| |
| |
| |
Simon Vestdijk
Ierse nachten
door P. Kralt
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
Simon Vestdijk (*1898 te Harlingen, †1971 te Utrecht) schreef Ierse nachten van 20 februari tot 19 maart 1942. In een brief aan Theun de Vries van 17 juli 1943 onthulde hij de voorgeschiedenis van de roman. Hendrik Cramer, een schrijver van surrealistische verhalen, was in Ierland geweest en had daar een in de volksmond voortlevende legende gehoord, die hij bij thuiskomst aan Vestdijk doorvertelde. ‘Zeldzaam spookachtig en geraffineerd’, typeerde Vestdijk het verhaal. Hij besloot een Ierse roman te gaan schrijven.
Eerst documenteerde hij zich. Dat wil zeggen: hij las een groot aantal boeken over Ierland en maakte daar korte aantekeningen over. Eén van die boeken was Castle Rackrent (1800) van de schrijfster Maria Edgeworth, een roman die hij in zijn documentatiebladen typeerde als ‘allemachtig aardig!!’. Terwijl hij zich documenteerde, ontstond de roman: de personen, de situatie, de dramatische verwikkeling. De legende van Hendrik Cramer kwam hem uiteindelijk niet van pas en verdween. (Vestdijk heeft haar later waarschijnlijk in zijn roman De vijf roeiers (1951) verwerkt.) Waar de auteur al lezend door getroffen werd, was het verschijnsel van het absenteïsme: de Engelse grootgrondbezitter die zijn bezittingen in Ierland door een rentmeester liet beheren en zelden of nooit op zijn kasteel verscheen. Dit absenteïsme is, in letterlijke en figuurlijke zin, inderdaad het thema van de roman geworden.
Toen het boek zich in zijn gedachten ver genoeg uitgekristalliseerd had, noteerde Vestdijk in een schrift van 28 pagina's het romanschema. De roman bestaat uit vijf delen, ieder deel is opgebouwd uit een aantal ongenummerde hoofdstukjes. In het schrift werd voor ieder hoofdstukje een pagina gereserveerd. Vijf pagina's bleven leeg (no 14, 15, 22, 23 en 24); kennelijk was de gereserveerde ruimte niet nodig. Sommige pagina's zijn dichtbeschreven, andere bevatten slechts enkele woorden. De aantekeningen betreffen lang niet altijd de handeling. Heel veel ervan slaat op sfeerbepalende elementen, zoals het stro om de blote voeten van de boerenarbeiders.
| |
| |
In april 1942 stuurde Vestdijk waarschijnlijk het uitgetypte manuscript naar de uitgeverij Nijgh en Van Ditmar te Rotterdam. Maar van een uitgave kwam het voorlopig niet, om welke reden dan ook. Wel verscheen in het april/mei-nummer (1942) van Groot-Nederland het eerste deel.
Ondertussen had Vestdijks Duitse uitgever al in een vroeg stadium gehoord over zijn plan een Ierse roman te schrijven. In januari (dus nog voor Vestdijk aan het schrijven ging) schreef hij hem: ‘Wir sehen dem holländischen Text mit größtem Interesse entgegen.’ In mei ontving hij de tekst en besloot hij de roman te laten vertalen. Die vertaling verscheen in 1944 onder de titel Irische Nächte.
Op 2 mei 1942 was Vestdijk door de Duitsers opgepakt en overgebracht naar het gijzelaarskamp te Sint-Michielsgestel. Uiteraard stelde hij van alles in het werk om uit dat kamp te komen. In een verzoek om vrijlating van november 1942 wees hij erop dat een aantal van zijn romans in het Duits vertaald was en dat een vierde, Irische Nächte, zou gaan verschijnen. In dit stuk noemde hij ook de kritische instelling van de auteur ten opzichte van Engeland; een instelling, schreef hij, die ‘schon vom Stoff diktirt war’. Op 23 februari 1943 kwam Vestdijk vrij.
Eerst in augustus 1946 kwam de roman in Nederland uit, bij Nijgh en Van Ditmar, in de spelling van vóór 1934. Vandaar de titel: Iersche nachten. In 1992 verscheen de achttiende druk, als Salamander, bij uitgeverij Querido, met een nawoord van mevrouw A.C.M. Vestdijk-van der Hoeven. In 1948 was er een Tsjechische vertaling verschenen: Irské noci.
| |
Inhoud
De vijf delen van Ierse nachten hebben elk een van een jaartal voorziene titel. Vandaar dat de vertelde tijd van de roman gemakkelijk is vast te stellen: van 1852 tot en met 1860. Maar ieder deel speelt zich gedurende een zeer korte tijd in een bepaald jaar af; er zijn slechts enkele samenvattende passages, zodat de hoeveelheid vertelde tijd gering is. Het gaat, zou men kunnen zeggen, om een vijftal hoogtepunten uit een geschiedenis van negen jaar.
De verteller is Robert Farfrae. Hij vertelt de geschiedenis van zijn jeugd. Uit een mededeling aan het eind van het eerste deel blijkt dat hij inmiddels volwassen is en naar Amerika is geëmigreerd. Maar hij vertelt meestal niet meer dan hij op het moment van de gebeurtenissen weet of kan weten. Hij zit als het ware op zijn hurken achter het kind dat hij eens was.
| |
| |
| |
Eerste deel Winteravonden (1852)
Als Robert op een winterdag thuiskomt, hoort hij zijn vader en moeder luid met elkaar spreken. Daarbij valt een woord dat hij niet begrijpt: ‘afwezig’. Hij vraagt de meid Maria ernaar, die het hem vertelt en ook dat op het kasteel de landheer afwezig is. Daardoor komt hij erachter dat het kasteel niet van zijn vader is.
Roberts vader, James Farfrae, is rentmeester. Hij is een Schot, zijn vrouw Regan is een Ierse. Ze wonen in een huisje bij Billatinny Castle.
De volgende avond is Robert weer bij Maria in de keuken. Ook Peter Mac Carthy is daar, de zoon van de (voor die arme streek) ‘rijke’ boer Dan Mac Carthy. Peter loopt in meisjeskleren, want hij heeft rood haar en hoest veel en zijn moeder is bang dat de ‘goede lieden’ (de elfen) hem daarom zullen roven. Door de meisjeskleren brengt ze de goede lieden op een dwaalspoor. In de keuken praat men over deze dingen.
Later op de avond is Robert in de kamer, bij zijn vader en moeder. Dan komen ook Ulick Mac Carthy (de broer van Dan) en Desmond O'Sullivan (de broer van Regan). Ulick is een avonturier, de held van de jongens op school, een groot doedelzakspeler. Tijdens het gesprek noemt Robert zich ‘Sir Randall’, bij wijze van grap. (Sir Randall is de naam van de landheer.) Zijn vader wil hem de kamer uitsturen, maar zijn moeder staat dat niet toe. Men praat over de Engelsen, Ulick vertelt een anekdote over Sir Percy Randall, die Robert nauwelijks begrijpt, maar waaruit hij wel op kan maken dat Sir Percy aan de leiband van zijn moeder loopt.
| |
Tweede deel Guerilla in het veen (1856)
Vier jaar later begrijpt Robert de situatie precies. Sir Percy Randall is de eigenaar van het dorp Ballyvourney, van Billatinny Castle en van al het land rondom. De smalle westelijke strook met het moeras hoort bij de bezittingen van de markies van Lansdowne. Daar wonen de Gallaghers: vader, moeder en dochter Maureen. Op dat meisje zijn alle jongens verliefd: Peter Mac Carthy en Mavourneen Sullivan vooral. Over het gebied van Sir Percy is Roberts vader rentmeester; over het gebied van de markies van Lansdowne heerst een zogenaamde middleman. Het is Dennis Murray, een hardvochtige kerel. Wie de pacht niet kan betalen laat hij het huis uitzetten. Zo ook met de Gallaghers. Maar die aanstaande ontruiming moet hij met de dood bekopen: Ulick Mac Carthy schiet hem neer. De mensen fluisteren dat hij het om Maureen deed. Roberts moeder is, nadat ze het gehoord heeft, opvallend stil.
Drie dagen na de moord trekt Robert met een paar vrienden naar de hut van de Gallaghers die 's middags alsnog door sergeant Higgins en zijn soldaten ontruimd is. Ze lopen eerst naar het noorden, waar de Denenheuvel is: een aarden heuvel
| |
| |
omgeven door twee op veel plaatsen ingestorte wallen. Daar spelen ze een tijd. Peter Mac Carthy (door de andere jongens om zijn meisjeskleren een beetje geminacht) slooft zich erg uit.
Na het spel trekken de jongens verder, naar de hut van de Gallaghers. Tom Higgins zal met een ‘breekijzerbrigade’ komen om hem in elkaar te rammeien. Er zijn nogal wat mensen, de stemming is opstandig. Als Higgins komt, breekt er bijna een gevecht uit. Mavourneen wil een steen gooien, maar die wringt men hem uit de handen. De hut wordt in elkaar geramd.
Als Robert thuiskomt, wacht zijn vader hem op. Hij is gewapend. Roberts moeder komt er ook bij. Uit wat ze tegen elkaar zeggen, blijkt dat er eerder op de avond een nachtelijke ‘bezoeker’ is geweest. Althans volgens vader Farfrae. Roberts moeder noemt het inbeelding, een hersenschim.
| |
Derde deel Nachtwake (1857)
Op een dag in het volgende voorjaar zijn Robert en Peter samen, als ze worden geroepen. Bij Peter thuis treffen ze Peters vader (‘koning Dan’) en Tom Higgins. Het lijk van Ulick ligt over vier stoelen, in de kamer. Tom Higgins houdt vol dat het een ongeluk was, er was niet geschoten. Ulick was in het moeras omgekomen. Robert moet het thuis gaan vertellen. Als hij opgewonden en stotterend zijn verslag doet, verbleekt zijn moeder, voor het eerst van haar leven. In de halve ruzie die tussen de echtgenoten ontstaat, vertelt ze dat ze in november eten voor Ulick had klaargelegd en dat haar man daarop met een geweer naar buiten was gegaan.
De volgende dag heeft Robert een gesprek met Maria. Er moet een klaagvrouw zijn bij de nachtwake over Ulick Mac Carthy. Men heeft haar gevraagd, maar Roberts vader heeft haar verboden te gaan. Ook Robert mag er niet heen. Hij is van plan toch te gaan, samen met Peter Mac Carthy.
's Avonds is hij dan ook in de schuur waar Ulick opgebaard ligt en waar veel mensen zijn. Er wordt gerookt en gedronken. Dan komt Roberts moeder. Zij heeft de blauwe mantel en spreekt de klaagzang uit. Ze spreekt van Ulick, de held, die hen verlaten heeft. De mensen roepen: ze moet ook vervloeken. Maar als Regan aan de vervloeking begint, komt haar man binnen. Hij zegt niet veel, zij gaat zwijgend met hem mee. Robert brengt de rest van de nacht in de schuur door. Met de andere jongens zit hij bij Maureen Gallagher. Ze daagt Peter Mac Carthy uit om over enige jaren, als hij de leeftijd heeft, Tom Higgins voor haar te vervloeken.
| |
Vierde deel Brieven aan Sint Patrick (1859)
Robert gaat voor anderhalf jaar naar Tralee, bij een Schotse koopman in de leer. Als hij terugkomt, moet hij zijn vader helpen bij diens werk. In dit verband leest hij ook de correspondentie van zijn vader met Lady Eleanor, de moeder van Sir Percy. Hierdoor komt hij erachter dat zijn vader jarenlang de
| |
| |
pacht van de arme boeren heeft bijgepast, om te voorkomen dat ze van hun land werden gejaagd. Zijn vader bezweert hem hierover niets tegen zijn moeder te zeggen.
De bazigheid van Lady Eleanor blijkt ook uit haar bemoeienis met de verpachting van een simpele hut. Mavourneen Sullivan zal met Maureen Gallagher trouwen. Ze willen de hut huren. Maar Lady Eleanor verbiedt de verpachting. Het huwelijk gaat niet door en Mavourneen gaat bij de groenen; dat wil zeggen: bij een van de geheime verzetsgroepen.
Lady Eleanor heeft ook ‘grootse’ plannen met de bezittingen van haar zoon. De pachten moeten opgezegd worden; het land samengevoegd en aan enkele boeren verpacht; het zal dan veel meer opbrengen. Robert komt er ondertussen achter dat zijn moeder brieven aan Sir Percy schrijft. Ze wil dat hij op het kasteel komt wonen; ze verwacht dat dan aan de armoede en onrechtvaardigheid een eind zal komen.
Als de plannen van Lady Eleanor bekend worden, ontstaat er een opstandige stemming onder de bevolking. Men stuurt een delegatie naar rentmeester Farfrae. Robert is bij de ontvangst aanwezig. Als men zijn vader diens hardvochtigheid verwijt, onthult Robert het geheim van de jarenlange bijpassing van de pacht.
Na zijn terugkeer uit Tralee had Robert al een enkele keer met Peter Mac Carthy gesproken. Die bleek het idee van de vervloeking, hem twee jaar geleden door Maureen opgedragen, niet te hebben opgegeven. Op een avond komt hij Robert halen; hij wil de vervloeking uit gaan spreken. Ze gaan naar de Denenheuvel, waar de vervloekingsstenen liggen. Daar aangekomen vervloekt Peter Roberts vader. Robert valt hem aan, in drift. Ze vechten, plotseling geeft Peter bloed op. Hij sterft.
| |
Vijfde deel De afwezige (1860)
Het is mei. Robert wacht op de diligence omdat die gereedschap mee zal brengen. Met dit voertuig blijken Sir Percy Randall, zijn moeder en een tante te zijn meegekomen. Robert haast zich naar huis om hun komst aan te kondigen. Zijn moeder maakt alles in het kasteel zo goed mogelijk in orde. Maar de dames (ze komen voor één nacht) zijn nauwelijks tevreden te stellen. Sir Percy gedraagt zich vlegelachtig.
Tijdens het koffiedrinken 's avonds dringt een menigte het park van het kasteel binnen. Men wil praten over de aanstaande veranderingen. Als de mensen opdringen (men bonst op de deur, men loopt met brandende turven over het bordes) gaan de gasten er vandoor. Tom Higgins en zijn soldaten begeleiden hen. Robert, die Mavourneen Sullivan tussen de mensen gezien heeft, vermoedt dat het eerder om de groenen dan om de pachters gaat.
De volgende dag komt Sir Percy terug, om te jagen. Regan
| |
| |
Farfrae is opgetogen. ‘Misschien komt alles nog goed, Robert!’, roept zij (p. 192). Maar na de jacht gaat alles mis. Het volk komt weer in het park. Sir Percy weet uit het kasteel te ontkomen en gaat naar het rentmeesterhuis. Daar komt het tot woorden. Sir Percy verwijt Roberts vader dat hij bijbetaald heeft. Hij eist dat van iedereen de pacht zal worden opgezegd en dat het land aan anderen zal worden verhuurd. Hij beweert dat Roberts moeder hem met haar brieven verveeld heeft. Regan Farfrae beledigt hem daarop. Hij ontslaat zijn rentmeester. Hij zegt dat hij gehoord heeft, dat Roberts moeder onderdak verleend heeft aan ‘een beau hier uit het dorp, een moordenaar’ (p. 203). Met een revolver in de hand baant hij zich een weg door de menigte. De laatste opmerking heeft Roberts vader diep geraakt. Hij gaat naar buiten, zijn geweer in de hand. Hij wordt neergeschoten.
Robert en zijn moeder dragen het lijk naar het hordes van het kasteel. Daar prevelt zij de bezweringen die ervoor moeten zorgen dat Sir Percy terugkeert. Tevergeefs. Robert eindigt zijn verhaal met de zin: ‘En zelf moet zij gevoeld hebben hoe vaak zij was teruggestort in deze nacht, en hoe vertwijfeld, met hoeveel gebroken fierheid, want toen de ochtend aanbrak, en zij voor mij kwam staan, herkende ik haar gezicht niet meer.’
| |
Interpretatie
Uit de samenvatting blijkt al dat het einde van de roman van doorslaggevende betekenis is. De weergave van het laatste hoofdstukje (Sir Percy's botsing met Regan Farfrae en haar man) eist naar verhouding veel plaatsruimte. Dat kon moeilijk anders: alle verhaallijnen komen daar samen en dat leidt tot een dramatische ontknoping. James Farfrae wordt doodgeschoten, Regan Farfrae wordt krankzinnig. De vraag is: wat betekent dit einde?
| |
Motieven
De lijnen die naar deze ontknoping leiden, zijn deels rationeel, deels irrationeel. Irrationeel is de voltrekking van Peter Mac Carthy's vervloeking. ‘Rampen, ziekte, schande, alle ellende, over het hoofd van onze vijand [...]’ (p. 167). Daarmee bedoelt hij Roberts vader - en zijn vervloeking komt uit. Overigens is dat nu ook weer niet zo'n wonder. Peters vervloeking is een uiting van de algemene haat tegen James Farfrae en zijn gezin. Men geeft hèm de schuld van de ellende die door Lady Eleanor veroorzaakt wordt. Regan, Roberts moeder, typeert de dood van haar man als: ‘gerechtigheid misschien, - aan de verkeerde voltrokken’ (p. 205). Hoe het ook zij, die algemeen
| |
| |
heersende haat gaf Peter zijn vervloeking in en zorgde in de dramatische nacht voor het fatale schot. De op het eerste gezicht irrationele verbinding tussen vervloeking en dood van het slachtoffer is dus rationeel verklaarbaar.
De verhaallijn ‘Peter Mac Carthy's vervloeking’ vindt men door de gehele roman heen. Zij begint in het eerste deel met de introductie van Peter in meisjeskleren. Daardoor is die jongen gefrustreerd, hij moet zich steeds bewijzen; in het tweede deel, tijdens het spel bij de Denenheuvel, komt dat goed uit. In het derde deel verknoopt zich deze verhaallijn met die van Ulick Mac Carthy en zijn dood: Maureen laat Peter beloven ooit de vervloeking uit te spreken. In het vierde deel staat een rake karakterschets van Peter; Robert is nu inmiddels zo oud, dat hij hem doorziet en is dus in staat hem te typeren. Dit deel eindigt met de vervloeking, die aan het eind van het boek ‘uitkomt’.
Hier ontbreekt de ruimte om alle verhaallijnen zo precies na te trekken. De volgende, die kort genoemd worden, kan men echter net zo door de hele roman heen vinden. Verhaallijn twee is die van Mavourneen Sullivan, een opstandig type, die, gedwarsboomd in zijn plannen te trouwen, bij de groenen gaat en tijdens de oploop hij het kasteel tussen de menigte opduikt. De derde verhaallijn is die van enkele boertjes, die moeten leven van een uiterst klein stukje grond, die dan door de samenvoegingen van dat stukje verjaagd zullen worden en in opstand komen. Hierbij komt een vierde verhaallijn, die van het tuinmansgezin, de verraders, door wie Lady Eleanor en Sir Percy van alle verwikkelingen op de hoogte zijn. Een vijfde lijn, die van de klokkekamer, zal verderop ter sprake komen.
Maar de belangrijkste verhaallijn is ongetwijfeld die van het huwelijk van James Farfrae en Regan O'Sullivan, Roberts vader en moeder. Regan wordt getekend als een fiere vrouw, blauw-zwart haar, blauwe ogen, bloedrode wangen. Ze is een Ierse, ze is daar trots op en ze lijdt onder de armoede van haar volk. Ze is dominant: als Roberts vader de jongen de kamer uit wil sturen, verzet zij zich en Robert blijft (p. 34). Als Lady Eleanor woedend het kasteel verlaat, smeekt James Farfrae tot haar ‘op onderdanige toon’, maar Regan heeft ‘een trotse houding’ (p. 187). Haar man vertoont naar buiten toe een zekere hardheid. Hij verbiedt van alles: Robert mag niet met de Ierse jongens spelen, hij mag niet naar de nachtwake. Maar doorgaans trekt men zich niets van zijn verboden aan. Hij is duidelijk zwakker dan zijn vrouw. Maar hij is wel iemand die alles model wil, een perfectionist.
De huwelijkscrisis ligt als het ware in de twee karakters van deze mensen besloten. Er zijn drie aspecten te onderscheiden.
| |
| |
De minst belangrijke is die van James' bijpassing als de boeren de pacht niet kunnen opbrengen. Hij wil dat voor zijn vrouw niet weten. Pas aan het eind wordt het haar geopenbaard; zij ziet haar man dan voor het eerst met andere ogen en juist in dat uur wordt hij neergeschoten. James' geheim en de openbaarmaking ervan geven aan dit einde een extra dramatisch accent.
Het tweede aspect is het optreden van Ulick Mac Carthy. Regan is duidelijk van hem gecharmeerd. Als hij en Desmond het gezin Farfrae bezoeken, laat zij haar ogen naar hem glijden en maakt dan haar zin niet af (p. 32). Als hij de middleman Murray vermoord heeft en een vluchteling is, verbergt zij hem een tijdlang in het kasteel (p. 203, 204). Als ze van zijn dood hoort, verbleekt ze voor het eerst van haar leven (p. 89). Farfrae is jaloers. Hij vermoedt iets, eigenlijk meer dan er aan de hand is. Naar Ulick toe is hij kil en afstandelijk; op zijn dood reageert hij koeltjes (p. 89). Pas aan het eind van de roman (weer: pas aan het eind) krijgt hij ‘zekerheid’: Sir Percy onthult dat Regan Ulick verborgen heeft gehouden en suggereert dat die twee een verhouding hadden. Als hij weg is, verzekert Regan haar man dat dat laatste niet waar is, maar hij gelooft haar niet, gaat naar buiten en vindt de dood. Juist dat ongeloof treft haar. Het is een van de oorzaken van haar opkomende krankzinnigheid.
| |
Thematiek
Het derde aspect is Regans overspannen verwachting dat de aanwezigheid van de landheer het heil voor de bevolking betekent. Dit thema is de kern van de roman. Regans verwachting blijkt al uit de dodenklacht die zij bij het lijk van Ulick uitspreekt. Als de aanwezigen om de vervloeking vragen, weet zij eigenlijk niet meer te zeggen dan dat de vijanden vijanden zijn omdat zij van de Ierse rechten niets weten; en dat zij niets weten ‘omdat zij zich verre van ons houden’ (p. 104). Later schrijft zij brieven aan Sir Percy. De auteur heeft het deel waarin van die eenzijdige correspondentie verteld wordt ‘Brieven aan Sint Patrick’ genoemd. Sint-Patrick is de beschermheilige van Ierland, door zijn prediking is Ierland gekerstend. De titel van het vierde boekdeel suggereert het bijna religieuze karakter van Regans verwachting. Zij wil dan ook van geen tegenwerpingen weten. Dat Sir Percy's aanwezigheid wel eens nadelig voor de boeren zou kunnen zijn wil ze niet horen. Dat zijn komst verlossing betekent, is haar stellige overtuiging. Een onaantastbaar geloof. Dit alles houdt ze voor haar man verborgen. Het is háár geheim, zoals ook hij zijn geheim heeft. Maar haar desillusie is groot. Sir Percy brengt alleen ellende: hij beveelt dat alle pachten moeten worden opgezegd; hij ontslaat zijn rentmeester. Die teleurstelling, samen
| |
| |
met het ongeloof van haar man, drijft haar de krankzinnigheid in.
De dramatische verknoping van de talrijke verhaallijnen aan het eind van de roman geven het verhaal eenheid. Ierse nachten is een typisch Vestdijk-boek: veel uiteenlopende feiten waarbij veel verschillende personen betrokken zijn en die verspreid over veel jaren plaatsvinden, blijken tenslotte allemaal met elkaar te maken te hebben. Er is nog iets anders. Uit de ‘reconstructie’ van de verhaallijnen blijkt dat Regan Farfrae (die in de romantekst niet eens zo vaak aan bod komt) in feite de hoofdpersoon van het verhaal is. Alle lijnen van de roman staan in dienst van haar verwachting en teleurstelling. Haar hoop en desillusie zijn de kern van de verhaalde gebeurtenissen.
Ierse nachten kan men typeren als een sociale roman. Regan bekommert zich immers om de sociale misstanden en probeert daarin verbetering te brengen door Sir Percy naar Ierland te ‘lokken’. De roman wemelt van toespelingen op armoede en onderdrukking. Als het vriest, binden de arbeiders stro om hun blote voeten, schoeisel hebben ze niet. Maar in het onbewoonde kasteel moet het turfvuur aan. Er wordt ook voortdurend over het onrecht gepraat, door allerlei figuren, haatdragende, toegeeflijke, verontwaardigde mensen. Op die manier wordt de sociale situatie van alle kanten belicht. Het romanthema ‘(Regan Farfrae's) geloof in sociale verbetering’ wordt dus gedragen door een menigte feiten, toestanden en uitspraken.
Toch is het sociale aspect niet het belangrijkste. Dat blijkt al uit het feit dat de verhaallijn die het meest met dit aspect te maken heeft, niet afgewikkeld wordt. Lady Eleanor wil alle pachten opzeggen en haar land aan rijke Schotse boeren verhuren. Iedereen moet dus weg. Waarheen? De mensen zijn ten einde raad. Ze worden opstandig, sturen een delegatie naar Farfrae. Maar hoe dit alles afloopt, wordt niet vermeld. Heeft de Lady haar zin doorgezet? Heeft ze toegegeven? De lezer komt het niet te weten. Kennelijk is dit alles van secundaire betekenis.
Waar het in de eerste plaats om gaat, is de tragiek van Regan Farfrae. Háár ontwikkeling: de fiere vrouw die in verstandsverbijstering eindigt. Vestdijk heeft haar verwachting een haast religieuze geladenheid gegeven. In zijn grote essay De toekomst der religie beschrijft hij onder andere het type van de gedesintegreerde mens, die zijn behoefte aan geluk en veiligheid projecteert in een hoger wezen. In God dus, als het inderdaad om religie gaat. Maar de projectie kan ook op lager niveau plaatsvinden: Vestdijk noemt dat een mythologische pro- | |
| |
jectie. Hiervan is Regan Farfrae ongetwijfeld een voorbeeld. Zij dicht Sir Percy bijna bovennatuurlijke eigenschappen en vermogens toe, op zo'n overspannen manier, dat ze de teleurstelling die wel volgen moet niet kan verwerken en waanzinnig wordt. Vandaar dat met haar geestelijke instorting de roman eindigt. Het is een bitter einde. Het wil zeggen dat de mythische verwachting (en in het verlengde daarvan: de religieuze verwachting) op niets gebaseerd is en dus vergeefs is. (Dat wil zeggen: de religieuze verwachting van dit (metafysische) type; in De toekomst der religie komen nog andere religieuze typen aan bod, maar die komen in Ierse nachten niet voor.)
Ook dit thema wordt door bijkomende motieven ondersteund. Het Ierse bijgeloof krijgt naar verhouding veel aandacht: een teken dat het in de roman in de eerste plaats om ‘een manier van geloven’ gaat. Ook de allereerste scène duidt op het religieuze thema. Vestdijk begin een roman nogal eens met een scène die als een symbolisering van het thema op te vatten is. Dat is ook in Ierse nachten het geval. Robert gaat naar huis en vertrapt onderweg de ijsplaten die zich in de plassen gevormd hadden. ‘Ik trapte als een razende: steeds meer spiegels, splinterend onder mijn hak; en overal achter mij brokken en gruis [...]’ (p. 7). Hella S. Haasse heeft ooit aangetoond dat het ‘glinsterende’ bij Vestdijk een steeds terugkerend motief is en altijd symbolisch voor het religieuze. Roberts vernielende tocht is dus te interpreteren als een verwijzing naar de ‘vernietiging’ van een geloof.
Ten slotte moeten ook de scènes bij de klokkekamer met de religie in verband gebracht worden. Het gaat om een kamer in de westelijke vleugel van het kasteel, waarin een klok staat die heel doordringend tikt, maar die Robert één keer op stilzwijgendheid betrapt heeft (p. 22). Vier keer houdt Robert zich bij de klok op (p. 22; p. 72, 73; p. 130-133 en p. 208 - de laatste keer met zijn waanzinnig wordende moeder). Alleen toen hij klein was, heeft de klok stilgestaan. Later heeft zij slechts doordringend getikt. Dat stilstaan moet dan ook inbeelding geweest zijn, overweegt Robert. De betekenis van dit motief moet men zoeken in Vestdijks ideeën over tijd en religie. De religieuze beleving is een beleving van totaliteit, van één-zijn met alles en iedereen, waarin het voortgaan van de tijd niet bestaat (of: niet ervaren wordt). Dat geluk kende de mens in zijn vroege jeugd. Vandaar dat de klok alleen voor de kleine Robert stil leek te staan. Voor de volwassen, zichzelf bewuste mens is een dergelijke beleving moeilijk bereikbaar, hoewel hij er voortdurend naar streeft. Voor Robert en zijn moeder blijft de klok tikken. Doordringend zelfs.
| |
| |
| |
Context
In de tijd waarin Vestdijk zich voor Ierse nachten documenteerde en het boek schreef, werkte Theun de Vries aan zijn roman Sla de wolven, herder. Hij was daar in 1939 aan begonnen, in december 1942 voltooide hij het manuscript. Net als Ierse nachten verscheen het boek pas in 1946. De twee auteurs stuurden elkaar hun manuscript toe. De Vries was enthousiast over Vestdijks roman, Vestdijk had wel kritiek op de ‘schriftuur’ van Sla de wolven, herder, maar vond het toch een ‘machtig werkstuk’. Zowel Ierse nachten als Sla de wolven, herder is een historische roman. In beide boeken is het sociale aspect belangrijk. Toch zijn er wezenlijke verschillen; in zijn correspondentie met De Vries geeft Vestdijk die haarscherp aan.
In Sla de wolven, herder worden de persoonlijke lotgevallen tot algemeen maatschappelijke factoren herleid. De Vries toont de macht aan van een kaste en de (alsnog vergeefse) strijd van het volk daartegen (overigens in een avontuurlijke en leesbare roman). Voor Vestdijk is het sociale aspect achtergrond; hem gaat het om de individuele ontwikkeling van zijn hoofdpersoon. De Vries wil een beeld van een historische periode schetsen; Vestdijk zoekt ‘het verleden om het verleden, dat wil zeggen: het onbekende en als zoodanig fascineerende’. Men kan zeggen dat de twee boeken ieder tot een afzonderlijk type van het genre historische roman behoren.
In Ierse nachten zijn nogal wat gegevens uit de Ierse overlevering verwerkt. Als zodanig staat de roman in een oude traditie. Al in de zevende eeuw legden Ierse monniken de verhalen uit de voorchristelijke tijd in de volkstaal vast. Maar de eeuwen door is ook de mondelinge overlevering blijven bestaan; de directe aanleiding tot Ierse nachten was, zoals gezegd, zo'n verhaal uit de volksmond. Het oudste Nederlandse geschrift dat op de Ierse stof teruggaat, is het (waarschijnlijk) twaalfde-eeuwse De reis van Sinte Brandaan, in 1948 herdicht door Bertus Aafjes en in 1994 door Willem Wilmink. Dat het dichterschap van Adriaan Roland Holst sterk door de Ierse traditie is beïnvloed is algemeen bekend. Zijn Deirdre en de zonen van Usnach (tijdschriftpublikatie 1916) is een navertelling van een populaire, vele malen bewerkte sage. Ook in zijn gedichten zijn talrijke sporen van de Ierse overlevering aan te wijzen. Overigens heeft indertijd Sötemann aangetoond dat de bewerkingen van Roland Holst, door de vergaande abstraheringen, slechts in schijn Iers zijn. Wat dat betreft, is Vestdijks roman veel authentieker.
In 1951 publiceerde Vestdijk nog een tweede Ierse roman: De vijf roeiers. Hij gebruikte daarvoor de documentatie die hij
| |
| |
voor Ierse nachten had aangelegd, al voegde hij er nog een enkel uittreksel aan toe. De gebeurtenissen van deze roman spelen zich in één nacht af. Ook hier zijn onderdrukking en verzet slechts achtergrond voor individuele, dramatisch verlopende conflicten.
| |
Waarderingsgeschiedenis
In de besprekingen en beschouwingen die aan Ierse nachten gewijd zijn, overheersen twee tendensen: sommige critici leggen de nadruk op het sociale aspect, andere op het individuele. De laatste commentatoren staan veel meer open voor het mysterieuze, het ‘on-affe’ van de roman dan de eerste.
Ben Stroman noemde de Keltisch-heidense invloeden die ‘als een doem over dit verhaal [liggen]’. F. Bordewijk accentueerde als geen ander het ‘opdoemen van het grote vraagteken’. In het Utrechtsch nieuwsblad publiceerde hij een bijzonder lovende recensie: ‘pracht van een boek’, ‘voortreffelijk’. Met de schepping van Sir Percy leverde Vestdijk een ‘topprestatie’. Maar ‘nog weer hoger staat Roberts moeder’, die ‘na de duistere slotzinnen, [...], ons achterlaat, starend op een immens vraagteken’.
Het suggestieve romaneinde wekte bij Bordewijk dus enkel bewondering op. Elisabeth de Roos prees in Critisch bulletin de geslaagde combinatie van de ‘glorieuze iersche sprookjeswereld’ met ‘zooiets reëels als de armoede en het beginnende verzet van de iersche plattelandsbevolking’. Maar ten aanzien van Regan Farfrae had ze reserves: Vestdijk had bij het scheppen van de figuur iets te veel aan de lezer overgelaten; zodat haar heroïek niet ‘geheel aangrijpend’ is. Vestdijk zelf had overigens een soortgelijke kritiek. Aan Theun de Vries schreef hij dat hij de figuren van Peter Mac Carthy en Maureen Gallagher te onuitgewerkt vond.
Begin 1944 schreef Theun de Vries een studie over twee romans van Vestdijk: Vestdijk tussen Hellas en Eire, die pas in 1987 gepubliceerd werd. Zijn mening over Ierse nachten (een van de kernonderdelen van de beschouwing) bleek echter al uit een stuk in De vrije katheder van 1947: Vestdijk is in deze roman tot een ‘warmere, want meer sociaal-gerichte mensbeschouwing’ gekomen. Zijn personages ‘zijn geen verklede 20-eeuwers meer, maar zij belichamen de wereld en het historisch verband, waarin zij leven’. De Vries, die de roman even hoog had staan als Bordewijk, waardeerde hem dus op heel andere gronden.
In een korte bespreking in het tijdschrift Apollo sloot
| |
| |
W.L.M.E. van Leeuwen zich min of meer bij de mening van De Vries aan. Hij begon zo: ‘Iersche nachten is Vestdijks meesterwerk en de beste roman sinds jaren in Nederland verschenen.’ Een enkele recensent had overwegend kritiek. Bert Voeten had het over ‘een typisch Vestdijkiaanse requisietenroman’; hij oordeelde: ‘Opnieuw is het hart ver ten achter gebleven bij het hoofd.’ Maar hij sprak toch ook van sfeer ‘die beurtelings dichterlijk en demonisch is’.
In 1947 werd de P.C. Hooftprijs voor het eerst uitgereikt. De juryleden Dirk Coster en Gerard Brom wilden voorkomen dat Ierse nachten zou worden bekroond. Twee van de vijf juryleden wilden de prijs namelijk aan Vestdijks boek toekennen. Volgens Brom was er ‘buiten whisky en bijgeloof’ niets in de roman te vinden. Het geïntrigeer van beide heren zorgde ervoor dat Vestdijk de prijs onthouden werd. Ze ging naar Arthur van Schendel (postuum) voor Het oude huis en naar Amoene van Haersolte voor Sophia in de Koestraat, een nu volkomen vergeten verhalenbundel.
Veel Vestdijkliefhebbers rekenen Ierse nachten tot de toppen in zijn oeuvre. De leeservaring van Mieke van der Hoeven, Vestdijks latere vrouw, is tekenend. Zij schreef: ‘Ik kreeg deze roman ooit eens van hem toen ik met griep thuis moest blijven en niet naar school kon. Ik zal zestien of zeventien jaar oud geweest zijn. Ik heb het boek in één adem uitgelezen en het begin ervan altijd woordelijk onthouden.’
Voor deze bespreking is gebruik gemaakt van:
S. Vestdijk, Ierse nachten. Met een nawoord van A.C.M. Vestdijk-van der Hoeven. 18e druk, Amsterdam 1992.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Bert Voeten, Het gevaar der virtuositeit. In: Vrij Nederland, 26-10-1946. |
Ben Stroman, Kringloop van dood, angst en vervloeking. In: Algemeen handelsblad, 2-11-1946. |
F. Bordewijk, een roman over Ierland. In: Utrechtsch nieuwsblad, 2-11-1946. Ook in: F. Bordewijk, Kritisch proza. 's-Gravenhage 1982, p. 29-31. |
Max Nord, De duivelskunstenaar S. Vestdijk aan het werk. In: Het parool, 27-11-1946. |
Theun de Vries, Vestdijk vernieuwd. In: De vrije katheder, 1946-47, jrg. 6, p. 387. |
W.L.M.E. van Leeuwen, S. Vestdijk, Iersche nachten. In: Apollo, 1947, jrg. 2, p. 159-160. |
Elisabeth de Roos, S. Vestdijk, Iersche nachten. In: Critisch bulletin, 1947, jrg. 14, p. 19-22. |
Marie Ramondt, Simon Vestdijk's dodenwake. In: De nieuwe taalgids, 1955, jrg. 48, p. 334-336. |
C. Ternoo, Eenheidscheppende factoren in Vestdijk's roman ‘Ierse nachten’. In: Tirade, 1960, jrg. 4, p. 275-281. |
Ria den Hartog-Albers, Tien houtsneden bij Ierse nachten en Aktaion onder de sterren. In: Vestdijkkroniek, 1980, nr. 29, p. 1-17. |
R.A. Cornets de Groot, Hendrik Cramers verhaal. In: Ladders in de leegte. 's-Gravenhage 1981, p. 46-56. |
W.L.M.E. van Leeuwen, De kunst van de romanschrijver. In: Rudi van der Paardt, Je kunt er toch hij blijven zitten. Kritieken op de romans van S. Vestdijk. Amsterdam 1983, p. 92-97. |
P. Kralt, Door nacht en ontijd. Over de Ierse romans van S. Vestdijk. Amsterdam 1983. |
S. Vestdijk & Theun de Vries, Briefwisseling. Bezorgd door S.A.J. van Faassen. Amsterdam 1985, p. 93-98, 101-102, 177-179. |
Theun de Vries, Vestdijk tussen Hellas en Eire. In: S. Vestdijk: grootheid en grenzen van een fenomeen. Leiden 1987, p. 48-69. |
P. Kralt, Het romanschema van Ierse nachten. In: Vestdijkkroniek, 1993, nr. 79, p. 15-41. |
lexicon van literaire werken 24
november 1994
|
|