| |
| |
| |
Peter Verhelst
Tongkat. Een verhalenbordeel
door Thomas Vaessens
Achtergronden
Tongkat. Een verhalenbordeel verscheen in 1999 bij uitgeverij Prometheus en is de vierde roman van Peter Verhelst (1962, Brugge). Met zijn vier drukken in één jaar na verschijning zorgde dit succesvolle boek voor Verhelsts doorbraak bij het wat grotere leespubliek. In mei 2000 voert de roman zelfs de Vlaamse bestsellerlijsten aan.
| |
Inhoud
Tongkat is een roman over een grotesk strenge winter in een niet bij naam genoemd land dat in mythische termen beschreven wordt. De winter wordt, afgezien van de onvoorstelbare koude, gekenmerkt door oproer en revolutie. Hoewel het werkelijkheidsgehalte van het verhaal nihil is, daagt de tekst de lezer voortdurend uit te zoeken naar de ‘realiteit’ achter de schijnbaar chaotisch gepresenteerde verhaalgebeurtenissen. Het verhaal wordt verteld in acht hoofdstukken en een epiloog. De acht hoofdstukken worden steeds vanuit het perspectief van een van de personages verteld. Al die personages presenteren (delen van) hetzelfde verhaal. Maar de versies overlappen elkaar en er zijn nogal wat verschillen tussen de visies op de verhaalgebeurtenissen. Omdat de tijdsaanduidingen onprecies zijn of ontbreken, is het moeilijk de chronologie van de gebeurtenissen te reconstrueren. Het is bovendien niet goed mogelijk in te schatten of de observaties die door personages worden gedaan ook betrouwbaar zijn. Aanduidingen en beschrijvingen zijn uiterst vaag en ook de personages zelf hebben weinig houvast. ‘Soms had ik het gevoel dat ik zelf had plaatsgenomen in de droom van een ander’, zegt een van hen bijvoorbeeld (p. 137).
Het eerste hoofdstuk speelt aan het hof. Door de ogen van een jongen die daar woont en klusjes opknapt zien we hoe de winter begint en hoe een politiek regime ontstaat waarin het woord ‘warmte’ verboden wordt. Ondergronds wordt door een verzetsbeweging het vuur bewaakt. De jongen raakt bij het ver- | |
| |
zet betrokken. In het tweede hoofdstuk zien we onder andere hoe Prometheus, de centrale figuur in dit hoofdstuk, uit zijn geboortedorp verdreven wordt door een vulkaanuitbarsting. Hij wordt opgenomen in een groep activisten in de stad. Ulrike, een van de leden van deze groep, is aan het woord in het derde hoofdstuk. Ze beschrijft haar jeugdherinneringen, die raakvlakken lijken te vertonen met het verhaal dat Prometheus in het tweede hoofdstuk vertelde over zíjn jeugd, en de activiteiten van haar groep. De moeder van Prometheus voert het woord in hoofdstuk 4. Van haar vernemen we een en ander over Prometheus' vader Japetos en ook dat Prometheus inmiddels vermoord is. In hoofdstuk 5 ligt het perspectief weer bij Ulrike. Net als Prometheus' moeder blijkt zij prostituee te zijn. Ze vertelt over haar affaire met de koning. In hoofdstuk 6 spreekt een zekere Juan, die het vermogen heeft in andermans dromen binnen te dringen. Aanvankelijk was hij een gevangene van de koning, later wordt hij vertrouweling van de kroonprins. Hij doet verslag van de perikelen aan het hof. De suggestie is dat Juan daarin een gezagsondermijnende rol speelt. De koning, die in hoofdstuk 7 het woord voert, vertelt vervolgens hoe hij de hoofdstad verliet nadat hij Ulrike had gekust. In hoofdstuk 8, ten slotte, spreekt een kamerjongen aan het hof. Ook hij heeft contacten met het ondergronds verzet en hij suggereert dat het aan dit verzet te danken is dat uiteindelijk de strenge vorst verdwijnt.
| |
Interpretatie
Vertelsituatie
Tongkat is verteld als een meervoudig ikverhaal. Omdat de (onwerkelijke) verhaalgebeurtenissen in verschillende (niet-chronologische en ten opzichte van elkaar parallel geordende) hoofdstukken gepresenteerd zijn, is het aan de lezer om, los van de mogelijk vervalsende visies van de sprekende personages, het ‘echte’ verhaal te reconstrueren. Hij krijgt daarbij van niemand hulp: geen verteller, geen implied author, geen autoritaire ikfiguur neemt hem bij de hand. De kamerjongen uit het laatste hoofdstuk komt op een gegeven moment terug op een verklaring die hij eerder ergens voor gegeven had. Hij zegt dan het volgende:
Ik heb gelogen. Het is niet zo dat ik alles verloor toen ik door de modder werd gegrepen. Ik heb mijn mes nog. Misschien bewaarde ik het gewoon in mijn lichaam. (...) Misschien bestaat het mes uit de kogels die uit mijn lichaam zijn gegroeid. (...) Misschien heb ik een van de messen opgevangen die
| |
| |
mijn demonen naar me gooiden. Welke uitleg verkiest u? (p. 334)
Het is duidelijk dat dit personage niet van zins is de lezer van zijn onzekerheid te beroven. Integendeel: hij legt de verantwoordelijkheid voor de reconstructie van de ‘werkelijke’ verhaalgebeurtenissen volledig bij de lezer. Datzelfde gebeurt op die plaatsen in het boek waar zich een vertelinstantie met de vertelling bemoeit. Zelfs die vertelinstantie heeft absoluut geen overzicht over het geheel. Typerend is een passage in het tweede hoofdstuk, dat overwegend vanuit het ik-perspectief van het personage Prometheus is verteld. Op het moment dat de vertelinstantie dat perspectief even onderbreekt, als wilde hij Prometheus' woorden corrigeren of aanvullen, geeft hij er expliciet blijk van dat hij de daarvoor noodzakelijke alwetendheid niet heeft. ‘Het is moeilijk te zeggen’, staat er dan, ‘of Prometheus mensen vermeed omdat hij zichzelf niet langer als mens beschouwde, of omdat hij van hen vervreemdde omdat hij geen mensen meer zag’ (p. 96). Ook de vertelinstantie - normaal gesproken het hoogste, want alwetende, ‘gezag’ in de tekst - zal de interpreterende lezer geen helpende hand toesteken.
| |
Opbouw
Welk verhaal wordt er verteld? Of, om in termen van de klassieke romananalyse te spreken: welke ‘fabel’ gaat er schuil achter het ‘sujet’? Precieze tijdsaanduidingen geeft de tekst niet of nauwelijks, dus wie de chronologie van de verhaalgebeurtenissen wil achterhalen, zal ook op andere signalen moeten letten. Verhelst componeert volgens een associatieve methode: de lijnstukjes van het verhaal worden op basis van een vormelijke, niet logisch beredeneerde of chronologische manier aan elkaar geknoopt. De samenhang komt door beeldenrijm tot stand. Wanneer we nauwkeurig letten op zulke formele gelijkenissen (metaforen, kleuren, situaties, woordgebruik), vallen steeds meer stukjes van de puzzel in elkaar. Twee verhaalmomenten blijken de fabel van Tongkat dan in drieën te delen: het begin van de winter en het invallen van de dooi. In het onderstaand schema is per hoofdstuk aangegeven welk deel van de vertelde tijd wordt verteld. Het geeft ook aan welk personages in de hoofdstukken aan het woord zijn.
| |
| |
Vertelde tijd en perspectief per hoofdstuk
Grofweg is dit de chronologische orde der dingen:
i. In de periode vóór de winter lopen er drie verhaallijnen naast elkaar, die geleidelijk in elkaar verstrengeld raken. De mythologisch getinte Prometheus-lijn loopt van Prometheus' geboorte tot zijn dood. Als Prometheus volwassen is (een moment dat gemarkeerd wordt door een afrekening met zijn vader Japetos, die kort daarop sterft), hoort hij een lokroep uit de aarde en verlaat hij zijn moeder. Bij een vulkaan ontmoet hij Ulrike, met wie hij enige tijd onder barre omstandigheden overleeft in het vulkaanlandschap voordat zij samen naar de stad vertrekken, waar Prometheus uiteindelijk wordt gearresteerd en vermoord. De Ulrike-lijn beschrijft hoe ‘het meisje met het rode haar’ (Ulrike) door haar ouders tot kennismachine wordt opgevoed; hoe haar geboortedorp door Japetos wordt verwoest; hoe zij Japetos vermoordt en hoe zij Prometheus ontmoet, met wie ze naar de stad vertrekt. In de derde verhaallijn worden de gelijktijdige gebeurtenissen in het paleis beschreven: de geboorte van de kroonprins; de afzondering van de oude koning (en het volksgemor dat daardoor ontstaat); de bemoeienissen van Juan met koning en kroonprins; de kroning van de nieuwe koning.
ii. Prometheus' dood luidt de winter in. Zo streng is de kou, en zo lang houdt zij aan, dat er een volstrekt nieuwe orde ontstaat. Zelfs kokend water bevriest onmiddellijk. Aan Juan, die in de kelders van het paleis opgesloten zit, vraagt de jonge ko- | |
| |
ning wat ‘warmte’ ook weer was. Juan antwoordt dat hij daarvoor op zoek moet naar ‘het meisje met het rode haar’. De koning vertrekt voor zijn zoektocht, waarop het nog immer aanhoudende gemor van het volk geleidelijk aan revolutionaire trekken begint aan te nemen en het parlement zitting neemt in het paleis. Intussen bewaken de leden van een ondergrondse verzetsbeweging in de gewelven onder de stad het vuur. De leden van deze groep, die, net als Japetos, een stervormig teken dragen, hebben zich ten doel gesteld de macht van het paleis te breken. Handlangers rekruteren zij onder de hovelingen, die onder meer bommen plaatsen in paleis en stad. Ook Ulrike behoort tot de verzetsgroep, maar na Prometheus' dood is ze naar haar geboortedorp teruggegaan. De koning, op zoek naar het meisje met het rode haar, vindt haar daar. Hij zoent haar, waarbij zoveel warmte vrijkomt dat ze samen opstijgen. Onafhankelijk van elkaar keren de koning en Ulrike naar de stad terug. De koning loopt incognito door de straten, waar hij onder meer getuige is van een gruwelijke marteling. Ulrike wordt prostituee, in welke hoedanigheid ze zich Tongkat laat noemen en niet (alleen) in lichamelijke diensten, maar (ook) in verhalen handelt. Dit gedeelte van de fabel eindigt met de bestorming van het paleis, waarbij naast Ulrike ook een zekere Carlos betrokken is en ook een groep Centauren: wezens die vanboven mens, vanonder motorfiets zijn. De koning wordt als een van de eersten door de aanstormende menigte onder de voet gelopen en sterft.
iii. In de periode ná het invallen van de dooi wordt met de meeste ex-hovelingen op gruwelijke wijze afgerekend door het nieuwe gezag van Carlos en de zijnen. Als gevolg van de dooi raakt de aarde overspoeld met modder, later met (smelt)water. De twee overlevenden die aan het woord zijn, hebben het leven nog omdat ze op een boot (hoofdstuk 8) of op een heuvel zitten die boven het water uitsteekt (hoofdstuk 1). Van beiden wordt de suggestie gewekt dat ze uiteindelijk in (eenzame) waanzin sterven.
Voordat we nu deze ordening van de chaos van Tongkat al te serieus gaan nemen, moeten we ons goed realiseren dat ze zeer problematisch is. Tal van details zijn aan te wijzen die, ten opzichte van het schema, niet kloppen. Zo hadden de koning en Ulrike elkaar moeten herkennen bij hun ontmoeting in hoofdstuk 7, want eerder (in een passage uit hoofdstuk 5 die vóór de ontmoeting in hoofdstuk 7 gesitueerd moet worden) hadden ze elkaar al gekust. Ook vreemd is dat er twee elkaar uitsluitende versies bestaan van het verhaal van de moord op Prometheus' vader. Ulrike vermoordt hem, maar in de ene versie begraaft ze vervolgens zijn hart, terwijl ze datzelfde hart in de
| |
| |
andere versie veel later nog aan Prometheus laat zien. Heeft Verhelst zich in deze gevallen in de chronologie vergist, of is er iets anders aan de hand?
| |
Vertelsituatie
Een andere soort afwijkingen ten opzichte van het schema betreft het perspectief. Het is bijvoorbeeld merkwaardig dat personages die in de verhaalwereld geen contact met elkaar hebben, elkaars uitdrukkingen overnemen. Als het om alledaagsheden zou gaan (‘mooi weertje vandaag, nietwaar?’), dan zou men zich dat nog kunnen voorstellen, maar het gaat hier om heel specifieke, persoons- en registergebonden uitspraken. Zo hebben zowel de jongen uit hoofdstuk 1 als Prometheus' moeder (hoofdstuk 4) het in totaal verschillende contexten over ‘de glimlach van gelovigen, debielen en jonge moeders’ (p. 76, p. 117). Hetzelfde gebeurt met de uitdrukking ‘twee zachte spiegels van vlees’ (p. 119, p. 153) en met ‘de smaak van zilveren armbanden in mijn mond’ (p. 247, p. 261). Een ander voorbeeld van een perspectivische merkwaardigheid vinden we in hoofdstuk 7. De koning, die in dit hoofdstuk aan het woord is, doet zijn relaas op een moment dat de vertelde verhaalgebeurtenissen al hebben plaatsgevonden: hij vertelt achteraf. Deze vision par derrière is onmogelijk te rijmen met het feit dat de koning op de laatste bladzijde van het hoofdstuk sterft, zoals uit de beschrijving van dezelfde scène in een ander hoofdstuk is op te maken.
Dit zijn slechts een paar voorbeelden van inconsequenties door de auteur, er zijn er meer. In de klassieke roman, waarin - zoals W.F. Hermans het uitdrukte - geen mus van het dak valt zonder dat dat een functie heeft, zouden zulke inconsequenties als ‘fouten’ kunnen worden gekwalificeerd. Een oplettend redacteur zou ze er normaal gesproken uithalen. In dit geval echter niet. Er zijn dan ook goede aanwijzingen dat Verhelst de structureel-compositorische merkwaardigheden met opzet heeft aangebracht. Tongkat wil namelijk helemaal geen klassieke roman zijn: de roman onttrekt zich aan de conventies van het lezen van zulke romans.
We zagen al dat een van die conventies luidt dat het mogelijk is de fabel van de roman te reconstrueren. Aan deze conventie ligt de aanname ten grondslag dat er onder de oppervlakte van de tekst een temporele dieptestructuur schuilgaat, een ‘ware’, ‘werkelijke’ of ‘natuurlijke’ volgorde van de beschreven gebeurtenissen. Deze aanname, kenmerkend voor de traditionele romananalyse, komt erop neer dat we bij het lezen een realistische narratieve logica volgen waarin de ‘geschiedenis’ (de werkelijkheid, de wereld) altijd primeert over het verhaal dat als een (verminkte, corrupte, verdraaide) weergave ervan beschouwd wordt. Een rationele logica van de chronologie.
| |
| |
| |
Poëtica
Deze leesstrategie wordt in Tongkat gesaboteerd. Maar niet alleen de leesstrategie. Het gaat hier niet alleen om een literair spel. De klassieke conventies van het lezen komen immers ergens vandaan. Ze werden ontwikkeld met het oog op en tegelijk met de moderne literatuur (zeg maar het soort ‘klassieke’ roman dat Hermans voor ogen stond) en deelden het moderne wereldbeeld waarvan deze literatuur de uitdrukking was - een rationeel wereldbeeld, waarvan analytische logica, rationele samenhang en continuïteit pijlers zijn en waarin sterk gehecht wordt aan de verschillen tussen ‘echt’ en ‘onecht’, ‘werkelijkheid’ en ‘fictie’. Voor de wijze waarop tegen literatuur aangekeken werd, had dit wereldbeeld onder meer als consequentie dat de literaire tekst gezien werd als een doelbewust geconstrueerde eenheid, een voorstel tot provisorische ordening van de chaotische werkelijkheid.
Niet alleen in zijn structuur verzet Tongkat zich tegen een dergelijke poëtica en het eraan ten grondslag liggend wereldbeeld. De roman wordt in z'n geheel gekenmerkt door een negatieve houding jegens alle denkbare ordeningen en rubriceringen. Jegens rationele categorieën als werkelijkheid en fictie, ook, of letterlijk en figuurlijk: onderscheidingen zonder welke een ‘zinvolle’ kijk op de werkelijkheid in het moderne wereldbeeld onmogelijk is. Zo wordt in Tongkat steevast de conventie doorbroken dat er een fundamenteel onderscheid bestaat tussen letterlijk en figuurlijk taalgebruik. Een kat heeft wérkelijk negen levens: ‘Ik heb evenveel levens als een kat’, zegt de jongen die in het laatste hoofdstuk aan het woord is, ‘maar ik ben wel al acht keer gestorven’ (p. 262). Een ander personage smelt letterlijk van liefde. Verhalen worden letterlijk stukjes van de moeder van Prometheus. Japetos steelt in de roman letterlijk harten; de onderwereld bevindt zich letterlijk onder de grond; de soldaat die een vrouw verkracht wordt letterlijk een wild beest; het vuur van de revolutie is letterlijk vuur; boeken in de bibliotheek van het paleis komen letterlijk tot leven, et cetera.
| |
Thematiek
Beeldspraak berust op projectie: om iets uit het ene werkelijkheidsdomein te duiden, wordt het vergeleken met iets anders uit een ander werkelijkheidsdomein. In Tongkat worden zulke ontologisch gescheiden werkelijkheidsdomeinen niet op elkaar geprojecteerd, maar met elkaar verward. Personages en ikvertellers (h)erkennen het alsof-karakter van de beeldspraak niet, zoals ze ook het alsof-karakter van mythen en verhalen niet (h)erkennen. De veelvuldige referenties aan mythologische gegevens en figuren hebben niet, zoals gewoonlijk in een literaire tekst, als functie dat ze de werkelijkheid moeten verbeelden. In deze roman zijn ze de werkelijkheid: ze worden als scenario van de verhaalgebeurtenissen ingevoerd. Prometheus,
| |
| |
zijn vader Japetos, diens stam van Titanen, vogels die in de lever van Prometheus pikken - het zijn allemaal mythologische gegevens die in de roman gepresenteerd worden op hetzelfde niveau als de overige verhaalgebeurtenissen. In de alledaagse werkelijkheid onverenigbare werelden worden in Tongkat met elkaar vermengd, waardoor alle bestaande ordeningen ongeldig worden.
De weerbarstigheid van deze roman ten opzichte van het denken in ordeningen blijkt ook op de vele plaatsen waar het begrip orde expliciet door personages aan de orde wordt gesteld. Woorden als ‘netwerk’, ‘configuratie’, ‘choreografie’ en ‘structuur’ komen vaak voor, vooral wanneer de lezer uit de context van die woorden niet de indruk krijgt dat er van een ordelijk gebeuren sprake is. Zo wordt de vrolijke chaos van het volstrekt losbandige leven in het paleis na het vertrek van de koning, beschreven als een ‘netwerk van overspel’ (p. 61). En wanneer tijdens de winter overal in de stad de lijken op straat liggen, worden de kriskras verspreide lijken beschreven als ‘een netwerk in de vorm van een spinnenweb. Een nieuwe configuratie’ (p. 253). Volstrekt willekeurige sequenties van gebeurtenissen worden beschreven als hingen ze hecht met elkaar samen. Zo wordt de medewerkers van de verzetsbeweging verzocht ‘systematisch te werken’ (p. 60): aan hun verzet tegen de macht van het paleis, dat op de lezer nogal willekeurig en chaotisch overkomt, ligt klaarblijkelijk een nauwgezet strijdplan ten grondslag - een plan dat overigens niemand kent. Het wordt in de roman ook nergens geëxpliciteerd.
Wat de vele ordeningen in Tongkat bindt, is hun niet-doelmatige karakter. Ze zijn ook in dat opzicht anders dan de berekenende, rationele, logisch-chronologische ordeningen die kenmerkend zijn voor wat we in het alledaags taalgebruik onder ‘strategie’ verstaan. De ordeningen in Tongkat zijn ongrijpbaar en zij worden onmiddellijk ondergraven. Deze ontmaskering van het ordenen wordt in de roman op verschillende niveaus uitgevoerd. De kamerjongen van het paleis die in het laatste hoofdstuk aan het woord is, gebruikt op een gegeven moment een medisch-biologische metafoor voor de verzetsbeweging waarvan hij deel uitmaakt:
Ooit vertelde Holger me over astrocytomen, kankercellen in de vorm van een ster. De punten van de ster breken af en vermenigvuldigen zich, ster na ster, tot een web van sterren in het hoofd gesponnen is. Tot het hoofd zelf te klein is geworden. Waren wij astrocytomen? (p. 311)
| |
| |
In dit laatste zinnetje, waarin het vergelijkende woordje ‘als’ lijkt te ontbreken, geeft de kamerjongen zich geen rekenschap van de fundamentele ontologische gescheidenheid van beeld (astrocytomen) en strekking (de leden van het verzet). De leden van het verzet leven naar de metafoor van de uitzaaiing: ze zijn niet als cellen, ze zijn cellen; hun ideologie is niet als een virus, het is een virus. De orde die zij aan de wereld opleggen is een metaforische orde, een alsof-orde die niet echt is. Dat zij zich hiervan niet bewust zijn (het door elkaar halen van letterlijke en figuurlijke betekenissen is immers niet intentioneel, niet een kwestie van willen maar van niet anders kunnen), schijnt niet ter zake te doen. Zij worden er in elk geval niet op afgerekend.
De ‘onechtheid’ van de ordeningen is een cruciaal aspect van Tongkat. De roman laat zien dat ‘echtheid’ of ‘waarachtigheid’ criteria zijn die er niet toe doen voor wie de wereld ordenen wil. Elke orde is in principe willekeurig omdat een orde iets is dat aan de werkelijkheid wordt opgelegd, niet iets dat van die werkelijkheid deel uitmaakt. Ordening is niet in de werkelijkheid verankerd, maar in het structurerend brein van degene die de ordening aanbrengt. Dit is niet alleen in inhoudelijk opzicht de strekking van deze roman, ook in de vorm wordt deze les geleerd. De lezer kan immers geen andere conclusie trekken wanneer hij verwoed probeert de fabel van Verhelsts chaotische tekst te construeren. Concluderend kunnen we dus wel stellen dat Verhelst de precisie van de door hem aangebrachte verhaalstructuur zo nu en dan met opzet heeft verstoord. De mentale constructie van de fabel mag volgens de klassieke narratologie een manier zijn om houvast te krijgen, dat houvast lijkt je in de roman steeds te worden ontnomen.
| |
Context
De afzonderlijke titels uit Verhelsts oeuvre, dat naast romans ook poëzie en toneelwerk omvat, vertonen een opmerkelijke familieverwantschap. Deze auteur, die regelmatig liet weten niet geïnteresseerd te zijn in de traditionele afbakeningen tussen de verschillende genres, hanteert een zeer herkenbare stijl en hij put voor al zijn werk uit hetzelfde, uitgebreide, repertoire van beelden, situaties en thema's. Tongkat, met zijn pentagrammen, aardbeien, vuur, labyrinten, virussen en metamorfosen, met de terreur en het geweld en de nadruk op de fysieke ervaring, vormt hierop geen uitzondering.
Wie wil rubriceren, kan de roman veilig ‘postmodern’ noemen. De tekst gaat het gevecht aan met de illusie van het afge- | |
| |
ronde geheel en met een rationeel wereldbeeld (of: het rationele idee van literatuur) waarin die illusie levend wordt gehouden; waarin quasi-universeel (want logisch) gemotiveerde structuren als schijnordes worden ontmaskerd en waarin de dualistische opdelingen die in onze ‘ordelijke’ wereld voor houvast zorgen (goed/fout, binnen/buiten, verbeelding/werkelijkheid) worden ondergraven. Het zijn allemaal tekstkenmerken die ook terug te vinden zijn in Bart Vervaecks studie Het postmodernisme in de Nederlandse en Vlaamse roman (1999). De problematische, paradoxale verhouding van Tongkat ten opzichte van de klassieke leesconventies sluit bovendien aan bij de visie op het postmodernisme die door Thomas Vaessens en Jos Joosten is ontvouwd in Postmoderne poëzie in Nederland en Vlaanderen (2003): deze postmoderne tekst verzet zich tegen de op orde en coherentie gerichte leeswijze die is ontwikkeld met het oog op en gelijktijdig met de modernistische literatuur.
Een opvallend aspect van de roman is, als gezegd, dat de namen van de erin voorkomende personages verwijzen naar onverenigbare werkelijkheidsdomeinen: mythologie, literatuur, geschiedenis. Wat dat laatste betreft: de roman verwijst op talloze manieren naar ‘de’ geschiedenis. De namen van de bewoners van Ulrikes woning in de stad (Gudrun, Ulrike, Andreas, Holger) verwijzen naar de namen van vooraanstaande leden van de RAF (Gudrun Ensslin, Ulrike Meinhof, Andreas Baader, Holger Meins); de beschrijving van de omstandigheden waaronder in het paleis een koningskind geboren wordt, doet denken aan de Belgische ‘koningskwestie’ (p. 36); de naam van de bommen plaatsende rebellenleider in de roman is dezelfde als die van een historische figuur: de terrorist Carlos; het kaalscheren van vrouwen na de bestorming van het paleis doet denken aan de taferelen na de bevrijding (p. 71); de protesterende vrouwen in de stad worden beschreven op een manier die de Dwaze Moeders uit Argentinië in herinnering roept (p. 165), de militaire verkrachtingen doen denken aan de verschrikkingen in de Balkan (p. 148), et cetera.
| |
Waarderingsgeschiedenis
Tongkat werd in het jaar na zijn verschijning met lof en prijzen overladen. In 2000 won Verhelst met deze roman zowel de F. Bordewijkprijs, de Gouden Uil én de Jonge Gouden Uil. Ook werd de roman dat jaar genomineerd voor de Libris Literatuurprijs. Ook de meeste critici waren enthousiast. De zintuiglijkheid van het boek wordt veelvuldig geprezen, bijvoor- | |
| |
beeld door Annemiek Neefjes in Vrij Nederland. Zij stelt dat Verhelst de ‘nauwe band tussen werkelijkheid en verbeelding [herstelt] door een roman te schrijven waar je koud en warm van wordt - fysieke sensaties waaraan je onmogelijk kunt ontkomen’. Het meest diepgravend zijn de recensies van Hans Goedkoop in NRC Handelsblad en van Bart Vervaeck in De Morgen. Goedkoop koppelt zijn positieve oordeel aan een uitgebreid interpretatievoorstel. Hij leest de roman als een kritiek op de doorgeschoten ‘maakbaarheidsgedachte’: ‘de samenleving blijft [in de roman] over als een mooi gerationaliseerd maar daarmee leeg systeem’. Vervaeck heeft met de tekst geworsteld (‘Het is een boek dat je nauwelijks toelaat een duidelijk oordeel te vormen omdat het steeds een omgekeerde aandraagt van wat je gedacht of besloten had’), maar geeft zich uiteindelijk toch ook gewonnen.
Maar er is ook kritiek. Zo blijkt ook Arjan Peters van de Volkskrant met de tekst geworsteld te hebben, maar zíjn eindoordeel valt wat negatiever uit dan dat van Vervaeck. Peters uit weliswaar zijn bewondering voor de vele meeslepende passages in Tongkat, maar merkt dan ook op dat ‘de bedoeling van het grote geheel [...] in het vage [blijft], doordat Verhelst zijn boek overvol heeft geladen. Hij beneemt de lezer de adem’.
De kritiek op Tongkat is soms misschien niet helemaal los te zien van het brede succes van de roman. Een anonymus rept in De Standaard van de ‘onbegrijpelijke, want intense, tot in het waanzinnige geconcentreerde leegte’ van dit boek dat door ‘veel recensenten uit angst voor hun eigen domheid de literaire hemel (is) ingeschreven’. Ook uit de hoek van het Vlaamse tijdschrift Yang is Verhelst, mede naar aanleiding van deze roman, verweten dat het hem uiteindelijk aan oprecht (maatschappelijk, politiek, menselijk) engagement ontbreekt. Zeker, meent bijvoorbeeld Bert Bultinck, het is ‘poëtisch, esthetisch en sexy. Of toch voor een bladzijde of tien. Daarna: godvergeten saai’. Tongkat is hem ‘te beperkt, te zelfbedruipend, te decadent’. Vergelijkbaar is de (verhuld) kritische opmerking van Patrick Peeters dat het postmodernisme van Tongkat een ‘esthetisch postmodernisme’ zou zijn - ook hier klinkt het verwijt door dat Verhelst een mooischrijver zou zijn zonder echte thematiek.
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Peter Verhelst, Tongkat. Een verhalenbordeel, vierde druk, Amsterdam 2000.
| |
| |
| |
Secundaire bibliografie
[Anoniem], Tongkat, een verhalenbordeel. In: De Standaard, 14-4-2000. |
Bert Bultinck, De onthoofde revolutie. In Yan, nr. 2, 2000, jrg. 36, p. 172-178. |
Hans Goedkoop, Ik schep dus ik vernietig. Het bordeel van Peter Verhelst. In: NRC Handelsblad, 7-5-1999. |
Annemiek Neefjes, Het vuur van de hel en van het leven. In: Vrij Nederland, 17-7-1999. |
Pieter de Nijs, Dichter op de huid. De beeldenmachine van Peter Verhelst. In: Bzzlletin, nr. 279, 2001, jrg. 31, p. 31-53. |
Jeroen Overstijns, De ruis is te klein. Het onverklaarbare universum van Peter Verhelst. In: De Standaard, 20-5-1999. |
Patrick Peeters, De handel in illusies. Over Tongkat van Peter Verhelst. In: Harry Bekkering & Ad Zuiderent (red.), Jan Campert-prijzen 2000, Nijmegen 2000. |
Arjan Peters, Alles is transformatie en fragmentatie. In: de Volkskrant, 7-5-1999. |
Marc Reugebrink, Ingewanden lezen. In: De Groene Amsterdammer, 26-5-1999. |
Marc Reugebrink, De intensiteit van de ervaring. Een bevangen lezing van het werk van Peter Verhelst. In: Bzzlletin, nr. 279, 2001, jrg. 31, p. 14-30. (Ook in: Marc Reugebrink, De inwijkeling. Essays, Amsterdam 2002, p. 115-134) |
Arie Storm, De wanhoop van een chaos-kunstenaar. Over ‘Tongkat’ en ‘Memoires van een luipaard’ van Peter Verhelst. In: Bzzlletin, nr. 279, 2001, jrg. 31, p. 9-13. |
Thomas Vaessens, Postmodernisme en leesstrategie. Over ‘Tongkat’ van Peter Verhelst. In: Neerlandistiek.nl, nr. 10, 2001, jrg. 1. (http//www.neerlandistiek.nl/01/10) |
Bart Vervaeck, Het postmodernisme in de Nederlandse en Vlaamse roman, Brussel/Nijmegen 1999. |
Bart Vervaeck, Tot je sterren ziet. In: De Morgen, 14-5-1999. |
Tom van de Voorde, De mechaniek achter het sublieme. In: FET Cultuur, 27-5-2001. |
lexicon van literaire werken 63
augustus 2004
|
|