| |
| |
| |
Simon Vestdijk
De nadagen van Pilatus
door P. Kralt
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
Simon Vestdijk (*1898 te Harlingen; † 1971 te Utrecht) schreef De nadagen van Pilatus in de maanden januari tot en met maart 1938. Het was zijn tweede historische roman. Net als bij de eerste, Het vijfde zegel, verschenen in 1937, had hij zich van tevoren terdege gedocumenteerd. Veel ontleende hij aan de Romeinse historicus Suetonius (circa 77-130), die in De vita Caesarum de geschiedenis van de eerste twaalf keizers had beschreven. Maar ook moderne werken gebruikte hij. Tegenover Theun de Vries verklaarde Vestdijk dertig jaar later dat hij voor de Pilatus-figuur alles gebruikt had wat hij kon vinden. Voor de godsdienstige achtergronden in de roman bestudeerde hij vijf monografieën, voor de couleur locale drie andere boeken, waaronder Romeinsch leven van H.M.R. Leopold (1925).
Na de documentatiefase en het opzetten van een romanschema volgde het eigenlijke schrijven. Ook dat ging niet als vanzelf, daarvan getuigt een manuscript met een totaal afwijkende versie. Maar snel ging het wel. In drie maanden was de roman voltooid. In het literaire tijdschrift De stem verscheen, als voorpublikatie, het eerste hoofdstuk. Het boek kwam nog in hetzelfde jaar uit, bij Nijgh & Van Ditmar te Rotterdam. Het omslag vertoonde ‘de weerzinwekkende, toch fascinerende kop’ (Top Naeff) van Pilatus. De verkoop liep slecht. Op 1 januari 1939 waren er pas 144 exemplaren van de roman verkocht.
De roman deed nogal wat stof opwaaien. Orthodoxe christenen stootten zich aan het beeld van Maria van Magdala en aan dat van de eerste christengemeente, zoals die in de roman geschetst worden. Vestdijk schreef aan Marsman dat zijn ontslag bij de NRC een reactie was op de Pilatus-roman. Maar daarin kan hij zich vergist hebben. Ook verklaarde hij later dat er ‘op één of ander ministerie’ het plan bestond de roman te verbieden. Hoe hij aan die kennis kwam, is onduidelijk.
In 1957 verscheen bij de Arbeiderspers te Amsterdam de tweede druk, dit keer als een pocket. (abc boeken nr. 96). De oplage was 10 000 exemplaren. De verkoop ging nu aanmerke- | |
| |
lijk vlotter, want reeds in 1959 volgde de derde druk. Op dit moment is de roman toe aan zijn twaalfde druk.
| |
Inhoud
De nadagen van Pilatus telt twaalf hoofdstukken. Dit is zeker geen willekeurig getal; Vestdijk heeft altijd gestreefd naar een weloverwogen indeling van zijn romans. In De nadagen van Pilatus is Jezus de centrale achtergrondfiguur. Het aantal hoofdstukken kan men daarom opvatten als een toespeling op het aantal discipelen van Jezus.
De roman is niet ingedeeld in delen. Toch kan men, gelet op de inhoud, vier groepen van drie hoofdstukken onderscheiden. De eerste drie beschrijven de kennismaking van Pilatus en Maria; ze eindigen met hun mislukte eerste liefdesnacht. In het tweede drietal wordt keizer Caligula bij hun verhouding betrokken; het eindigt ermee dat Maria zijn minnares wordt. In de hoofdstukken 7 tot en met 9 gaat het vooral om de relatie tussen Caligula en Maria. Pilatus komt steeds meer buiten spel te staan. Dit gedeelte sluit af met het bezoek van Pilatus aan zijn vriend Seneca; hij wil zijn hartsgeheim biechten, maar daar komt niets van. De laatste drie hoofdstukken beschrijven de ondergang van Maria en Pilatus. De roman eindigt met de dood van de procurator.
| |
Tijd
De tijd waarin de gebeurtenissen van de roman zich afspelen, is nauwkeurig aan te geven. Pilatus' bezoek aan Alexandrië (hoofdstuk i) vindt plaats op 1 april 37, de dood van Maria (hoofdstuk ii) op 12 oktober van hetzelfde jaar. Het korte, twaalfde hoofdstuk vat de laatste jaren van het leven van Pilatus samen. Hij sterft in juli 40. Tussen hoofdstuk 6 en 7 ligt een tijdhiaat van ongeveer anderhalve maand (p. 118, vergelijk p. 122). De eerste zes hoofdstukken spelen in april, het vervolg van het verhaal speelt in de maanden juni tot en met oktober (zie p. 119). Dit hiaat accentueert de tweedeling die men op grond van de inhoud in de roman kan aanbrengen. De eerste helft beschrijft de relatie Pilatus-Maria, met Caligula als derde figuur; de tweede helft de relatie Caligula-Maria, met Pilatus als derde man.
| |
I
Lucius Pontius Pilatus was procurator (stadhouder) in de Romeinse provincies Judea en Samaria. Hij is geschorst. Op weg naar Rome bezoekt hij in Alexandrië de prefect van Egypte. Buiten diens paleis molesteert een menigte een jood. Pilatus schiet hem te hulp. Op hetzelfde moment krijgt de prefect bericht dat keizer Tiberius is overleden en zal worden opgevolgd door Caligula.
| |
| |
| |
II
Op het schip dat Pilatus naar Rome brengt, maakt hij kennis met Publius Barachius, de jood die hij in Alexandrië geholpen heeft. De man is in gezelschap van een jonge joodse vrouw, Maria van Magdala. Pilatus is nogal onder de indruk van haar verschijning. Uit dank voor zijn redding biedt Barachius Pilatus de vrouw aan.
| |
III
Eenmaal in Rome blijft de procurator vooralsnog alleen. Hij wordt bij de prefect van politie, Fannius Piso, ontboden. Die vertelt hem dat er in Rome een gemeente is van mensen die ene Jezus (die door Pilatus tot de kruisdood was veroordeeld) als een God vereren. Omdat ook enige hooggeplaatste personen in deze nieuwe godsleer zijn geïnteresseerd, wil Piso ingrijpen. Pilatus moet de groep gaan vertellen dat Jezus geen groot filosoof was, maar een warhoofd.
Die avond neemt Maria haar intrek bij Pilatus. Tijdens het liefdesspel, waartoe ze al snel overgaan, maakt zij voortdurend opmerkingen. Ze verwoordt wat ze bezig zijn te doen; ze begint ook over de drie kruisen: dat van Jezus en die van de twee moordenaars die met hem gekruisigd werden. Dat laatste maakt Pilatus impotent: haar toespelingen doen hem denken aan zijn vrouw Claudia, die het ook voor Jezus opnam. Later in de nacht vertelt Maria hem dat Jezus volgens haar nog leeft. Hij was schijndood. Zij zoekt hem nu, eens zal hij haar weer verschijnen. Ze praat bij het liefdesspel omdat ze op die manier, via de ander, Jezus opnieuw ontmoet. Pilatus beseft zijn rampzalige liefde voor deze vrouw: nooit zal hij haar bezitten, nooit zal hij van haar loskomen.
| |
IV
Pilatus spreekt de christengemeente, die hoog in een huurkazerne vergadert, op nogal stuntelige wijze toe. Na afloop blijkt dat in een zijkamer keizer Caligula meegeluisterd heeft. Hij is kennelijk de hooggeplaatste en geïnteresseerde Romein op wie de politieprefect doelde. Hij beveelt Pilatus hem in zijn paleis te bezoeken.
| |
V
Tijdens dat bezoek verspreekt de procurator zich; zo komt de keizer achter het bestaan van Maria. Zij moet binnen vijf dagen bij hem verschijnen. Dezelfde dag laat Caligula zijn zuster Drusilla ontvoeren, iemand ‘voor wie hij bij tijden werkelijk zoiets als liefde’ gevoelt (p. 83). Hij zal haar huwen, zeer tegen de zin van hun grootmoeder, de strenge Antonia. Als de oude vrouw komt protesteren, pest Caligula haar weg.
| |
VI
Wel vraagt de keizer de schim van zijn vader Germanicus, die hij door een groep Isispriesters laat oproepen, om toestemming voor het huwelijk.
Pilatus, thuis, vindt Caligula ‘een slecht mens’ (p. 93). Toch aarzelt hij niet Maria aan hem af te staan. Maar zij is woedend; ze wil aanvankelijk niet, ze zegt dat ze van Pilatus houdt.
| |
| |
Doch na haar tweede bezoek aan de keizer ziet Pilatus aan haar dat ze voor de man bezweken is. Caligula heeft haar beloofd de christelijke gemeente te erkennen, zij gaat ervan uit dat Jezus zich na die erkenning zal openbaren. Als Pilatus dit van haar gehoord heeft, gaat hij naar een bordeel. Daar bewijst hij zichzelf dat zijn falen bij Maria aan háár ligt en niet aan hem.
| |
VII
Caligula is ‘een nul in het cijfer’ (p. 113) en hij weet dat van zichzelf. In niets lijkt hij op zijn geniale vader Germanicus, alleen het edele voorhoofd heeft hij van hem. Daarom streeft Caligula ernaar God te worden; eigenlijk: te bewijzen dat hij God is. Niet bij zijn dood, als een erkenning van zijn prestaties, maar bij zijn leven, en als uit het niets, ‘eerst vuilnis, hoe stinkender hoe beter, dan god’ (p. 116). Vandaar zijn belangstelling voor Jezus. Hij speelt met de gedachte zich net als Jezus te laten kruisigen. (De kruisdood was een schandelijke dood: een straf voor misdadigers en slaven.)
Maria bezoekt nu Caligula geregeld. Zij beminnen elkaar tijdens die bezoeken. Maria walgt van de keizer, hij vertegenwoordigt voor haar het uiterste; dieper kan zij voor haar besef niet zinken. Caligula, van zijn kant, bestrijdt het fantoom Jezus door zich in zijn fluisteringen tijdens het liefdesspel met hem te vereenzelvigen.
| |
VIII
In de maand juli bezoekt Caligula de fakir Nârada (die geweigerd heeft naar het paleis te komen) om hem te vragen hoe men martelingen, een kruisiging zelfs, kan doorstaan. Hij heeft zijn plan dus kennelijk nog niet opgegeven. Maria woont nu bij hem. Hij wil haar wel naar Pilatus terugsturen. Maar tijdens een nacht op het paleisterras, waarbij de keizer Pilatus en Maria voortdurend treitert, merkt hij uit haar felle reactie dat zij van Pilatus houdt. Daarom besluit hij dat ze in het paleis moet blijven wonen.
| |
IX
Drusilla wil Maria echter laten verdwijnen, zij is tenslotte haar concurrente. Samen met Piso zet ze een intrige op: de keizer moet de christenen ontvangen, Maria zal daardoor belachelijk gemaakt worden. Maar de audiëntie wordt een triomf voor Maria: zij ontmaskert de christenen als fantasten. Caligula is haar dankbaar; Piso is, voorlopig, een overwonnen man.
Met Pilatus gaat het slecht, nu Maria weg is. Hij vermagert. Hij bezoekt zijn vriend Lucius Annaeus Seneca. Hij wil hem zijn hartsgeheim biechten, maar daar komt niets van. Ze praten over Caligula en over de christengemeente. Seneca houdt Caligula voor een ziek man, ‘meer ziek dan wreed’ (p. 170).. De leer van de christenen vindt hij weinig origineel: een samenraapsel van allerlei godsdienstelementen.
| |
X
Piso zet een nieuwe intrige op touw: hij laat Maria een
| |
| |
brief bezorgen, zogenaamd van Jezus, waarin deze belooft dat zij hem zal zien zo gauw de christengemeente erkend is. Zij ijlt naar Caligula en eist de inlossing van zijn belofte. Ze durft hem zelfs te dreigen. Hij antwoordt dat hij over acht dagen, op 12 oktober, de laatste dag van de feesten van Augustus, zijn belofte gestand zal doen. In de dagen die volgen, verkondigt hij voortdurend en tegenover iedereen dat hij zich op 12 oktober zal laten kruisigen.
| |
XI
Maar op het feest is het niet Caligula, maar de fakir Nârada, die, op het toneel, aan een kruis genageld hangt. Twee andere mannen hangen aan weerszijden, ieder aan een kruis. Rechts is een spreekgestoelte, daarachter staat een man met een ezelskop. Boven de fakir hangt een bordje met ‘Jezus van Nazareth’, voor het spreekgestoelte één met ‘Procurator van Judea en Samaria’. Het tableau is een pesterij aan het adres van Maria en Pilatus, die zich onder de toeschouwers bevinden. Maria neemt het niet. Ze loopt op Caligula toe en spuwt hem in het gezicht. Ze vlucht, maar Caligula achtervolgt haar met enige soldaten en haalt haar in een van de zalen van het paleis in. Hij beveelt zijn manschappen haar langzaam dood te martelen. Dan krijgt hij een toeval, en een der Germanen geeft Maria de genadeslag.
Pilatus, die beseft dat hij in ongenade is gevallen, weet in de consternatie te ontkomen. Hij aarzelt tussen twee impulsen: vluchten of Maria bijstaan. Hij vlucht. Dat is geen bewuste keus, maar het toegeven aan een instinct.
| |
XII
Pilatus vlucht naar Gallië. Daar krijgt hij bericht van de ziekte van Caligula, en van de ‘plompe waanzin’ (p. 224) waarin de keizer daarna vervalt. De gruwelijkste wreedheden zijn aan de orde van de dag. De procurator zelf wordt geplaagd door koortsen. Hij sterft een half jaar voor Caligula, een portret van Maria in zijn hand geklemd.
| |
Interpretatie
Historische roman
We kunnen De nadagen van Pilatus karakteriseren als een historische roman en als een psychologische roman. Als historische roman geeft het een beeld van het leven in Rome van de eerste helft van de eerste eeuw. Men kan daarbij drie aspecten onderscheiden. In de eerste plaats de gedoseerde couleur locale. Vestdijk heeft in deze roman het geleerdheidsvertoon van de traditionele historische roman vermeden. Maar uit allerlei details blijkt dat hij zich terdege gedocumenteerd heeft. Als terloops wordt in de roman het beeld van huizen, paleizen, straten en mensen opgeroepen.
| |
| |
In de tweede plaats portretteert de roman een aantal historische figuren. Pontius Pilatus en Maria van Magdala kennen we uit de bijbel. Van hen is weinig bekend en Vestdijk had bij de tekening van hun karakters dus de vrije hand. Hij heeft zich daarbij echter wel aan de schaarse bijbelse en apocriefe gegevens gehouden. Keizer Caligula heeft hij nauwkeurig getekend naar het beeld dat Suetonius van hem gaf. Weliswaar is Caligula in De nadagen van Pilatus meer een pestkop dan een wreedaard, maar zijn wreedheid is in beginsel aanwezig en bovendien stelt Vestdijk het zo voor dat de keizer na zijn ziekte in oktober 37 tot zijn afschuwelijke wreedheid verviel.
In de derde plaats geeft de roman een beeld van de machtsverhoudingen in Rome. Een enkele keer komen de sociale toestanden in hun algemeenheid aan de orde, bijvoorbeeld in de schets van de armelijke christengemeente. Maar meestal gaat het om de machtsverhoudingen aan de top: de betekenis van de senaat, de hofintriges, de invloed van gunstelingen.
| |
Psychologische roman
De nadagen van Pilatus is echter veel meer een psychologische dan een historische roman. Er komt een groot aantal relaties in voor, variërend van liefde en genegenheid tot haat en walging, en van onderworpenheid en angst tot onafhankelijkheid en macht. ‘Liefde’, ‘macht’ en ‘verraad’ zijn de woorden waarmee we de thematiek van de roman aan kunnen duiden. De twee belangrijkste motieven van de roman zijn: Pilatus' liefde voor Maria en Caligula's macht over haar. Pilatus' liefde is gericht op overgave, Caligula's houding is gericht op destructie. Ook al is er in het begin sprake van een zekere seksuele afhankelijkheid, uiteindelijk is de keizer erop uit Maria te vernietigen. De beide motieflijnen zijn dus aan elkaar tegengesteld.
| |
Motieven
Die tegenstelling komt ook uit in de tekening die de roman van de twee mannen geeft. Reeds in hun uiterlijk: Pilatus is massief en zwaar, Caligula is lang en schraal. Pilatus heeft lichtblauwe ogen, Caligula's groene ogen schuilen diep weg, de verteller spreekt van slangeogen. Uiterlijkheden duiden op karaktereigenschappen. Pilatus is open, hij kan niet veinzen, Caligula is berekenend, hij loert door zijn vingers, zijn gezicht is een masker, hij heeft een Medusakop. Pilatus is passief; zo gauw de situatie te moeilijk voor hem wordt, wordt hij slaperig. Caligula is bedrijvig, komediantachtig, hij lijdt aan slapeloosheid. Pilatus is een daadmens, hij heeft een ‘onbekookt handelingsleven’ (p. 17), als hij een toespraak moet houden, gaat dat stuntelig. Caligula is een woordmens, hij spreekt uitstekend, zelfs improviserend. De figuur van Caligula is, zoals ik al zei, aan Suetonius ontleend. We kunnen concluderen, dat Vestdijk de Pilatus-figuur naar dit voorbeeld gemodelleerd
| |
| |
heeft: hij heeft van de procurator een anti-Caligula gemaakt.
Om Pilatus' liefde voor Maria en Caligula's (on)macht over haar te begrijpen, is het nodig dat men een duidelijk beeld van de vrouw heeft. In de eerste helft van de roman ziet de lezer haar alleen van buitenaf: zoals Pilatus haar ziet. Ze is slank, heeft een soepel lichaam, een streng profiel, mooie ogen en een heerszuchtige neusrug. Vooral haar buigzame gestalte imponeert Pilatus. De eerste indruk is dus die van een fiere vrouw. Het verloop van de geschiedenis bevestigt die indruk. Haar omgang met Caligula getuigt van de onafhankelijkheid die Pilatus al in haar vermoedde. ‘Onverschrokken’ noemt de verteller haar (p. 219). Als zij zich opmaakt om Caligula in het gezicht te spuwen, loopt ze met de schouders achteruit ‘vlug, licht, vastberaden’ (p. 216). Maar die fierheid heeft een keerzijde. Pilatus vermoedt niet alleen onafhankelijkheid bij haar, maar ook minachting. Dat ze zich van de ene man naar de andere laat doorgeven, kan inderdaad alleen uit minachting voor de mannen verklaard worden, zeker niet uit onderdanigheid en gewilligheid. De minachting kan echter in ‘lust tot zelfvernedering’ (p. 147) ontaarden. Ook dat speelt mee, als ze zich door de één na de ander laat gebruiken. Dan is er nog een derde beweegreden voor Maria's gedrag aan te wijzen. Die hangt samen met de figuur Jezus. Volgens Maria had hij een geheime leer, één naast de in omloop zijnde. Die kwam hierop neer: wie de zonde haat, zal juist de zonde doen; waarachtige onschuld is alleen bereikbaar door zich aan de zonde over te geven. Want wie een afkeer van de zonde heeft, is door die weerzin aan de zonde gebonden, zijn gedachten komen er niet los van. Daarom is ‘de reinheid des harten alleen te bereiken voor diegene die de zonde, de Boze, de duivel, liefheeft’ (p. 50). Na Jezus' dood had Maria zijn leer in praktijk gebracht. Ze gaf zich over een mannen voor wie ze niets voelde en probeerde
tijdens het liefdesspel ‘zich een beeld te vormen van de begane zonde die, aldus vergeestelijkt en zich lenend tot contemplatie zonder haat, het karakter van zonde verloor’ (p. 51).
Dit laatste motief, dat Maria zelf aan Pilatus opgeeft om haar gedrag te rechtvaardigen, wijst naar Jezus. Hij speelt in de roman een heel bijzondere rol. Hij treedt niet op, maar zijn invloed op Maria's relaties is groot. Pilatus kan niet tegen hem op, Caligula weet hem voor een tijd te bezweren. Maar het liefdesspel van beide mannen wordt in feite door Jezus bepaald. Maria kan niet los van hem komen (Pilatus vermoedt dat zij zijn minnares is geweest) en daarom hebben zij voortdurend rekening met hem te houden. Op de achtergrond van de driehoeksverhouding Pilatus-Maria-Caligula staat deze vierde figuur, de afwezige, die alle drie beheerst. Een echt
| |
| |
Vestdijk-thema: de macht van de afwezige. Een paar jaar later (in 1942) zal hij het in de roman Ierse nachten opnieuw, maar nu in geheel ander verband, uitwerken. Wat De nadagen van Pilatus betreft, is het van belang vast te stellen dat Maria zich in haar levenshouding en in haar gedrag laat leiden door een schim uit het verleden. Het woord ‘schim’ valt steeds weer in de tekst. Die overgave aan een schaduw (voor haar de belichaming van het volmaakte) bepaalt haar gedrag. In vergelijking met de volmaakte man doen alle andere mannen er immers niets toe: zij hoeft dus niet bang voor hen te zijn, niemand kan haar bezoedelen.
Pilatus' liefde voor deze vrouw begint met een geboeid zijn door haar uiterlijk; de avonturier ontwaakt in hem. Maar wat zijn liefde uiteindelijk kleurt, is zijn falen, zijn impotentie. Die tekortkoming ontstaat doordat Maria hem doet denken aan Claudia, zijn overleden vrouw. Net als Maria dweepte Claudia met Jezus, ze was zelfs komen smeken de man vrij te laten. Zij ‘had hem toen trachten te beïnvloeden door middel van bekoorlijkheden, die zij niet alleen niet meer bezat, maar die een belediging waren van het mannelijk gevoel, die de uiterste walging opwekten’ (p. 43). De mislukking (en Pilatus weet dat het hem bij deze vrouw nooit zal lukken) wordt dus veroorzaakt door twee schimmen uit het verleden: Jezus en Claudia. Als Pilatus over zijn liefde mijmert, zijn het steeds de volstrektheid en de vergeefsheid waarover zijn gedachten gaan: zijn mislukking tast zijn liefdesgevoel niet aan, Maria is de eerste voor wie hij liefde voelt, maar niettemin is zijn liefde fataal, wanhopig, rampzalig. Hij komt niet los van haar, al drukt hem dat.
Pilatus' gevoel voor Maria is simpel: hij houdt van die vrouw en daarmee uit. Het is een gevoel zoals dat bij een betrekkelijk ongecompliceerd dadenmens past. Bij Caligula ligt het allemaal een stuk ingewikkelder. Zijn karakter wordt in sterke mate beïnvloed door het beeld van zijn gestorven vader: de knappe Germanicus, de lieveling van het volk. Vergeleken met hem (en hij vergelijkt zich voortdurend met hem) is hij niets. ‘Hij kon niets. Hij was lelijk en leed aan toevallen. Hij had niet gevochten en geen overwinningen behaald.’ (p. 113) Die vergelijking en deze zelfkennis bepalen zijn gedrag: het typische gedrag van de rancuneuze recalcitrant. Hij verzet zich tegen alles en iedereen; hij is er steeds op uit zichzelf te bewijzen. Zijn gepest is een uiting van een besef van minderwaardigheid. Het moet aantonen dat hij de ander de baas is. Zijn poging zichzelf als god te manifesteren komt uit dezelfde troebele bron. Ook in dit geval constateren we de werking van een schim uit het verleden: die van Germanicus. Deze schaduw bepaalt Caligula's leven, dus ook zijn ‘liefde’, die meer machtsuitoefening dan liefdesovergave is.
| |
| |
| |
Thematiek
De samenhang tussen macht en destructie is een veelvoorkomend thema in Vestdijks werk. In De nadagen van Pilatus wordt het verband tussen beide hoedanigheden meer aangeduid dan uitgewerkt. We kunnen het ons zo voorstellen. Caligula is aanvankelijk onder de indruk van Maria. Om haar verschijning, haar houding en om haar innige band met Jezus, de man die hem, om zijn godwording, hevig interesseert. Hij wil haar daarom ‘bezitten’, haar gelijk worden, haar overtreffen. Dat wil zeggen: naar verschijning en houding net zoveel betekenen als zij. Dat lukt natuurlijk niet. De schim van Jezus weet hij te bezweren, maar Maria blijft vrij, onafhankelijk, onverschrokken. Naast haar is en blijft Caligula een nul, dus zoekt hij haar ondergang. Men zou het zo kunnen formuleren: geestelijke minderwaardigheid gecombineerd met uiterlijke macht leidt tot destructie. Het is typerend dat Caligula die destructie allereerst in de vernedering van Maria zoekt. Hij is een intrigant en een komediant en zijn ‘wraak’ op de onverschrokken vrouw is omslachtig: een mimespel met drie echte kruisigingen. Maar Maria is niet geïntimideerd. Ze spuwt hem in het gezicht. Dan breekt de vernietigingswoede onbeschaamd en onverhuld baan. Ze leidt tot de moord op de vrouw en tot de ziekte van de keizer.
Nu staat in De nadagen van Pilatus niet zonder meer de edele liefde (die van de procurator) tegenover de slechte liefde (die van de keizer). Pilatus maakt zich immers schuldig aan verraad. Allereerst door Maria tegenover Caligula te noemen, als hij de eerste keer bij de keizer is. Dat lijkt een vergissing (hij verspreekt zich), maar dat is het niet. ‘Het was het protest de mindere te zijn van een spook.’ (p. 78) Het is een onbewust gewilde verspreking. Het verraad intensiveert zich, omdat Pilatus zich met Caligula in blijft laten. Eigenlijk is hij door de keizer gefascineerd. Hij voelt zich ontspannen als Maria zal vertrekken: het is een genot het liefste dat men heeft in de afgrond te stoten. Het verraad vindt zijn hoogtepunt tijdens de gruwelijke voorstelling, als Pilatus, in plaats van Maria te hulp te snellen, er vandoor gaat. Pilatus' liefde is dus allerminst zuiver. Ze is gemengd met jaloezie (om Jezus), met gefascineerdheid (door Caligula) en met angst (voor Caligula). Dit mengsel van gevoelens brengt hem tot zijn verraad.
Zulk gedrag leidt onontkoombaar tot schuldgevoel en wanhoop. Die schuld moet weggeredeneerd worden. Tegenover Barachius wast Pilatus zich schoon: hij kon niet anders. Later, in Gallië, schuift hij de schuld op Jezus: ‘die man had zijn leven bedorven, die man was de schuld van alles en alles!’ (p. 226) De handen in onschuld wassen en de schuld op een ander schuiven - het zijn de twee typerende reacties van de mens die
| |
| |
te kort schiet. Pilatus is het prototype van deze mens - zowel in de overlevering als in de roman.
Vestdijk schreef geen historische roman waarbij hij de psychologie aanwendde om zijn figuren ‘levensecht’ te maken. Het is andersom: hij schreef een psychologische roman die hij in het verleden situeerde. Hij stelde geen historisch probleem, maar een psychologische kwestie. Het ging hem om de driehoeksverhouding, om de relatie tussen liefde, macht en verraad. Dezelfde thematiek (met vriendschap in plaats van liefde) had hij in zijn voorafgaande roman, Het vijfde zegel, in de zestiende eeuw geplaatst. In dit soort gevallen is de historie bijzaak, hoe accuraat de beschrijvingen en typeringen ook zijn. De vraag die ons rest, is: is dat in De nadagen van Pilatus ook zo? Anders gesteld: hoe verhoudt zich het historische aspect van de roman tot het psychologische?
De draad is dun. Hij ligt in de idee van de ‘nawerking van het verleden’. De kruisdood van Jezus was een feit van historische betekenis: tweeduizend jaar christendom was het gevolg. Wat nu De nadagen van Pilatus laat zien, is dat de ‘man’ in de nabeleving tot ‘schim’ wordt. Met andere woorden: niet de historische waarheid, maar de ìnkleding van die waarheid is doorslaggevend. De roman demonstreert dat uiteraard binnen het persoonlijke leven van individuen. ‘Jezus’ is voor elk van de drie hoofdrolspelers in wezen een ander: een geliefde (Maria), een ‘godwordingsvoorbeeld’ (Caligula), een rivaal die men de schuld kan geven (Pilatus). Nevenmotieven (de schim van Claudia en die van Germanicus) versterken dit hoofdmotief. Jezus is inderdaad een ‘schim’: diffuus, niet goed waar te nemen, vatbaar voor iedere invulling. De roman geeft blijk van Vestdijks ‘breidelloos relativisme’. In dit verband past een typische Vestdijkiaanse omzetting: volgens Maria hadden alle discipelen Jezus in de steek gelaten, niemand had een vinger uitgestoken om hem te verdedigen, alleen Judas had moeite gedaan tot de koning door te dringen. Zo wordt in een roman over het ‘verraad’ de legendarische aartsverrader vrijgepleit.
| |
Context
Als historische roman staat De nadagen van Pilatus in de traditie van de negentiende-eeuwse historische roman, die met Walter Scott (1771-1832) begon. Het laatste hoofdstuk, waarin kort beschreven wordt hoe de verdere levensloop van de romanpersonages was, heeft zelfs wel iets van het ‘uitgeleide’ waarmee veel negentiende-eeuwse romans eindigen. Binnen deze traditie sluit De nadagen van Pilatus aan bij twee ‘subgenres’:
| |
| |
de romans die als uitgangspunt een bijbels gegeven hebben en de romans die in de (Romeinse) oudheid spelen. Wat de ‘oudheid-roman’ betreft: de meeste romanschrijvers zoeken hun stof in de Romeinse keizertijd. De Finse literatuuronderzoeker H. Riikonen geeft daarvoor als verklaring dat de auteurs vooral geboeid zijn door de confrontatie heidendom-christendom. Een vroeger buitenlands voorbeeld is The last days of Pompeii van Edward Bulwer-Lytton (1834). Nederlandse romans in deze traditie zijn De komedianten van Louis Couperus (1917) en Een nieuwer testament van Hella S. Haasse (1966). In verband met De nadagen van Pilatus moet zeker ook I Claudius van Robert Graves (1934) worden genoemd, ook al gaat het in deze roman niet direct om de botsing tussen heidendom en christendom. Vestdijk heeft er enkele details aan ontleend, de naam Boter voor een bijfiguur bijvoorbeeld. De ‘bijbel-roman’, waarin bijbelse gegevens worden naverteld, aangevuld, bijgesteld, gekritiseerd, heeft dikwijls de persoon van Jezus als onderwerp genomen. Beroemd is (was?) Vie de Jésus van Ernest Renan (1863) dat het beeld van de ‘zoete Jezus’ introduceerde. In de Nederlandse literatuur volgt De wandelende Jood van August Vermeylen (1906) min of meer dit spoor. Een modern voorbeeld is De gehoorzame dode van Willem Brakman (1964), waarin Jezus heel wat dagelijkser wordt voorgesteld.
Als psychologische roman heeft De nadagen van Pilatus zo'n ruime context, dat namen en titels noemen bijna zinloos is. Eén uitzondering kan men maken. Vestdijk zelf heeft ooit de Amerikaanse schrijver William Faulkner (1897-1962) getypeerd als de auteur van de ‘erotische driehoek’. De driehoeksverhouding geeft, zegt Vestdijk, op de kleinst mogelijke schaal de spanning tussen individu en groep aan. Zij is ‘de kiemcel van iedere maatschappelijke ordening’. Faulkners kracht ligt niet in het historisch-maatschappelijk beeld dat hij geeft, maar in de beschrijving van de relaties binnen de driehoeksfiguur. Zijn figuren zijn geen ‘sociale symbolen’ of ‘representanten van een clan’, maar onvergetelijke individuen. Al deze typeringen zijn zonder meer op De nadagen van Pilatus toepasbaar. Vestdijk noemt Popeye uit Faulkners Sanctuary (1931) ‘het type van de lichamelijk onvolwaardige met “overcompensaties”, dat van alle tijden is’. Dat is een karakteristiek die rechtstreeks op de Caligula uit De nadagen van Pilatus slaat.
| |
Waardering
In de besprekingen die aan De nadagen van Pilatus gewijd zijn,
| |
| |
keren vier punten met regelmaat terug: de historische evocatie (soms de historische betrouwbaarheid), de psychologische uitbeelding, de ethische (of religieuze) implicaties en de vergelijkbaarheid met andere romans. Nogal eens bracht de recensent enkele van die aspecten met elkaar in verband.
Victor E. van Vriesland was een van de eerste besprekers. Hij roemde het boek: een boeiende, vlotte, algemeen verstaanbare stijl en een historische evocatie die even machtig is als Couperus' De berg van licht. Maar hij verwachtte dat de roman aan ‘leestrommelkransjes’ wel ‘het, overigens niet onaangename gevoel [zal] geven, dat zij gechoqueerd hooren te zijn’. Dat kwam uit. P.H. Ritter Jr. wijdde een lange en tamelijk waarderende beschouwing aan de roman. Hij achtte het een ‘grondfout’ van het boek, dat het historische Rome is geofferd aan een ‘primair beleven’ van Vestdijk: zijn belangstelling voor ‘de wisselende en samengestelde psyche’. Vooral de figuur van Caligula is daarvan een voorbeeld. Ritter roemde Vestdijks talent, maar besloot: ‘Wij achten de verschijning van boeken als deze geenszins een verheugend tijdssymptoom’. J.W.F. Werumeus Buning was even kordaat als ongecompliceerd in zijn oordeel: ‘Laat ons kort zijn: De nadagen van Pilatus is een met talent geschreven walgelijk boek.’ Zoals men ziet gaat het hier om ethisch-religieuze bezwaren (Ritter heeft het over ‘de gewijde sfeer van de Heilige Schrift’ die te kort zou zijn gedaan). De journalist D. Hans voerde in zijn blad De avondpost een ware kruistocht tegen de roman.
Vestdijks medestanders, zijn vrienden Du Perron en Ter Braak, oordeelden een stuk milder, al hadden ook zij wel kritiek. Maar die richtte zich op artistieke zaken. Du Perron vergeleek De nadagen van Pilatus met Vestdijks voorafgaande roman: Het vijfde zegel. Als historische roman vond hij De nadagen veel beter geslaagd; Het vijfde zegel was te ‘zwaar geconstrueerd, geremd door de overdaad aan details’. De nadagen heeft iets van Couperus' De berg van licht. Couperus vertelt losser, maar Vestdijk is dieper en subtieler. Ter Braak roemde de tekening van Caligula: ‘hier bewijst [Vestdijk] zijn bijna griezelig talent voor de “opwekking der doden”.’ Ook deze criticus vergeleek De nadagen met het werk van Couperus. Beiden noemde hij ‘virtuoos’, maar Vestdijk was minder ‘pompeus’, meer ‘intellectualistisch’. (Deze laatste typering was prijzend bedoeld.)
Maar niet alleen de vrienden hadden waardering. Maurits Uyldert wijdde een uitvoerige recensie aan de roman, die getuigt van zijn kritische respect. Hij ging vooral in op de historische waarschijnlijkheid van het psychologische beeld van de romanfiguren. Hij oordeelde dat zowel Pilatus als Caligula
| |
| |
‘een ziekelijk verschijnsel uit onze eigen eeuw’ is en dus, historisch gezien, uit hun milieu en uit hun tijd is gehaald. De Vlaming André Demedts was zeer positief: het boek vertoont ‘een vaste eenheid’, het is geschreven in ‘sierlijk en gespierd Nederlandsch’, de karakters zijn zonder aarzeling volgehouden. Demedts had maar één bezwaar: in de schildering van het oude Rome had Vestdijk zich te veel door Robert Graves' I Claudius laten leiden.
Vestdijk heeft de roman ook zelf besproken. Anthonie Donker, redacteur van Critisch bulletin, had hem, door een vergissing, een exemplaar ter beoordeling toegestuurd. Vestdijk schreef een bespreking onder het pseudoniem P.S.E. Udo. Net als Du Perron trok hij een vergelijking met Het vijfde zegel. Ook hij verkoos De nadagen om de ‘vrijwel totale afwezigheid van geleerdheidsvertoon’. Verder ging hij vooral in op de psychologie van de romanfiguren, speciaal op de psychologische spanningen van de driehoeksverhouding. Caligula vond hij het meest geslaagd. Pilatus is een man die door zijn passieve karakter wel uit de roman verdwijnen moest. (Hij doet ten laatste ook niets meer.) In verband met de psychologie van Maria had de auteur de figuur van Christus scherper en gedetailleerder moeten tekenen dan hij gedaan heeft. Vestdijks zelfkritiek richtte zich dus op wat hij ooit de ‘economie’ van de roman noemde: hoeveel aandacht moet een schrijver aan een figuur (of een plaats, een handeling, een relatie) besteden gezien zijn of haar functie in de roman? Een typisch auteursprobleem.
Voor deze bespreking is gebruik gemaakt van:
S. Vestdijk, De nadagen van Pilatus. 3e druk, Amsterdam 1959.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Menno ter Braak, De duivelskunstenaar. In: Verzameld werk, deel iv. Amsterdam 1951, p. 203-265 (over De nadagen van Pilatus: p. 237-242). |
Victor E. van Vriesland, S. Vestdijk: De nadagen van Pilatus. In: De groene Amsterdammer, 3-12-1938. |
J.W.F. Werumeus Buning, Vestdijk's nieuwe roman. In: De telegraaf, 21-12-1938. |
P.H. Ritter Jr., S. Vestdijk's nieuwe roman: bizonder talent, maar... In: Utrechts dagblad, 31-12-1938. |
Maurits Uyldert, De nadagen van Pilatus, door S. Vestdijk. In: Algemeen handelsblad, 10-1-1939. |
E. du Perron, S. Vestdijk: De nadagen van Pilatus. In: Verzameld werk, deel vi. Amsterdam 1958. Ook in: Rudi van der Paardt, Je kunt er toch bij blijven zitten? Kritieken op de romans van S. Vestdijk. Amsterdam 1983, p. 66-71. |
Top Naeff, S. Vestdijk: De nadagen van Pilatus. In: Elsevier's geïllustreerd maandschrift, deel i, 1939, jrg. 49, p. 419-421. |
Han G. Hoekstra, De nadagen van Pilatus. In: Kroniek van (hedendaagsche) kunst en kultuur, 1938/1939, jrg. 4, p. 295-296. |
H.C. Schmitz, S. Vestdijk: De nadagen van Pilatus. In: De nieuwe gids, deel i, 1939, jrg. 54, p. 437. |
André Demedts, S. Vestdijk: De nadagen van Pilatus. In: Dietsche warande & Belfort, 1939, jrg. 39, p. 875-878. |
Max Nord, Op den degen. Verdediging van Vestdijk's De nadagen van Pilatus. In: Werk, 1939, jrg. 1, p. 62-64. |
Fr. Closset, De nadagen van Pilatus. In: Tijdschrift voor levende talen, 1939, jrg. 5, p. 71-72. |
Joz. Peeters, S. Vestdijk: De nadagen van Pilatus. In: De Vlaamse gids, 1938/1939, jrg. 27, p. 430. |
P.S.E. Udo [= S. Vestdijk], Hoofdfiguren die het niet zijn. In: Critisch bulletin, 1939, jrg. 10, p. 37-41. Ook in: S. Vestdijk, Muiterij tegen het etmaal, deel i, proza. 's-Gravenhage 19664, p. 162-166. Eveneens in: S. Vestdijk, Door de bril van het heden. Keuze uit eigen werk. Den Haag 1956, p. 134-138. |
Rudi van der Paardt, Van Pontius naar Pilatus?: Wat materiaal voor het Grote Boek van O. In: Vestdijkkroniek, nr. 9, september 1975, p. 31-44. |
Geurt van Hierden, De nadagen van Pilatus. In: Vestdijkkroniek, nr. 9, september 1975, p. 44-55. |
Rudi van der Paardt, Vestdijk tussen Seneca en Suetonius. In: Antieke motieven in de moderne Nederlandse letterkunde. Amsterdam 1982, p. 29-45. Ook in (in bewerkte vorm): Narcissus en Echo. Opstellen over Simon Vestdijk. Leiden 1984, p. 40-53. |
Rudi van der Paardt, In het spoor van Nellie. Vestdijks antieke romans en verhalen. In: Vestdijkkroniek, nr. 41, december 1983, p. 25-37. Ook in: Narcissus en Echo, p. 62-73. |
J.J. Oversteegen, Een otter in het bolwerk. Causerie over Vestdijk, Forum en de historische roman, In: Vestdijkkroniek nr. 41, december 1983, p. 14-24. |
| |
| |
Rudi van der Paardt, De ‘slechte keizer’ in de Nederlandse literatuur. Couperus' Komedianten en Vestdijks Nadagen. In: Lampas, 1988, jrg. 21, p. 257-270. Ook in: Mythe en metamorfose. Antieke motieven in de moderne literatuur. Amsterdam 1991, p. 29-41. |
P. Kralt, De toverbron. S. Vestdijk en de geschiedenis. Amsterdam 1988, p. 82-85. |
lexicon van literaire werken 18
mei 1993
|
|