| |
| |
| |
Dimitri Verhulst
Mevrouw Verona daalt de heuvel af
door Gwennie Debergh
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
In 2005 verscheen de bloemlezing Gelezen en goedgekeurd, met daarin werk van elf Vlaamse auteurs, onder wie Tom Lanoye, Herman Brusselmans, David van Reybrouck en Tom Naegels. Ook opgenomen in de bundel is de tekst ‘Houcwègne’ van Dimitri Verhulst, een voorpublicatie uit de korte roman Mevrouw Verona daalt de heuvel af. Dat boek verscheen in oktober 2006, negen maanden na De helaasheid der dingen waarmee Verhulst doorbrak bij het grote publiek.
In vergelijking met de voorpublicatie heeft Verhulst weinig aan zijn tekst veranderd. Het dorp Houcwègne uit de titel verliest in de uiteindelijke versie zijn H, en het hoofdpersonage krijgt een andere naam: in de voorstudie heet mevrouw Verona nog mevrouw Larouge. Matthijs de Ridder geeft een verklaring voor die beslissing: ‘In plaats van te verwijzen naar een licht ontvlambare vamp die achter een “Larouge” schuil zou kunnen gaan, verwijst zij naar de heilige Verona. Deze volksheilige wachtte volgens de legende haar leven lang op een bericht van haar geliefde broer en maakte zich ondertussen dienstbaar aan de armen.’
Mevrouw Verona daalt de heuvel af telt 110 pagina's, onderverdeeld in 17 romeins genummerde, titelloze hoofdstukken, en is opgedragen aan ‘Nathalie, eindelijk’. Het verhaal wordt voorafgegaan door een bedenking van Jean Ray, waarin wordt geanticipeerd op de voor het verhaal belangrijke motieven van de hond en de dood: ‘Mijn hond is oud. Soms lijdt hij en zijn blik wordt smekend. Ik ben zijn God. Hij weet niet dat er achter de God die hij smeekt en die hem redden zal, een andere staat die hij niet ziet. Staat er nog een andere achter de onze? De hond kruipt voor mijn voeten. Voor wiens voeten moeten wij kruipen?’
Op het omslag van de eerste druk staat een foto van een tafel met daarop een bord en een onaangeroerde boterham. Door het raam achter de tafel is het groen te zien van een bos. Het beeld refereert aan de bosrijke omgeving waarin het verhaal
| |
| |
zich afspeelt, en aan de ‘tussendoorse boterham’ die mevrouw Verona eet voor ze aan haar afdaling begint.
Toen de AKO Literatuurprijs in 2007 werd uitgereikt aan A.F.Th. van der Heijden voor Het schervengericht, was Verhulst met Mevrouw Verona daalt de heuvel af een van de medegenomineerden. De roman werd in 2008 vertaald in het Duits en in 2012 in het Engels. De Nederlandse versie is inmiddels toe aan de 22ste druk (oktober 2010).
| |
Inhoud
Mevrouw Verona is tweeëntachtig. Tijdens een ijskoude namiddag aan het eind van de maand februari verlaat ze haar woning boven op een steile heuvel en daalt via een bospad moeizaam af naar het dorp Oucwègne in het dal. Daar gaat ze op een bankje zitten in het besef dat ze te oud en te zwak is geworden om de terugtocht nog aan te kunnen, en wacht gelaten de vriesdood af, in het gezelschap van een trouwe hond. Voor haar vertrek heeft ze thuis de kachel aangemaakt met het laatste houtblok uit de enorme voorraad die haar echtgenoot voor zijn dood voor haar heeft aangelegd. Meneer Pottenbakker, zoals hij door de dorpsgenoten werd genoemd, overleed twintig jaar geleden. Hij was ongeneeslijk ziek, en toen hij zijn einde voelde naderen, hing hij zich op aan een loofboom in het naburige bos.
Na de dood van haar echtgenoot blijkt mevrouw Verona een gewilde partner voor de veertien vrijgezellen van Oucwègne, waar in de voorbije generatie slechts één vrouw is geboren. Eén voor één wachten de mannen op een kans om de weduwe het hof te maken, maar geen van hen slaagt erin de plaats van Meneer Pottenbakker in te nemen, zodat ze zich tevreden moeten stellen met sporadische uitstapjes naar de prostitutiebuurten in de dichtstbijzijnde steden.
Mevrouw Verona en haar man waren musici; hij componist en pianist, zij celliste en muzieklerares voor de kinderen van het dorp. Ter nagedachtenis aan haar man laat de weduwe de boom waaraan hij zich heeft opgehangen omhakken, en geeft een gerenommeerde cellobouwer de opdracht om uit het hout een nieuw instrument te vervaardigen. Hoewel cello's normaal van naaldhout worden gemaakt, aanvaardt de cellobouwer de opdracht, maar hij ziet zich genoodzaakt het veel te jonge hout eerst twintig jaar te laten drogen en rusten voor het enigszins bruikbaar is.
Ondanks alle geduld en vakmanschap wordt de cello door de verkeerde houtsoort een lelijk instrument, zowel van uiter- | |
| |
lijk als van klank. ‘Van krul tot staartstuk een mislukking en maar zoveel cello als een banjo een gitaar kon zijn.’ Nadat ze de cello wekenlang onaangeraakt in de hoek van de kamer heeft laten staan, speelt mevrouw Verona uiteindelijk toch een compositie van Fauré. ‘En sloot ze haar ogen, dan niet om te genieten van wat door haar eigen vingerspel werd voortgebracht, maar om de piano te horen die Meneer Pottenbakker met haar zou hebben gespeeld. Zo zou zij het voortaan elke avond doen.’ Tot de dag waarop het laatste houtblok in de kachel verdwijnt en mevrouw Verona aan de laatste afdaling van haar leven begint.
| |
Interpretatie
Structuur
De namiddag waarop mevrouw Verona haar tocht onderneemt, vormt het kaderverhaal van de roman. Dat omarmt de flashbacks waarin de bejaarde dame terugdenkt aan haar leven en de geschiedenis van het dorp. Eén voor één haalt ze haar markante dorpsgenoten voor de geest: de kruidenierster voor wie de houdbaarheidsdata van levensmiddelen betekenisloze cijfercombinaties waren, de koe die het tot burgemeester van het dorp wist te schoppen, en de veearts die bij gebrek aan een echte dokter ook de inwoners van Oucwègne behandelde. ‘Wanneer ze iemands bloeddruk opnam had ze de neiging de nek van haar patiënt in een vaste greep te houden, alsof ze een beet verwachtte.’
Deze burleske en aan de vooruitgang ontsnapte levens vormen het tegenwicht voor de tedere, liefdevolle herinneringen aan Meneer Pottenbakker, wiens leven in dienst van de kunst te snel ten prooi gevallen is aan de tijd.
Terwijl de ingebedde verhalen van de roman chronologisch verlopen, is het kaderverhaal cyclisch opgebouwd. Het begint met een denkoefening over de indeling van het hiernamaals. Het overbevolkte rijk der doden kan enkel aangenaam zijn wanneer de overledenen bij gelijkgestemden worden ingedeeld, dat wil zeggen volgens gemeenschappelijke kenmerken. Sommige fabels beweren daarom dat de overledenen bij hun aankomst in het dodenrijk één enkel kenmerk moeten vermelden dat hun hele leven samenvat, en op basis waarvan ze hun plaats in het hiernamaals toegewezen krijgen.
Hoewel het voor Mevrouw Verona van wezenlijk belang is om hetzelfde antwoord op die vraag te geven als haar echtgenoot twintig jaar geleden deed, hoeft ze op die koude februarimiddag niet lang na te denken over de keuze die ze zal maken: ‘Ze dacht er niet zozeer aan wát ze zou melden, dat wist ze ten- | |
| |
slotte maar al te goed, het was over de juiste formulering dat ze nog twijfels leed.’ In de laatste zin van de novelle wordt aan het begin gerefereerd, wanneer mevrouw Verona de volgende ochtend wordt gevonden met ‘het gezicht van iemand die een portier begroet en zich begeeft naar een balie en daar op de belangrijkste vraag antwoordt dat ze haar hele leven lang de volgzaamheid van honden heeft genoten.’
| |
Motieven
Het leven van Mevrouw Verona wordt inderdaad gekenmerkt door de voortdurende aanwezigheid van honden. Ook tijdens haar laatste wandeling naar Oucwègne krijgt ze gezelschap van een hond, die ze voor het eerst ontmoette bij het graf van haar echtgenoot. Sedertdien is hij haar blijven volgen, en wanneer Mevrouw Verona in het dal haar dood afwacht, blijft hij trouw aan haar voeten liggen, zelfs wanneer ze hem maant weg te gaan. ‘Hij bleef liggen, trouwer in de dood dan zijzelf ooit de moed had gehad.’
De hond kan worden opgevat als een zachtaardige versie van de hellehond Cerberus, en zorgt er dan voor dat de laatste tocht van Mevrouw Verona al voor haar dood een aantal kenmerken krijgt van een katabasis of afdaling naar de onderwereld. De roman bevat nog meer symbolische verwijzingen naar de nakende dood van het hoofdpersonage. Het dal van Oucwègne is ontstaan door de geduldige erosie van de rivier Gemontfoux (een verbastering van ‘je m'en fous’), die ‘in kalligrafische krullen’ zijn weg door het dorp beschrijft. De plataan waaronder Mevrouw Verona uiteindelijk zal sterven, ligt aan de oever van die rivier, die hierdoor verwijst naar de Styx, de zwarte rivier uit de antieke mythologie die de doden moeten oversteken voor ze door de Cerberus tot de onderwereld worden toegelaten.
De reliëfstructuur van het dal tussen de drie heuvels heeft de vorm van een trechter, wat herinnert aan de steeds nauwer wordende hellekringen uit het Inferno van Dante Alighieri, de bekendste hellevaart uit de westerse literatuur. Dante laat zijn tocht door de hel beginnen in het midden van een donker woud. In de novelle van Verhulst wordt het huis van Mevrouw Verona en Meneer Pottenbakker omringd door ‘bossen die hun donkerten niet losten’. Van de vier mogelijke wegen om de heuvel af te dalen kiest ze de moeilijkste, het ‘bospad’, en net zoals Dante begint ze haar tocht nadat ze heeft geslapen. In de antieke mythologie zijn Hypnos (de god van de slaap) en Thanatos (de god van de dood) elkaars broers. Daarnaast zouden de sneeuw en de winterse kou van de februarimiddag nog kunnen verwijzen naar de diepste kring van Dantes Inferno, waar de gevallen engel Lucifer gevangen zit in het ijs.
| |
| |
| |
Stijl
In vergelijking met Dantes huiveringwekkende beschrijvingen van de hel, is Mevrouw Verona's afdaling naar de onderwereld veel lichtvoetiger, en dat heeft veel te maken met de stijl van Dimitri Verhulst. Gebeurtenissen die in wezen dieptragisch zijn, worden op een ironische manier gerelativeerd: ‘Hoewel zijn vader zich op vrij jonge leeftijd aan een tak had opgeknoopt, bezat Meneer Pottenbakker aandoenlijk weinig verstand van bomen.’
Uit vrijwel elke zin van de roman is duidelijk dat Mevrouw Verona in de eerste plaats als stijloefening is geschreven. Volgens Verhulst komt die aandacht voor het detail voort uit het feit dat hij het boek eigenlijk in het Frans had willen schrijven. De eerste twintig pagina's heeft hij aanvankelijk in die taal opgetekend, maar daarna hield hij ermee op. ‘Ik houd te veel van het Nederlands en mijn Frans is te slecht’, zei hij in Vrij Nederland (11-11-2006). ‘Soms besef je, heel pietluttig: met drie lettergrepen extra zou dit een mooie zin zijn. Als ik in het Frans schrijf of spreek, heb ik die reflex niet. Het Nederlands zit in mij, dus ik moet er maar mee verder.’
In zijn moedertaal laat Verhulst de verteller alle tijd om te experimenteren met zijn stijl. Hij speelt met rijm (klokken luiden met ‘de ronde gons van brons’, rimpels worden ‘de signaturen van al haar uren’, het ouderlijk huis herbergt ‘de aren van haar kinderjaren’), alliteraties (‘knikken en knakken’) en assonanties (‘de bossen die hun donkerten niet losten, de wolken die in colonne naar hun doelwit trokken’). En er zijn eindeloze opsommingen, zoals in de beginzin van hoofdstuk IX:
Konden de schapen eindelijk likken wat ze o zo moeizaam hadden geoond, hadden de steenkappers het leisteenstof dat zich alsmaar hoger opstapelde in hun longen boven de gootsteen uitgekotst, waren de thermossen uitgespoeld, de hoefijzers geslagen, de velden gezaaid, de hooiharken getrokken, het koren geponderd, het beton gestort, de voeren hout geleverd en het geld geteld, kortom als het werk erop zat en men wou vergeten dat er 's anderendaags opnieuw moest worden geoond en gehoest en gespoeld en geslagen, dat men weer diende te zaaien en te trekken en te ponderen en te storten en te leveren opdat men daar hopelijk iets om te tellen aan overhield, dan, en niet eerder, trokken de mannen naar de kantine van de oude katholieke cinema, voor hun slaapmutsjes.
Uit dit lange citaat blijkt meteen Verhulsts voorliefde voor ongebruikelijke woorden als ‘onen’ en ‘ponderen’, en ook elders blaast hij het stof van termen als ‘trutselen’ (slenteren, treuzelen), ‘geëndimancheerd’ (zondags gekleed) of speitelingen (spatjes). De verteller is zich ervan bewust dat de kunst van het
| |
| |
vertellen hier in de juiste dosering schuilt: ‘Er zijn weinig gelegenheden waarbij het gebruik van het woord “merkeldag” geoorloofd blijkt en een beetje schoonschrijver zou deze kans met beide handen moeten grijpen. Maar hij zou overdrijven als hij het in dit geval deed, en de aandacht vestigen op zijn stoeferij.’ Het is twijfelachtig of ook het negeren van de betekenisnuance tussen ‘proeven’ en ‘smaken’ tot de opzettelijke opschepperij moet worden gerekend (‘de luizen en teken smaakten zelden het onderscheid’), net als het verschil tussen ‘isolatie’ en ‘isolement’ (‘wist iedereen dat de jaren van eenzaamheid en isolatie definitief aangebroken waren’).
Aan de andere, sobere kant van het stilistische spectrum experimenteert de verteller met een opeenstapeling van korte zinnen: ‘En ze zal ook huilen. Maar niet nu. Vanavond. Vannacht. Gelegen in haar diepdruk en alleen.’ Of hij verrast met ingehouden waarnemingen: ‘De sneeuw is begonnen de wereld te witten, een oefening in het verdwijnen.’ Wanneer Mevrouw Verona glimlacht bij een mooie herinnering doet ze dat met ‘een boogje van dunne lippen, een haakje dat een lange, mooie zin afsloot’.
| |
Vertelperspectief
Net als de bewoners van Oucwègne is de verteller blijven stilstaan in de tijd. Hij hangt boven het verhaal en neemt er niet aan deel. Vanuit die positie overschouwt hij het hele verhaal, zowel in de ruimte als in de tijd: ‘Drie heuvels dus telde het dorp, die elk afzonderlijk tijdens harde winters moeilijk bereikbaar waren en aparte gehuchten vormden zolang de sneeuw nog kraakbeen had.’ Bovendien is hij alwetend, en kan hij in de hoofden van alle personages kijken, waardoor de nietigheid van hun dagelijkse strijd om het bestaan nog toeneemt.
Dat het lot van de personages al op voorhand is bepaald, wordt geïllustreerd door het gebruik van de indirecte rede. De verteller beschrijft de dingen liever dan dat hij ze rechtstreeks toont, en bewaart zo duidelijk de controle over zijn schepping. Af en toe onderbreekt hij zijn bespiegelingen om zijn personages in een dialoog zelf aan het woord te laten, maar het duurt nooit lang voor hij de touwtjes weer in handen neemt. Door af en toe de wij-vorm in te zetten, betrekt hij de lezer in zijn complot: ‘Toch moeten wij in het geval van Mevrouw Verona het onderscheid bewaken tussen een wel vaker voorkomende dierenliefde, en de daarnet genoemde volgzaamheid die ze haar hele leven lang had genoten van honden.’
Boven op de almacht van de verteller komt de mengeling van mededogen en ironie waarmee hij de bewoners van Oucwègne beschrijft. De verteller van Mevrouw Verona kan het niet laten om de gebeurtenissen op spottende toon te becommentariëren: ‘Of dierenartsen eveneens de eed van Hippocrates
| |
| |
zwoeren was hier niet geweten, paarden en geiten namen wellicht geen aanstoot aan indiscretie, maar het maakte wel dat het onbegonnen werk was in dit dorp een zwangerschap af te breken zonder dat iemand daar dezelfde dag nog weet van kreeg.’
| |
Genre
De spanning in de stijl en de alwetend-ironische vertelsituatie geven het verhaal een spankracht tussen enerzijds de gedragenheid van een parabel of een fabel en anderzijds de slapstick van de satire. Toch associeert de schrijver zelf zijn liefdesverhaal in de eerste plaats met een heel ander genre: ‘Mijn ambitie was om een stationsroman te schrijven. In de literatuur wordt heel cynisch gedaan over de liefde. Eigenlijk zijn de opvattingen heel kleinburgerlijk: geluk ziet er overal hetzelfde uit, ongeluk is een thema dat je kunt waarderen. Kennelijk bestaat er een taboe. Geluk is een van de weinige grote uitdagingen die er nog liggen in de literatuur.’ (NRC Handelsblad, 13-10-2006)
| |
Context
De aandacht voor het geluk lijkt nieuw in het werk van Verhulst, die tot het verschijnen van Mevrouw Verona vooral naam had gemaakt met miserabilistische werken als Problemski hotel (2003), Dinsdagland (2004) en De helaasheid der dingen (2006). Door die thematiek en het feit dat Verhulst het kind is uit een arbeidersmilieu in de buurt van Aalst, lag voor velen de vergelijking met Louis Paul Boon voor de hand. Zo noemde Dirk Leyman Verhulst ‘even geniaal maar met weliswaar kortere beentjes’. Verhulst bevestigt dat hij het oeuvre van Boon op jonge leeftijd heeft stukgelezen en zich daarna met moeite aan de stijl van zijn beroemde stadsgenoot heeft ontworsteld, maar hij ziet ook duidelijke verschillen met zijn eigen werk. Hij vindt de thematiek van Boons romans te eentonig, is van oordeel dat de auteur ook veel inferieure teksten heeft geschreven en wil zelf de mensen liever een geweten ‘kietelen’ dan hen er een te schoppen.
De overeenkomst met Boon zit in de eerste plaats in de thematiek van Verhulsts vroege werk en veel minder in de vorm, die het experimentele en normdoorbrekende karakter van Boons grote romans mist. Wanneer Verhulst in Mevrouw Verona de klemtoon van het inhoudelijke naar het formele verschuift, verdwijnen de overeenkomsten met zijn literaire voorganger dan ook meteen.
Misschien komen de andere literaire voorbeelden van Verhulst dan meer naar de voorgrond. Zo streeft hij ernaar een li- | |
| |
teraire tienkamper te worden als Hugo Claus, en noemt hij Jeroen Brouwers ‘de schrijver die bij mij op het hoogste trapje staat’ en in wiens werk hij de ‘eerlijkheid [bewondert], die hem een grote authenticiteit geeft’. ‘De zondvloed was van kapitaal belang voor de schrijver die ik geworden ben’, laat hij in het weekblad Humo optekenen (31-10-2011). De onderwereldsymboliek uit Brouwers' magnum opus zou een inspiratiebron voor Mevrouw Verona kunnen zijn geweest. Het valt overigens op dat Verhulst zelden of nooit internationale auteurs als inspiratiebron noemt, noch met hen wordt vergeleken.
| |
Waarderingsgeschiedenis
De reacties op Mevrouw Verona daalt de heuvel af waren eensluidend positief. Veel recensenten wezen op de verschillen tussen de baldadige stijl van het net daarvoor verschenen De helaasheid der dingen en de poëtische toon van de nieuwe roman. ‘Is het wel dezelfde schrijver, vraag je je al na de eerste zinnen af’, aldus Jann Ruyters in Trouw. ‘Hier is een veel bedachtzamer man aan het woord, een schrijver die eerder het goede en het hogere opdiept dan het smerige en volkse.’
De verandering van setting verleidt Thomas van den Berg tot de uitspraak dat er in Mevrouw Verona ‘van enig autobiografisme nu geen sprake’ is: ‘Omdat hij dit keer niet over zichzelf schrijft, maar de vertelling in een soort mythische wereld heeft geplaatst, is deze novelle onpersoonlijker, afstandelijker dan De helaasheid der dingen.’ Volgens Dimitri Verhulst is die zogenaamde afstandelijkheid bedrieglijk, en is Mevrouw Verona nu juist zijn meest autobiografische boek: ‘Ik leef teruggetrokken in Wallonië, in een dorpje met niet meer dan driehonderd huizen, waar ik volstrekt onbekend ben. Mijn huis staat op een heuvel, in de bossen. [...] Mijn vriendin en ik amuseren ons te pletter samen. We beuken liederen op de piano en gaan naar ons kroegje, waar we zingen en darts spelen en tafelvoetballen. En in de zomer gaan we buiten pétanquen met de rest van het dorp.’ (De Groene Amsterdammer)
Atte Jongstra denkt dat het verschil met de vorige boeken niet zozeer in de verandering van setting of thematiek is te vinden, maar wel in het veel tragere verteltempo van Mevrouw Verona. Ook Dirk Leyman noemt de stijl ‘véél statiger en breedsprakeriger’ dan in het eerdere werk.
Voor die stijl krijgt Verhulst van vrijwel alle recensenten lof toegezwaaid. Tom van Imschoot heeft het over een ‘stilistisch meesterwerkje’, Elsbeth Etty over een ‘subliem gestileerde novelle’, Arjan Peters bewondert de ‘stilistische souplesse’ en vol- | |
| |
gens Koen Eyckhout bevestigt Verhulst zijn talent met een ‘weergaloze stijl’. Zelfs recensenten die enig voorbehoud optekenen bij Verhulsts ‘maniërisme’, blijven positief. Zo vindt Jann Ruyters ‘de stijloefening [soms] te opzichtig, en zo innemend als zijn vorige roman is deze novelle ook niet. Maar bewondering overheerst’. Ook Dirk Leyman wijst erop dat Verhulst af en toe ‘dicht tegen een soort pointillistische schoonschrijverij aan [schurkt]. Maar wanneer de zinnen al te zeer hun eigen krolse loop volgen, roept de auteur ze vakkundig tot de orde’.
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Dimitri Verhulst, Mevrouw Verona daalt de heuvel af, eerste druk, Amsterdam/Antwerpen 2006.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Y.B., Belgisch taaltalent overtreft zichzelf. In: Boek, jrg. 3, nr. 4, september-oktober 2006. |
Jann Ruyters, Er is bier, en een tafelvoetbalspel. Verrassend ingetogen dorpsroman van Dimitri Verhulst. In: Trouw, 7-10-2006. |
Thomas van den Berg, Oefening in verdwijnen. In: Elsevier, 7-10-2006. |
Dirk Leyman, Duet met de afwezigheid. In: De Morgen, 11-10-2006. |
Arjan Peters, Twintig jaar wachten op een cello. Bij Verhulst laat de lezer zijn argwaan varen. In: de Volkskrant, 13-10-2006. |
Jaap Goedegebuure, Een zachte streling van de pen. In: BN/De Stem, 13-10-2006. |
Matthijs de Ridder, Op de helling. In: De Standaard, 20-10-2006. |
Lies Schut, Ode aan de liefde. In: De Telegraaf, 27-10-2006. |
Wim Vogel, Een duet met de afwezigheid. In: Haarlems Dagblad, 28-10-2006. |
Elsbeth Etty, Liever liefde dan God. In: NRC Handelsblad, 3-11-2006. |
Atte Jongstra, Langzaam vertellen. In: Leeuwarder Courant, 3-11-2006. |
Koen Eyckhout, Ons Dimitrieken: diploma met lof! In: Dagblad De Limburger, 9-11-2006. |
Marte Kaan, Het verhaal van de liefde. In: De Groene Amsterdammer, 10-11-2006. |
Jente Posthuma, ‘Misschien moet ik toch ook eens een kaars in mijn gat steken’. In: De Groene Amsterdammer, 9-3-2007. |
Tom van Imschoot, Ergens in België, de schaamte voorbij. In: Ons Erfdeel, jrg. 50, nr. 2, mei 2007, p. 52-63. |
Annick Vandorpe, Liefde in tijden van dood. In: De Tijd, 17-5-2007. |
Mark Schaevers, Dimitri Verhulst. Het boekenbeursinterview. In: Humo, 31-10-2011. |
lexicon van literaire werken 97
februari 2013
|
|