| |
| |
| |
Simon Vestdijk
Het glinsterend pantser
Symfonie van Victor Slingeland 1
door René Marres
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De roman Het glinsterend pantser van S. Vestdijk (*1898 te Harlingen, †1971 te Utrecht) werd geschreven in maart-april 1956 te Doorn. De eerste druk verscheen in november van dat jaar bij De Bezige Bij te Amsterdam. De uitgave telde 308 pagina's.
De tot nu toe laatste druk, de elfde, is van 1995. De hier gebruikte uitgave telt 256 pagina's. De roman is ingedeeld in drie delen, die elk een eigennaam als titel hebben. Ieder deel bestaat uit tien hoofdstukken.
| |
Inhoud
Eerste deel Alice van Voorde
In het eerste deel doolt de ikverteller, die romancier is, rond in de bosrijke omgeving van het dorp D. Hij bezoekt de familie Duprez, waarbij dochter Adri de ik een lonkende blik toewerpt. Een beeldengroep doet hem aan zijn jeugdvriend Victor Slingeland denken. De ik ontmoet een vrouw, Alice van Voorde, die een aangrijpende plaat met werk van Debussy afspeelt. De dirigent van de opname blijkt Victor te zijn. De ik nodigt Alice uit voor een van diens concerten. Hij ziet Victor dan voor het eerst na twintig jaar terug. In de pauze stelt hij Alice voor aan de dirigent, van wie beweerd wordt dat hij de orkestleden uitscheldt. De ik zegt Alice dat zij niet op hem, maar op Victor verliefd is en hij zal voor haar een ontmoeting met Victor arrangeren. In een gesprek van de ik met zijn jeugdvriend spreken ze over de tante van een andere vriend, Stan Vastenou, die in hun jeugd zelfmoord heeft gepleegd. Victor zegt dat het haar eigen schuld was. Hij nodigt Alice uit. Na deze ontmoeting schrijft Alice aan de ik dat er verschrikkelijke dingen zijn gebeurd en vertrekt naar het buitenland.
| |
Tweede deel Victor Slingeland
Het tweede deel gaat over de jeugd van de ik, Victor en de andere jeugdvriend, Bert Duprez, in een kleine stad. Wanneer Victor voor het eerst verschijnt, speelt hij de rol van scheidsrechter en verhindert dat Bert geslagen wordt. Hij heeft een natuurlijk overwicht. Victor doet niets op school, maar heeft
| |
| |
wel vlagen van interesse voor verschillende dingen. Hij speelt een keer erg goed op een oud spinet, maar wegens slechte schoolprestaties mag hij van zijn vader geen les meer nemen. Ook doet hij aan spiritisme en laat een tafeltje ‘spreken’, maar het levert niet veel op. Niettemin vraagt een vriend van de familie Duprez, Hendrik van Groeningen, hem om zijn dochter Dolly, die aan zenuwtoevallen lijdt, te behandelen door hypnose. Victor neemt dit op zich, maar heeft ook hier geen succes en geeft het bovennatuurlijke zijn congé. Bij de familie Duprez logeert een tante, Stan Vastenou. Van Groeningen wordt verliefd op Stan, waarop zijn echtgenote met zelfmoord dreigt en Stan met hem kapt. Wanneer Duprez senior een keer woedend uitvalt over het breken van een goedkoop glas, scheldt Victor hem uit.
Victor bezoekt de ik op zijn studentenkamer. Hij heeft met zijn vader gebroken, nadat die hem geslagen heeft, en gaat muziek studeren. De ik kan hem geen onderdak of geld verschaffen, zodat Victor ergens anders heen moet. Dat zal in het vervolg Stan blijken te zijn. Wat later overlijdt Victors vader, waardoor Victor het benodigde geld krijgt. Stan heeft vermoedelijk een verhouding met de veel jongere Victor. Haar familie verwijt haar dit, maar Stan ontkent het. Victor vertrekt naar het buitenland. Stan pleegt zelfmoord en Bert geeft Victor hiervan de schuld.
| |
Derde deel Adri Duprez
In het derde deel zijn we terug in het heden. De ik bezoekt Bert, die een huisartspraktijk heeft, om te horen wat er zich indertijd tussen Victor en Stan heeft afgespeeld. Bert heeft weet van een brief van Stan aan zijn moeder, waarin deze gezegd zou hebben dat Victor haar erg slecht behandeld heeft. De ik bezoekt opnieuw mevrouw Duprez, die haar naam gekregen heeft door een neef van Bert te trouwen. Dochter Adri is muzikaal en de ik beseft dat hij verliefd op haar is. Ondertussen bezoekt Alice de ik en ontkent nu dat er vreselijke dingen zijn gebeurd tussen Victor en haar, maar ze heeft genoeg van zowel mannen als de kunst en is gedesillusioneerd. Adri speelt aardig piano, maar niet bijzonder. Zij en de ik spelen gezamenlijk en Adri pakt daarbij een hand van hem vast, zeggend: ‘Ik wou, dat u mijn vader was.’ Zij wil een beurs voor het conservatorium. Na een concert heeft ze Victor gezien en ze wil nu zijn invloed daarvoor benutten. De ik durft haar moeder niet voluit te waarschuwen voor Victor, want hij weet niets zeker. Adri heeft Victor thuis bezocht en zal een volgende keer gaan voorspelen. De ik gaat naar Victor, die zegt dat een dirigent vrouwen van zich af moet slaan. Zodoende heeft hij Alice de waarheid gezegd. Adri's pianospel stelt volgens hem weinig voor. Desgevraagd belooft hij niets schandelijks met haar te zullen doen. In het bos krijgt de ik een vuistslag van een
| |
| |
ongunstig sujet. Wanneer hij weer bij bewustzijn komt, is Adri over hem heen gebogen. Hij bekent van haar te houden, hetgeen zij enigermate beantwoordt. Vervolgens beschuldigt Adri in een koortsdelirium de ik ervan erge dingen tegen haar te hebben uitgekraamd. Daarna zegt ze echter dat een ander dit gedaan heeft. Dit moet Victor zijn.
Bij een bezoek van de ik geeft Victor toe dat hij Adri de waarheid heeft gezegd, zoals hij dat noemt. In gescheld uitbarsten is iets dat hem overkomt. Het is, voor zover het vrouwen betreft, het enige plezier in zijn leven. Wanneer de ik doorvraagt, vraagt Victor of hij de oorzaak wil weten. Erover praten kan hij echter niet. Hij laat de ik zijn lichaam zien, dat overdekt is met rode, glinsterende vlekken. Victor heeft de - ongeneeslijke - huidziekte psoriasis. De ik is diep geschokt.
| |
Interpretatie
Vertelsituatie
De roman wordt in de verleden tijd verteld door een ikfiguur, die romancier is. De ik is als verteller nadrukkelijk aanwezig: ‘Aangezien ik hier geen autobiografie schrijf, wil ik [...] mijn verhaal weer laten beginnen met de kerstvakantie [...].’ Hij ziet zijn boek als ‘mémoires’. Terugkijkend, heeft de ikverteller het wel eens over het moment van nu in de tegenwoordige tijd. Hij doorziet zichzelf nu soms beter dan in het verleden. Wanneer hij iets van een ander heeft gehoord, vertelt hij dat erbij. Dit alles versterkt de schijn van echtheid, zoals Wadman heeft opgemerkt.
De voornaam van de ik, die in het dorp D. is, begint met een ‘S’. Dat doet denken aan Vestdijks voornaam Simon en aan zijn woonplaats Doorn. De initialen van de naam Victor Slingeland zijn de omkering van die van Simon Vestdijk. Men kan zich afvragen of Vestdijk hiermee wil suggereren dat Victors karakter en/of lot een spiegelbeeld - of tegendeel? - van dat van de schrijver zijn. De verleiding om deze S. gelijk te stellen met Vestdijk is groot, vooral als men ook nog biografische bijzonderheden hoort, zoals dat Vestdijk, net als S., geneigd was tot zwaarmoedigheid en dat zijn toekomstige vrouw model stond voor Adri (zie Visser, p. 426). Ook heeft Vestdijk de ik zijn eigen muzikale smaak meegegeven (zie Schouten) en, naar alle waarschijnlijkheid, zijn (toenmalige) ideeën over literatuur. Toch blijft S. een fictionele figuur. Zoals in een vervolgroman, De arme Heinrich, staat: ‘Het is bijzonder moeilijk voor een schrijver om zich niet te vereenzelvigen met een schrijver, die bezig is vorm aan te nemen onder zijn pen.’ Maar toch: ‘Het is geen zelfportret.’
| |
| |
De ik treedt op als de getuige van het leven van de dirigent Slingeland, maar neemt ook deel aan de gebeurtenissen, vooral in het eerste en in het derde deel, waar hij als man van rond de veertig verliefd wordt op het schoolmeisje Adri Duprez.
| |
Opbouw
De roman presenteert raadsels en geheimen, die geleidelijk worden opgelost. In het eerste deel zijn er verscheidene dingen die het tweede inleiden. Geleidelijk vallen de ik herinneringen aan Victor in, zoals dat deze Duprez senior in het openbaar de huid volschold. Dan is er het raadsel van wat er met Alice van Voorde gebeurt tijdens haar ongelukkige contact met Victor en in verband daarmee het geheim van Stans zelfmoord. In het tweede deel doet de verteller dan Victors jeugd en karakter uit de doeken. In het derde deel worden lijnen uit het eerste voortgezet: zal er met Adri hetzelfde gebeuren als met andere vrouwen? Zullen de ik en Adri verliefd worden? Wat is het geheim van Victor?
Er zijn, vooral in het tweede deel, veel kleine tekenen dat Victor iets ‘heeft’, zonder dat de ik of de lezer erachter kan komen wat het is. Victor plaatst de ik voor een raadsel. Pas aan het slot volgt de onthulling dat hij lijdt aan psoriasis.
Bijna steeds is de muziek bindmiddel. De ik komt nader tot Alice en Adri door de muziek. Zij wenden zich tot Victor omdat hij dirigent is. In hoeverre het boek is opgebouwd als een sonate is nagegaan door Hawinkels.
| |
Thematiek
De basis voor de betrokkenheid van de ik bij Victor wordt gevormd door jeugdvriendschap, Victors bijzondere karakter en de muzikale gevoeligheid van de ik. Vaak wordt naar de jeugdvriendschap verwezen om de gevoelens of het gedrag van de ik te verklaren. De ik is trots op Victor wanneer hij hem na lange tijd weer ziet dirigeren: ‘Een jeugdvriend, dat is altijd méer.’ Alleen jeugdvrienden tellen in het leven: ‘hen blijft men trouw, hun is de pen gewijd.’ De ik idealiseert Victor om die reden. Wat Alice hem ook voor slechts over Victor zal vertellen, het zal daarom geen invloed op hem hebben.
Deze vriendschap gaat echter samen met nogal eens opflakkerende gevoelens van rivaliteit, vooral bij de ik, die jaloers is wanneer Victor meer indruk maakt op Alice dan hij. Vermoedelijk leeft dit ook bij Victor, want die zegt alleen iets over onbenullig werk van zijn vriend.
Het belangrijkste motief is het kunstenaarschap. De ik is schrijver, scheppend kunstenaar, en Victor dirigent, een herschepper. Een belangrijk verschil tussen schrijven en musiceren is dat bij het eerste het reproduceren geen standing heeft, terwijl in de muziek het herscheppen even belangrijk is als het scheppen. Overigens meent de ik dit niet steeds. In een jaloerse bui vindt hij dat een dirigent, in vergelijking met de scheppende kunstenaar, tweederangs is.
| |
| |
| |
Poëtica
Als schrijver parasiteert de ik op mensen die hij kent. Hij gaf een vrouw, van wie hij hield, op, toen hij merkte dat de hoofdfiguur van de roman waar hij mee bezig was een beetje op haar ging lijken. Hij is van zijn geschapen karakter gaan houden en de een zou de andere in de weg staan. Alleen voor het fantoom kon hij medelijden voelen. Hij zorgde er toen voor dat iemand anders van zijn vriendin ging houden. Een opvallende parallel hiermee is dat hij ook zo met Alice doet, die hij afschuift naar Victor. In zoverre als de ik levende modellen gebruikt voor zijn personages, is hij ook, als Victor, een herschepper.
Als schrijver, bekent hij, leeft men ‘voordurend naast zichzelf, neen, [...] nog erger, [...] men leeft als het ware dwars door zichzelf heen [...].’ De schrijver, die naast zichzelf staat, observeert zichzelf ‘en dan zitten je vingers in zijn hart te woelen: en dat is je eigen hart, want die hele splitsing, in twee personen, is natuurlijk maar zogenaamd’. Dit doet bij sommigen de gedachte opkomen dat de ik en Victor misschien, als twee afsplitsingen van de schrijver Vestdijk, één zijn (Schenkeveld, p. 30; Anbeek, p. 138), al heeft de ik het in de geciteerde passage over het bekijken van zichzelf en niet van een door hem geschapen personage of ontmoete ander.
Hij leeft in onvrede met zijn schrijverschap en het leven dat hij daarvoor leiden moet. Wat zijn zijn mensenportretten waard? Hij kan niet eens instaan voor dat van een persoonlijkheid zo scherp afgetekend als die van Victor. Wel kan hij door zijn aard van schrijver allerlei mogelijke motieven bedenken voor de zelfmoord van Stan. Als romanschrijver is hij bovendien gewend aan afwijkingen tussen schijn en realiteit, waarvan de gewone mensen de onvermijdelijkheid niet willen inzien. Daarom zoekt hij naar de werkelijkheid achter de schijn.
| |
Thematiek
Dit soort analytisch en problematisch kunstenaarschap staat in contrast met het bezetene van de dirigent Victor Slingeland. Victor is als scholier al heerszuchtig en meestal weet hij mensen te domineren. Hij maakt indruk op hen. Ook wanneer zijn poging om een meisje te genezen door hypnose niet slaagt, blijft de vader hem goed gezind. Wanneer de vader van jeugdvriend Bert uitvaart over het breken van een goedkoop tafelglas, scheldt Victor hem als een razende uit en zegt hem, wat erger voor de man is, een aantal snijdende waarheden, die men beleefdheidshalve voor zich pleegt te houden. Schelden geeft hem een gevoel van macht.
De achtergrond van zijn optreden is, behalve zijn huidziekte, dat hij een tirannieke vader heeft, de enige voor wie hij een tijd lang beducht is. Victor is met schelden begonnen toen deze man hem een oorveeg gaf. Zijn vader heeft, omdat Vic- | |
| |
tors schoolprestaties slecht zijn, diens muzieklessen afgeschaft. Dit heeft Victor, die van zijn zesde tot vijftiende jaar les heeft gehad, een keer een depressie bezorgd. Typerend voor hem is dat hij zegt, niet dat hij, als dit nog eens zou gebeuren, zelfmoord zal plegen, maar dat hij dan iemand zal vermoorden. Na een heel slecht schoolrapport scheldt zijn vader hem uit, waarop de wat ouder geworden Victor met hem breekt, hoewel hij op dat moment geen geld en geen onderdak heeft. Hij wil en zal muziek gaan studeren en wanneer zijn vader sterft en hij geld erft, doet hij dat. De ik meent dat Victor geworden is wie hij is door de tegenwerking van zijn vader, zodat die hem in zekere zin ‘geholpen’ heeft. (Dit doet aan de vader-zoonverhouding in Bordewijks roman Karakter denken.) Om zijn vader te overwinnen moest hij een karakter hebben dat minstens even sterk is. Eerst wendt hij die kracht nog slechts defensief aan, later offensief.
Victor verbergt zijn huidziekte. Hij zwemt niet en draagt hooggesloten kleding. Hij wil zich daarom niet bloot geven aan meisjes en vrouwen en zegt hun de waarheid als het contact tot intimiteiten zou gaan leiden. Hij is een machtsmens, die bijna steeds boven mensen wil staan; alleen de ik is soms een uitzondering op deze regel, met name aan het slot. Met mensen communiceert hij slechts middels zijn muziek. Hij is een kunstenaar met een wond, en, zoals de roman suggereert, zonder dat het gezegd wordt, door zijn wond. Afzijdig als hij daardoor is, concentreert hij zich op de kunst. Men kan het zo zien dat zijn lichamelijk gebrek hem ertoe brengt (over)compensatie te zoeken.
Hij manipuleert mensen al in zijn jeugd. Een sterk voorbeeld hiervan is dat hij Dolly van Groeningen ertoe brengt Stan Vastenou te verzoeken om van haar vader, die verliefd op haar is, af te zien. Later zal hij bij Stan aankloppen voor geldelijke steun. Heeft hij dit misschien al voor ogen gehad? De ik vraagt zich vanaf het eerste deel af waarom Stan zelfmoord heeft gepleegd, toen Victor naar het buitenland vertrok. Aan het slot geeft deze een plausibele verklaring. Behalve dat hij haar, zoals gewoonlijk, had afgebekt, was het voor haar erop of eronder, de laatste kans om te trouwen met iemand van wie ze hield. Victors heerszucht en zijn manipuleren van mensen komen hem als dirigent te stade. Hij kan zodoende de orkestleden naar zijn pijpen laten dansen. De ik vindt het strijdig met zijn kunstenaarschap dat Victor nogal eens ‘grof-materialistisch’ praat over veel geld verdienen. Dit is echter te begrijpen vanuit diens jeugd, toen hij wanhopig geld nodig had om muziek te kunnen studeren.
Victor dirigeert volgens de ik berekenend en geïnspireerd,
| |
| |
met expressieve bewegingen en zonder respect voor heilige huisjes. Door zijn techniek geeft hij ziel aan de muziek, hoewel hij volgens de ik geen ziel heeft in de gewone betekenis van het woord, dat wil zeggen: geen gevoel, al kan hij dit wel aan de muziek meegeven. Met koele bezetenheid bevrijdt hij Tschaikowsky's Pathétique van romantische gezwellen. Het laatste deel wordt onder hem beheerst, voornaam, gesloten, en juist daardoor overweldigend. Dit weerspiegelt zijn persoonlijkheid, want op zijn scheldbuien na is hij ook beheerst. Voor de ik is hij een grote persoonlijkheid, maar een belemmerd mens die zich niet kan geven, een man in pantser. De man met het grootste prestige, die het verst van zijn medemensen verwijderd is, zoals Tschaikowsky, die, tussen haakjes, homofiel was, wat niet vermeld wordt.
Een ander motief van de roman is de liefde tussen man en vrouw. In het eerste deel wordt de ik aangetrokken door Alice, die hij begerenswaardig en sympathiek vindt, maar van wie hij niet houdt. In het eerste en derde deel wordt hij als oudere man verliefd op het muzikale schoolmeisje Adri, die van hem gaat houden als van een vader.
Niettemin blijft de ik eenzaam, evenals Victor, door zijn kunstenaarschap dat hem op afstand houdt van de mensen. Zowel Victor als de ik parasiteert op mensen, zij het op een andere manier. Het meest noodlottige gevolg hiervan is de zelfmoord van Stan, die door Victor gebruikt is om zich te handhaven en vooruit te komen.
Het valt op hoe verslagen de ik is bij de onthulling van Victors huidziekte. Dit komt doordat de ik een bitter zelfinzicht verwerft. Zoals Haasse zegt: ‘via de huidziekte van zijn vriend herkent en erkent S. een ongeneeslijk eigen onvermogen tot overgave, contact, onmiddellijk leven. Hij ervaart de eenzaamheid van Slingeland als zijn eigen eenzaamheid.’ Dit sluit aan bij wat we van de ik over zichzelf gelezen hebben.
| |
Titel
De betekenis van de titel zal ondertussen duidelijk zijn geworden. Hij verwijst niet alleen naar de huidziekte, maar ook naar het karakter van de ongenaakbare Victor, die een pantser om zich heen heeft gesmeed, in het bijzonder jegens vrouwen, om zijn kwetsbaarheid aan het oog te onttrekken. Dit pantser glinstert doordat hij als dirigent briljant is.
| |
Symboliek
Veel in het verhaal is symbolisch. Twee voorbeelden. In het derde hoofdstuk van het eerste deel ontdekt de ik een standbeeld in laat-antieke stijl, dat voorstelt hoe een naakte krijgsheld een gewonde makker voortsleept en daarbij half over hem heen stapt. Dit doet hem aan Victor denken. Hij meent dat het de god Apollo - niet Menelaos - is die Patroklos voortsleept. De laatste twee zijn helden uit de Ilias van Homeros,
| |
| |
waarin Menelaos het dode lichaam van Patroklos beschermt. Later denkt de ik meestal dat het Menelaos is. Wegens deze onzekerheid kan de lezer ook aan Patroklos' boezemvriend Achilles denken. De symboliek ligt voor de hand. Het zal blijken dat Victor een wond heeft. Men kan niet zeggen dat de ik hem op zo'n concrete manier helpt, maar wel is hij erg bezorgd om hem en kan zich niet van hem losmaken. Ook kan men de helper en de gewonde zien als de schrijver, de ik, en zijn object, Victor (Anbeek, p. 138).
De huidziekte van Victor verschaft de psychologische verklaring voor zijn merkwaardig afwerende gedrag, maar is volgens Haasse tegelijk op te vatten als symbolisch: ‘De schilfers van een huidziekte maken Victor Slingeland [...] tot een paria, maar zijn ook het symbool van zijn creativiteit, van zijn tegelijkertijd uitverkoren én gevloekte staat.’
| |
Stijl
De stijl van de roman wordt gekenmerkt door paradoxen, relativeringen - of zelfs een ontkenning van het eerder gezegde - en ironie. Soms komen in de volgende voorbeelden meer dan een van deze kenmerken tegelijk uit.
Een paradox over de sluwe Victor is: ‘het vermogen [...] beloften te schenden zònder ze te schenden’. In de volgende zit ook relativering: ‘Hij [Victor] zou mij kunnen doorzien waar niets te doorzien was, - of is er altijd iets te doorzien?’ Dan een die ook ironisch is: een schilderij van ‘ik weet niet meer welke obscure beroemdheid’. Een psychologische paradox is dat Victor zich ‘grandioos gedwongen én spontaan’ gedraagt. Sommige psychologische paradoxen onthullen iets van de innerlijke tegenstrijdigheden van de geest: ‘dit besluit was zo onwrikbaar, dat ik wist mij er niet aan te zullen houden.’ Over iemands karakter een paradox die meteen opgelost wordt: ‘ik begreep, dat de gedesillusioneerdheid [...] geen gedesillusioneerdheid wàs, maar haar wezen zelf.’
De relativeringen berusten op een onzekerheid van de verteller bij zijn beschrijvingen en karakteriseringen, die door Fens is gesignaleerd: de verteller geeft geen uitsluitsel, want de verschijnselen laten meervoudige duidingen toe (p. 344-345). Bijvoorbeeld: ‘confidenties van zijn kant, waarin al het vroegere werd rechtgezet of opnieuw scheefgetrokken [...]’. De volgende formulering, over een bewering van Victor, is kenmerkend voor de onzekerheid: ‘Dat was waar, of het was niet waar [...].’ Sterk relativerend is: ‘Alleen een uitgelezen dirigent had dit tot stand kunnen brengen, al kon men natuurlijk over dirigenten lachen.’ De volgende terugname krijgt iets van een paradox: ‘verwijten, die niet aansloten bij datgene waar hij [Victor] in zichzelf mee bezig was, - ook als hij nergens mee bezig was [...]’. Twee mogelijke, tegengestelde verklaringen voor Vic- | |
| |
tors negeren van meisjes staan in de uitspraak: ‘Het was duidelijk dat de [...] liefde hem [...] niets zei, of teveel zei.’
Ironie is een gewoner verschijnsel en verluchtigt de roman: ‘Sommige vrouwen krijgen tragische gezichten, zonder zich over iets anders te kunnen beklagen in het leven dan één gebroken theepot [...].’ En: ‘zodat hun domheid [van jongens] niet opviel, behalve aan de leraren. Dat loopt ook zo'n vaart niet, ze worden later heus wel bankdirecteur.’ Vooral Bert Duprez met zijn drukke huisartsenpraktijk moet het ontgelden: ‘Sterfberichten kwamen binnen onder de triomfmars uit de opera Hopfaldera van Theo Uden van Beethoven.’ (Deze populaire bandleider heette Theo Uden Masman.) Een voorbeeld van, minder voorkomend, cynisme is: ‘Zijn [Victors] vader had hem [...] ten tweeden male de behulpzame hand geboden door in de voorzomer te overlijden [...].’
| |
Context
In de hier gebruikte uitgave staat onderaan op de titelpagina: ‘Symfonie van Victor Slingeland 1’. Dat is een latere toevoeging. Toen Vestdijk aan Het glinsterend pantser bezig was, had hij nog niet het plan twee vervolgromans te schrijven, maar na voltooiing ervan zag hij dat er mogelijkheden waren thema's en karakters verder uit te werken. Dit gebeurde in Open boek en De arme Heinrich. Tezamen vormen ze een trilogie over de centrale figuur Slingeland. Hierin komt onder andere het ingewikkelde thema van ‘een roman binnen een roman’ (vgl. Fenoulhet) sterk naar voren. Verder krijgt men onder andere van een personage dat in de eerste roman nauwelijks een eigen stem krijgt, Stan Vastenou, in Open boek het dagboek te lezen, zodat de lezer daar kan volgen wat tot haar zelfmoord heeft geleid.
Het thema van de roman is een variatie op de millennia oude parabel van een mythologische Griek uit de Oudheid, Filoktetes, over wie Sofokles een drama schreef dat bewaard is gebleven. Filoktetes' lot leverde de titel voor een essaybundel van de Amerikaanse criticus Edmund Wilson, The Wound and the Bow (1941). Filoktetes beschikte namelijk over een nooit missend boogschot, maar door een slangenbeet had hij, vervloekt door een god, een stinkende wond opgelopen en werd door de Grieken naar een eiland verbannen. Tenslotte had men hem echter toch nodig om Troje te bedwingen. (Vestdijk verwees naar Troje via de beeldengroep met Patroklos, die voor Troje sneuvelde.) Geniale kwaliteiten gaan soms met afschuwelijke gebreken gepaard. Genie en (geestes)ziekte gaan samen, naar romantici in later eeuwen geloofden. Dat Vestdijk
| |
| |
zelf periodiek aan zware depressies leed, zal hem ontvankelijk hebben gemaakt voor dit thema.
Er zijn vele vergelijkingen te trekken met andere van zijn romans, zoals de muziekroman De koperen tuin (1950), waarin een onconventionele dirigent te gronde gaat in een bekrompen provinciestad. In Ivoren wachters (1951) wendt de jonge hoofdpersoon zijn artistiek talent aan om te proberen zich te verheffen boven het fysieke, zijn verwaarloosd gebit, dat er afschuwelijk uitziet. Bij hem is zijn wond zichtbaar, bij Slingeland niet. In De ziener (1959) werkt Vestdijk het thema van de schrijver als schepper van een werkelijkheid, als koppelaar, op symbolische wijze verder uit. Wat betreft de grote indruk die een jeugdvriend kan maken, denke men aan het verhaal ‘De bruine vriend’.
Anbeek (p. 135) heeft erop gewezen dat Vestdijk als oudere auteur met zijn trilogie in Nederland de voorloper van een nieuwe richting is gebleken, die hier pas decennia later doorbrak en die in een roman de relatie van fictie en werkelijkheid problematiseert: de trilogie is het best te vergelijken met Cees Nootebooms novelle Een lied van schijn en wezen (1981).
In het buitenland kwam dit proces al eerder op gang. Vestdijks roman, en vooral de trilogie in haar geheel, is verwant aan André Gide's experimentele roman Les faux-monnayeurs (1925), waarin gespeeld wordt met verschillende niveaus van fictie en (zogenaamde) werkelijkheid (Kasper-Heuermann, p. 64). Naar Gide, die ook de Filoktetes-mythe behandelde, wordt trouwens terloops verwezen in De arme Heinrich (p. 52). Vestdijks ikfiguur geeft commentaar op zijn vertellen en de problemen daarbij. De roman is een voorbeeld van modernisme (vgl. Fokkema & Ibsch).
Er is verder een opmerkelijke verwantschap met werk van een Duits, modernistisch auteur. Vestdijk vond het zelf ‘niet onaannemelijk’ dat de kunstenaarsroman Doktor Faustus (1947) van Thomas Mann van invloed is geweest op het schrijven van zijn roman, zoals Hawinkels meldt (p. 13). Bij de componist uit Manns boek is er ook een onmiskenbaar verband tussen zijn ziekte, syfilis, en zijn scheppende werkzaamheid en tussen zijn kunstenaarschap en eenzaamheid. Dat de kunstenaar een buitenstaander is, is eveneens door Mann beschreven in zijn novelle ‘Tonio Kröger’ (1903).
| |
Waarderingsgeschiedenis
Van Heerikhuizens recensie is curieus, omdat hij als enige de roman kortweg als een ‘prul’ vol ‘quasi-intellectueel gewauwel’ bestempelt, zonder daarvoor redenen aan te geven. Romein- | |
| |
Verschoor ontwaart boeiende en intrigerende motieven in de roman, maar verwijt de auteur dat de menselijke verhoudingen erin willekeurig zijn en dus moeilijk te aanvaarden. Wadman bekritiseert wat zijns inziens de magerheid van het gegeven en het gebrek aan bouwplan is.
Door alle anderen die de compositie noemen, wordt deze geprezen. Spierdijk bijvoorbeeld acht de compositie gaaf en de roman in zijn geheel bezonken, sterk en geïnspireerd, terwijl Stroman geïmponeerd is door de virtuositeit en helderheid van een zo meesterlijk geconstrueerde roman. Ook Knuvelder heeft respect voor de weldoordachte compositie, maar hij werd ontgoocheld door het slot, omdat het een psychologische verklaring geeft, die het mysterie wegneemt. Volgens Van Schaik-Willing is deze demonische, beschouwelijke roman geniaal, maar er ontbreekt volgens haar helaas iets aan: de liefde. Brandt looft het hoge niveau van de vertelkunst, de psychologische diepgang en de fascinerende symboliek, de oorspronkelijkheid van het thema en de virtuoze stijl. Gomperts stelt eveneens dat de roman virtuoos geschreven is, met een enorm talent van uitvoering, dat tevens het onderwerp is geworden. Ook Adriaan van der Veen vindt de virtuoze constructie - steeds weer valt het woord ‘virtuoos’ - glashelder en stelt bovendien dat echtheid en ontroeringskracht niet ontbreken: daardoor is de roman een nieuw hoogtepunt in Vestdijks voor ons land unieke oeuvre.
Voor Veenstra is de roman zowel een technisch meesterstuk als een ongewoon pakkend ideeënverhaal, dat een hoogst persoonlijke inzet heeft. De verklaring aan het slot van Slingelands gedrag is volgens hem echter niet psychologisch afgerond. Dubois spreekt eveneens van meesterschap, maar noemt ook een paar nadelen van de virtuositeit, zoals dat men sommige personages, ondanks de gedetailleerde beschrijving, toch niet voor zich ziet. v.d. V. vindt de roman weergaloos mooi, omdat hij een verinniging en verdieping van Vestdijks meesterschap is. Het is een gevoelig en diep-menselijk boek, gecomponeerd op een wijze die de grootmeester verraadt, terwijl ook de taal rijker is geworden, raak en verrassend.
Veel later vond Brandt Corstius bij herlezing de roman diepzinnig en hilarisch, muzikaal en banaal, onthullend en raadselachtig. Bovendien genoot hij van de beschrijvingen, ook als het zijstapjes zijn.
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
S. Vestdijk, Het glinsterend pantser. Symfonie van Victor Slingeland 1. Negende druk, Amsterdam 1978 (Verzamelde romans 27).
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
H.A. Gomperts, Schepper en uitvoerder. In: Het parool, 8-12-1956. Ook in: H.A. Gomperts, Intenties 2. Terug tot Simon Vestdijk en andere essays. Amsterdam 1981, p. 49-58. |
[An.] [= Adriaan van der Veen], Vestdijks nieuwe roman: een triomf van verhaaltechniek. In: Nieuwe Rotterdamse courant, 8-12-1956. |
v.d. V., De nieuwe Vestdijk: Weergaloos mooi boek. In: Algemeen dagblad, 8-12-1956. |
B. Stroman, Het glinsterend pantser. In: Algemeen handelsblad, 15-12-1956. |
Pierre H. Dubois, Ontbinding in factoren. In: Het boek van nu, 1956-1957, jrg. 10, p. 109-110. |
Jeanne van Schaik-Willing, Het glinsterend pantser van S. Vestdijk. In: De groene Amsterdammer, 5-1-1957. Ook in: Maatstaf, 1971-1972, jrg. 19, p. 328-334. |
Jan Spierdijk, Het glinsterend pantser. In: De telegraaf, 12-1-1957. |
Gerard Knuvelder, ‘Het glinsterend pantser’, Vestdijks nieuwe roman loopt met een sisser af. In: De tijd, 19-1-1957. |
J.H.W. Veenstra, Een on-Hollands speels verhaal van Vestdijk. In: Vrij Nederland, 19-1-1957. |
F.W. van Heerikhuizen, Simon Vestdijk en Nine van der Schaaf. In: Elseviers weekblad, 16-2-1957. |
Anne Wadman, Een nieuwe Vestdijk: ‘Mijn jeugdvriend, mijn vriend’. In: Leeuwarder courant, 28-9-1957. Ook, licht aangepast, in: Anne Wadman, Handdruk en handgemeen. Leesavonturen met Simon Vestdijk. Utrecht 1965, p. 7-14. |
Annie Romein-Verschoor, Kroniek. In: De nieuwe stem, 1957, jrg. 12, p. 449-453. |
Lambert Tegenbosch, Proza van Vestdijk. In: Dietsche warande & Belfort, 1958, jrg. 103, p. 106-112. |
Nol Gregoor, In gesprek met S. Vestdijk. Amsterdam 1967. |
Kees Fens, Enkele aspecten van ‘Het glinsterend pantser’. In: Raster, 1968-1969, jrg. 2, p. 344-354. Ook, onder de titel ‘Schaduw van een misvatting’, in: Kees Fens, Tussentijds. Essays. Bilthoven 1972, p. 103-116. |
Hella Haasse, Tweemaal Vestdijk. Essays. I In de ban van het glinsterende II. De ‘Griekse’ romans. Groningen 1970. |
Margaretha H. Schenkeveld, Een zogenaamde splitsing. In: Vestdijkkroniek, nr. 14, 1976, p. 27-32. |
Jane Fenoulhet, ‘A novel within a novel within a novel...’ (1) en (2). In: Vestdijkkroniek, nr. 19, p. 35-45 en nr. 20, 1978, p. 53-64. |
Jane Fenoulhet, De scheppende elite. In: Vestdijkkroniek, nr. 31, 1981, p. 36-53. |
P.S.N. Oost, Een musicologische climax in Het glinsterend pantser. In: Vestdijkkroniek, nr. 36, 1982, p. 70-73. |
Willem Brandt, Het glinsterend pantser. In: Rudi van der Paardt (red.), Je kunt er toch bij blijven zitten. Een verzameling kritieken op de romans van S. Vestdijk. Amsterdam 1983, p. 168-172. |
| |
| |
P. Steyaert, Vestdijks ‘Symfonie van Victor Slingeland’, een symbool van onze wereldbeschaving? In: Vestdijkkroniek, nr. 39, 1983, p. 16-31. |
Douwe Fokkema & Elrud Ibsch, Het modernisme in de Europese letterkunde. Amsterdam 1984. |
Ton Anbeek, Na de oorlog. De Nederlandse roman 1945-1960. Amsterdam 1986. |
Hans Visser, Simon Vestdijk, een schrijversleven. Utrecht 1987. |
Peter de Boer, Vestdijks palet. De rol van de beeldende kunst in de romans van S. Vestdijk. Amsterdam 1988. |
Rob Schouten, Iets verhevens en onuitsprekelijks. Muzikale motieven in het werk van S. Vestdijk. Amsterdam 1988. |
Ferdinand van Ingen, ‘Dat je roman vol raadsels steekt, lijkt me juist een voordeel’. Over het schrijverschap in Vestdijks symfonie van Victor Slingeland. In: De achtervolging voortgezet. Opstellen over moderne letterkunde, aangeboden aan prof. dr. Margaretha H. Schenkeveld. Amsterdam 1989, p. 271-300. |
Birgitta Kasper-Heuermann, Selbstvergewisserung. Zur immanenten Poetik in der ‘Symfonie van Victor Slingeland’ von Simon Vestdijk. Frankfurt am Main 1994. |
Birgitta Kasper-Heuermann, Gemarkeerde intertextualiteit in De symfonie van Victor Slingeland. In: Vestdijkkroniek, nr. 85, 1994, p. 55-69. |
H. Brandt Corstius & Maarten 't Hart, Het gebergte. De tweeënvijftig romans van S. Vestdijk. Amsterdam 1996, p. 124-127. |
lexicon van literaire werken 39
augustus 1998
|
|