote naam: dat verklaart de vele recensies die van deze roman verschenen zijn, alsmede de lengte van de kritieken. Zo de ouden zongen... werd verschillend beoordeeld: er vallen kritische opmerkingen te bespeuren, maar het merendeel van de commentaren is positief; sommige, waaronder de essays uit later tijd, zijn zeer lovend. Dit is des te opvallender, omdat algemeen de latere romans van Vestdijk (veel) minder worden geacht dan zijn vroege.
Er zijn drie kritieken waarin de negatieve opmerkingen overwegen. De eerste is van J. van Doorne, die vond dat Vestdijk, zoals vaker, de seksualiteit te veel aandacht gaf: ‘De roman doet denken aan en moeras, waaruit giftige dampen opstijgen.’ C. Rijnsdorp noemde de roman ‘tamelijk vervelend’ en gaf daarvoor als argument dat Zo de ouden zongen... te veel wijdlopige bespiegelingen bevatte van de hoofdpersoon; daarnaast ergerde hij zich aan het provincialisme en de daarbij behorende kleinsteedse kletssfeer. Rico Bulthuis vond in deze roman niet de grandeur van vroegere romans van zijn favoriete auteur: de personages waren hier te zeer benepen mensjes in een benepen wereld.
Aan de andere kant van het spectrum vindt men stukken waaruit blijkt dat de criticus Zo de ouden zongen... tot de top van Vestdijks romans rekent. Allereerst moet vermeld worden de recensie van Willem Brandt: hij noemde de roman ‘een gaaf werkstuk’. Het boek bevatte volgens Brandt talrijke details waarvan men niet altijd direct de zin zag, maar bij zorgvuldige lectuur bleken die wel degelijk belangrijk en zinvol. Hans Berghuis besprak alle zeven hoofdstukken en karakteriseerde de roman als een tekst waarin satire (de belachelijke oorlog tussen twee families) en verhaal volmaakt door elkaar lopen. Jos Panhuijsen gaf vooral een uitgebreide analyse van Roels relatie met Jantine, die ‘liefde en lust’ kent, en eindigde met de kenschets ‘bekwaam beschreven en bovendien bijzonder onderhoudend’. L.Th. Lehmann begon zijn recensie met de uitroep: ‘Vestdijk heeft het weer eens gepresteerd: een boek schrijven
| |
| |
waar van alles in te pas komt, maar waarvan het verhaal aan één stuk door verteld wordt.’ Hij vergeleek de structuur van de roman met die van een strak muziekstuk. Paul de Wispelaere prees de roman op grond van de verteltechnische kwaliteiten, waarmee Vestdijk nogmaals zijn grote vakmanschap bewees.
Opvallend snel na de verschijning van Zo de ouden zongen... schreef Jessurun d'Oliveira in Merlyn een uitvoerig, tweedelig essay, waarin hij zo goed als alle aspecten van de roman aan de orde stelde. Hij kwam aan het eind van zijn analyse tot het oordeel dat Vestdijk een aangrijpend boek had geschreven, één van de hoogtepunten in zijn oeuvre. Hij bestreed de opvatting van Gomperts, die in de roman een vermakelijk commentaar, een bestrijding van Terug tot Ina Damman wilde zien en aan de ernst van Zo de ouden zongen... voorbij ging. In het artikel van Harm de Jonge, die de roman tot zijn favorieten uit het oeuvre rekende, kwamen twee onderwerpen aan bod, die hem altijd hadden geïntrigeerd: de betekenis van het getal zeven in de roman en de symbolische aspecten van de vete tussen Roel en de familie Heslinga. René Marres meende dat de roman uiteraard over liefde ging, maar ook en zelfs meer over het uitoefenen van macht. De wijze waarop Vestdijk de thema's had gecombineerd was volgens hem uniek. Maarten 't Hart schreef met Hugo Brandt Corstius in 1994/5 (NRC Handelsblad) beurtelings een commentaar op alle romans van Vestdijk. Hij nam Zo de ouden zongen... voor zijn rekening en bekende een groot zwak voor de roman te koesteren, al zou men het boek als een herhalingsoefening kunnen bestempelen. Het meest enthousiast betoonde hij zich voor enkele personages, zoals Wim Paardt en Jantine Schurink, ‘veruit de meest geslaagde vrouwenfiguur die Vestdijk heeft geschapen’.
De overige critici waren van mening dat de roman zeker niet slecht was, maar toch enige defecten vertoonde, waardoor hij niet tot zijn beste werk gerekend kon worden. Het meest gebruikte argument om de roman niet zo hoog in te schatten was de wijdlopigheid, de opeenhoping van details die niet allemaal even noodzakelijk leken (Kossmann, Appel, Van der Veen, Wadman). Een tweede punt van kritiek was het gebrek aan werkelijke tragiek in de roman, door Stroman betiteld als ‘een persiflage van een tragedie en een tragedie in één’ (zie ook Nijdam, Van de Velden, Wagener en vooral Wadman).
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Nol Gregoor, Simon Vestdijk en Lahringen. De biografische achtergronden van de Anton Wachter-romans, Amsterdam/'s Gravenhage 1958. |
Hella S. Haasse, Het heroön van Temesa. In: Leestekens, Amsterdam 1965, p. 45-50. |
J. Elemans, Reconstructie van een schooldrama. In: Brabants Dagblad, 30-10-1965. |
Kees Fens, Kettingreacties van een familievete. In: De Tijd, 30-10-1965. (herdrukt in Kees Fens, De gevestigde chaos, Amsterdam 1966, p. 160-165) |
Alfred Kossmann, Vestdijk hanteert rekwisieten te opzichtig. In: Het Vrije Volk, 6-11-1965. |
M.L. Nijdam, De doem der verbeelding. Vestdijks nieuwe roman ‘Zo de ouden zongen...’. In: De nieuwe Linie, 6-11-1965. |
J. van Doorne, Nieuwe Vestdijk: roman, die vol raadsels steekt. In: Trouw, 8-11-1965. |
H.N. Appel, ‘Zoals de ouden zongen’ van Simon Vestdijk: Roman van een familievete en van een grote liefde. In: Algemeen Dagblad, 13-11-1965. |
Willem van de Velden, Simon Vestdijks nieuwste roman: Zo de ouden zongen. In: De Stem, 13-11-1965. |
W. Wagener, Romeo en Julia in Lahringen. Wraakzuchtig-humoristische roman van Simon Vestdijk. In: Rotterdams Nieuwsblad, 13-11-1965. |
B. Stroman, Vestdijk, Romeo en Julia in Lahringen. In: Algemeen Handelsblad, 13-11-1965. |
[Adriaan van der Veen], Liefde door haat gevoed. In: Nieuwe Rotterdamse Courant, 20-11-1965. |
C. Rijnsdorp, Jongste Vestdijk is tamelijk vervelend: Zo de ouden zongen. In: Nieuwe Haagse Courant, 20-11-1965. |
Willem Brandt, Zo de ouden zongen... In: Bussumse Courant, 20-11-1965. |
Martin Hartkamp, Vestdijks veertigste roman: haat omwille van de liefde. In: Schrijfkrant, nr. 23, jrg. 1, 1965, p. 3. (herdrukt in Martin Hartkamp, Schoten rondom Vestdijk, bezorgd door Rudi van der Paardt, Leiden 1989, p. 45-49) |
Albert van der Hoogte, Jeugddromen en volwassen realiteit in de nieuwe roman van Simon Vestdijk. Roel Starmans' nederlaag. In: Elsevier, 21-11-1965. |
Hans Berghuis, Een muizen- en kikvorsenoorlog op menselijk niveau. In: de Volkskrant, 27-11-1965. |
Jos Panhuijsen, Nieuwe roman van Simon Vestdijk: Liefde en sexualiteit. In: Het Binnenhof, 19-12-1965. |
H.A. Gomperts, Vestdijks apocriefe waarheid. In: Het Parool, 31-12-1965. (herdrukt in Rudi van der Paardt, Je kunt er toch bij blijven zitten?, Amsterdam 1983, p. 240-244) |
Rico Bulthuis, ‘Zo de ouden zongen’: Benepen mensjes in benepen wereldje weer Vestdijks thema. In: Haagsche Courant, 15-1-1966. |
L.Th. Lehmann, Een boek als een strak muziekstuk. In: Vrij Nederland, 12-3-1966. |
| |
| |
Paul de Wispelaere, Nieuwe jeugdkroniek van Simon Vestdijk: ‘Zo de ouden zongen...’ In: Het Vaderland, 12-3-1966. |
H.U. Jessurun d'Oliveira, Vestdijks Zo de ouden zongen... In: Merlyn, nr. 3, 1966, jrg. 4, p. 175-195; nr. 4, 1966, jrg. 4, p. 302-324. |
Anne Wadman, Boerenmeisjes huilen niet. In: Leeuwarder Courant, 9-7-1966. (herdrukt in Harry Bekkering e.a. [red.], De geschiedenis van een talent. Vestdijk-jaarboek 1996, Amsterdam 1996, p. 60-66) |
Nol Gregoor, Interview na een bezoek aan Harlingen. In: Nol Gregoor in gesprek met S. Vestdijk, Utrecht 1981, tweede uitgebreide druk, p. 144-155. |
Hans Visser, Simon Vestdijk. Een schrijversleven, Utrecht 1987, p. 51, 147, 487-488. |
Harm de Jonge, Met zevenklappers op weg naar de zevende hemel. Simon Vestdijk: ‘Zo de ouden zongen...’. In: Bzzlletin, nr. 159, jrg. 17, 1988, p. 23-33. |
René Marres, Vestdijks ‘Zo de ouden zongen...’: Liefde als machtsuitoefening. In: Vestdijkkroniek, nr. 88/89, 1995, p. 33-43. |
Maarten 't Hart, Verliefd op een krijsend en stompend Friezinnetje. In: NRC Handelsblad, 3-6-1995. (herdrukt in H.Br. Corstius & Maarten 't Hart, Het gebergte. De tweeënvijftig romans van S. Vestdijk, Amsterdam 1996, p. 187-189) |
Evert van der Starre, Vestdijk over Frankrijk, Zutphen 1998. |
Wim Hazeu, Vestdijk. Een biografie, Amsterdam 2005, p. 751-753. |
lexicon van literaire werken 100
november 2013
|
|