| |
| |
| |
Hans Verhagen
Duizenden zonsondergangen
door Jaap Goedegebuure
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De dichtbundel Duizenden zonsondergangen van Hans Verhagen (*1939 te Vlissingen) verscheen in het najaar van 1971 bij uitgeverij De Bezige Bij en bevat veertien, veelal meerdelige gedichten die zijn verspreid over zeven afdelingen, met uitzondering van het cursief afgedrukte titelgedicht dat aan het geheel voorafgaat.
De verantwoording vermeldt dat de gedichten in chronologische volgorde van ontstaan zijn geordend. Het driedelige ‘In de duinen’ werd gebruikt in het VPRO-televisieprogramma Waar is Hans Verhagen?, uitgezonden op 26 februari 1970, en bevat een fragment dat dateert uit 1957. ‘Sterren boven Bombay’, ‘Brandend kruis’ en ‘Hoger’ danken hun ontstaan aan reizen naar India, Hongkong en Japan die de dichter in 1969 maakte. In interviews onthulde Verhagen dat hij deze en andere reizen maakte als goudsmokkelaar. Ook maakte hij gewag van zijn (in de bundel nadrukkelijk gereleveerde) ‘Messiaswaan’ en Jezus-idolatrie aan het einde van de jaren zestig. Andere biografische achtergronden komen hierna nog ter sprake.
Op het omslag van de eerste drie drukken prijkt een reproductie van het schilderij Kreuz an der Ostsee van de Duitse romanticus Caspar David Friedrich (1774-1840), wiens werk in de jaren zeventig dikwijls werd gekozen om boekomslagen te illustreren.
Duizenden zonsondergangen beleefde vijf drukken, waarvan drie binnen een half jaar na verschijning, en werd in 2003 opgenomen in de verzamelbundel Eeuwige vlam. In 1976 verscheen er bij de Trans Gravity Press onder de titel Stars over Bombay een Engelse vertaling van een aantal van Verhagens gedichten, onder meer uit Duizenden zonsondergangen. Op 2 februari 1972 was de bundel het onderwerp van een door de NOS uitgezonden televisieproductie waaraan werd meegewerkt door het Klein Omroepkoor onder leiding van Louis Andriessen, een balletgroep en de dichter zelf.
In 2009 kreeg Verhagen de P.C. Hooftprijs voor zijn gehele dichterlijke oeuvre.
| |
| |
| |
Inhoud en interpretatie
Titel
Op het eerste gezicht lijkt de titel van de bundel gebruik te maken van een gevulgariseerd romantisch cliché, dat de zonsondergang doorgaans representeert als een summum van natuurschoon waardoor bij de toeschouwer allerlei als positief ervaren sentimenten worden opgeroepen. Het titelgedicht gaat daartegen in door het element ‘ondergang’ te beklemtonen. Het luidt als volgt:
Waar eens haar blonde haar
roest nu langs barre kust
Nog altijd sluip ik door het huis
der duizenden zonsondergangen;
waarin m'n bruidje scheepging;
waar we samen hebben ontbeten
en vliegende zielen der schepping.
Een vroegere situatie van geluk, aangeduid door de zinsnede ‘hemels blauw’ heeft plaatsgemaakt voor een toestand van ontheemding, desolaatheid, verval en dood. Bewoordingen als ‘barre kust’ en ‘gebroken schaats’ staan daarvoor symbool. Nauw verbonden met deze omslag is de afwezigheid van de geliefde (‘m'n bruidje’). De ik, achtergebleven op de plek waar ze hun gezamenlijk geluk hebben beleefd, is zich ervan bewust dat hij verantwoordelijk is voor haar vertrek.
Dat stemming en sfeer in het teken van de ondergang staan, wordt beklemtoond door de apocalyptische beelden in de twee laatste regels. De slotregel van de eerste strofe (‘bloed aan het altaar’) suggereert een offer en raakt daarmee aan het rituele en religieuze domein.
In interviews die de verschijning van de bundel begeleidden, wijst Verhagen erop dat ‘het huis der duizenden zonsondergangen’ (dat reminiscenties aan de destijds populaire popsong ‘The house of the Rising Sun’ oproept) stamt uit de werkelijkheid. Het staat aan de Vlissingse Boulevard Evertsen
| |
| |
en biedt in zuidwestelijke richting uitzicht op zee. Verhagen groeide er op en bracht er tot aan het begin van de jaren zeventig regelmatig tijd door, samen met zijn toenmalige echtgenote en muze Conny Tavenier.
| |
Thematiek
In de dertien volgende gedichten keren alle elementen uit het openingsgedicht terug, te beginnen met het nader benoemen van de eenheid tussen bruid en bruidegom, en met aan het eind van de bundel een reeks apocalyptische beelden die een accent plaatsen op de neergang van extase naar ontgoocheling, zo kenmerkend voor de verhaallijn die de zeven afdelingen in hun opeenvolging vormen.
In ‘Je naam ben ik vergeten’, dat de eerste afdeling opent, spreekt de ik zijn geliefde aan als ‘Maria Magdalena’. Daarmee vereenzelvigt hij zich met Jezus (wat in het slotgedeelte van dit gedicht nog eens wordt benadrukt met een verwijzing naar Galilea, volgens de Bijbel de streek waar Jezus opgroeide en zijn eerste preken hield).
Het gedicht zet in met een drietal uitspraken die onthechting suggereren:
Daarmee wordt de lezing gestuurd in een religieuze of op z'n minst spirituele richting. De ik laat weten dat hij aan het aardse is ontstegen en genoeg heeft aan de band met zijn geliefde. Ook zij is het stoffelijke te boven, zoals we kunnen lezen in de laatste strofe, die het gedicht qua bewoordingen doet terugkeren naar zijn begin en het daarmee een afgeronde, in zichzelf besloten structuur geeft (een vormkenmerk dat nog een aantal malen terugkeert en ook geldt voor de bundel in zijn geheel).
De vrijwel letterlijke herhaling van de begin- in de slotstrofe kan ook worden opgevat als een markering van de vereenzelviging van de ik met de aangesproken persoon. In die lezing maken zij deel uit van één spirituele entiteit. Naderhand heeft Verhagen in een vraaggesprek met Jan Brokken beklemtoond dat de vrouw bij hem staat voor ‘het Andere, de ander in het zelf’. In die zin kunnen we de laatste regel uit het gedicht ‘In de duinen’ begrijpen: ‘Ik begin mezelf een bruid.’ De als Maria
| |
| |
Magdalena aangesproken vrouw, het ‘bruidje’ uit het titelgedicht, is nu eens geliefde van vlees en bloed en dan weer een projectie van het alter ego.
In een bijdrage aan een special over de Jezusrevival aan het einde van de jaren zestig, gepubliceerd in de Haagse Post van 13 mei 1970, spreekt Verhagen over de dualiteit van goed en kwaad die elk mens in zich heeft. ‘De zoeker wil een methode om dichter bij zijn ware Zelf te komen. Steeds minder kan hij leren van zijn medemensen, even falend als hijzelf. Dat is waar Christus binnenkomt.’ Hieruit valt op te maken dat Verhagen ervan uitgaat dat Christus, en daarmee het goddelijke, tot de kern van het menszijn behoort, en dat het kenbaar worden van het Zelf in het Ik zowel de vereenzelviging met Christus behelst, als de openbaring van een alomvattende eenheid in het zijnde.
Deze visie laat zich sterk gelden in de vijfdelige reeks ‘Sterren boven Bombay’, die kan worden gelezen als een verslag van een innerlijke reis naar inzicht. De ik is zich bewust van de tegenstrevende krachten die in hem leven (‘de toppen van mijn plus/ of de kilten van mijn min’), maar volgt het ‘stralende gelaat’ dat hem ‘in een duisternis zo vol met zonnebrillen’ is verschenen, ‘gezeten op een bezeten bezemsteel’. Hoewel hij soms beseft op ‘de verkeerde weg’ te zijn, weet hij ook dat hij dwars door de waanzin de verlichting kan bereiken. Het vijfde gedicht eindigt dan als volgt:
een man ontslaapt een kind komt binnen -
rustig als een ratelslang in een biscuitblik
De begrippen ‘sterven’ en ‘opstanding’ zijn hier metaforisch gebruikt, zoals dat ook het geval is in teksten die deel uitmaken van de mystieke traditie in Oost en West. Dat maakt het mogelijk om ‘Sterren boven Bombay’ te lezen binnen het referentiekader van de mystiek. Ook voor de andere gedichten in Duizenden zonsondergangen blijkt deze benaderingswijze vruchtbaar te zijn. Dat geldt in het bijzonder voor ‘Aan de Sloterplas’, dat de gewaarwording van eenheid contrasteert met de val uit de heelheid die eigen is aan het proces van individuatie en volwassenwording. Het snaterend praten kan dan worden gezien als iets dat bij het kind hoort. Maar evengoed valt het gedicht te interpreteren als een beschrijving van de mystieke vervoering (in de eerste strofe) en de teloorgang daarvan (in de tweede strofe). Opvallend zijn verder de natuurbeelden en de verwijzingen naar het (Bijbelse) meer van Galilea, versus het
| |
| |
met ‘moedervorm’ rijmende (en dus ook contrasterende) ‘uniform’, dat staat voor de gereglementeerde rationele orde.
Ooit was je als een boom,
schoot wortel in de zonneschijn
en in de schaduw van de Heer,
zachtjes op de golfslag van het meer -
als een eend eens was je,
kon niet anders praten dan gesnater,
maar de Heer was altijd aanwezig
valt in legio vormen neer
myriaden wolkjes stof geslagen
en kent de Heer niet meer.
Je zult wel zitten wachten
| |
Intertekstualiteit
‘Legio’ (ook wel vertaald als ‘menigte’) in de tweede strofe kan worden opgevat als een verwijzing naar het in Marcus 5 vertelde verhaal over de geesteszieke man wiens demonen door Jezus werden uitgedreven in een troep varkens. Deze allusie valt ook te betrekken op deze regels in het derde deel van ‘Sterren boven Bombay’ (waarbij de aangesproken persoon dan kan worden geïdentificeerd als Jezus):
Je zei dat je bij mij zou blijven,
Ik hoopte dat je me alleen zou laten
maar je hebt me met een menigte gevuld
en ik weet niet wat ik doen moet.
| |
Motieven
Bezetenheid door het kwaad (soms heel Bijbels geparafraseerd als ‘de boze’) komt in de bundel verschillende malen voor en de drugsroes speelt hierbij een belangrijke rol: ‘Ik dool rond in mezelf als een spook,/ spekulerend op de rondheid van de bol./ Ik denk dat het komt door de coke.’ De werking van hallucinogene middelen gaat ook elders gepaard met mystieke (en seksuele) extase, zoals valt te illustreren aan ‘In de duinen’:
| |
| |
Het verschiet is in de vensters,
de duinen zijn vol vrolijke geluiden,
de vogels trippen op de Heer.
Ik zit met mijn paardekopje
in een teil met ijskoud water,
het witte bloed begint te komen,
Het ‘witte bloed’ kan verwijzen naar het effect van cocaïne, maar ook worden gelezen als een metaforische aanduiding van sperma.
De slotregels van ‘Aan de Sloterplas’ geven ‘de Heer’ een vrouwelijke identiteit. Hoewel hier kan worden gedacht aan de geliefde én aan een (impliciet in de tweede strofe genoemde) moederfiguur, is het evengoed mogelijk de persoon en de prediking van Jezus androgyn in te vullen, zoals dat traditioneel het geval is in gnostische varianten van het vroege Christendom en vanaf de negentiende eeuw ook in de theosofie. Verhagen heeft er meer dan eens blijk van gegeven dat hij met de gnosis vertrouwd is. Zo citeert hij in een interview uit het apocriefe evangelie van Thomas: ‘Als jullie de twee één maakt en als jullie het innerlijk maakt als het uiterlijk, en het uiterlijk als het innerlijk en het boven als het beneden, en als jullie het mannelijke en vrouwelijke tot één maakt, zodat het mannelijke niet mannelijk zal zijn en het vrouwelijke niet vrouwelijk, als jullie ogen maakt in plaats van een oog en een hand in plaats van een hand en een voet in plaats van een voet en een beeld in plaats van een beeld; dan zullen jullie binnengaan in het Koninkrijk.’
| |
Motto
Een parafrase van een vers uit het Thomasevangelie komt voor als motto bij de derde afdeling van de bundel. Het luidt ‘Er zijn er drie en twee,/ en er is één/ die twee en drie is; die.’ De oorspronkelijke tekst luidt: ‘Want er zullen er vijf zijn in een huis, drie zullen zijn tegen twee, en twee tegen drie; vader tegen zoon en zoon tegen vader, en zij zullen staan als eenlingen.’ Het motto gaat vooraf aan ‘Zelfportret’, dat begint met drie strofen die variëren op het evangelieverhaal over Maria die zwanger wordt van Jezus door bemiddeling van de Heilige Geest.
in een snorrende wolk hommels
Lieve moeder in het groen gelegen,
brandende van boterbloemen;
| |
| |
Zing ik als de kinderen zongen,
bommen, bommen, goede bommen,
| |
Motieven
Verhagen betrekt ook dit verhaal op zijn eigen biografie (hij groeide op tijdens de Duitse bezetting, toen Walcheren als onderdeel van de Atlantikwal werd volgebouwd met bunkers), die daarmee wordt gemythologiseerd. Het tweede en derde deel van ‘Zelfportret’ zinspelen op een proces van ommekeer, loutering en wedergeboorte: ‘Bang om te verbranden/ ben ik in het vuur gegaan, de enige die ik verbranden kan, nu een man.’ Hier gaat de christelijk getinte thematiek een verbinding aan met motieven die stammen uit de antiek-Egyptische en Griekse traditie, en met het in de jaren zestig populaire ideeëngoed van Oosterse herkomst. Iets dergelijks doet zich ook voor in het slotgedicht van ‘Sterren boven Bombay’:
Blad voor blad ontluikt een bloem,
wil het hele licht vangen in zijn hart
In tempels en kerken, au, au.
Invloed van Zen, te herkennen aan zogenaamde ‘koans’ (paradoxale en absurde beweringen die de leerling schoksgewijs moeten doordringen van de beperktheid van rede en logica, en zo de spirituele verlichting nabij brengen), is te bespeuren in de tweede strofe van het hiervoor geciteerde ‘In de duinen’, en in het derde gedicht van de reeks ‘Hoger’:
Tegen alle bloedvergieten en kanarapieten in
voltrekt zich mijn roeping:
ik die bouwen zou, zal ontbonden worden.
| |
Intertekstualiteit
De laatste regel van het citaat verwijst naar Mattheüs 16, waar Jezus in gesprek is met zijn discipel Petrus: ‘Jij bent Petrus, de rots waarop ik mijn kerk zal bouwen, en de poorten van het dodenrijk zullen haar niet kunnen overweldigen. Ik zal je de sleutels van het koninkrijk van de hemel geven, en al wat je op aarde bindend verklaart zal ook in de hemel bindend zijn, en al wat je op aarde ontbindt zal ook in de hemel ontbonden zijn.’
Naast de al genoemde toespelingen op de Bijbel (door Verhagen in deze periode van zijn dichterschap zeer intensief gelezen) treffen we ook allusies in het ‘Brandend kruis’, waar de regels ‘Ik heb haar overal gezocht,/ maar zij, zij was er niet’ geent zijn op Hooglied 3, en in het vierde gedicht uit de reeks ‘Hoger’, dat bij wijze van omkering verwijst naar het door Je- | |
| |
zus verrichte wonder tijdens de bruiloft te Kana (Johannes 2): ‘Mijn wijn is geen water geworden, mijn water geen modder en mijn modder/ nog geen straat met stratemakers.’
Duizenden zonsondergangen sluit af met een afdeling die het definitieve uitdoven van extase en verlichting bezegelt met ‘Uit de duisternis’, ‘Lot en leven’ en ‘Omtrent mijn beeld’. Dat laatste, driedelige gedicht grijpt terug op de ondergangsvisioenen van Johannes in het Bijbelboek Openbaring. Johannes maakt melding van monsterlijke fantasiedieren, zoals een draak met zeven koppen, maar ook van het lam, dat Christus verzinnebeeldt, en van de leeuw, de stier en de adelaar, die traditioneel in verband worden gebracht met de evangelisten Marcus, Lucas en Johannes.
Brandend boven mijn beeld,
de stem de vlam van het vuur,
valt de regen van het lam,
De spin van het zevental omtrent mijn beeld
maar raaskalt verder in een vleermuis.
En vallen ook de andere beelden,
de olifant, de bison, en de aap,
tesamen onder een raadselachtig gelaat,
zonnebadend in z'n eigen brand,
| |
Stijl
In zijn bespreking van Duizenden zonsondergangen merkt Bernlef op dat Verhagen erin slaagt ‘cliché's klem te rijden tussen originele wendingen, omdraaiingen of concrete beelden’. Voorbeelden geeft hij niet, maar er valt in dit verband bijvoorbeeld te denken aan de manier waarop in het titelgedicht de conventioneel-poëtische, aan ‘Waar de blanke top der duinen’ herinnerende beginregels (‘Waar eens haar blonde haar/ wapperde in hemels blauw’) ontkracht worden door de volgende twee: ‘roest nu langs barre kust/ haar gebroken schaats’; of aan het vergelijkbare regelpaar ‘Bedauwd, zij was een parel voorbeschikt/ aan de scherpe streling van mijn blik’. Soms, zoals ‘Uit de duisternis’ laat zien, waagt Verhagen zich aan gene zijde van de grens tussen kunst en kitsch:
Door voorjaarsstormen aangegrepen
ben ik in de heuvelen gedreven;
| |
| |
daar gloort een gouden hart,
van zilveren twijgjes omgeven.
Karakteristiek voor de stijl die Verhagen in deze bundel hanteert, zijn de eenvoud en schijnbare naïviteit, met name in het hiervoor al geciteerde ‘Je naam ben ik vergeten’, maar ook elders, bijvoorbeeld in ‘Leven en lot’:
Van huis uit zou hij gaan tot de top,
maar hij bleef steken in een vochtig krot,
en de kinderen kregen niet genoeg te eten,
en nog was hij tevreden met zijn lot.
Daarnaast zijn er tal van verrassende beelden: ‘in m'n hoeven kietelt het onkruid’, ‘een met bloed besmeurde militair/ met een stemmetje van marsepein/ uit zestigduizend hese kelen schreeuwend// om vrede’, ‘onder de dakgoot van de dood gebogen’.
| |
Context
Het dichterlijk oeuvre van Hans Verhagen wordt gekenmerkt door een pendelbeweging tussen romantiek en zakelijkheid. De tweepoligheid manifesteert zich al in de titel van de bundel Rozen & motoren waarmee hij in 1963 debuteerde. Sterren cirkels bellen (1968), zijn tweede bundel, lijkt te worden gedomineerd door de esthetische opvattingen van De Nieuwe Stijl, de door Armando, Henk Peeters, Jan Schoonhoven, Hans Sleutelaar, Cornelis Bastiaan Vaandrager en Verhagen gevormde artistieke beweging die strikte feitelijkheid en onpersoonlijkheid in literatuur en kunst voorstond. Toch laat veel van de minimalistische poëzie in Verhagens tweede bundel zich lezen als een oefening in contemplatie en vergeestelijking, zoals bijvoorbeeld het gedicht waarmee de cyclus ‘Cocon’ opent: ‘Van de ene lichtplek/ via een donkere ruimte/ naar een andere lichtvlek.’ In de slotafdeling van Sterren cirkels bellen wordt niet alleen gewag gemaakt van ‘zonsondergangen’, maar ook van een Nirvana-achtige verlichting:
Je bent schitterend en je drijft
tot er niets van overblijft.
Je bent blij dat je er bent d.w.z.
je bent nergens geweest en je bent er.
| |
| |
Wanneer er na Duizenden zonsondergangen twaalf jaar verstrijken voordat Verhagen met een nieuwe bundel komt (wat vooral te wijten is aan zijn drugs- en alcoholverslaving), blijkt hij vanaf zijn comeback met Kouwe voeten (1983) en vooral vanaf Autoriteit van de emotie (1992) te zijn teruggekeerd naar het romantische paradigma, dat het dichterschap ziet als roeping en doem.
Verwantschap binnen de context van de Nederlandse literatuur is er in de eerste plaats met Armando, die als schrijver, dichter en schilder dezelfde pendelbeweging heeft gemaakt als Verhagen. Dat Armando's eerste neoromantische bundel Hemel en aarde tegelijk met Duizenden zonsondergangen verschijnt en bovendien een identieke vormgeving krijgt, is geen toeval maar bewust beleid. Ook met de dichter Jacob Groot, in 1970 debuterend onder het pseudoniem Jacob der Meistersänger, is er vanwege de oriëntatie op de Duitse hoogromantiek een opvallende affiniteit. Hoewel ook de in deze tijd verschijnende poëzie van Gerrit Komrij wel neoromantisch wordt genoemd, gaat het in zijn geval meestal om bedoelde pastiches van negentiende-eeuwse lyriek. Verhagen, Armando en Groot hebben veel minder behoefte aan ironische distantie.
In de cyclus ‘Gedompeld blond’, opgenomen in de bundel Draak (2006), gewijd aan de in 1986 overleden Conny Tavenier, herneemt Verhagen het thema van de identificatie met Christus als de betere kant van het Zelf.
Het belang van Duizenden zonsondergangen in Verhagens werk, blijkt uit het feit dat de opdracht van de bundel Autoriteit van de emotie, aan Conny Tavenier, een fragment uit ‘Je naam ben ik vergeten’ bevat. De titel van het in 2003 gepubliceerde schrijversprentenboek, Tegen alle bloedvergieten en kanariepieten, is eveneens een citaat uit Duizenden zonsondergangen.
| |
Waarderingsgeschiedenis
Bij eerste ontvangst werd Duizenden zonsondergangen dikwijls besproken in samenhang met Armando's gelijktijdig verschenen bundel Hemel en aarde. Daarbij viel de vergelijking steevast uit in Verhagens voordeel. Tegen Armando's nieuwe poëzie, die net als die van Verhagen weg bewoog van het zakelijke en minimalistische neorealisme en door verschillende critici werd gekwalificeerd als gezwollen, retorisch en zelfs clichématig, stak Duizenden zonsondergangen gunstig af. Bernlef sprak van een ‘fijne bundel’. K. Schippers, net als Bernlef redacteur van het neorealistische tijdschrift Barbarber, onderschreef het bekwame manipuleren van cliché's en waardeerde in zijn tech- | |
| |
nische analyse vooral het raffinement waarmee Verhagen zijn lezers telkens weer op het verkeerde been zette. Kees Fens daarentegen miste de concreetheid nu juist, constateerde bovendien een zekere, aan Roland Holst herinnerende ouderwetsheid, maar wees daarnaast toch op geslaagde poëzie.
De katholieke criticus Jos Panhuysen had oog voor de gnostische kant van de bundel en sprak van ‘een beslissende grootheid’ en ‘ook schoonheid’ die Verhagen deelachtig waren geworden nu hij zich tot een Hölderlinachtige romantiek had bekend. Wam de Moor was wat minder enthousiast. Hoewel hij een aantal gedichten briljant vond, had hij toch moeite met de ‘soms wel wat te letterlijk sentimentele bundel’.
Ronduit afwijzend was de marxistische recensent J.F. Vogelaar. Hij maakte gewag van een ‘kitsch-laboratorium’ dat met de romantische wending van Verhagen en Armando ‘overvol’ raakte, ‘humbug’ en ‘krachteloze flower-poëzie’. Het verschil tussen hun neorealistische gedichten en de neoromantische achtte hij ‘uiteindelijk niet eens zo groot’: ‘[Misschien] volgden ze toen en volgen ze nu alleen een trend, zijn ze letterlijk copywriters die reclameteksten schrijven voor de rooskleurige verpakking die de dagelijkse werkelijkheid van een kapitalistische maatschappij moet verbergen.’
Naar aanleiding van de bekroning met de P.C. Hooftprijs schrijft Ilja Leonard Pfeijffer dat Verhagen in Duizenden zonsondergangen teruggrijpt naar de beeldende taal van zijn debuut, maar dat de bundel wel ‘een vervreemdend klassieke indruk’ maakt.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
K. Schippers, Nieuwe romantiek van Armando en Verhagen. In: Haagse Post, 3-11-1971. |
Johan Phaff, ‘Het gaat erom dat gigantische cliché opnieuw inhoud te geven’. Gesprek met de dichter Hans Verhagen. In: Vrij Nederland, 6-11-1971. |
Ben Bos en Harry van Santvoort, Hans Verhagen: ‘Panta rei. Alles stroomt. Dat is de manier waarop ik leef en kijk.’ In: De Nieuwe Linie, 25-11-1971. |
J. Bernlef, De verschillende emoties van twee dichters. In: Algemeen Dagblad, 4-12-1971. |
Kees Fens, Terugkeer naar de zachte krachten. In: de Volkskrant, 8-1-1972. |
Wam de Moor, De romantische retoriek is helemaal terug. In: De Tijd, 12-2-1972. |
J.F. Vogelaar, Er zijn weer echte dichters. In: De Groene Amsterdammer, 26-2-1972. |
P. Berger, Romantiek in nieuwe verpakking. In: Het Vaderland, 25-3-1972. |
Jos Panhuijsen, Hans Verhagen verblijft in een ander land. In: Het Binnenhof, 15-4-1972. |
Klaas de Wit, Verhagen en Kouwenaar. In: Leeuwarder Courant, 22-2-1972. |
R.L.K. Fokkema, Nieuwe poëzie van Armando en Verhagen over lot en leven van ons allen. In: Trouw, 30-9-1972. |
Fred de Swert, Bezige-Bij-poëzie. In: Periscoop, nr. 9-10, 1972-1973, jrg. 23, p. 2. |
Jacques Kruithof, Differentiëren en integreren. In: Literair lustrum 2, Amsterdam 1973, p. 284-292. |
Jan Brokken, De onderdrukte emoties van Hans Verhagen. In: Haagse Post, 26-4-1980. |
Remco Ekkers, Een die twee en drie is. In: Poëziekrant, nr. 1-2, 1983, jrg. 7, p. 5-6 |
William Rothuizen, Hans Verhagen. Dolen door de levenshel. In: Haagse Post, 17-9-1983. |
Jan van der Vegt, Een industrie in poëzie. In: Ons Erfdeel, nr. 4, 1985, jrg. 28, p. 492-504. |
Jaap Goedegebuure, Van neorealisme tot neo(n)romantiek. In: Nederlandse literatuur 1960-1988, Amsterdam 1989, p. 170-191. |
Hein Schaffer, Hoger. In: Trouw, 23-4-1992. |
Hans Verhagen (Speciaal nummer van Ballustrada, nr. 1-2, 1998, jrg. 12). |
Ischa Meijer, De interviewer en de schrijver. 50 literaire interviews van 1966-1993, Amsterdam 2003, p. 67-72. |
Tegen alle bloedvergieten en kanariepieten in. Hans Verhagen, dichter, filmer, schilder (Schrijversprentenboek 48), Amsterdam/Den Haag 2003. |
Jaap Goedegebuure, Nuchterheid en mystiek. In: Brabants Dagblad, 28-5-2003. |
Willem Kurstens, Terug in de tijd met Hans Verhagen. In: De Limburger, 22-7-2003. |
Ilja Leonard Pfeijffer, Niks geen bloemetjes, wonden zal hij zaaien. In: NRC Handelsblad, 22-5-2009. |
lexicon van literaire werken 101
februari 2014
|
|