| |
| |
| |
Paul Verhaeghen
Omega minor
door Sven Vitse
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
Omega minor verscheen in april 2004 bij uitgeverij Meulenhoff/Manteau. In oktober 2009 kwam de negende druk in de handel. De roman werd in 2005 bekroond met de Bordewijkprijs en met de driejaarlijkse Prijs van de Vlaamse Gemeenschap voor literair proza. Verhaeghen, die in de Verenigde Staten werkt als klinisch psycholoog, viel op door het prijzengeld te schenken aan een Amerikaanse mensenrechtenorganisatie, uit protest tegen het beleid van president George W. Bush. In 2007 publiceerde Verhaeghen zijn eigen Engelse vertaling van Omega minor, die werd bekroond met de Independent Foreign Fiction Prize.
De kaft van het boek is roodgekleurd en toont onder de grootgedrukte titel een gouden beeld van de hindoeïstische god Sjiva. De figuur heeft vier armen en een haardos bestaande uit slangen. Steunend op één been staat hij in een wiel, dat hij met twee handen vasthoudt. Op de achtergrond is een hevig opwaaiende vuurbol te zien. Hetzelfde beeld van Sjiva staat bovenaan op de rug van het boek.
| |
Inhoud
Paul Andermans, een jonge Vlaamse psycholoog, verblijft begin 1995 enkele maanden aan de universiteit van Potsdam voor postdoctoraal onderzoek. Bij zijn eerste bezoek aan Berlijn wordt hij in de metro zwaar toegetakeld door neonazi's. In het ziekenhuis leert hij een bejaarde Berlijnse man kennen, Jozef de Heer, die diezelfde avond een zelfmoordpoging heeft ondernomen. Na hun ontslag uit het ziekenhuis blijft Paul langskomen bij De Heer, die hem zijn levensverhaal vertelt. Paul verwaarloost zijn onderzoek en legt zich toe op de redactie van De Heers overrompelende memoires.
Als kind van joodse ouders in het nationaalsocialistische Duitsland van de jaren 1930 maakt De Heer al snel kennis met antisemitisch geweld. In de nacht van 9 november
| |
| |
1938 - Kristalnacht - vernielen nazi's de winkel van zijn oom en wordt zijn vader urenlang hardhandig ondervraagd. Tijdens de oorlog worden De Heers beide ouders opgepakt. Hijzelf kan echter ontkomen: hij duikt onder in een Berlijns goocheltheater dat fungeert als dekmantel voor een verzetsgroep die joden helpt ontsnappen. Enige tijd later wordt hij verraden door een jeugdvriendin, de joodse Stella, waarna hij kortstondig de persoonlijke pokerassistent wordt van een nazi-officier.
Uiteindelijk belandt hij in het concentratie- en vernietigingskamp Auschwitz-Birkenau, waar hij als lid van het Sonderkommando de doden van de gaskamers naar de verbrandingsoven moet brengen. Na de bevrijding van het kamp en het einde van de oorlog vestigt hij zich in de communistische DDR. Hij maakt naam als televisiegoochelaar en beleeft in augustus 1961 zijn moment van glorie wanneer de Oost-Duitse partijleider Honecker hem vraagt de bouw van de Berlijnse Muur te coördineren. De Heers memoires eindigen met de val van de Muur in 1989 en het einde van de Koude Oorlog. Het verhaal kantelt wanneer blijkt dat De Heer zijn memoires heeft vervalst: hij blijkt een Duitse oorlogsmisdadiger te zijn - Helmut Hinkel - die zich voordoet als joodse overlevende. Zijn getuigenis is een collage van fragmenten uit de echte kampliteratuur.
Een tweede grote lijn in de roman is het levensverhaal van de Duits-joodse natuurkundige en Nobelprijswinnaar Goldfarb. Als kind verruilde hij met zijn communistische moeder net op tijd nazi-Duitsland voor de Verenigde Staten, zodat hij aan de prestigieuze universiteit van Harvard wiskunde, letteren en natuurkunde kon studeren. Zijn liefde voor een plots verdwenen medestudente - de mysterieuze Hannah Sidis - inspireert hem tot briljant wetenschappelijk werk in de kernfysica. Het duurt dan ook niet lang voor hij (net als Hannah eerder) opgeroepen wordt om in Los Alamos, New Mexico, onder leiding van Oppenheimer, mee te werken aan het geheime atoomprogramma van het Amerikaanse leger.
Aan het einde van zijn leven wil hij aan de universiteit van Potsdam nog één groots wetenschappelijk project realiseren. Als brein achter het project Omega brengt hij op 30 april 1995 - exact vijftig jaar na de dood van Hitler - in het centrum van Berlijn een atoombom tot ontploffing. Tezelfdertijd helpt hij zijn minnares en briljante medewerkster Donatella - die met Paul in het studentenhuis woont - bij het baanbrekende onderzoek dat haar op haar beurt een Nobelprijs oplevert.
| |
| |
Een derde verhaallijn focust op het leven van een Duitse actrice, het sekssymbool Helena Guna. Zij gaat in India op zoek naar de wortels van het Arische volk, maar wordt er verkracht in een heiligdom van de god Sjiva. Terug in Duitsland heeft ze een passionele verhouding met de Vlaamse Oostfrontsoldaat Paul Andermans (sr.), de oom van de jonge psycholoog. Omdat haar dochter, verwekt door haar Indiase verkrachter, een donkere huidskleur heeft, wordt het meisje naar Auschwitz gedeporteerd. Hinkel, die Guna's seksuele uitspattingen moest fotograferen, reist het kind achterna en redt het uit de handen van kampdokter Mengele. De kleindochter van Helena Guna, Nebula, wordt aan het einde van de roman de vriendin van Paul (jr.). Samen met Paul en Donatella overleeft zij de aanslag in Berlijn.
| |
Interpretatie
Titel
De omega, de laatste letter van het Griekse alfabet, is een van de terugkerende beelden in de roman. Het teken verschijnt als kapitaal en als kleine letter en het wordt zowel met schepping als met vernietiging geassocieerd. Al in de openingsscène ejaculeert Goldfarb zijn zaad in de vorm van de letter omega: in Donatella's kamer ‘gloeit een ogenblik lang een schriftteken - de Griekse letter omega, in kapitaal’. Ook de kleine letter omega is verbonden met seksualiteit. Paul beschrijft de billen van zijn geliefde Nebula als ‘verrukkelijke tweelingrondingen (...) bevallig als de Griekse letter kleine omega’. Toch is er een verschil tussen beide scènes: waar Donatella's liefde voor de oude Goldfarb gespeeld en opportunistisch is, is de liefde van Paul en Nebula oprecht en gedeeld.
Behalve met seksualiteit is de letter omega verbonden met de kernfysica, de kosmologie en de atoombom. Donatella legt aan Paul uit dat de parameter Omega - ‘de kosmologische parameter’ - de toekomst van het heelal beschrijft. Afhankelijk van de waarde van Omega zal het heelal blijven groeien, imploderen of tot stilstand komen en uitdoven. De waarde van Omega kan worden afgemeten aan de achtergrondstraling, de straling uitgezonden door de Big Bang. Zo verwijst Omega zowel naar de oorsprong van het heelal als naar het einde der tijden. De ‘omineuze kleine omega’ duikt eveneens op in ‘de vergelijking die de diameter van de kritische massa van splijtbaar materiaal aangeeft’ - de vergelijking die de atoombom mogelijk maakt. Na de succesvolle atoomtest in Los Alamos is aan de hemel de hoofdletter omega (Ω) te zien, het teken van de Apocalyps: ‘de allerlaatste letter, de allerlaatste openbaring’.
| |
| |
In Los Alamos dringen de wetenschappers door tot het hart van de materie en verwerven ze kennis van begin en einde, kennis waarmee ze God onttronen. De openbaring van deze kennis gaat dan ook met grootschalige vernietiging gepaard.
| |
Thematiek
Een belangrijk thema in de roman is het verbond van creatie en destructie, of anders geformuleerd: leven en dood, eros en thanatos. De cyclus van schepping en vernietiging wordt gesymboliseerd door Sjiva. Deze hindoeïstische god vertegenwoordigt de tijd en de verandering als een samenspel van creatie en destructie: ‘Sjiva is niet alleen de Vernieler. Hij is ook de Schepper van het Al (...) hij is de essentie van vernietigende verandering’.
Zowat alle verhaallijnen in Omega minor worden met Sjiva verbonden. Oppenheimer, de leider van het atoomproject in Los Alamos, tekent na een succesvolle test van de bom ‘dansende Sjivaatjes’ in zijn aantekenblok. Via het beeld van Sjiva is het Amerikaanse atoomonderzoek verbonden met het project Omega van Hinkel en Goldfarb. In Hinkels flat vindt Paul een prentbriefkaart van Berlijn waarop in goudkleur geschreven staat ‘en Sjiva danst’. De neonazi's die amok maken in Berlijn krijgen ‘dat cirkelg*dje’ als ‘brandmerk’. Zelfs de vrouw die Hinkel ontmaskert, Nebula, eert de hindoegod, meer bepaald met een tatoeage in de lies. De god op haar lichaam ‘draagt de trom van de Grote Klap der Schepping’ en ‘het vuur waarin de wereld zal vergaan’. Nebula's fascinatie voor Sjiva hoeft echter niet te verbazen, aangezien haar grootmoeder Helena Guna tijdens de Tweede Wereldoorlog in India de stad aan de Ganges bezocht waar ‘de g*d van de kringloop van schepping en vernietiging voet aan wal heeft gezet’. In een hindoeïstisch heiligdom wordt Helena's dochter, Nebula's moeder, verwekt.
In Omega minor worden niet alleen scènes uit het leven van onderduikers en kampgevangenen beschreven, de literatuur over de oorlog en de kampen wordt bovendien nadrukkelijk gethematiseerd. Met name De Heer formuleert in zijn memoires scherpe kritiek zowel op de academische literatuur over de Holocaust als op de getuigenissen en verhalen van overlevenden. De Heer hekelt de ‘academische grootindustrie’ die de volkerenmoord tracht te begrijpen en die hardnekkig vasthoudt aan de illusie van betekenis en rationaliteit. ‘Is er in de tussentijd al enige vooruitgang geboekt, heren professoren?’ schampert hij.
De term ‘Holocaust’ - afkomstig van het Griekse woord holokauston, de vertaling van het Hebreeuwse woord voor ‘offergave’ - verraadt datzelfde verlangen naar betekenis. Hij suggereert immers dat de genocide een offer was ‘dat de Here G*d welgevallig zou zijn geweest’. Het woord ‘Shoah’ is al even on- | |
| |
gepast: dat duidt een onverklaarbare catastrofe aan, terwijl de moord op zes miljoen joden volstrekt niet mysterieus of onbegrijpelijk is. Voor De Heer is de werkelijkheid eenvoudig: ‘Mensen maken andere mensen dood’. Door de realiteit met mysteries te omkleden, aldus De Heer, maken we haar ‘ondenkbaar’ en daardoor ‘herhaalbaar’.
Daarnaast krijgen iconen van de kampliteratuur als Eli Wiesel en Primo Levi een veeg uit de pan. De Heer verwijt hen dat zij ‘een canonieke vorm’ hebben vastgelegd, ‘de enige toegelaten vorm’ waarin de kampoverlevende zijn herinneringen mag optekenen. Zelfs schrijvers die zweren bij ‘authenticiteit’ en ‘de persoonlijke waarheid van de auteur’, ontsnappen niet aan de vervalsing die met de literaire verwerking van het verleden gepaard gaat. De getuigenissen gehoorzamen een ‘orthodoxie’ waarvoor De Heer zijn ghostwriter waarschuwt. Hij wil de ‘onreinheden’ in zijn levensverhaal niet ‘wegcensureren’ en drukt Paul op het hart de beschamende episodes niet op te poetsen. Zo sliep De Heer met de verraadster Stella en zat hij tijdens de treinrit naar Auschwitz op het lijk van een oude joodse man. Deze kritiek op de kampliteratuur klinkt bijzonder wrang uit de mond van een oorlogsmisdadiger.
De ontmaskering van het bedrog van De Heer is de climax van een derde thematische rode draad: authenticiteit en fictie. De realistische illusie wordt in de memoires van De Heer herhaaldelijk doorbroken. Kleine speldenprikken doen hier en daar een luchtbel openspatten. Deze speldenprikken zijn niet altijd even subtiel. In het Berlijnse theater waar De Heer onderduikt treedt de muziekgroep Kick Knave and The Sad Beats op - een in deze context duidelijk anachronistische verbastering van de groepsnaam Nick Cave and The Bad Seeds. Die band rond de Australiër Nick Cave maakte zijn elpeedebuut in 1984. Stilistisch wordt het anachronisme onderstreept door de allitererende beschrijving van het repertoire: ‘morbide mambo's, thanatoïde tango's, wanstaltige walsen en foute foxtrots’.
Andere barsten in de realistische illusie zijn minder opzichtig. In zijn verslag van de onderduikperiode maakt De Heer, destijds nog een jongen, een opmerking over de vermoeide sfeer in het theater. ‘Zelfs fotonen raken in deze slordige atmosfeer met lijdzaamheid besmet’. Deze passage wordt vanuit het perspectief van de jongen toen verteld. Is het geloofwaardig dat De Heer, op jonge leeftijd als joodse leerling van school verwijderd, de modernste concepten uit de natuurkunde kent? De ‘architectuurstudent’ Helmut Hinkel, daarentegen, bezat deze kennis wel: ‘Ik ken de wetten van de fysica, zelfs de verboden wetten van de Joodse fysica’. Iets gelijkaardigs gebeurt wanneer De Heer de mijmering weergeeft van Erich Honecker, de lei- | |
| |
der van de DDR, over de ‘fractale dimensies’ van de natuur. Deze scène vindt plaats op 13 augustus 1961, vlak voor de bouw van de Berlijnse Muur. De term fractal werd pas in 1975 gemunt door de (joodse) wiskundige Mandelbrot.
Fictie en misleiding spelen een cruciale rol in het leven van De Heer. Hij werkt in het theater immers als bedrieger (bij het pokeren) en als illusionist en verdwijnkunstenaar (op het podium). Hij merkt veelbetekenend op: ‘de onderduiker en de verdwijnkunstenaar, zij vullen elkaar aardig aan, nietwaar?’ Als goochelaar in dienst van de Oost-Duitse staatsomroep verzucht De Heer: ‘ik heb het houvast van de vermomming nodig, dezer dagen, om mij zelfs maar mens te kunnen voelen’. Sommige van zijn trucs lijken zelfs voor een doorgewinterde illusionist erg ongeloofwaardig. Net na de oorlog demonstreert hij, zonder enige voorbereiding, zijn kunnen aan een communistische militant. ‘Ik spuug op de grond. Daar waar mijn spuug de aarde raakt, kronkelt nu een aardworm’.
In zijn memoires doet De Heer bovendien opmerkelijke uitspraken over het geheugen en de literatuur: ‘Geheugen is literatuur. Het is verdichting, schematisering, verzinsel’. Hij is er zich zeer goed van bewust zijn verleden slechts in de vorm van een verhaal, ‘een goed bedoelde fabel’ te kunnen reconstrueren. In de terugblik, wanneer de ultieme verdwijntruc van de nazi Hinkel ontdekt is, krijgen zulke opmerkingen een wrange bijbetekenis. Nochtans nodigt de ontmaskering van de valse collagebiografie van De Heer niet uit tot allesoverheersende scepsis. Hinkel zelf hekelt de notie van authenticiteit: ‘In elke diepe leugen schuilt meer welsprekendheid, meer onderricht dan in simpele eerlijkheid’.
Paul lijkt die redenering te volgen. Hoe schokkend de onthulling ook is, die doet weinig af aan ‘de universaliteit van het verhaal van De Heer’. In een compilatie van scènes uit ooggetuigenverslagen, gemengd met een portie fictie, schuilt, indien zij goed verteld wordt, evengoed een vorm van waarheid. De gedachte dat deze ‘aaneengelijmde biografie’ misschien wel een ‘monument voor de slachtoffers’ zou kunnen zijn, vindt Paul niettemin griezelig. De ervaring met De Heer wijst op de kracht van de fictie en de manipulatie.
| |
Verteller
De vertelsituatie in Omega minor is complex en gelaagd. De ik-verteller op het hoogste niveau is Paul Andermans (jr.). Die ik-verteller demonstreert herhaaldelijk het kunstmatige karakter van zijn vertelling door de nadruk te leggen op het vertellen zelf. De episode waarin hij door neonazi's in elkaar wordt geslagen, kondigt hij zo aan: ‘Spoelen wij de romantijd even terug. Was u mij vergeten, op die vrijdagavond (...)? Hier volgt hoe het mij verging’. Paul kan naar hartenlust vooruit en
| |
| |
achteruit springen in de tijd. Hij is tezelfdertijd ik-verteller en auctoriale verteller: hij vertelt over zijn eigen belevenissen maar heeft bovendien toegang tot het innerlijk van andere personages. Hij weet bijvoorbeeld waarover Donatella en Goldfarb droomden op ‘die vrijdagavond’ waarop hij door neonazi's werd aangevallen. Donatella's droom werd eerder in de eerste persoon meervoud aangekondigd: ‘En mogen we nu al openbaren waar Donatella van droomt?’ Hij beschrijft ook zijn eigen verwekking, al geeft hij niet veel later toe dat ‘de verbeelding’ zijn ‘eeuwige bondgenoot’ is.
De verteller treedt ook enkele keren nadrukkelijk op de voorgrond in de passages over het leven van Goldfarb en diens moeder Margarete. In een fragment over Margaretes ontsnapping uit Duitsland suggereert hij een dialoog met een lezer of toehoorder:
Het is een banaal verhaal, eigenlijk.
Een anticlimax, zoals heel Margaretes leven een anticlimax is geweest.
In een passage over het atoomproject in Los Alamos treedt de verteller even op in de ik-vorm. De atoombom mag in Los Alamos geen bom genoemd worden: ‘De b..., de b..., verdorie nu zeg ik het bijna zelf, het ding werd voortaan het gadget, het speeltje’. Paul vertelt hier over gebeurtenissen die hij zelf niet heeft meegemaakt en waarvan hij evenmin getuige was - hij is naar eigen zeggen verwekt in de nacht van ‘1 april 1964’. Hieruit blijkt duidelijk het fictionele karakter van de vertelling.
Behalve Paul treden er nog verscheidene andere ik-vertellers op. De Heer komt als ik-verteller aan het woord in zijn getuigenis, hoewel de memoires genoteerd en geredigeerd worden door Paul. De passages die verteld worden door De Heer zijn ingebed in de ik-vertelling van Paul. Er is een duidelijk onderscheid tussen de passages waarin Paul vertelt over zijn gesprekken met De Heer (en dus over De Heer spreekt in de derde persoon) en de fragmenten uit de memoires waarin De Heer in de ik-vorm aan het woord komt. Na enkele paragrafen uit de memoires van De Heer begint een volgende paragraaf als volgt: ‘We waren een lang ogenblik stil, meneer De Heer en ik’. Hier is opnieuw Paul aan het woord. In zijn getuigenis spreekt De Heer enkele keren Paul expliciet toe: ‘Twijfel, Paul, twijfel telkens wanneer je zulke brede, veralgemenende statements hoort’. Een scène uit De Heers memoires echoot bovendien nadrukkelijk een scène uit Pauls verhaal. De nazi die Grünebergs winkel vernielt, spreekt dezelfde woorden uit als de neo- | |
| |
nazi die Paul aanvalt: ‘Aanslagen moeten chaotisch zijn en dilettantistisch’.
Ook buiten de door Paul geredigeerde memoires treedt De Heer - of beter gezegd: Helmut Hinkel - op als ik-verteller. Hij beschrijft hoe hij naar Auschwitz reist om de dochter van Helena Guna te redden. ‘In mijn inktzwarte uniform sta ik onder de schijnwerpers op het perron op Auschwitz-Birkenau’. Andere ik-vertellers zijn onder meer een ‘environmental artist’ die krassen maakt op Berlijnse auto's en Paul Andermans (sr.). Die laatste beschrijft zelfs zijn eigen dood, aan het einde van de oorlog, vlak bij Hitlers bunker: ‘Ik ben een tunnel die in zichzelf terugplooit’. Ook Goldfarb, over wie overwegend in de derde persoon verteld wordt, vertelt zelf over zijn ontmoeting met Werner Heisenberg in de Russische zone van het bevrijde Berlijn.
| |
Stijl
Even breed als het historische palet, is het stilistische palet van Omega minor. In de passages over de naziperiode - de memoires van De Heer - leunt de stijl aan bij die van de kampliteratuur: hij is vaak hard, soms sarcastisch, en schuwt de gruwel niet. De officier die net zijn winkel heeft vernield, zo merkt de joodse kleermaker Grüneberg op, draagt een mooi uniform. ‘Prachtig maatwerk. Grüneberg vermoedt een Joodse hand’. Grimmige humor valt ook op in het verslag van de ondervraging van De Heers vader, een violist, waarbij soldaten de voor de hand liggende marteling uitvoeren: ze verbrijzelen zijn vingers. ‘Zij staan aan het begin van hun carrière; zij hebben nog weinig angst voor de valstrik van het cliché’.
In andere passages is de stijl dan weer barok, gekunsteld en ironisch - over the top. Paul Andermans sr. heeft de eer Duitslands verrukkelijkste vrouwen te mogen bevruchten. In een kamer ziet hij ‘nebuleuze namaaknimfen in een kennelijke staat van eiersprong’ en ‘Beierse beluga's in baaien van zwart ersatzkant’. Paul demonstreert zijn ‘literaire interesse’ onder meer door excessief te allitereren: ‘Wat kronkelen mijn koene kompanen kolderiek met kliederige klieren’. Hij toont zich bovendien bedreven in pathetische beschrijvingen van seksscènes, in de stijl van pornografische schoonschrijverij, zoals wanneer hij met Helena Guna en de acteur Emil Bannings in een trio verwikkeld is: ‘ik word in overvloed gezegend met het overstelpend sap van 's schouwspelers barmhartigheid’.
De stukken over Goldfarb en de atoombom schuwen pathos noch bombast. De geslachtsgemeenschap van Goldfarb en Hannah wordt beschreven als ‘een kolk waarin de fysieke wereld bruisend in het ontastbare overliep’. Het hoge en het lage - enerzijds de metafysische bespiegeling over schepping en vernietiging, anderzijds de seksuele driften - komen samen in
| |
| |
de stijl. Zo is ‘de alfa en de omega, het Begin en Eind van Goldfarbs nachtelijk wereld’ niets anders dan ‘Hannahs lelieblanke kut’. De gezwollen, hoogdravende stijl loopt naadloos over in banaal taalgebruik, en wordt zo geïroniseerd.
| |
Context
Paul Verhaeghen haalde in interviews over Omega minor en in zijn dankwoord voor de Bordewijkprijs scherp uit naar het beleid van George W. Bush, die in 2001 aantrad als president van de Verenigde Staten. De auteur hekelde niet alleen de oorlog in Irak - volgens hem geen adequaat antwoord op 9/11 - maar vooral het ideologische klimaat in de VS, waarbij zowel in de politiek als in de media kritische stemmen verstomden ten gunste van een kritiekloos patriottisme. Bovendien leidde de war on terror tot gemorrel aan de burgerrechten. Zonder de situatie in de VS te willen vergelijken met het Duitsland van de jaren 1930, wees Verhaeghen niettemin op de gevaarlijke evolutie in zijn thuisland. In De Standaard liet hij optekenen: ‘Bush is vanzelfsprekend geen Hitler, maar het is heel duidelijk dat de geschiedenis zich kan herhalen’. Door in een roman het naziverleden te belichten, hoopt de auteur zijn lezers aan te zetten tot kritische reflectie op de hedendaagse wereldpolitiek.
Behalve naar de politieke geschiedenis verwijst de roman veelvuldig naar de literatuurgeschiedenis. De memoires van De Heer putten uit de traditie van kampverhalen en oorlogsgetuigenissen. In de roman wordt een voorbeeld aangehaald: het verslag van De Heers laatste dagen in Auschwitz volgt de verhaallijn van Primo Levi's Is dit een mens? uit 1947. Met zijn encyclopedische karakter, zijn aandacht voor de Tweede Wereldoorlog en het ontwikkelde wapentuig, en met de motieven eros en thanatos plaatst Omega minor zich ook in de traditie van de Amerikaanse auteur Thomas Pynchon, meer bepaald zijn roman Gravity's Rainbow (1973).
Een belangrijke referentie voor Omega minor is daarnaast Faust van Johann Wolfgang Goethe. De openingszin van het boek - ‘Im Anfang war die Tat’ - is een citaat uit dat werk (vers 1237). Hannah maakt geheime afspraken met de sovjetspionne Helen door in brieven verzen uit Faust te citeren. Vers 412 betekent ‘4/12: de afspraak is voor 12 april’. Ook enkele namen verwijzen naar Faust: Paul noemt zijn kat Mefista - een vrouwelijke variant van de naam van Goethes duivel, Mephistopheles - en de moeder van Goldfarb heet Margarete, zoals het meisje dat verleid wordt door Faust (Gretchen).
| |
| |
‘Margaretes gouden haar’ verwijst trouwens evenzeer naar het gedicht Todesfüge van Paul Celan.
Inhoudelijk resoneert het Faustmotief in het verlangen van natuurkundigen als Goldfarb en Donatella om het geheim van de materie en van het heelal te ontsluieren. In Honeckers verlangen naar een muur als ‘verdedigingswal’ tegen fascisme en kapitalisme weerklinkt het laatste grote project van Faust: met de hulp van Mephistopheles wil hij de zee indammen om van de kuststrook een vruchtbaar gebied te maken waar miljoenen mensen in vrijheid kunnen leven. In Omega minor is De Heer ‘de duivelskunstenaar’ die dit huzarenstuk moet klaren.
De roman bevat verder nog tal van literaire verwijzingen. De beschrijving van het atoomproject refereert aan ‘Het huwelijk’, een gedicht van Willem Elsschot, door te wijzen op ‘de praktische bezwaren’ die nog ‘tussen droom en daad’ staan. Elders wordt de Amerikaanse jazzmuziek met de woorden van Tachtiger Willem Kloos getypeerd als ‘de allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie’. De Heers intrede in de ondergrondse wereld van de Berlijnse verzetsgroep doet dan weer denken aan Dantes afdaling in de hel: ‘Laat alle hoop varen?’ vraagt De Heer, voor hij ‘van de eerste kring der vluchtelingen [afdaalt] naar de tweede’.
| |
Waarderingsgeschiedenis
De reacties op Omega minor liepen erg uiteen. Waar vooral de Vlaamse recensenten woorden van lof tekortkwamen voor het ambitieuze, encyclopedische en barokke karakter van de roman, vonden vooral Nederlandse critici dat de roman verzandt in kitsch en overdaad.
Aan Vlaamse zijde werd Omega minor verwelkomd als een mijlpaal in de Vlaamse literatuur. Herman Jacobs noemde Omega minor ‘de Grote Vlaamse Roman die de twintigste eeuw ons nog schuldig was’. Een boek dat zo ‘kosmopolitisch en encyclopedisch’ is, ontbrak nog in de Vlaamse letteren. Jacobs waardeert Verhaeghens poging om ‘heel de twintigste eeuw in één boek [te] stoppen’ en prees zowel de thematiek als de schrijfstijl van ‘deze indrukwekkende, weidse maar nergens wijdlopige, met groot panache geschreven roman’. De recensie is zonder meer een eerbetoon, dat eindigt met ‘een woord van erkentelijkheid’ voor de auteur.
Volgens Bert Bultinck is Omega minor een ‘evenement van een boek’, aangezien het ‘de eerste geslaagde encyclopedische roman van Vlaamse literatuur’ is. De grote verdienste van Verhaeghen is dat hij zich heeft durven meten met de meest
| |
| |
ambitieuze ‘Amerikaanse encyclopedisten’, zoals Thomas Pynchon en Richard Powers, en zo de Vlaamse roman op een internationaal niveau heeft gebracht. Maar ondanks zijn lof voor de stijl en de compositie van de roman had Bultinck ook enkele bescheiden punten van kritiek. Omega minor doet misschien net iets te veel aan Pynchons Gravity's Rainbow denken, het bevat behoorlijk wat clichés en sommige scènes zijn ‘zelfs voor een encyclopedische roman too much’.
Het oordeel van Jan Bettens was genuanceerd positief: hij prees het literaire talent, de bravoure en de eruditie waarvan de roman blijk geeft, maar waarschuwde voor ‘overdaad’ en ‘te nadrukkelijk intellectualisme’. De uitvoerige wetenschappelijke uiteenzettingen komen ‘de samenhang’ en ‘de leesbaarheid’ niet ten goede, maar de virtuoze en eclectische ‘explosie aan stijlen’, de diepgaande verwerking van de twintigste-eeuwse geschiedenis en de encyclopedische intertekstualiteit maken van Omega minor niettemin ‘een hoogstaand, origineel en intrigerend verhalenlabyrint’.
In Nederland was het enthousiasme veel minder groot. Arie Storm vond de roman ronduit ‘slaapverwekkend’: het boek slaagt er op geen enkel moment in ‘te ergeren, te frapperen, te emotioneren of te imponeren’. Niettemin ergerde Storm zich aan de manier waarop Verhaeghen ‘serieuze getuigenisverslagen van holocaustleed’ verweeft met kitscherige scènes en met een ‘doldraaiende plot’ die het verhaal een ‘James Bondachtige wending’ doet nemen. Daarnaast maakt Verhaeghen zich volgens de recensent schuldig aan ‘meligheid’, ‘opzichtige mooischrijverij’ en ‘woordbrakerige passages’.
Het oordeel van Kees 't Hart was genuanceerder dan dat van Storm maar in laatste instantie ook negatief. 't Hart merkt op dat Verhaeghen onophoudelijk de realistische illusie doorbreekt: in de roman worden voortdurend ‘het ongeloofwaardige’ en ‘de onechtheid’ van het verhaal geëxpliciteerd, zodat de lezer weet ‘dat het alleen maar literatuur is’. Verhaeghen hanteert een ‘gezwollen’ stijl die bol staat van ‘grote woorden’, ‘generaliserende beschrijvingen’ en ‘mooischrijverij’. Het resultaat is volgens 't Hart ‘geen literatuur maar kitsch’. De criticus had echter vooral moeite met de combinatie van kitschtechnieken en de thematiek van de Holocaust. Volgens 't Hart teert Verhaeghen op het kampleed om zijn verhaal ‘spannend’ te maken en wil hij ‘leed aantrekkelijk maken’. De recensent wees het boek dus af op morele gronden.
Ook in de literaire en letterkundige tijdschriften werd Omega minor besproken. Jeroen Theunissen analyseerde de roman grondig in het tijdschrift Yang. In Dietsche Warande & Belfort las Hugo Bousset de roman in het licht van de filosofie
| |
| |
van Peter Sloterdijk. Bart Vervaeck behandelde Omega minor in een artikel in Nederlandse Letterkunde over encyclopedische historische romans. Daarnaast verschenen besprekingen in Ons Erfdeel en in het jaarboek The Low Countries.
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Paul Verhaeghen, Omega minor, eerste druk, Amsterdam/Antwerpen 2004.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Jan Bettens, Omega minor. In: De Leeswolf, 1-4-2004. |
Bert Bultinck, De gulpende guirlande van de twintigste eeuw. In: De Morgen, 5-5-2004. |
Herman Jacobs, Miljarden laatste ogenblikken. In: De Standaard, 21-5-2004. |
Kees 't Hart, Auschwitz-kitsch. In: De Groene Amsterdammer, 14-8-2004. |
Karel Osstyn, De apocalyps volgens Paul Verhaeghen. In: Ons erfdeel, nr. 5, 2004, jrg. 47 p. 769-771. |
Jeroen Theunissen, Omega minor: de grens tussen epos en sensatie. In: Yang, nr. 4, 2004, jrg. 40, p. 637-651. |
Arie Storm, Een doldraaiende roman. In: Het Parool, 6-1-2005. |
Hugo Bousset, Een ballet van werveling en chaos: over Paul Verhaeghen en Peter Sloterdijk. In: Dietsche Warande & Belfort, nr. 1, 2006, jrg. 151, p. 155-167. |
Sven Vitse, Authenticity is fiction: the emergence of a new narrative in the works of Paul Verhaeghen. In: The Low Countries, 2008, jrg. 16, p. 152-159. |
Bart Vervaeck, Werken aan de toekomst: de historische roman van onze tijd. In: Nederlandse Letterkunde, nr. 1, 2009, jrg. 14, p. 20-48. |
lexicon van literaire werken 88
september 2010
|
|