| |
| |
| |
Simon Vestdijk
De koperen tuin
door P. Kralt
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
Op 15 juli 1949 schreef Simon Vestdijk (* 1898 te Harlingen, † 1971 te Utrecht) aan Saar Bessem, de vroegere vriendin van de in 1947 overleden componist Willem Pijper, dat hij ‘zwanger’ ging van een roman over een dirigent die ‘niet verder gaat dan Liszt’. Bizets opera Carmen zou in het boek centraal staan en in dat verband vroeg Vestdijk Saar Bessem een boekje te leen, De opera Carmen van H.J.M. Muller. Zelf had hij alleen een Duitstalig piano-uittreksel met potloodnotities van zijn vader.
Vestdijk schreef de roman in de maanden augustus en september. De dirigent kreeg de naam Henri Cuperus en hij speelt inderdaad een belangrijke rol. Maar zijn dochter Trix Cuperus is minstens zo belangrijk. Zij pleegt tegen het eind van de roman zelfmoord. Dat tragische lot kwam in de aanvankelijke opzet niet voor. Volgens de auteur volgde het echter onvermijdelijk uit het voorafgaande. De gegevens zijn te schaars om een geldige conclusie te trekken, maar men krijgt de indruk dat in het ontstaansproces het boek langzaam verschoof van muziekroman naar liefdesroman.
De koperen tuin is niet autobiografisch, maar bevat wel enkele autobiografische elementen. Het voornaamste daarvan is een opvoering van Carmen in 1911 te Harlingen en in 1928 te Leeuwarden, beide onder regie van Vestdijks vader. Diens Duitse piano-uittreksel komt ook in de roman voor. De personages zijn bedacht, al gaan sommige bijfiguren terug op mensen die werkelijk geleefd hebben.
Vestdijk trok zich het lot van Trix Cuperus erg aan. Hij was er na het voltooien van de roman enkele weken ‘hondsberoerd’ van, zoals hijzelf verklaarde. Toen hij na zijn huwelijk in 1965 zijn vrouw Mieke De koperen tuin voorlas, ontroerde het boek hem nog steeds. De passage met de zelfmoord kostte hem grote moeite.
De roman is opgedragen aan Helena S.E. Burgers, een vriendin uit Vestdijks studietijd, arts te Amersfoort, die hem verzorgde tijdens een van zijn depressies en met wie hij de belangstelling voor astrologie deelde.
De koperen tuin verscheen in november 1950. In 1964 kwam een Engelse vertaling uit: The garden where the brass band
| |
| |
played. Begin jaren tachtig is er een op de roman gebaseerde tv-serie uitgezonden. Daarin werd zo veel gehuild dat de Vestdijk-commentator Nol Gregoor sprak van ‘de droeve weken waarin De koperen tuin over het scherm spoelde’.
| |
Inhoud
Opbouw
De koperen tuin telt twintig hoofdstukken. Naar onderwerp kan men twee delen onderscheiden. De eerste tien hoofdstukken gaan vooral over de muzikale ontwikkeling van Nol Rieske; de volgende tien voornamelijk over zijn liefde voor Trix Cuperus. Combineert men deze indeling naar onderwerp met één naar de vertelde tijd, dan bevat de roman drie delen die elk een periode uit het leven van Nol Rieske beschrijven. De hoofdstukken I tot en met X beslaan tien jaar, van Nols achtste tot en met zijn zeventiende jaar. De hoofdstukken XI tot en met XIV omvatten een klein jaar, Nol is dan negentien. De gebeurtenissen van de resterende hoofdstukken spelen zich af gedurende drie dagen in de maand oktober als Nol tweeëntwintig is. De hiernavolgende inhoudsweergave is op deze drie perioden gebaseerd.
| |
Hoofdstuk I t/m X
Nol Rieske groeit op in een provinciestad in het noorden van Nederland, in de roman aangeduid met de letter W. Zijn vader is daar rechter. Als achtjarig jongetje gaat hij een keer met zijn moeder en enkele van haar vriendinnen naar de Stadstuin waar in de muziektent een orkest speelt onder leiding van de dirigent Henri Cuperus. Men brengt onder andere Stars and Stripes van Sousa ten gehore, muziek die Nol in de benen, hersens en ruggengraat vaart. Een lang, bleek meisje pakt hem bij de handen en samen dansen ze op de maat van de mars. Later hoort hij dat zij Trix Cuperus heet en de dochter is van de dirigent.
Nol heeft één broer, Chris. De verhouding tussen die twee is gespannen. Chris overheerst zijn jongere broer, treitert hem ook. Tot Nol hem een keer een bloedneus slaat; daarna gaat het beter. Maar hun karakters blijven verschillen. Chris aardt naar zijn vader. De hele roman door wordt hij getekend als burgerlijk, zonder een zweem artisticiteit. Nol lijkt op zijn moeder, net als zij is hij muzikaal. Dat blijkt als hij op elfjarige leeftijd een meisje dat een paar huizen verder woont, piano hoort spelen. Het is een sonate van Haydn, muziek die hij ervaart als wijd en ernstig en bijna dreigend van intense overtuigingskracht. Hij vraagt zijn ouders of hij pianoles kan krijgen van Henri Cuperus.
Cuperus is een flamboyante verschijning. Hij is eigenzinnig, verslaafd aan de drank en snel verliefd. Nol krijgt thuis van
| |
| |
hem les, waar Cuperus Nols moeder ontmoet, van haar in vlam raakt en haar een keer een bos bloemen aanbiedt, die zij weigert. Teleurgesteld en in zijn wiek geschoten verlaat hij het huis en zoent in de gang uit opstandige balorigheid het dienstmeisje. Die is daar niet van gediend en zet het op een gillen.
Door dit incident komt Cuperus in financiële moeilijkheden. Zijn dirigentschap voor de concerten in de Stadstuin was hij al kwijtgeraakt, nu verliest hij ook een aantal koren en veel lessen. Als Nol hem ongeveer een jaar later op straat tegenkomt, is hij zo goed als aan lager wal geraakt. Om hem te helpen brengt Nol, onder andere met behulp van broer Chris, honderd gulden bijeen die hij hem met een paar bevriende jongens gaat aanbieden. Dat brengt de man er weer enigszins bovenop. Nol hervat de pianolessen, nu bij Cuperus thuis.
Twee verhaallijnen bepalen vanaf hier de rest van de eerste periode. De voornaamste is Nols muzikale ontwikkeling. In de gesprekken met Cuperus verfijnt zich zijn smaak. Hij krijgt een scherp denkbeeld van het mooie, bijzondere, stoutmoedige van bepaalde maten of onderdelen van maten. Cuperus' onderricht bereikt een hoogtepunt als in de stad de opera Carmen van Georges Bizet opgevoerd zal worden en hij met Nol uitvoerig op die muziek ingaat. Met name het tweede intermezzo maakt indruk; dat is, beweert Cuperus, liefdesmuziek, liefdesmuziek die door merg en been gaat.
De tweede verhaallijn is Nols verhouding tot Trix Cuperus. Hij ziet haar sporadisch. Nog voor hij de pianolessen hervatte, heeft hij haar een paar keer zien vechten met kinderen die iets van haar vader zeiden. Enkele maanden na de hervatting heeft hij een kort gesprek met haar waarin hij haar eraan herinnert dat ze ooit samen gedanst hebben. In oktober van dat jaar gaat ze weg uit W., naar een tante die in een kleinere plaats woont. Nol ontmoet haar pas weer in de winter waarin Carmen opgevoerd zal worden. Ze heeft een rol in de opera en is thuis. Op een middag treft hij haar aan op de ijsbaan. Ze schaatsen samen, praten met elkaar en Nol ontdekt dat hij verliefd op haar is, eigenlijk altijd is geweest sinds het dansen in de Tuin. Hij heeft het alleen niet geweten. Hij zegt haar dat hij verliefd is, maar niet op wie en zij vraagt daar niet naar. Na de opvoering van Carmen (die niet zonder een hilarisch incident verloopt) ziet Nol Trix, haar vader, de hoofdredacteur van een plaatselijke krant, Wubbo Vellinga, en zangeres Alice de Rato in een koets vertrekken. Ze nodigen hem uit, maar hij slaat die invitatie af.
| |
Tijdverdichting
Dit laatste voorval wordt in hoofdstuk XI verteld. Dan volgt in datzelfde hoofdstuk een tijdverdichting: Nol noemt het jaar na de opvoering het kalmste, zelfs gelukkigste jaar van
| |
| |
zijn leven en gaat over op de gebeurtenis in april van het jaar daarop, drie dagen nadat hij negentien is geworden.
| |
Hoofdstuk XI t/m XIV
Hij komt dan bij Cuperus om les te nemen en hoort hem als hij voor de deur staat het tweede intermezzo uit Carmen spelen, de liefdesmuziek. Van dat spel raakt hij zo onder de indruk dat hij tegen de muur zinkt en huilt. In die houding ziet Trix hem. Ze knielt bij hem neer en ze bekennen elkaar hun liefde. Ze maken ook een afspraak: morgenavond, negen uur, deze straat. Maar die avond komt ze niet en de volgende morgen ontvangt hij een briefje van haar. Het kan niets tussen hen worden, schrijft ze, Nol weet niets van haar af.
Een paar maanden later sterft de moeder van Trix en zij en haar tante komen in W. bij Cuperus wonen, met wie het nu snel bergafwaarts gaat. Nol ziet haar niet. Hij doet eindexamen en gaat in een naburige universiteitsstad medicijnen studeren. Zijn moeder bezoekt hem een keer in het najaar en vertelt hem dat Trix als dienster in de Sociëteit van de Stadstuin werkt en een verhouding heeft met Wubbo Vellinga. Nol schrijft haar maar krijgt geen antwoord. In de kerstvakantie dineert hij met zijn vader en Chris in de Sociëteit en bij die gelegenheid komt hij haar weer te spreken. Ze vertelt dat haar vader aan delirium lijdt; over hun liefde zwijgen ze. Een paar dagen later sterft Cuperus. Nol verneemt dat uit een tweede brief die Trix hem stuurt. In die brief schrijft ze ook over hun liefde. ‘Je moet van iemand anders gaan houden, lieve Nol. Ik zal je ook zeggen waarom. Ik ben je niet waardig, in alle betekenissen. Denk daar goed over na, en probeer mij anders te zien. [...]. Het is niet mijn schuld, maar dat verandert aan de feiten niets.’
| |
Tijdverdichting
Deze brief staat aan het begin van hoofdstuk XIV. Een gedeelte van dat hoofdstuk (vijf pagina's ongeveer) bevat de samenvatting van Nols leven gedurende twee jaar en acht maanden. Hij zorgt voor ‘opvolgsters’, zoals hij de meisjes en vrouwen met wie hij een verhouding begint, noemt. Hij hoort dat Trix' relatie met Vellinga in de nacht na de opvoering van Carmen begonnen is. Dat raakt hem diep, want het betekent dat toen ze in april elkaar hun liefde bekenden, zij al ruim een jaar geregeld Vellinga ontmoette.
| |
Hoofdstuk XV t/m XX
Met hoofdstuk XV begint het laatste gedeelte van de roman. In de zomervakantie maakt Nol met zijn vader en Chris een reis door Duitsland. Hij verveelt zich niet bij hen en vraagt zich daarom ongerust af of hij niet langzamerhand verburgerlijkt. In oktober krijgt hij bericht dat zijn moeder op sterven ligt. In het ziekenhuis zijn vader Rieske en broer Chris al aan haar bed. Maar Nol houdt het er niet uit. Hij gaat naar de Sociëteit waar hij zich door Trix laat bedienen. Buiten, in de Tuin, voeren zij zittend in het gras een gesprek. Trix vraagt
| |
| |
hem haar te vergeven; ze beweert dat haar verhouding met Vellinga buiten haar schuld ontstaan is en ook buiten hun liefde staat. Maar Nol gaat niet op haar woorden in en zij verdwijnt. Terug in de Sociëteit bedrinkt hij zich.
's Nachts komt het bericht dat Nols moeder is overleden. De dag daarop gaat hij naar Vellinga om hem ter verantwoording te roepen. Het belangrijkste wat hij van hem hoort, is dat hij Trix in de nacht na Carmen verleid heeft, maar dat zij zo dronken was dat ze er zelf niets van gemerkt heeft. De ware schuldige is volgens Vellinga de zangeres Alice de Rato die hem ophitste. Na die nacht heeft hij een jaar lang vergeefs Trix gesmeekt. Eindelijk, in mei of juni, is ze op zijn hofmakerij ingegaan en is hun relatie begonnen. Dus na april, de maand waarin ze Nol haar liefde bekende. Bovendien heeft ze er nu een eind aan gemaakt en Vellinga gezegd dat ze hem niet meer wil zien.
Om half zes belt Nol Trix op en maakt hij een afspraak: hij zal haar die avond om half elf bezoeken. In dat laatste, uitvoerige gesprek met haar vraagt hij haar ten huwelijk. Zij bekent hem dan alles: hoe ze door Vellinga verleid is, hoe en waarom ze ten slotte op zijn avances is ingegaan en waarom ze het, naast Vellinga, ook nog met drie andere mannen heeft aangelegd. Ze had er lol in hen op te hitsen, verlangde ernaar, maar walgde de volgende morgen van zichzelf. Ondanks die bekentenis blijft Nol bij zijn aanzoek: hij wil dit verburgerlijkte stadje wel eens een lesje leren. Zij vraagt hem dan de nacht bij haar door te brengen, omdat ze erg tegen de ochtend opziet. Desnoods kan hij naar huis gaan en morgenochtend om zes uur terugkomen. Hij gaat op geen van de twee verzoeken in. Er zullen allerlei praatjes ontstaan, zegt hij, en zo mag ons huwelijk niet beginnen.
De volgende dag belt hij tegen tien uur bij haar aan. De tante ontvangt hem. Trix heeft zichzelf vergiftigd met arsenicum. In haar derde en laatste brief aan Nol legt ze uit waarom. Ze heeft gemerkt dat hij jaloers is, ze beseft dat hij jaloers zal blijven en kan daarom niet met hem samenleven. Maar zonder hem leven kan ze ook niet. Dronken van de jenever die hij met de tante drinkt en wanhopig van verdriet gaat Nol op weg. Hij bezoekt één van de drie ‘anderen’, de bankier Caspers, die met sympathie en bewondering over Trix praat. Hij wil nog de overige minnaars bezoeken, maar dat laat hij uiteindelijk na. Ten slotte blijft hij niet ver van de Tuin staan en probeert hij vergeefs de dood te begrijpen. Hij denkt aan de Tuin, aan wat daar jaren geleden tussen twee kinderen is voorgevallen en dat de aanvang bleek te zijn van een ongeneeslijk verdriet. Hij stelt zich de komende nacht voor, als de vogels slapen, en de volgen- | |
| |
de ochtend, wanneer er veel dauw op de rotswand gevallen zal zijn.
| |
Interpretatie
Thematiek
De koperen tuin is zowel een muziekroman als een liefdesroman. Dat zal duidelijk zijn. Het boek is ook een sociale roman in zoverre hij een beeld geeft van het leven en de invloed van de gegoede burgerij in een noordelijk provinciestadje in het eerste kwart van de twintigste eeuw. Daarbij gaat het vooral om de tegenstelling tussen de niet-artistieke burger en het artistiek begaafde individu. De ‘burger’ staat dan voor het zelfgenoegzame, tevreden, welvarende leven, het ‘begaafde individu’ voor een leven van zoeken, vrijheid, kunstgenot. De vraag is nu hoe de drie thema's muziek, liefde en sociale antithese zich ten opzichte van elkaar verhouden. Ze staan niet los van elkaar, dat is zeker. Ze hebben met elkaar te maken, werken op elkaar in.
| |
Verteller
Om een antwoord op die vraag te vinden, moeten we beginnen met vast te stellen dat Nol Rieske de geschiedenis vertelt. Dat betekent dat de lezer (vooral) te horen krijgt wat deze Nol Rieske voelt en denkt. Die informatie staat centraal. Een treffend voorbeeld is de situatie die ontstaat als Nol Trix ten huwelijk vraagt. Ze mag alleen weigeren, zegt hij, als ze niet genoeg van hem houdt. Ze begint in zichzelf te prevelen: ‘Ik niet van jou houden’, springt op en werpt zich snikkend op het bed. Vervolgens lezen we niet wat er in háár omgaat, maar in de toeschouwende Nol: medelijden, misschien ook angst, gegeneerdheid iemand zo gebroken te zien. Van Trix' innerlijke gesteldheid moet de lezer zich een idee vormen, hoe Nol zich voelt staat zwart op wit. Het gaat dus om hem. Daarbij is het ook zaak in het oog te houden dat Nol Rieske zijn verslag schrijft een tijd nadat alles heeft plaatsgevonden. We weten niet hoe lang die tijd is, maar Nol spreekt van zijn ‘memoires’ en vertelt dat Chris nu gelukkig getrouwd is, dus al te kort zal hij niet zijn. Dat is van belang, want de tragiek van zijn liefdesgeschiedenis wordt voor een deel veroorzaakt door het innerlijke conflict waaraan hij als jongeman leed en men zou willen weten hoe de oudere Nol Rieske hier tegenover staat. Hij is toch niet voor de aardigheid aan zijn memoires begonnen. Hem, die oudere Rieske, moet daarmee iets voor ogen hebben gestaan. Aan het eind van de interpretatie komt dit aspect van de roman opnieuw aan de orde.
| |
Sociaal thema
Het innerlijke conflict waarvan hierboven sprake was, berust op de tegenstelling in Nols karakter: hij is burger en hij is ‘artiest’. Zijn burgerlijkheid blijkt bijvoorbeeld uit de manier
| |
| |
waarop hij met zijn afkomst schermt. Zijn vader is rechter en heeft een ruim inkomen. Hij hoort ongetwijfeld tot de bovenlaag van de gegoede burgerij. Nol is zich er terdege van bewust de zoon van een dergelijk belangrijk man te zijn. Voor Trix is het toch een voordeel te trouwen met de zoon van de rechter, meent hij, en als hij, half dronken, op straat iemand lastigvalt en een agent tussenbeide komt, voegt hij die man toe dat hij de zoon is van mr. dr. Rieske, rechter hier in de stad. Maar hoewel de burgerlijke trek onmiskenbaar aanwezig is, overheerst toch, zeker in het begin, die andere kant, het dichterlijke, het artistieke. De roman geeft dat onder andere aan door de tegenstelling tussen Nol en zijn broer Chris. Vandaar dat hun relatie betrekkelijk veel aandacht krijgt. Het essentiële verschil is dat Chris niet om muziek geeft en na een wanhopige huilbui zijn ouders zover krijgt dat hij geen pianoles meer hoeft te volgen, terwijl Nol hen juist daarom vraagt, diep geraakt als hij is door het pianospel van een buurmeisje.
| |
Muziekthema
Op deze manier grijpen het sociale thema en het muziekthema in elkaar. De muziek dringt als het ware het burgerlijk bestaan binnen en maakt duidelijk hoe droog en zelfgenoegzaam dat leven is. Maar het is ook omgekeerd. Omdat Nols muzikale ontwikkeling getekend wordt tegen de achtergrond van een gegoede, met zichzelf ingenomen burgerij, krijgt de waarde van die ontwikkeling scherpe contouren. Want de muziek heeft in De koperen tuin niet alleen een dienende functie ten opzichte van het sociale thema. Daarvoor krijgt ze te veel aandacht.
De muziekbeschrijvingen zijn deels impressionistisch maar vooral ook technisch, zodat ze voor de niet muzikaal ontwikkelde lezer soms moeilijk te volgen zijn. Verschillende commentatoren hebben er bovendien op gewezen dat Cuperus' muziekopvatting treffend overeenkomt met die van Vestdijk zelf: hij is altijd sterk onder de indruk van een enkele maat of een enkel fragment. Wanneer Nol het tweede intermezzo uit Carmen (door Cuperus, net als door Vestdijk in een van zijn muziekessays, getypeerd als liefdesmuziek) voor het eerst hoort, spreekt hij van ‘heldere, toch smachtende muziek’. Dat is vaag maar begrijpelijk. Als Cuperus het stuk toelicht, zegt hij onder andere: ‘Hoor je die d tegen die es-as in de begeleiding? Apart is het zo vals als een kat, maar in het geheel... ongelooflijk.’ De muzikale leek kan hieruit alleen opmaken dat het Cuperus om die enkele klank gaat, maar heeft geen idee wat hij hoort. Toch werkt die specialistische taal niet storend, omdat hij (zoals Rob Schouten stelt) ‘ertoe bijdraagt de sfeer van de lessen en de persoon van de puzzelende meester en leerling te tekenen.’
| |
| |
De muzieklessen culmineren in de gesprekken over Carmen, de bekende opera van Georges Bizet, die geïnspireerd is op een verhaal van Prosper Mérimee met dezelfde titel. Tussen het libretto van de opera en de romantekst van De koperen tuin bestaan parallellen, maar die betreffen vooral bepaalde personages, bijfiguren die in het korte bestek van deze bespreking niet eens aan bod kunnen komen. Hoofdzaak is dat zowel in het verhaal als in de opera Don José uit jaloezie Carmen doodt en door die moord zelf ten onder gaat. Dat is de kern, en de vraag is dan natuurlijk in hoeverre de centrale gebeurtenis van De koperen tuin (de dood van Trix en de rol van Nol Rieske daarbij) met die kern overeenkomt.
| |
Liefdesthema
Daarmee zijn we toegekomen aan het derde aspect van de roman: de liefdesgeschiedenis. Dat die liefde, dat is: Nols liefdesgevoel voor Trix, met de muziek is verbonden, is zonder meer duidelijk. Ze vindt immers haar oorsprong in het samen dansen, in de Tuin, op de muziek van Stars and Stripes. Nols beschrijving van de dans suggereert slechts zijdelings hoe diep hij ingrijpt. ‘Wij hebben samen gedanst’, had hij tegen Trix willen zeggen, mocht zij het alleen maar als een spelletje hebben gezien. Dat is alles. Verderop in de roman merkt Nols moeder een keer op dat kinderhistories vaak bijzonder diep gaan. Meer wordt er niet over gezegd. Waarom dat dansen en die muziek ingrijpend zijn, blijft dus ongewis, maar dat ze bepalend zijn voor Nols liefde is zeker. Hij beschrijft zijn relatie met Trix vanuit dit punt en komt er ook steeds op terug. Het betekent dat zijn liefde een sterk idealiserende trek heeft. Trix verpersoonlijkt voor hem min of meer de muziek. Wat zijzelf denkt en voelt lijkt er minder toe te doen.
Dit alles wordt nog in hoge mate versterkt door de suggestie die uitgaat van de beschrijving van beider liefdesverklaring nadat Nol voor de deur van Trix' huis is neergezonken. Hij heeft haar vader het tweede intermezzo uit Carmen horen spelen, heel anders dan deze het vroeger gedaan heeft. Hij speelde het nu zonder de smeltende en gepassioneerde accenten van de tweede bladzijde. Het intermezzo klonk daardoor kuis en doorschijnend, als een onaards verheven koraal waarin de dissonant huiveringwekkender was dan iets ter wereld. De voordracht was onmenselijk koel. Het spel was verontrustend, - ‘elementair als een kristal, dat zacht rinkelend een eindeloze rotshelling afrolt zonder ooit de bodem van de afgrond te bereiken [...]’.
Hella S. Haasse concludeerde dat deze beschrijving de mooist denkbare is ‘van het essentieel begeleidende element in de verhouding tussen Nol Rieske en Trix Cuperus’. Daarin heeft zij ongetwijfeld gelijk. Maar daarmee is ook het lot van
| |
| |
Trix bezegeld. Want als Nols liefde is als deze muziek, dan is ze onaards verheven, onmenselijk koel, huiveringwekkend en verontrustend. De zaak is dat Nols verlangen uitgaat naar het moment uit zijn jeugd, naar de betoverende aanvang van de liefde, naar het paradijselijk gebeuren in de Tuin en niet naar het werkelijke meisje, de reële vrouw die Trix geworden is. Trix Cuperus, zegt Haasse, kan voor Nol nooit de belichaming zijn van het probleemloze paradijs, de volmaakte harmonie. ‘Alleen het kind Nol - of een waarlijk gerijpte Nol - kan met Trix gelukkig worden.’
De roman bevat een aantal indicaties voor deze ‘koude’ kant van Nols liefde. In Trix' tweede brief aan hem, na het overlijden van haar vader, had zij onder andere geschreven: ‘Ik ben je niet waardig, in alle betekenissen.’ En: ‘Het is niet mijn schuld, maar dat verandert aan de feiten niets.’ Als ze hem bijna drie jaar later weer ontmoet, in de Sociëteit waar ze hem bedient, vraagt ze nors: ‘Waarom heb je nooit meer geschreven?’, een vraag waarop hij met enige superioriteit reageert. Kennelijk is het geen moment in zijn hoofd opgekomen dat haar brief een noodkreet was, dat ze hem had willen uitleggen wiens schuld het wel was. Toen ze hem dat briefje schreef, begreep hij het niet, en nu, zoveel later, nog niet. Zelfs haar vraag waarom hij niet geschreven heeft, doet bij hem geen licht opgaan. Trouwens, ook het feit dat hij pas naar haar teruggaat op het moment dat zijn moeder op sterven ligt, wijst op de aard van zijn liefde: het is het verlangen naar het paradijs van de prille jeugd dat met de dood van de moeder voorgoed lijkt afgesloten. Trix is degene die bij dat paradijs hoort, hem er misschien in terug kan voeren. Als ze even later buiten de Sociëteit in de Tuin met elkaar praten, gewaagt hij in een bijzinnetje van zijn liefde en begint dan te oreren over de Tuin. Wanneer hij merkt dat zij verdwenen is, brengt hem dat niet tot inkeer, maar praat hij door over de Tuin. De gelukkige momenten dat hij als kind met haar danste zijn voor hem belangrijker dan het meisje, de vrouw zelf.
| |
Titel
De titel van de roman verwijst naar deze problematiek van gelukkig jeugdmoment en onherroepelijke verandering. De ‘koperen’ tuin is de tuin waar het orkest met zijn koperen instrumenten speelde. ‘Koper,’ zegt Nol tegen Trix als zij op het punt staat te verdwijnen of al verdwenen is, ‘koper is mooier en eenvoudiger, ook vrolijker dan goud. De Carmen was een koperen opera...’ Het koper vertegenwoordigt voor hem dus de vanzelfsprekendheid van het geluk der jeugd: de eenvoud van de harmonie der kinderjaren. Maar nu is het oktober. Ook nu is de Tuin van koper, de bomen zijn vochtig en muf onder hun koperen gebladerte. Dat betekent dat deze keer het koper
| |
| |
staat voor de verandering, het afscheid, de dood. Zo gezien kan men zeggen dat de titel innerlijk tegenstrijdig is: hij verwijst naar het gefixeerde moment uit het verleden én naar het onontkoombare voortgaan van de tijd.
Het cruciale ogenblik in de roman, het ogenblik waarin Nols liefde op haar waarde getest wordt, is het moment waarop Trix hem vraagt de nacht bij haar door te brengen, omdat ze bang is voor de ochtend. Ze zwakt dat verzoek nog af: hij kan ook morgenochtend om zes uur komen. Maar hij weigert. De reden die hij opgeeft, heeft niet met de aard van zijn liefde, maar met de burgerkant van zijn karakter te maken: als hij vannacht bij haar blijft, weet morgen de hele stad het. 's Nachts als hij wakker ligt, dringt tot hem door welke moeilijkheden zijn huwelijk met zich mee zal brengen. Het is de burger in hem die deze muizenissen ziet en onderkent: hoe naïef was het van hem te denken dat hij de stad W. een lesje zou kunnen leren en hoe dom dat hij niet gedacht had aan zijn medestudenten die nu wel heel anders tegen hem zouden aankijken. Kortom: de ‘zoon van de rechter’ had toen het erop aankwam, de overhand en liet de vrouw die hij zei lief te hebben in de steek.
Hier ligt het punt van overeenkomst met de daad van Don José die Carmen uit jaloezie doodde. Nol doodt Trix niet, maar hij is wel verantwoordelijk voor haar dood. Hij ziet dat ook in. Hij weet zich schuldig, hij is haar moordenaar, beseft hij, hij heeft de grootste misdaad uit zijn leven begaan. Het lijkt erop dat hij eindelijk begrijpt waar het allemaal aan schort. Hij was jaloers en heeft dat laten merken, hij heeft haar alleen gelaten, terwijl hij haar geen seconde uit zijn ogen had moeten laten gaan. Men kan zeggen: hij heeft burgerlijk gehandeld en beseft dat nu het te laat is. Maar hij beseft meer, zij het vaag. Tegen Trix' tante zegt hij, dat hij net als Trix wanhopig was, al merkte hij dat niet, wanhopig omdat ze niet meer samen konden dansen op de muziek van haar vader. Het lijkt erop dat het heel even tot hem doordringt van welke aard zijn liefde was en dat zijn weigering bij haar te blijven daar misschien ook mee te maken had. Dat het niet de burgerlijke redenen alleen waren.
| |
Verteller
En dan is er de ‘oude’ Nol Rieske die dit alles noteert en van wie men zou willen weten hoe hij er nu over denkt. Dat is moeilijk te zeggen, want hij geeft wel onverbloemd weer wat er gebeurd is, maar hij reflecteert niet. Hij vertelt alleen wat hij toen voelde en hoe hij er toen over dacht. Aan de bijzondere aard van zijn liefde, aan zijn gebrek aan inlevingsvermogen, wijdt hij geen woord. Er is slechts één aanwijzing. J.H. de Roder heeft de zon-maansymboliek van de roman geanalyseerd en aan de hand daarvan duidelijk gemaakt dat Nol in het
| |
| |
schrijven van zijn liefdesgeschiedenis zijn wanhoop overwint. Hij loopt niet vast, gaat niet ten onder, zoals Don José in Carmen. Hij verslaat de tijd die hem het jeugdmoment ontnomen had door zijn geschiedenis vast te leggen. In zijn verslag fixeert hij het moment als het ware opnieuw. Deze interpretatie verklaart ook de op het eerste gezicht merkwaardige slotzin van de roman: ‘De volgende ochtend zou er veel dauw op de rotswand gevallen zijn.’ Het is een zin die afsluit en tegelijk een opening maakt naar een nieuw begin. Maar als deze uitleg juist is (en er lijkt weinig tegenin te brengen) houdt dat ook in dat de oudere, schrijvende Nol nog steeds onvoldoende beseft wat hij met zijn liefde de kelnerin Trix heeft aangedaan.
| |
Auteur
Dit is echter niet het laatste woord over de zaak. De morele betekenis van de roman ligt op een hoger abstractieniveau dan dat van de verteller Nol Rieske. Het is het niveau van de (geïmpliceerde) auteur. Híj heeft wel oog voor Trix' gevoelens en haar gevende liefde, want hij heeft haar gecreëerd. Hij heeft haar brieven bedacht en hij laat haar nors vragen waarom Nol haar niet geschreven heeft. Hij weet kortom wat haar beweegt. Wat hij met zijn geschiedenis heeft willen doen, gaat verder dan een ‘overwinning op de tijd’. Hij toont de lezer het drama van een onmogelijke liefde, het menselijke tekort van een verheven ideaal.
| |
Context
Een liefdesroman waarin de geliefde (indirect) door toedoen van haar minnaar de dood vindt, heeft veel voorgangers. Een voorbeeld is de klassieke korte roman van Arthur van Schendel Een zwerver verliefd (1904) waarin de zwerver Tamalone zijn medeminnaar Rogier doodt, waarna diens officieren het meisje om wie het gaat, vermoorden. Vestdijk had een hoge dunk van Van Schendels latere werk en kende zijn oeuvre, al vond hij het zwerversverhaal te vaag en te zoet romantisch.
Een liefdesroman waarin de liefde begeleid en geïntensiveerd wordt door muziek is een zeldzamer verschijnsel. Het komt voor in A la recherche du temps perdu van Marcel Proust, de roman waaraan Vestdijk een groot essay wijdde. In het deel Du côté de chez Swann (1913) hoort Swann een keer een sonate voor piano en viool waarvan een bepaald thema, het andante, een overrompelende indruk op hem maakt. Het is een volmaakt oorspronkelijk, niet tot een ander soort te herleiden gevoel. Als hij de muziek later weer hoort spelen, is hij in gezelschap van Odette en zijn liefde voor die vrouw koppelt zich aan het thema uit de sonate, zoals de liefde van Nol Rieske on- | |
| |
losmakelijk verbonden is met de Stars and Stripes en, sterker nog misschien, met het tweede intermezzo uit Carmen.
Een nog frappanter voorbeeld van de verbinding van liefde, muziek en dans is Arthur van Schendels De wereld een dansfeest (1938). De roman vertelt de geschiedenis van het liefdespaar Marion Ringelinck en Daniël de Moralis, beroepsdansers alletwee. Ze kunnen een bepaalde pavane eerst niet, later wel samen dansen. De dans symboliseert de groeiende harmonie tussen beide geliefden. Als klein meisje heeft Marion de pavane twee keer gedanst, met twee verschillende jongetjes, maar niet met Daniël. Ook toen lukte haar het dansen niet. Vestdijk heeft indertijd de roman besproken. Zijn recensie bevat een kenmerkend geval van mislezing. Hij beweerde namelijk dat Marion en Daniël als kinderen samen gedanst hadden en dat die dans hun liefdesverhouding vanaf het begin beïnvloedde. De muziek is hoofdzaak, stelde hij, de vrouw (het meisje) min of meer toevallig en de muziek zal dus uiteindelijk het meisje verdringen. Het kan zijn, maar dit is in het kort de inhoud van De koperen tuin en zeker niet van De wereld een dansfeest. Misschien is deze mislezing wel de vonk geweest die de inspiratie tot Vestdijks muziekroman deed ontgloeien.
En dan is er de beroemde roman van Thomas Mann, Doktor Faustus. Das Leben des deutschen Tonsetzers Adrian Leverkühn erzählt von einem Freunde (1947), door Vestdijk ‘een boek van adembenemende allure’ genoemd. Hij bewonderde de roman onder andere om de beschrijvingen van muziekstukken die niet eens bestaan. Maar belangrijker was voor hem dat Doktor Faustus niet alleen het beeld gaf van de ondergang van een individu, maar dat die individuele ondergang gekoppeld was aan de neergang van een cultuur en daarmee in wezen een commentaar was op het Duitsland der nazi's. Op dit punt is een vergelijking met De koperen tuin mogelijk. Ook de liefdesgeschiedenis van Nol en Trix is ingebed in een sociaal kader en geeft in haar tragische verloop een snijdend commentaar op de maatschappelijke verhoudingen in een provinciestadje.
De verhouding burger-dichter is trouwens een centraal thema in het werk van Thomas Mann. Een uitgesproken voorbeeld daarvan is het verhaal ‘Tonio Kröger’ in de bundel Tristan (1903). Kröger is een dichter die het kunstenaarschap als een diepingrijpende, zware opdracht ervaart. De novelle eindigt met een brief van zijn hand aan zijn vriendin Iwanowna waarin hij schrijft dat hij tussen twee werelden in staat, die van de burger en die van de kunstenaar, maar dat hij ervan overtuigd is dat zijn burgerliefde voor het menselijke, het gewone, hem tot een waarachtig kunstenaar heeft gemaakt. Anders dan in Vestdijks roman, die de tegenstelling tussen burger en artis- | |
| |
tiek begaafd individu aanscherpt, zoekt Thomas Mann in zijn novelle dus naar een verzoening tussen die twee.
Binnen Vestdijks oeuvre staat wat dit maatschappelijke aspect betreft Meneer Visser's hellevaart (1936) dicht bij De koperen tuin: ook die roman toont hoe de verhoudingen liggen in een noordelijke provinciestad in het begin van de twintigste eeuw. Van belang is bovendien Vestdijks opstel ‘Waarom is men trouw?’, in de bundel Essays in duodecimo (1952). Daarin zet hij uiteen dat men niet zozeer trouw is aan de geliefde als wel aan het betoverende ontstaansmoment van de liefde, aan een herinnering dus, een idee. Het gaat hier duidelijk om de soort liefde van Nol Rieske, en verschillende commentatoren beroepen zich bij hun interpretatie van de roman daarom op dit essay.
| |
Waarderingsgeschiedenis
De recensies bij het verschijnen van de roman waren op één uitzondering na (die van Johan van der Woude in Vrij Nederland) zeer positief. Gerard van Eckeren noemde het boek een meesterwerk en F. Bordewijk stelde dat men na De koperen tuin niet meer van ‘S. Vestdijk’ zal spreken, maar van ‘Vestdijk’, zoals men ook spreekt van ‘Vondel’ en niet van ‘Joost van den Vondel’. Er waren uiteraard bedenkingen: Bordewijk vond Trix' afscheidsbrief onnatuurlijk lang, Anna Blaman achtte de eerste helft van het boek te traag, enzovoort, maar de algemene tendens was uiterst lovend.
Twee aspecten in de besprekingen vallen op. In de jaren veertig en vijftig had Vestdijk de naam een afstandelijk auteur te zijn, iemand zonder warmte. Bijna alle recensies gingen op dit punt in, nu om te constateren dat Vestdijk wel degelijk een schrijver met een hart is. Hubert Lampo stelde vast dat De koperen tuin ons voor de eerste maal een Vestdijk toont met ‘het sublieme evenwicht tussen geest en gevoel’. Het stelligst was J. Greshoff, die dit algemene aspect zo breed behandelde dat hij aan een bespreking van de roman zelf nauwelijks toekwam. Vestdijk was nooit onmenselijk, stelde Greshoff, maar hij weigerde steeds het menselijke fraaier voor te stellen dan het is. In De koperen tuin is dat niet anders.
Het tweede punt dat aandacht trekt, is dat de recensies naar verhouding veel ruimte besteedden aan de provinciale achtergrond van de roman. H.A. Gomperts achtte de ondergang van Henri Cuperus (het plaatselijke genie volgens hem) een rechtstreeks gevolg van de bekrompenheid van de provincieplaats. Ben van Eysselsteijns visie is verreweg het interessantst. De
| |
| |
dans van Nol en Trix is in zijn opvatting een poging aan de moordende greep van de stad te ontkomen. Trix wordt voor Nol meer en meer een symbool van zijn verzet tegen de stad. In eerste instantie overwint het provincialisme: Trix gaat ten onder. Maar uiteindelijk overwint Nol, namelijk in het schrijven van zijn memoires.
Van de studies die in latere jaren verschenen, moet allereerst het boek van J. Pop genoemd worden in de Synthesereeks van de Arbeiderspers: Over De koperen tuin van Simon Vestdijk, eerste druk 1976, tweede, herziene druk 1983. Als kern van de roman ziet Pop Nols liefde voor de muziek en bewondering voor de twaalfjarige Trix, die de verrukking van die liefde met hem deelt, maar die bij iedere latere ontmoeting verder van dat ideaal lijkt weg gegroeid. Van de essays en artikelen die over De koperen tuin verschenen zijn, ging dat van Hella S. Haasse in op de kern van de roman: de problematische liefde van Nol Rieske voor Trix Cuperus. Alle andere beperkten zich tot een enkel aspect: de muziek (Schouten, Bulter en Pop), de ironie (Hansen), de bijbelse achtergrond (Van Hattum), de sociale achtergrond (Henrard), de invloed van Proust (De Ridder), de symboliek van het koper (Abell-van Soest) en de parallellen met Carmen (Cuynen). De betrekkelijk grote aandacht voor allerlei details toont aan dat ook latere onderzoekers de roman als een belangrijke literaire verschijning zagen. Vestdijk zelf heeft bij herhaling verklaard dat hij De koperen tuin zijn meest geslaagde roman vond.
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
S. Vestdijk, De koperen tuin, derde druk, 's-Gravenhage [1956].
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
[Anoniem], Een ziel in nood. S. Vestdijk, ‘De koperen tuin’. In: NRC, 16-12-1950. |
W.E., Vestdijks Prinsentuin - roman: drama der ‘kleinsteedsheid’. In: Leeuwarder Courant, 16-12-1950. |
F. Bordewijk, Voortaan: Vestdijk zonder Simon. S. Vestdijk, ‘De koperen tuin’. In: Utrechts Nieuwsblad, 3-2-1951. (Herdrukt in: F. Bordewijk, Kritisch proza, 's-Gravenhage 1982, p. 143-145) |
Emmy van Lokhorst, S. Vestdijk, ‘De koperen tuin’. In: De Groene Amsterdammer, 17-2-1951. |
H.A. Gomperts, Vestdijks nieuwe roman heeft een muziekthema. In: Het parool, 23-2-1951. (Herdrukt in: H.A. Gomperts, Intenties 2. Terug tot Simon Vestdijk en andere essays, Amsterdam 1981, p. 32-33) |
Hubert Lampo, Kroniek van het proza: ‘De koperen tuin’. In: Volksgazet, 17-4-1951. |
Johan van der Woude, Vestdijks ‘Koperen tuin’. In: Vrij Nederland, 2-6-1951. |
J. Greshoff, Vestdijk was nooit onmenselijk. ‘De koperen tuin’ een hoogtepunt in onze letterkunde. In: Het vaderland, 23-6-1951. (Herdrukt in: Rudi van der Paardt, Je kunt er toch bij blijven zitten? Kritieken op de romans van S. Vestdijk, Amsterdam 1983, p. 133-136) |
Ben van Eysselsteijn, Vestdijks roman ‘De koperen tuin’. Over de grootheid in het kleine en omgekeerd. In: Haagsche Courant, 30-6-1951. |
Paul de Vree, Doorlopend meesterlijk. Het verhaal van de tuin: te groot afstandsbewustzijn. In: De periscoop, 1-11-1951. |
Gerard van Eckeren, Magisch verleden. In: Het boek van nu, 1950/1951, jrg. 4, p. 81-82. |
Anna Blaman, De speler Vestdijk. In: Critisch Bulletin, 1951, jrg. 18, p. 67-70. |
Hella S. Haasse, Een koninkrijk voor een lied. In: Maatstaf, 1971, jrg. 19, p. 299-315. (Herdrukt in: Hella S. Haassse, Zelfstandig, bijvoeglijk, Amsterdam 1972, p. 102-118). |
W. Hansen, De ironie in ‘De koperen tuin’. In: Vestdijkkroniek, nr. 2, augustus 1973, p. 26-47. |
Hella S. Haasse, ‘Tuinbeelden’. In: Vestdijkkroniek, nr. 5, september 1974, p. 2-9. |
L. Abell-van Soest, Het magische koper. In: Vestdijkkroniek, nr. 5, september 1974, p. 10-15. |
J. Pop, De muziek in De Koperen Tuin. In: Vestdijkkroniek, nr. 5, september 1974, p. 40-46. |
Freaerk Dam, De topografie van ‘De Koperen Tuin’. In: Vestdijkkroniek, nr. 5, september 1974, p. 47-49. |
J.J. Oversteegen, Elf maal de koperen tuin. Kritische reakties bij de verschijning van een nieuwe Vestdijk. In: Vestdijkkroniek, nr. 5, september 1974, p. 55-63. |
J. Pop, Over De koperen tuin van Simon Vestdijk, Amsterdam 1976. (Tweede, geheel herziene druk: Amsterdam 1983) |
M. van Hattum, De koperen tuin: van Paradijs tot Golgotha. In: Vestdijkkroniek, nr. 15, maart 1977, p. 35-41. |
| |
| |
Willem Bulter, De muziek in ‘De koperen tuin’ van Simon Vestdijk. In: Vestdijkkroniek, nr. 35, juni 1982, p. 63-78. |
J. Pop, Handeling, symbolische verwijzing en centrale betekenis in ‘De koperen tuin’. In: Vestdijkkroniek, nr. 37, december 1982, p. 51-72. |
J.H. de Ridder, Proust in de tuin. In: Vestdijkkroniek, nr. 52, september 1986, p. 10-18. |
Rob Schouten, Iets verhevens en onuitsprekelijks. Muzikale motieven in het werk van S. Vestdijk, Amsterdam 1988, p. 73-86. |
J.H. de Roder, Het heilige huwelijk: over ‘De koperen tuin’ van S. Vestdijk (I). In: Vestdijkkroniek, nr. 66, maart 1990, p. 38-52. |
Annick Cuynen, Carmen in een koperen tuin. In: Dietsche Warande & Belfort, 1992, jrg. 137, p. 453-461. |
Annick Cuynen, De man met het stokje. In: Vestdijkkroniek, nr. 78, maart 1993, p. 12-25. |
Roger Henrard, ‘De koperen tuin’, een burgerlijke roman. In: Vestdijkkroniek, nr. 86, maart 1995, p. 21-34. |
lexicon van literaire werken 65
februari 2005
|
|