| |
| |
| |
Simon Vestdijk
Terug tot Ina Damman
door Rudi van der Paardt
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
Terug tot Ina Damman, in het najaar van 1934 bij Nijgh & Van Ditmar, 's-Gravenhage/Rotterdam, verschenen, is de eerst gepubliceerde maar niet de eerst geschreven roman van Simon Vestdijk (*1898 te Harlingen; †1971 te Utrecht). In mei 1933 had Vestdijk een manuscript voltooid van 940 pagina's, Kind tussen vier vrouwen, waaraan hij nog geen vijf maanden had gewerkt. Nijgh wilde dit ‘monstermanuscript’ niet uitgeven, zowel vanwege de zeker voor een debutant op romangebied ongebruikelijke omvang als om de modernistische aspecten van de tekst. Vestdijk geraakte in een diepe depressie door deze afwijzing, maar kwam daar met verdubbelde energie uit terug. Van januari tot en met april 1934 schreef hij Mijnheer Visser's hellevaart en in mei-juni van dat jaar Terug tot Ina Damman: beide romans destilleerde hij uit het manuscript. Daar uitgever D. Zijlstra van Nijgh & Van Ditmar met Mijnheer Visser toch enige problemen voorzag, gaf hij Terug tot Ina Damman als eerste roman van Vestdijk uit, nadat enkele hoofdstukken ervan in Forum waren voorgepubliceerd.
In de reeks van acht romans die Vestdijk over zijn jeugd- en studietijd schreef - naar de hoofdfiguur, Vestdijks alter ego, Anton Wachter-romans genoemd - neemt Terug tot Ina Damman de derde plaats in. (Zie verder de rubriek Context.) Net als de andere romans van deze reeks heeft Terug tot Ina Damman een ondertitel, ‘De geschiedenis van een jeugdliefde’, en bevat het drie delen van elk vijf hoofdstukken. De delen zijn getiteld ‘Het woord’, ‘Ina Damman’ en ‘De overwinning’; de hoofdstukken zijn titelloos.
De roman beleefde over een periode van 25 jaar twee herdrukken. Na de eerste paperbackuitgave (1965) begon Terug tot Ina Damman pas goed te lopen: in de jaren zestig en zeventig volgde herdruk op herdruk, met steeds ongewijzigde tekst, maar vaak wisselende omslagen. De roman verscheen in 1979 bij uitgeverij Knippenberg als Bulkboek nr. 86. De vijftiende druk (1982) was de uitgave in de reeks ‘Verzamelde romans’ van Vestdijk. Op het ogenblik is de 21e druk in omloop. De totale oplage van de roman bedraagt 85 700 exemplaren.
| |
| |
Tot slot zij hier vermeld dat de hele Wachter-cyclus tot een achtdelig radio-hoorspel werd bewerkt door Marc Lohmann; het werd in het najaar van 1987 door de tros uitgezonden.
| |
Inhoud
Deel I Het woord
1 Anton Wachter is voor de eerste keer op weg naar de Lahringse hbs. Voór de school wordt hij door Piet Idzerda smalend ‘vent’ genoemd, een benaming die Antons overleden vader hem placht te geven. Angst voor dit woord verlamt Anton en nadat zijn (van de lagere school meegekomen) vrienden zich allen dit scheldwoord hebben eigen gemaakt, mede via het dichttalent van Jelle Mol, heeft Anton op school geen leven meer.
2 De laconieke onverstoorbaarheid van de leraar Nederlands, Greve, wordt nu Antons grote voorbeeld. Verder ontdekt hij dat het behalen van hoge cijfers redding kan betekenen, omdat hij zijn vrienden daarmee kan overbluffen. Maar als Greve hem in de klas ‘naarstig’ noemt, treft hem dit als een uiting van minachting: zijn immense ijver blijkt nutteloos te zijn geweest.
3 Jan Breedevoort is het type van de onbetrouwbare intrigant. Tijdens het schaatsen, juist als Anton zich heeft voorgenomen verliefd te worden op beider klasgenoot Marie van den Boogaard, ontstaat een soort driehoeksverhouding. Daaraan komt een einde als Marie zich onder de les de handtastelijkheden van Breedevoort met genoegen laat welgevallen. Toch vecht Anton niet met hem en evenmin met Gerrit Bolhuis, hoewel Anton gelooft, dat hij Gerrit Bolhuis ‘best kan hebben’. Piet Idzerda forceert echter een confrontatie op het korfbalveld, waarvan Anton zo van streek raakt dat zijn moeder een briefje schrijft naar vader Idzerda. Als dit op school bekend wordt, overladen Antons vrienden hem met hoon. Anton voelt voorgoed verstoten te zijn.
4 Innerlijk maakt Anton zich nu steeds losser van zijn moeder en zoekt steun bij het beeld van zijn vader. Toch ervaart hij voortdurend het contrast tussen zijn levenslustige vader enerzijds, zijn zorgzame nerveuze moeder en hemzelf anderzijds, reden om zijn zelfverachting op zijn moeder te projecteren. Hij verwijt zijn moeder zelfs de schuld ervan te zijn dat iedereen hem veracht.
5 In de paasvakantie vindt Anton een foto van Janke, het voormalige dienstmeisje, terug. Hij herinnert zich dan een gebeurtenis van zeven jaar geleden: een erotisch spel met Janke. Hij idealiseert nu Janke als toonbeeld van moed en kracht en neemt zich voor in een eventueel gevecht harder van zich af te gaan slaan. Een ontmoeting met de ‘echte’ Janke stelt hem teleur.
| |
| |
| |
Deel II Ina Damman
1 Na de grote vakantie ziet Anton een bleek, opvallend meisje uit de eerste klas, Ina Damman. Dit brengt een grote verandering in hem teweeg. Hij ensceneert een ontmoeting en het eerste treffen maakt hem ‘kalm en gelukkig’. Zelfs Jelle Mol boezemt hem geen angst meer in: angst en onzekerheid richten zich op Ina Damman, die hij nu iedere dag naar het station brengt. De spaarzame gesprekken die hij hierbij met Ina Damman voert, noteert hij in zijn ‘Note Book’.
2 Als Anton Ina een eigengemaakte tekening voor haar verjaardag heeft gestuurd, wordt zij wat spraakzamer. Voor school blijft Anton ijverig werken, ‘om de aandacht af te leiden’, want hij is bang voor inmenging van de leraren. Overigens oogst Anton van zijn leraar Frans, Couvée, niets dan sympathie, maar diens krijtjesgooiende collega Horsting neemt Anton na de les apart en ‘waarschuwt’ hem voor de gevaren van zijn ‘gescharrel’. Anton stelt Ina Damman dan maar voor met hem een fietstochtje te gaan maken, voor hun beider gezondheid. Daarvoor wil Anton eens poolshoogte nemen in haar woonplaats Driehuizen. Als hij haar dan voor haar huis ziet, groet hij haar niet, maar fietst hard verder. De volgende dag zegt Ina hem, dat haar vader het wegbrengen heeft verboden; als hij haar na een week toch weer tegenkomt, vindt ze echter alles weer goed.
3 Hoewel de gesprekken met Ina Damman nog even stroef verlopen, breekt voor Anton met de invallende vorst ‘een nieuwe zaligheid’ aan: schaatsenrijden met Ina Damman. Dit brengt niet wat hij ervan verwachtte: op het ijs gedraagt hij zich weinig galant ten opzichte van Ina. Als zijn moeder, die hem heeft gezien, hem dit voorhoudt, moet hij haar gelijk geven.
4 Van een fietstocht met zijn klas stelt Anton zich veel voor: twee dagen zal hij met Ina Damman fietsen. In het hotel waar ze zullen overnachten, boezemen de obsceniteiten van jongens als Gerrit Bolhuis en Jan Breedevoort hem weerzin in. Met Ina, Jan en Marie maakt hij een (niet beschreven) boswandeling; de herinnering hieraan stemt hem gelukkig. Maar de volgende dag brengt weer een anticlimax, vooral als door een ruzie tussen Couvée en Horsting de sfeer aanmerkelijk verslechtert. Pas als Anton alleen naar huis fietst, vindt hij de ‘ijle gelukzaligheid’, die hem dagen heeft beheerst, terug.
5 Ten gevolge van zijn verliefdheid is ook de verhouding tot de leraar Greve gewijzigd: hem imiteren meent Anton niet meer nodig te hebben. Zijn geluk is slechts afhankelijk van Ina's blikken. Maar Ina zelf wordt steeds onverschilliger, en Antons hoop, dat de kermis alles zal kunnen goedmaken, wordt de bodem ingeslagen: Ina Damman deelt haar vriendinnen mee dat ze Anton ‘een vervelende jongen’ vindt. Max Mees en Jan Breedevoort brengen deze boodschap over. Anton loopt dan alleen
| |
| |
naar het station, om daar op Ina te wachten. De bevestiging van wat hij het hele jaar heeft gevreesd èn geweten, geeft hem een gevoel van rust. Bij het definitieve afscheid groet hij ‘als meneer Greve’ en wacht tot Ina is verdwenen.
| |
Deel III De overwinning
1 Anton Wachter heeft in de vakantie de erotiek ontdekt: hij brengt met verre scabreuze praat ten gehore en wil alleen aan vrouwennaakt nog denken. Zijn zelfverachting en de afkeer van zijn eigen uiterlijk schenken hem nu ‘bittere voldoening’ en handtastelijkheden van de nieuweling Gabriëls laat hij zich zelfs zonder verweer welgevallen. Wel kost het Anton moeite om aan Ina Dammans aanwezigheid op school te wennen, maar tegen de winter is hij daar overheen.
2 Jan Breedevoort is na zijn hereniging met zijn slaafje Kees Vlaming ‘op de scharrel’ gegaan. Anton Wachter groeit meer naar Max Mees toe, met wie hij samen vuilbekt en ruzie maakt. Max Mees' verliefdheid op Dirkje, de dienstmaagd van de buren, werkt in de hand, dat Anton ‘Janke opnieuw ontdekt’: op haar richt hij nu zijn wellustfantasieën. Door ziekte van zijn moeder raakt deze Janke echter weer wat op de achtergrond.
3 Bij een conflict tussen Greve en de directeur kiezen zowel leraren als leerlingen partij. Anton dweept meer met Greve dan ooit. Als enkele leerlingen zijn lessen saboteren, weigert Greve verder les te geven. Vijf weken houdt hij dit vol, dan zwicht hij voor de aandrang van Max Mees en Anton Wachter, die nieuwe ordeverstoorders een flink pak slaag beloven. Gabriëls doet inderdaad nog een poging en Anton kent zijn taak: hij geeft Gabriëls een aframmeling. In de ogen van zijn vrienden is Anton hiermee gerehabiliteerd.
4 Anton vindt dat Marie van den Boogaard, die verliefd op hem is, nu recht op hem heeft en verklaart zich zijnerzijds verliefd op haar. Maar als Marie van den Boogaard hem tijdens de les met haar benen bewerkt, voelt hij weer dezelfde schaamte als toen Jan Breedevoort haar, twee jaar eerder, op een soortgelijke behandeling vergastte.
5 De jaarlijkse fietstocht wordt gehouden zonder Ina Damman, maar met Marie van den Boogaard. Onderweg brengt de geur van het koolzaad, die Anton associeert met de fietstocht van het jaar daarvoor een ommekeer in hem teweeg: hij beseft nu ‘terug’ te zijn bij Ina Damman. Voor Marie voelt hij een zekere afkeer; hij is blij als hij niet meer alleen met haar is, en wendt hoofdpijn voor, om rustig aan Ina Damman te kunnen denken. Anton beseft, dat hij nu gekozen heeft voor een Ina Damman, ‘zoals hij zich die zelf wenste’. Van de werkelijke Ina Damman doet hij hiermee afstand, maar hij weet ‘onwankelbaar trouw’ te zullen blijven aan het in zich opgenomen beeld van Ina Damman, aan alles wat met haar de sfeer van zijn liefde heeft bepaald.
| |
| |
| |
Interpretatie
Thematiek
Terug tot Ina Damman is een psychologische roman met een sterk symbolisch karakter, die teruggaat op Vestdijks alles beheersende jeugdliefde voor een meisje dat hij ‘Ina Damman’ noemt. In deze beknopte formulering zijn drie benaderingswijzen van de roman, die in de kritiek en de meer studieuze beschouwingen centraal hebben gestaan, aangegeven. Er is een vierde invalshoek: die, waarbij gekeken wordt naar de relatie met Kind tussen vier vrouwen enerzijds en de plaats van de roman in de Wachter-cyclus anderzijds. Daarover meer in de rubriek Context; hier zullen eerst de genoemde invalshoeken achtereenvolgens aan de orde gesteld worden.
Als psychologische roman behoort Terug tot Ina Damman tot het subgenre van de ‘Bildungsroman’: de ontwikkelingsgeschiedenis van Anton Wachter, zijn proces van zelfaanvaarding, staat centraal. Dat komt meteen al tot uitdrukking in de keuze van het perspectief.
| |
Vertelsituatie
Al lijkt het befaamde begin van de roman - een gedetailleerde beschrijving van de Lahringse hbs - daar nog niet op te duiden, toch is Terug tot Ina Damman een personale roman. Als van het gebouw gezegd wordt, dat ‘niets er houvast vond’ en dat het een dimensie leek te missen, dan is dit geen objectieve beschrijving maar de indruk van de typische buitenstaander Anton Wachter, die geen greep krijgt op zijn schoolgenoten en het schoolleven, geen diepgaande relatie met anderen op kan bouwen en uiteindelijk op zichzelf wordt teruggeworpen. Dit proces verloopt in drie fasen van elk een schooljaar, dat in de drie romandelen wordt beschreven.
| |
Opbouw
Het eerste deel staat in het teken van mislukte pogingen tot contact en van de dubbelzinnigheid van het woord. Het door zijn vader liefkozend bedoelde appellatief ‘vent’ wordt door zijn schoolgenoten tegen hem gebruikt. In hun ogen is hij nu juist allesbehalve een vent, maar een slapjanus, die noch met vuisten noch met woorden van zich af kan slaan. Als Anton een middel meent te hebben gevonden toch op zijn vrienden indruk te kunnen maken, namelijk door het leveren van geestelijke prestaties, uitgedrukt in hoge cijfers, voelt hij zich uitgerekend door de enige leraar die hij bewondert op zijn nummer gezet. In Greve's kenschets van zijn karakter, ‘naarstig’, hoort Anton een negatieve connotatie: ‘Naarstig was, goed beschouwd, een scheldwoord, niet minder erg dan vent.’ (p. 35) Zijn moeder blijkt evenmin een echte steun. Haar poging hem te beschermen door een brief aan de vader van zijn belager te schrijven, sorteert een averechtse effect: hij heeft het nu bij zijn ‘vrienden’ helemaal verbruid en geraakt volstrekt geïsoleerd.
| |
| |
In deel II zien we hoe Anton dit isolement probeert te doorbreken met zijn liefde voor Ina Damman. Letterlijk en figuurlijk krijgt hij een andere kijk op zijn omgeving: ‘Nooit had de hbs hem zo'n mooi gebouw toegeschenen, zo'n groot en betekenisvol gebouw.’ (p. 68) Toch verschijnt direct al een wolk aan deze zo smetteloos lijkende hemel: Ina's gezicht is ‘koel en onaantastbaar glad’, zodat zijn ogen er telkens afglijden. (p. 72) Ina Damman, zwijgzaam en onberekenbaar in haar luimen, biedt hem dan ook evenmin als de school het gewenste houvast. Slechts in het nabeleven van zijn ontmoetingen met haar is Anton gelukkig. Als hij van derden moet horen dat Ina hem eigenlijk maar ‘vervelend’ vindt, hoort hij wat hij altijd heeft gevreesd: ook in de liefde is en blijft hij een buitenstaander.
In deel III probeert Anton zijn isolement te doorbreken door af te dalen tot het niveau van zijn vrienden. Hij zoekt zijn heil in de erotiek, eerst verbaal (door het ‘vuilbekken’), later fysiek (door zijn gescharrel met Marie van den Boogaard). Maar tenslotte komt hij daarvan terug. Hij begrijpt dat het zijn bestemming niet is te worden als zijn klasgenoten, wier respect hij met zo iets verachtelijks als een eenvoudige vechtpartij kan winnen. Zijn bestemming is het trouw te blijven aan zijn eigen gevoelens en herinneringen, die hem meer bieden dan de realiteit hem ooit vermag te geven.
| |
Thematiek
Leggen wij het accent vooral op deze aspecten en bijvoorbeeld op de allerlaatste woorden van de roman: ‘... onwankelbaar trouw aan iets dat hij verloren had, - aan iets dat hij nooit had bezeten’ (p. 193), dan is de stap naar een symbolische interpretatie niet groot: Terug tot Ina Damman kan ook gelezen worden als een roman over de situatie van de kunstenaar/schrijver die een eigen realiteit creëert, waarin hij beter thuis is dan in de wereld om zich heen. Dat geldt eigenlijk al van Antons verhouding tot het dienstmeisje Janke (symbool van de seksualiteit) en van die tot Marie van den Boogaard (symbool van de zinnelijkheid). Zij maken emoties in hem los die niet op hen zelf gericht worden, geen ‘sociaal vervolg’ krijgen, maar alleen aanleiding zijn tot reflecties, ‘nabelevingen’ van het subject. (Het is veelzeggend dat een van Vestdijks verhalenbundels uit de jaren dertig de titel Narcissus op vrijersvoeten (1938) heeft gekregen.) Het sterkst komt die dubbele werkelijkheid natuurlijk aan de orde in Antons relatie met Ina: er is een steeds groter wordend contrast tussen het - objectief bekeken - onbeduidende schoolmeisje Ina Damman en de ‘princesse lointaine’ die Anton van haar maakt in zijn overpeinzingen en in zijn ‘Note book’. Zij is het symbool van de liefde zelf, zij vertegenwoordigt de Idee ‘Liefde’ - naar vaak is opgemerkt zal het geen toeval zijn dat haar initialen dit Platoonse begrip vormen. Literair gesproken is zij An- | |
| |
tons Muze, Anton zelf de zanger van het ‘wachterslied’. Het is dus begrijpelijk dat Vestdijk, terugkijkend op de episode ‘Ina Damman’, die ooit in een brief aan Theun de Vries omschreef als zijn ‘Orpheus-ervaring’, dat wil dus zeggen als de motor van zijn schrijverschap.
Daarmee zijn wij gekomen bij het autobiografisch gehalte van Terug tot Ina Damman. Men kan zich op het standpunt stellen - te denken valt aan de principes van Merlyn - dat voor een interpretatie van een literaire tekst kennis omtrent ‘de werkelijkheid’ achter de fictie niet noodzakelijk, ja zelfs van geen enkel belang is. Toch zullen er weinig lezers van de roman (geweest) zijn die niet geïnteresseerd zijn geraakt naar de relatie tussen beide. Het verbaast dan ook niet dat de juist aan deze relatie gewijde studie van Nol Gregoor, Simon Vestdijk en Lahringen (1958), zoveel waardering heeft geoogst. Gregoors onderzoek, dat zich overigens uitstrekt over alle Lahringse Wachterromans (zie de rubriek Context), is niet eens zozeer van belang omdat wij sindsdien weten dat Vestdijk inderdaad zijn eigen jeugdervaringen al interpreterend beschreef, maar omdat het, in de woorden van Anne Wadman (1965), ons zoveel leert ‘omtrent het wezen en de structuur van Vestdijk's schrijverschap en van zijn romanbouwsels: omdat het ons een fascinerend inzicht geeft in zijn scheppingsprocedure’. Dit betekent dat het ons wel degelijk op het spoor kan brengen van kwesties die voor een literaire interpretatie van belang zijn. Eén voorbeeldje uit de vele die te noemen zouden zijn. Topografische namen heeft Vestdijk meestal op anagrammatische wijze gevormd: Harlingen werd tot Lahringen, Dronrijp werd tot Noordijpe, Leeuwarden tot Weulnerdam. Opvallend is dat de vierde naam in deze rij, Franeker, de woonplaats van Liesbeth Koning/Ina Damman, buiten deze systematiek valt: in de Wachter-romans heet deze plaats Driehuizen. Op p. 82 van Terug tot Ina Damman staat te lezen dat Driehuizen ‘al even wonderlijk en vaag beangstigend’ was als de naam Ina Damman zelf. Volgen wij de plausibele suggestie van Yntema (1986) dat in Ina Damman een verwijzing naar
Diana schuilgaat, dan moet het wel zo zijn dat het toponiem Driehuizen die identificatie ondersteunt. In drie gestalten immers manifesteren Ina en Diana zich: als schoolmeisje, c.q. door nymfen omstuwde jageres; als onbereikbare geliefde, c.q. Luna en als betoverende fee èn heks, c.q. Hecate.
| |
Context
Als autobiografische roman kan Terug tot Ina Damman in verbinding worden gebracht met de postuum gepubliceerde ro- | |
| |
mans Kind tussen vier vrouwen (1972) en De persconferentie (1973), de andere delen uit de Wachter-cyclus en eventueel semiautobiografische romans als Meneer Visser's hellevaart (1936), De koperen tuin (1950) en Zo de ouden zongen (1965). Abstraheert men van de personages en stelt men het Ina Damman-motief centraal, dan is de context veel groter. In de eerste plaats moet dan de poëzie van Vestdijk erbij betrokken worden, met name de bundel Vrouwendienst (1934), voorts lopen er lijnen naar Vestdijks essays en ten slotte naar vele andere, niet-autobiografische verhalen en romans. Het ‘oerboek’ Kind tussen vier vrouwen en de andere Wachter-romans vormen echter al context genoeg voor een korte verkenning.
Terug tot Ina Damman is een herschreven versie van het slot van Kind tussen vier vrouwen. De veranderingen die Vestdijk aanbracht betreffen niet zozeer de inhoud (al is duidelijk dat de figuur van Ina Damman in Terug tot Ina Damman meer accent heeft gekregen), alswel de stijl en de compositie. De elliptische en vaak paradoxale formuleringen uit dit monstermanuscript zijn in Terug tot Ina Damman vervangen door gestructureerde volzinnen, de compositie is aanzienlijk verstrakt door een wel haast mathematisch aandoende verdeling in hoofdstukken. De invloed van Proust, zo dominant in Kind tussen vier vrouwen, maakte grotendeels plaats voor die van Freud. (Vergelijk Van 't Veer 1973) Geheel volgens dit procédé schreef Vestdijk zijn overige Lahringse romans: I Sint Sebastiaan (1939); II Surrogaten voor Murk Tuinstra (1948) en IV De andere school (1949). Zij zijn gewijd respectievelijk aan Antons vroegste jeugd, zijn lagereschoolervaringen en de voortzetting van zijn hbs-opleiding in Weulnerdam. Pas in de jaren vijftig zou Vestdijk zijn studentenjaren in Amsterdam beschrijven. Achtereenvolgens verschenen: V De beker van de min (1957); VI De vrije vogel en zijn kooien (1958); VII De rimpels van Esther Ornstein (1959) en VIII De laatste kans (1960). In alle romans, maar vooral natuurlijk de Lahringse, komen we uit Terug tot Ina Damman bekende personages en verhaalmotieven tegen. De laatste kans eindigt met het voornemen van Anton ooit nog eens een autobiografische cyclus te schrijven met gebruikmaking van Freudiaanse noties!
Op het laatst van zijn schrijverscarrière kwam Vestdijk nog een keer terug op de Lahringse periode en probeerde hij zijn cruciale jeugdervaringen op exemplarische wijze in een roman weer te geven. Het boek zou zijn visitekaartje voor de buitenlandse kritiek moeten worden, als hij de Nobelprijs voor literatuur zou winnen, en kreeg daarom de titel De persconferentie. Na enkele tientallen pagina's voltooid te hebben werd Vestdijk echter zo ziek dat hij niet meer kon werken; van dit ziekbed stond hij niet meer op. Het romanfragment werd postuum uitgegeven en geldt als een bijzonder autobiografisch document.
| |
| |
| |
Waarderingsgeschiedenis
De synchrone receptie van Terug tot Ina Damman is nogal gevarieerd, maar over het geheel genomen positief geweest. (Vergelijk Van der Paardt 1985.)
Zeer onder de indruk van de kwaliteiten van de roman waren Ter Braak en Du Perron, die hem al voor de publikatie te lezen hadden gekregen: in hun briefwisseling wijden zij er vele lovende woorden aan. Du Perron noemde Terug tot Ina Damman (in een brief van 28-11-1934) ‘even voortreffelijk als meesterlijk’, overigens zonder nadere toelichting. Ter Braaks positieve oordeel is beargumenteerd in een uitvoerige recensie in Het Vaderland, waarin hij de nadruk legde op de psychologische doorlichting enerzijds, het belang van de platonische elementen anderzijds. Op zijn lijn zat Victor E. van Vriesland (Nieuwe Rotterdamse Courant), die in een niet minder uitvoerige kritiek de roman ver boven alle andere ‘jeugdromans’ vond uitsteken en als een van de weinige critici oog bleek te hebben voor Vestdijks humor en ironie. Grote bewondering spreekt ook uit de recensies van de met Forum sympathiserende criticus van Tubantia, W.L.M.E. van Leeuwen, en van Jo Otten (Critisch Bulletin), die beiden de betrokkenheid van Vestdijk bij zijn onderwerp accentueerden. Eerstgenoemde schreef: ‘De psychiater Vestdijk heeft een analyse op een volwassene weten toe te passen (op zichzelf wellicht), die alle gebeurtenissen en indrukken van 20 jaar vroeger met een zeldzame klaarheid aan den dag doet treden. Wie zijn jeugd niet vergeten is, zal stukken van het eigen leven hervinden, helderder dan ze hem nog voor ogen stonden.’
Niet bij iedereen viel het gebruik van de psychoanalyse in Terug tot Ina Damman in goede aarde. Met name bij de confessionele critici werd het ‘gewroet’ van Vestdijk in de puberale erotiek (de vuilbekkerij van Anton en zijn kornuiten) afgekeurd. Een enkeling vond de hele operatie die Vestdijk op zichzelf zou hebben toegepast afkeurenswaardig. Zo schreef J.J. Meijer in het tijdschrift Tijd en Taak: ‘De heer Vestdijk heeft met dit boek waarschijnlijk een pijnlijke, nachemerrie-achtige herinnering van zich afgeschud. Ik kan mij daarover te zijnen gerieve verheugen. Maar niet verheugend acht ik het, dat hij al de schrimpeljeuzigheden van dien stunteligen jongen ons als kunst wil doen geloven.’ Uit Ter Braaks apologetische boekje De duivelskunstenaar, de eerste monografie aan Vestdijk gewijd, blijkt duidelijk dat die reserve tegenover Vestdijks preoccupatie met het driftleven bij een bepaalde categorie lezers vrij lang is blijven bestaan.
Na de oorlog komt men dergelijke geluiden niet zo vaak meer tegen. Korte waardeoordelen vindt men uiteraard het
| |
| |
vaakst in recensies van de latere Wachter-romans: de communis opinio is dat nergens in de overige zeven delen het niveau van Terug tot Ina Damman wordt gehaald. Van grote invloed op de latere populariteit van de roman lijkt de eerder genoemde studie van Gregoor, Simon Vestdijk en Lahringen geweest te zijn. Daarin afgedrukte foto's van Lies Koning en de jeugdige Simon Vestdijk sierden de omslagen van vele herdrukken in paperbackvorm.
In deze jaren geldt Terug tot Ina Damman niet alleen als Vestdijks interessantste autobiografische roman (vergelijk Marres 1981), maar meer in het algemeen als een van de beste romans uit de moderne Nederlandse letterkunde.
Voor deze bespreking is gebruik gemaakt van:
Simon Vestdijk, Terug tot Ina Damman, 15e druk, 's-Gravenhage/Rotterdam 1982.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
An. (= Victor E. van Vriesland), Kroniek van het Proza: S. Vestdijk, Terug tot Ina Damman. In: Nieuwe Rotterdamse Courant, 1-12-1934. In gewijzigde vorm herdrukt in Victor E. van Vriesland, Onderzoek en Vertoog, Amsterdam 1958, p. 483-488. |
Menno ter Braak, Realiteit der jeugdliefde. Waardebepaling van het ‘platonische’. In: Het Vaderland, 2-12-1934. Herdrukt in Rudi van der Paardt, Je kunt er toch bij blijven zitten?, Amsterdam 1983, p. 39-45; verwerkt in Menno ter Braak, De duivelskunstenaar, Amsterdam 1943 (19462). |
W.L.M.E. van Leeuwen, De roman van een jeugdliefde. In: Tubantia, januari 1935. |
Gerard van Eckeren, Het Jongetje gereïncarneerd. In: Den Gulden Winckel, januari-februari 1935, jrg. 34, p. 8-9. |
J.J. Meijer, De Geschiedenis van een Jeugdliefde. In: Tijd en Taak, 2-3-1935, p. 3. |
J.F. Otten, Een belangrijk werkstuk. In: Critisch Bulletin, 1935, jrg. 6, p. 199-202. |
F.C. (= Frans Coenen), S. Vestdijk: Terug tot Ina Damman. In: Groot Nederland, 1935, I, jrg. 33, p. 556-557. |
H.R. (= Herman Robbers), S. Vestdijk: Terug tot Ina Damman. In: Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift, 1935, I, jrg. 45, p. 426-428. |
d.B. (= Hein de Bruin), Terug tot Ina Damman, door S. Vestdijk. In: Opwaartsche Wegen, 1935-1936, jrg. 13, p. 109-110. |
Nol Gregoor, Simon Vestdijk en Lahringen, Amsterdam/'s-Gravenhage 1958. |
J. Starink, Het fragmentarische huis, 's-Hertogenbosch 1964. |
Anne Wadman, Handdruk en handgemeen, Utrecht 1945, p. 32-41. |
Paul van 't Veer, Kind tussen Freud en Proust. In: De strijdlustige amateur, Amsterdam 1973, 130-142. |
J.L. Segboer, Ina Damman en Else Böhler. In: Vestdijkkroniek, nr. 15, 1977, p. 26-31. |
S.L. Flaxman, Vestdijk's Terug tot Ina Damman and Else Böhler, Duitsch dienstmeisje. In: De Nieuwe Taalgids, 1977, jrg. 70, p. 48-61. |
F.W. Botzen, De erotische gedachtenwereld van Anton Wachter. In: Vestdijkkroniek, nr. 18, 1977, p. 35-47. |
W.M. Schouten-Prins, De erotische gedachtenwereld van Anton Wachter: een commentaar en een pleidooi. In: Vestdijkkroniek, nr. 22, 1978, p. 18-23. |
Fries de Vries, Gesprek met Vestdijks Ina Damman. In: Vestdijkkroniek, nr. 24, 1979, p. 28-37. |
H.A. Gomperts, Intenties 2 (Terug tot Simon Vestdijk en andere essays), Amsterdam 1981, p. 7-15. |
Nol Gregoor, Interview na een bezoek aan Harlingen. In: In gesprek met S. Vestdijk, Utrecht 19812, p. 144-155. |
R. Marres, Een hoofdstuk uit Anton Wachters leven: helpsters en troosteressen. In: Vestdijkkroniek, nr. 32, 1981, p. 29-36. |
R. Marres, Over Terug tot Ina Damman en de andere Anton Wachter romans, Amsterdam 1981. |
| |
| |
R. Marres, De motieven angst en liefde in de Anton Wachter romans. In: Bzzlletin, nr. 93, 1982, p. 31-36. |
R. Marres, De vertelsituatie en de hoofdmotieven in de Anton Wachter cyclus van S. Vestdijk, Amsterdam 1983 (diss. Leiden). |
W. Diemer, ‘Achter de namen moet u niet te veel zoeken’. In: Anne Wadman e.a., Biografisch Bijwerk, Groningen 1984, p. 82-85. |
Rudi van der Paardt, Terug tot ‘Terug tot Ina Damman’. In: Vestdijkkroniek, nr. 46, 1985, p. 38-48. |
Tini Booij, De Anton-Wachterreeks: de geschiedenis van een desintegratie. In: De Nieuwe Taalgids, 1985, jrg. 78, p. 499-512. |
L. Yntema, Wachter onder de sterren. In: Vestdijkkroniek, nr. 51, 1986, p. 23-27. |
Hella S. Haasse, Ina Damman en enkele van Vestdijks ‘Oude meesters’. In: Vestdijkkroniek, nr. 53, 1986, p. 1-15. |
Theun de Vries, Harlingen en Lahringen. In: S. Vestdijk: grootheid en grenzen van een fenomeen, Leiden 1987, p. 93-96. |
Hans Visser, Simon Vestdijk: Kinderjaren, z.p., 1987. (Verwerkt in Hans Visser, Simon Vestdijk: Een schrijversleven, Utrecht 1987.) |
Rudi van der Paardt, De Anton-Wachtercyclus van Vestdijk als hoorspel. In: vpro-gids, nr. 42, 17-23 oktober 1987, p. 10-13. |
René Marres, Anton Wachter's bewustzijn van zichzelf. In: Bewustzijn en isolement, Leiden 1988, p. 115-127. |
Martin Hartkamp, Identificatie en isolement: Een visie op Vestdijk, Amsterdam 1988. |
lexicon van literaire werken H
januari 1989
|
|