| |
| |
| |
Dimitri Verhulst
De laatkomer
door Rick Honings
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De laatkomer van de Vlaamse schrijver Dimitri Verhulst (Aalst, 2 oktober 1972) verscheen in mei 2013 bij Uitgeverij Atlas Contact te Amsterdam. Het boek werd, behalve als hardcover en paperback, tevens als e-book uitgebracht. Na De intrede van Christus in Brussel (2011), waarover Verhulst zich achteraf kritisch uitliet, was De laatkomer een boek waarover hij wél tevreden was.
Veel onderzoek had hij niet hoeven doen. Naar eigen zeggen zag hij in zijn omgeving vele voorbeelden van ongelukkige echtparen: mannen en vrouwen die niets meer voor elkaar voelen en enkel uit lafheid bij elkaar blijven. Dit vormde de inspiratiebron voor het schrijven van zijn werk. Van nabij had hij bovendien gezien hoe zijn grootmoeder dement werd. In een interview vertelde hij dat hij nog een ander geval van dementie had meegemaakt: bij de vader van zijn postbode. Diens aandoening kwam aan het licht toen bleek dat hij in één week drie keer dezelfde auto had gekocht, bij dezelfde verkoper. Omdat niemand Verhulst geloofd zou hebben als hij dit had opgeschreven, heeft hij in De laatkomer de autodealer vervangen door een boekhandelaar.
De laatkomer getuigt van het engagement van de auteur. Verhulst schrok van wat hij in tehuizen zag: het gebrek aan hulpvaardigheid en motivatie van het personeel en de schrijnende situatie van de ouderen: ‘Treurige plaatsen, wat ik niet kan rijmen met ons idee van moderniteit. We vinden ons zo'n fantastische beschaving, maar we stoppen mensen die veertig jaar of meer hebben gewerkt en belasting hebben betaald in zo'n vies vuil tehuis.’ (De Stentor / Dagblad Flevoland) Hij verwonderde zich erover dat criminelen het dikwijls beter hebben dan ouderen.
De laatkomer telt 140 pagina's. Een motto ontbreekt. Op het omslag is een ganzenbord afgebeeld, met 63 vakjes - het eindigt met de dood. Ter gelegenheid van de verschijning van het boek werd een videotrailer uitgebracht. Daarin wordt de recreatieruimte van een tehuis in beeld gebracht, met dansende
| |
| |
bejaarden. De pianomuziek en zang (‘I'm Satisfied’ van John Hiatt) worden verzorgd door Verhulst zelf. Naast hem zit een bejaarde vrouw in bruidskleding.
De dag voordat het boek uitkwam, was Verhulst te gast bij Pauw & Witteman, waar het filmpje vertoond werd. Mede hierdoor werden er in korte tijd 35.000 exemplaren van de roman verkocht. Het boek haalde bovendien de achtste plaats van de Bestseller Top 60 van de CPNB en het werd geselecteerd voor de Longlist van de Gouden Boekenuil. In het najaar van 2014 zal het werk op de planken worden gebracht door het Noord Nederlands Toneel.
Nadat de roman was verschenen, bleek dat Verhulsts leven was ingehaald door de romanwerkelijkheid. Nadat hij twaalf jaar een vriendin had gehad, besloot hij te doen wat zijn personage niet had gedurfd: hij maakte een einde aan zijn relatie en nam contact op met zijn jeugdliefde. Hij volgde haar naar Zweden, waar hij thans met haar in Göteborg woont.
| |
Inhoud
‘Hoewel volkomen opzettelijk, is het zeer tegen mijn zin dat ik iedere nacht opnieuw in mijn bed schijt.’ Aan het woord is de vierenzeventigjarige Désiré Cordier, gepensioneerd bibliothecaris. Hoewel hem niets lijkt te mankeren, bevindt hij zich sinds een jaar in een kliniek voor demente ouderen. Hij beweert dat hij zijn ziekte voorwendt om verlost te zijn van zijn immer zeurende echtgenote. Tot zijn grote vreugde bezoekt zij hem hier nog maar hoogst zelden. Désiré vermaakt zich met het treiteren van medepatiënten, onder wie een voormalig kampcommandant.
In een terugblik vertelt Désiré hoe hij in de kliniek is beland. Het begon allemaal tweeënhalf jaar geleden, toen zijn vrouw, Moniek, hem een standje gaf omdat hij in plaats van klusjes te verrichten liever ‘petanque’ (jeu de boules) speelde en wijn dronk. Hoewel ze meer dan vijftig jaar getrouwd waren, voelde hij al lang geen liefde meer voor zijn vrouw, enkel onverschilligheid. Op een dag vertelde zijn vriend Roland hem over een Australiër die zijn leven op internet te koop had aangeboden. Dat zette Désiré aan het denken. Over zijn bestaan was hij toch al niet tevreden. Vrienden en kennissen begonnen hem steeds vaker te ontvallen. Toen hij weer een begrafenis had bezocht, merkte iemand op: ‘De volgende keer dat wij hier in onze zwarte impermeabel [regenjas] tegader staan, zou het wel eens voor Rosa Rozendaal kunnen zijn!’ Haar geheugen liet
| |
| |
haar in de steek (aderverkalking), waardoor men haar had opgenomen.
Hoewel Désiré haar naam al meer dan vijftig jaar niet had gehoord, bracht die de herinnering op gang. In zijn jeugd was hij verliefd geweest op de mooie Rosa, het eerste meisje met wie hij ooit gedanst had. Hij had toen niet geweten wat hem overkwam en durfde haar niet te kussen. Daarmee was zijn kans, tot zijn grote spijt, voorgoed verkeken. Nadien had hij haar nog wel eens gezien, maar van enige toenadering was geen sprake geweest. Daarna was hij in het huwelijk getreden met Moniek, met wie hij een zoon (Hugo) en een dochter (Charlotte) had gekregen. Hun relatie bleek, na verloop van tijd, geen succes meer. Moniek kon alleen nog maar zeuren over wat hij moest doen, zoals het gras maaien. Zelf had hij ook grote bezwaren tegen haar. Zo hekelde hij haar schoenen- en tassenverslaving. Op een zomerdag bracht Moniek hem in verlegenheid door zich er tijdens een etentje in het bijzijn van de kinderen over te beklagen dat hij weigerde om zijn erectiepillen te slikken. Vanaf dat moment begon hij geleidelijk aan op wraak te zinnen.
Op de dag dat Moniek haar kinderen vertelde dat ze kleiner zouden gaan wonen, greep Désiré voor het eerst de kans om verwardheid voor te wenden. Omdat zijn vrouw vergeten was taart te kopen, stuurde ze hem naar de winkel om er een te gaan halen. Hij bleef anderhalf uur weg. Toen hij terugkwam, had hij tot ieders verbijstering geen taart gekocht, maar een broodrooster: ‘Mijn voorstelling was begonnen.’ Er zouden, tot zijn niet geringe plezier, nog vele van zulke momenten volgen. In plaats van het vuilnis zette hij de wasmand buiten. Hij ging onder de douche met zijn kousen aan en hij hing theezakjes in de toiletpot. Bovendien begon hij scheten te laten. Dit lag gevoelig, want toen hij tijdens een van zijn eerste huwelijksnachten er eens een had laten vliegen, was Moniek bij hem weggegaan en weer enkele dagen bij haar ouders gaan wonen.
Een andere keer ging Désiré naar de stad, waar hij bij de boekhandel een grote stapel werken aanschafte over allerlei onderwerpen die hem niets konden schelen, zoals tuinieren en het bereiden van ovenschotels. Hoewel de verkoper hem kende, had hij er geen moeite mee flink geld te verdienen aan een (zogenaamde) dementerende. Vervolgens begaf Désiré zich naar een kledingzaak, waar hij zich in hippe, kleurrijke kleding hulde. Daarmee liep hij, als een circusaap, zonder te betalen naar buiten, zijn eigen kleding achterlatend. Enkele straten verderop werd hij opgepakt door twee agenten, die hem thuisbrachten. Eenmaal liep hij met een lampenkap op zijn hoofd. Vanaf nu begon hij ook stemmingswisselingen en slaapstoor- | |
| |
nissen te veinzen. Ook stapte hij eens, zonder vervoersbewijs en op zijn pantoffels, in de trein naar Luik. Zonder dat hij ook maar één keer gecontroleerd werd, arriveerde hij op het station aldaar. Van hieruit wilde hij naar Frankfurt reizen. Diezelfde avond werd hij echter wederom door de politie thuisgebracht.
Vlak daarna haalde hij zeventien van de dertig punten bij de Mini Mental State Examination. Zo kon het niet voortgaan, vonden zijn vrouw en kinderen. Eindelijk kreeg Désiré wat hij wenste: hij werd opgenomen in een bejaardentehuis, Home Winterlicht. Hier ontmoette hij degene om wie het hem te doen was: Rosa Rozendaal: ‘Rosa en Rosa alleen was het die daar in haar karretje in een hoek van de refter stond geparkeerd, zij was het en niemand anders, en ik weet nog altijd niet waar ik de zelfbeheersing vandaan toverde om niet ogenblikkelijk uit mijn vel te groeien van blijdschap.’ Voortaan deed Désiré actief mee aan alle activiteiten (bingo, ganzenbord, knutselen, zingen, gymnastiek), enkel om Rosa te zien, de liefde van zijn jeugd, die nooit beantwoord was.
Terug naar het heden. In de tuin van het bejaardentehuis raakt Désiré in gesprek met een medebewoner. Deze blijkt, net als hij, voor te wenden dat hij dement is. Hij raadt Désiré aan minder aan ‘overacting’ te doen en voortaan in bed te poepen. Dat hij niet de enige is die veinst, geeft Désiré de hoop dat ook Rosa niet echt dement is. Dat blijkt niet het geval te zijn. Hij ziet haar steeds minder. Vlak daarna ontdekt hij dat ze is overleden. Op een dag komt Charlotte langs om afscheid te nemen van haar vader; ze kan het niet meer opbrengen om iemand te bezoeken die haar niet meer herkent. Samen roken ze een sigaret. Ze bekent Désiré dat zij en haar man Pascal uit elkaar gaan. Daarna gaat ze weg: ‘Zoals ik al had aangevoeld: ze is nooit meer weergekeerd.’
Nu Rosa dood is, speelt Désiré zijn rol van demente bejaarde zoals nooit tevoren. Hij zit alleen nog maar voor zich uit te staren. Eten doet hij niet meer, spreken evenmin, maar ontroostbaar huilen des te meer. De laatkomer eindigt met de gedachten van Désiré aan zijn spoedige dood. Binnenkort zal men Moniek bellen en haar zeggen dat ze weduwe is geworden: haar man is uit het raam gevallen terwijl hij de vogels wilde voederen in de tuin. Hij ziet het al voor zich hoe zijn voormalige vrienden zullen reageren en zijn begrafenis zullen bezoeken: ‘En als ze dan verenigd in het gewijde zwijgen op het kerkhof staan, kunnen ze opmerken dat het niet veel had gescheeld of dat mijn lichaam - een te vergeten fait divers - naast dat van Rosa Rozendaal zou zijn neergelaten, in wat men domweg noemt “de goedertieren aarde”.’
| |
| |
| |
Interpretatie
Thematiek
Een belangrijk thema in De laatkomer is de zoektocht naar geluk. Désiré is bepaald niet tevreden met het leven dat hij met zijn vrouw leidt. Hij houdt al sinds vele jaren niet meer van haar en ervaart enkel nog onverschilligheid. Toch is hij er niet in geslaagd om bij haar weg te gaan; hij is niet in staat gebleken te handelen en om zich te bevrijden uit zijn tot een gevangenis verworden huwelijk. De roman bevat dan ook impliciet een pleidooi voor een zoektocht naar geluk, om te strijden tegen middelmatigheid en onverschilligheid en om het heft in eigen hand te nemen en ware liefde na te streven. Charlotte, Désirés dochter, gaat bij Pascal weg. Hoewel ze nog veel van hem houdt en hem het beste noemt dat haar ooit is overkomen, vindt ze dat de tijd is aangebroken om verder te gaan. Daarmee doet ze iets wat haar vader niet kon.
Hiermee hangt ook een ander thema samen: dat van de gemiste kans. Aan het einde van zijn leven realiseert Désiré zich dat hij niet meer kan rechtzetten wat is misgegaan. Wat gebeurd is, of niet gebeurd, behoort onherroepelijk tot het verleden. Hoewel even de hoop oplaait dat hij zal kunnen goedmaken wat hij in zijn jeugd niet durfde met Rosa, blijkt dat al spoedig onmogelijk. Evenmin is het een optie om te doen wat hij al veel eerder had moeten doen: weggaan bij Moniek en de koers van zijn leven radicaal wijzingen. Alleen door dementie voor te wenden, denkt hij wraak te kunnen nemen op het leven. Het is een schok voor hem als hij ontdekt dat hij hiermee niet origineel is. Een medepatiënt in het tehuis heeft hetzelfde gedaan als hij: ‘Ongelofelijk. Ik was volledig van mijn melk. Ontmaskerd door zo'n verfomfaaid, viezig ventje.’ Het is Désirés tragiek dat hij niet inziet dat hij precies hetzelfde is geworden: een oude, verslagen man.
Bovendien heeft de tijd intussen niet stilgestaan; de vergankelijkheid is genadeloos. Rosa, het mooiste meisje van vroeger, is veranderd in een oude, demente vrouw: ‘Het weinige haar dat ze nog had, wees alle windstreken aan. Ze duwde een snee brood in haar mond gelijk een bokser zijn bit en praatte tegen zichzelf.’ Dat stemt Désiré diep neerslachtig: ‘Ik verklaar dan ook de oorlog aan de romantische nozem die heeft beweerd dat schoner nog dan de schoonheid de ruïne van het schone is. Want oorlog is wat hij verdient.’ Uiteindelijk is de verhuizing naar het tehuis dan ook geen bevrijding, zoals Désiré aanvankelijk in zijn euforische stemming meent. Aan het einde blijkt hij een oude man te zijn die de hoop heeft opgegeven en bezig is te versterven: ‘Mijn zetel kom ik ternauwernood nog uit. Ik zit daar, te koekeloeren naar het Niets. [...] Ik huil ontroost- | |
| |
baar en veel, spreken doe ik niet meer, tegen niemand.’ Het tragische overheerst het komische.
De laatkomer bevat ten slotte een aanklacht tegen de schrijnende situatie in veel verzorgingstehuizen. Désiré vindt het verschrikkelijk Rosa in haar ellendige situatie te moeten zien; hij had haar iets beters gegund. Zoals Verhulst in interviews tekeergaat tegen het huidige zorgsysteem, zo hekelt de verteller in zijn boek de wijze waarop ouderen worden behandeld. Als iemand uit zijn bed of stoel valt, ligt hij vaak urenlang om hulp te roepen, omdat er te weinig bekwaam personeel is om de ouderen in de gaten te houden en fatsoenlijk te helpen: ‘Aandoenlijk is dat, iemand met amper nog kracht op z'n stembanden om hulp te horen blaten.’
| |
Titel
De titel De laatkomer verwijst bovenal naar de hoofdpersoon Désiré Cordier, die dementie voorwendt om bij zijn vrouw weg te gaan en te doen wat hij veel eerder had moeten doen: de liefde van Rosa nastreven. Pas als hij in het tehuis is opgenomen, beseft hij dat hij haar nooit meer zal kunnen bereiken. Rosa is haar geheugen kwijt en sterft korte tijd later. Désiré slaagt er dus niet in zijn bestaan de gewenste richting te geven. Aan het einde van het boek constateert hij dat hij hopeloos te laat is gekomen - voor haar, voor zichzelf en voor een ander leven.
| |
Vertelsituatie en opbouw
Het verhaal wordt verteld in de ik-vorm. Aan het woord is Désiré Cordier. Met behulp van lange flashbacks legt hij uit hoe hij van zijn vrouw af is gekomen door dementie voor te wenden. Het staat echter zeker niet vast dat het verhaal dat hij vertelt de waarheid is. Désiré is een onbetrouwbare verteller. Dat blijkt eigenlijk al aan het begin van de roman. Hoewel hij beweert dat hij helemaal niet zo dement is als hij zijn omgeving wil doen geloven en hij al sinds tijden zijn ziekte simuleert, vraagt de lezer zich uiteindelijk af of dit wel klopt. Had Désiré in het begin nog telkens moedwillig in bed gepoept, uiteindelijk heeft hij dit niet meer zelf in de hand: ‘Daar voelde ik het. Tot mijn verrassing. Ik had in mijn bed gekakt! Zo heel te gans spontaan.’ Uiteindelijk eindigt Désiré als een echte demente bejaarde: in zijn rolstoel, voor zich uit starend, zonder besef van wat er om hem heen gebeurt. Hij is geworden wat hij had geveinsd te zijn. De opbouw van het boek is circulair: aan het begin bevindt hij zich in de kliniek en aan het einde nog steeds.
| |
Stijl
De roman is geschreven in de stijl die ook de andere boeken van Dimitri Verhulst typeert. In De laatkomer komt eveneens zijn voorliefde voor een plechtstatige, archaïsche taal naar voren. Daarnaast wemelt het boek van de Vlaamse woorden, die het geheel een eigen klankkleur geven. Zo heet een deurlijst bij
| |
| |
Verhulst een ‘chambrant’ en een regenjas een ‘impermeabel’. Bovendien wordt diens stijl gekenmerkt door een vermenging van hoog en laag, van verheven en grof, van barokke poëtische zinnen en platvloerse uitlatingen. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de beginregel, waarin plechtstatige woorden als ‘waarlijk’ en ‘ietwat’ worden afgewisseld met een term om het ontlasten te karakteriseren: ‘Hoewel volkomen opzettelijk, is het zeer tegen mijn zin dat ik iedere nacht opnieuw in mijn bed schijt. Mij te verlagen tot deze zelfonterende daad is waarlijk de lastigste consequentie van de ietwat zotte levensweg die ik op mijn oude dag ben ingeslagen.’ In dat opzicht doet de stijl van Verhulst enigszins denken aan die van Gerard Reve. Het effect is in elk geval hetzelfde: humor. In die zin onderstreept de stijl de (tragi)komische inhoud.
| |
Genre
Men zou De laatkomer wel een tragikomedie kunnen noemen: een mengvorm van tragische en humoristische verhaalelementen. Het boek bevat zeker komische passages, bijvoorbeeld waar Désiré naar het verzorgingstehuis wordt gebracht en hij zijn gezin opdraagt om de caravan aan de auto te koppelen, met zijspiegels en al, omdat hij voorwendt te geloven dat ze met vakantie gaan. Tegelijkertijd bevat het boek een tragische, wrange ondertoon; Désiré ontdekt dat hij hopeloos te laat is om zijn leven nog een andere wending te geven. In een interview heeft Verhulst benadrukt dat zijn boek te lezen is als één grote metafoor. Het gaat niet alleen over Désiré, maar over de mens: ‘Het gaat over oud zijn en vaststellen dat je een gemankeerd leven hebt geleid. Dat je niet gelukkig bent, omdat je de moed niet had om te vechten, om stappen te ondernemen’.
| |
Intertekstualiteit
In De laatkomer zijn enkele meer of minder expliciete verwijzingen te vinden naar auteurs en andere literaire werken. De naam van het verzorgingstehuis, Winterlicht, verwijst (zo heeft Verhulst verklaard) naar de gelijknamige roman van Jeroen Brouwers uit 1984. Deze gaat over Jacob Voorlandt, een oude schrijver die niemand kent met een groot oeuvre dat niemand leest. Verder wordt de Tsjechische auteur Bohumil Hrabal (1914-1997) genoemd, die Verhulst in een interview als zijn idool heeft getypeerd. Désiré zegt over hem: ‘De man was al een eindje in de tachtig toen zijn gezondheid achteruit bonjourde en hij werd opgenomen in een tehuis. Hij zou daar tamelijk poëtisch om het leven zijn gekomen: uit het raam gevallen terwijl hij de vogels aan het voederen was. Maar volgens ingewijden heeft hij zichzelf met rolstoel en pispot opzettelijk uit het raam geflikkerd.’ Aan het einde van De laatkomer wordt de suggestie gewekt dat Désiré op dezelfde wijze aan zijn einde
| |
| |
zal komen als Hrabal. Een ongeluk of zelfmoord? Die vraag blijft onbeantwoord.
In het boek staat een zin die per hoofdstuk gaandeweg steeds verder uitdijt: ‘Ik steek de Styx over en ik neem mee: een tube tandpasta (voor de zottigheid), een verdwaald citaat van Joseph Roth, de wondere herinnering aan een innige kus die ik evenwel nooit heb gekregen, broodkruimels...’ Dit is een variant op het geheugenspel ‘Ik ga op vakantie en ik neem mee...’
| |
Context
De roman vertoont duidelijke parallellen met eerdere werken van Verhulst. In zijn oeuvre kan men grofweg twee soorten romans onderscheiden: anekdotische vol tragikomische voorvallen (zoals De helaasheid der dingen, Mevrouw Verona daalt de heuvel af en De laatste liefde van mijn moeder) en maatschappijkritische (zoals Problemski Hotel en De intrede van Christus in Brussel). In Problemski Hotel beschrijft Verhulst het lot en de uitzichtloze situatie van asielzoekers. Ook De intrede van Christus in Brussel is te lezen als een geëngageerd boek, waarin Verhulst commentaar geeft op allerlei actuele zaken in België. In De laatkomer lijken beide genres verenigd te worden: het boek is zowel een tragikomedie over een man die dementie veinst, als een boek waarin de deplorabele staat van de bejaardentehuizen aan de kaak wordt gesteld.
De laatkomer bevat een knipoog naar De helaasheid der dingen: het zingen van het vunzige lied ‘de Stanza van Tante Bonanza’ in De laatkomer (‘Zij is zo zot als een deur en zij stinkt uit haar scheur’) vertoont gelijkenissen met het ‘Pruimenlied’ uit het eerste boek (‘Het wonder is geschied, het wonder is geschied, haar pruim is nat en het regent niet’). In interviews heeft Verhulst beklemtoond dat de laatste zin van De intrede van Christus in Brussel - ‘Te laf om te leven. Te schijterig om van al mijn uren mijn eigen God te zijn’ - op De laatkomer van toepassing is. Ook Désiré ontbreekt het aan moed om te vechten voor zijn geluk. Aan het einde wil Désiré in stilte versterven; hij eet, drinkt en spreekt niet meer en staart slechts voor zich uit. In dat opzicht doet hij denken aan Mevrouw Verona uit Mevrouw Verona daalt de heuvel af, die aan het einde van het boek plaatsneemt op een bankje in de sneeuw om haar dood af te wachten.
De laatkomer is wel getypeerd als een dementieroman. De afgelopen jaren zijn er in dat genre meerdere boeken verschenen, zoals Sprakeloos (2009) van Tom Lanoye, Vroeger is dood (2010) van Inez van Dullemen en Gestameld liedboek (2011) van
| |
| |
Erwin Mortier. In deze boeken beschrijven de auteurs de geestelijke aftakeling van hun moeder (en in het geval van Dullemen ook haar vader). Beroemd is de dementieroman Hersenschimmen (1984) van J. Bernlef. De laatkomer van Dimitri Verhulst past wat betreft de thematiek eveneens in deze categorie. De stijl, absurde humor en de strekking van het boek (man veinst dementie) zijn echter heel anders.
| |
Waarderingsgeschiedenis
De laatkomer kreeg bij verschijnen relatief veel aandacht in de Nederlandse en Vlaamse pers. Algemeen was er lof voor de originele onderwerpkeuze, voor Verhulsts humor en voor zijn stilistische kunsten. Vooral NRC Handelsblad was positief; Thomas de Veen sprak van een ‘prachtige roman over “stervenskunst”’. Bovendien was hij van mening dat de grappen, net als in ander werk van Verhulst, weliswaar op de grens van het cliché balanceren, maar toch werken, omdat ze goed geschreven en goed getimed zijn. Volgens hem was De laatkomer het boek waarvan je hoopte dat Verhulst het ooit zou schrijven: ‘de twee loten aan de stam van zijn oeuvre, de maatschappijkritische loot en de anekdotische, komen er perfect in samen’. Ook in andere recensies was er lof voor de afwisseling van humoristische scènes en tragische passages.
Toch klonk er in verschillende recensies ook (gematigde) kritiek. De criticus van De Standaard vond dat Verhulst van iets wat een ‘bitterzoet verhaal over liefde, dood en gemiste kansen’ had kunnen zijn een komedie had gemaakt. Verhulsts barokke schrijfstijl werd evenmin door iedereen gewaardeerd. Frank Heinen voelde een lichte teleurstelling bij het lezen van het boek, die je ook ervaart wanneer de verpakking meer belooft dan het cadeautje kan waarmaken. De laatkomer biedt volgens hem vooral ‘stilistisch trapezewerk’ en relatief weinig verhaal.
Ook Arjan Peters in de Volkskrant stelde dat het gegeven van een man die dementie voorwendt te dun was voor een novelle van honderdveertig bladzijden; zelfs Verhulsts ‘weelderige stijl’ kan dit tekort niet verhullen, aldus Peters. Die kritiek is vergelijkbaar met wat Jaap Goedegebuure in Het Financieele Dagblad schreef: ‘Met zijn wrange humor is deze nieuwe roman bij vlagen beslist amusant, maar naarmate het einde nadert, wordt duidelijk dat de plot wel heel zwaar leunt op die ene vondst van de vooropgezette vlucht in de waanzin.’ Het einde deed hem denken aan de ‘spreekwoordelijke nachtkaars’. Joost de Vries in De Groene Amsterdammer was nog minder over de ro- | |
| |
man te spreken: ‘Verhulsts verhaal blijft net zo grijs en grauw als de bejaarden die het bevolken.’
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Dimitri Verhulst, De laatkomer, tweede druk, Amsterdam/Antwerpen 2013.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Mark Schaevers, Dimitri Verhulst schrijft een roman over senioren. In: Humo, 14-5-2013. |
Dirk Leyman, ‘Mijn brein beangstigt mij’. In: De Morgen, 15-5-2013. |
Piet Piryns en Hubert van Humbeeck, ‘Mensen in het bejaardentehuis zien eruit alsof ze gestraft zijn, alsof oud zijn een misdaad is’. In: Knack, 15-5-2013. |
Greta Riemersma, Dingen der helaasheid. In: de Volkskrant, 15-5-2013. |
Mark Roos, ‘Oud worden is toch geen misdaad?’ In: AD/Utrechts Nieuwsblad, 16-5-2013. |
Mark Cloostermans, Ontsnapt aan het gebabbel. In: De Standaard, 17-5-2013. |
Thomas de Veen, Zijn lot is kerstballen beschilderen. In: NRC Handelsblad, 17-5-2013. |
Anne Dohmen, Ik wil die naïeve dwaas blijven. In: NRC Handelsblad, 18-5-2013. |
Jaap Goedegebuure, Ook voorgewende alzheimer gaat uit als een nachtkaars. In: Het Financieele Dagblad, 18-5-2013. |
Frank Heinen, De laatkomer. In: Vrij Nederland, 18-5-2013. |
Griet Plets, Ik kan het steeds minder: mij goed voelen in een volkscafé. In: De Standaard, 18-5-2013. |
Koen Eykhout, Dun idee, dun verhaal, dun boek. In: Dagblad De Limburger, 22-5-2013. |
Maarten Moll, Dicht onder de huid. In: Het Parool, 23-5-2013. |
André Keikes, Broodrooster, geen taart. In: Leeuwarder Courant, 24-5-2013. |
Theo Hakkert, Ik heb geen discipline nodig. In: De Twentsche Courant Tubantia, 25-5-2013. |
Arjan Peters, De laatkomer. In: de Volkskrant, 25-5-2013. |
Joost van Velzen, Ik neem humor heel serieus. In: Trouw, 25-5-2013. |
Mario Molegraaf, Alzheimer in de Azaleastraat. In: Brabants Dagblad, 30-5-2013. |
Joost de Vries, Chateau Migraine. In: De Groene Amsterdammer, 30-5-2013. |
Annet de Jong, Vechten voor geluk. In: De Telegraaf, 8-6-2013. |
Theo Hakkert, [Zonder titel]. In: De Stentor / Dagblad Flevoland, 20-6-2013. |
lexicon van literaire werken 103
september 2014
|
|