| |
| |
| |
M. Vasalis
De vogel Phoenix
door Rudolf van de Perre
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De dichtbundel De vogel Phoenix van M. Vasalis, pseudoniem van Margaretha Leenmans (*1909 te Den Haag) verscheen oorspronkelijk in 1947 bij uitgeverij A.A.M. Stols te 's-Gravenhage. Vanaf de zesde druk werd hij ongewijzigd overgenomen in het fonds van G.A. van Oorschot te Amsterdam, waar er tot op heden omstreeks 30 000 exemplaren van verkocht werden. Op dit ogenblik loopt de twintigste druk. De bundel is ook opgenomen in de verzameluitgave van Vasalis' poëzie, Gedichten (1997).
De bundel ontstond voor een deel tijdens de oorlogsjaren, maar werd er niet door geïnspireerd. Alleen de aanvangsregel ‘Ik droomde in den oorlog, dat het oorlog was’ refereert even aan het oorlogsgebeuren en dan nog niet eens in een direct verband.
De vogel Phoenix, die inclusief het voorwerk en de inhoudsopgave 37 bladzijden beslaat, telt slechts 22 gedichten met afzonderlijke titels. Na de titelpagina bevindt zich de tekst: ‘Dicky 16 April 1942 - 10 Oktober 1943. He has out-soared the shadow of our night’, in feite een opdracht aan haar jonggestorven zoontje.
| |
Inhoud
De eerste drie gedichten, het tweeluik ‘Phoenix’ en ‘Kind’, staan - door de lege p. 10 ook letterlijk - los van de rest van de bundel. Zij zijn een soort hommage aan Dicky. In het eerste gedicht verhaalt Vasalis in een surrealistisch visioen hoe uit een neergedaald houten vliegtuig (‘een zieke ark’) de gewonde dieren (‘van elk soort een’) in de door haar opgesmukte kosmische tent een onderkomen zoeken. ‘Een grijze vogel met een blauwe kop’ zoekt bij haar bescherming en klemt zijn klauwtjes om haar vinger heen. De volgende ochtend zag zij hoe deze vinger zelf blauw geworden was: ‘en schreef een vers, terwijl de vogel brandde... / Toen keek hij om, of hij mee zeegnen wou.’
| |
| |
In het tweede gedicht schoot het heimwee in haar als een vogel naar omhoog. De vogel brandt niet meer, maar hij vliegt zingend op, terwijl zijzelf moet branden, dat wil zeggen zich met hem vereenzelvigen: ‘Haast niet, schreeuw niet van pijn, o hand, / Schrijf door totdat de vingren zijn verbrand.’
Naast dit symbolisch geladen tweeluik herinnert ook ‘Kind’ in etherische stemmingen nog aan het overleden jongetje dat, hoe smartelijk het verlies ook, toch iets nalaat van een heilzame en troostende loutering.
De volgende elf gedichten vormen geen cyclus. Toch horen ze enigszins thematisch samen, doordat zij zich bewegen rondom de levende menselijke relaties binnen de liefde en het gezin. De thematiek van het kind houdt nog een paar gedichten aan (‘Sprookje’, ‘Hij huilt,...’). De gevoelens van ongereptheid, die het kind wakker roept, draagt Vasalis nu over op de natuur. Zowel de lente als de herfst openbaart iets van een oorspronkelijke harmonie (‘April’, ‘Oktober’). In het idyllische ‘Appelboompjes’ vereenzelvigt de ikfiguur zich met de boompjes, die tijd en vergankelijkheid overstijgen, doordat ze zonder te bewegen toch bewegen en vruchten dragen.
Voller wordend met de dagen,
vastgegroeid in 't ogenblik,
bestemd, mijn zustertjes, - als ik -
te wortlen, rijpen en vrucht te dragen.
De ervaring van de tijd voert de ikfiguur echter terug naar de realiteit. Die overgang gebeurt via de identificatie met een sprookjesfiguur in ‘De kleine zeemeermin’. Ze confronteert de ik met de volwassene, in enge zin is dat de man, de geliefde, in ruimere zin ‘de ander’, de wereld. Het gedicht beeldt de tragiek en het verdriet uit die het besef van de onmogelijkheid tot volledig menselijk contact oproept. Nochtans zijn, zoals in het sprookje van H.C. Andersen, ‘zeemeermin’ en ‘prins’ aanwezig, maar er blijft de onzichtbare muur (in het sprookje symbolisch aangeduid door het verlies van de spraak), die tussen de ‘ik’ en de ‘hij’ bestaat, hoewel de ik bereid is tot totale overgave.
Dat blijkt uit de daaropvolgende ‘liefdesgedichten’: ‘Zomer’, ‘Ra’, ‘De kaarsen brandden...’, ‘Wachten in de ochtend’ en ‘Visioen’. Ze openbaren echter op smartelijke wijze eveneens, zowel in het visionaire als in de banale, alledaagse realiteit, de onmacht om door te dringen tot elkaars ‘diepste leven’, omdat ‘de ander’ de verdeeldheid van alle verschijnselen weerspiegelt.
Toch geeft Vasalis niet toe aan een gevoel van defaitisme. Via de persoonlijke relatie ontdekt ze dat de tegenstrijdighe- | |
| |
den niet alleen deel uitmaken van de eigen, beperkte wereld, maar ook van het kosmische gebeuren. In de laatste gedichten van de bundel onderneemt ze enerzijds een poging om naar de oorzaken van de scheiding te zoeken. Van de andere kant verschaft ze haar verlangen naar oorspronkelijke harmonie een concrete gedaante en een nieuwe dimensie, bijvoorbeeld in ‘Cannes’ en ‘Daphne’. Is het niet vermetel die droom te blijven voeden, vraagt ze zich af.
Als zij in ‘Diep van mijzelf...’ opnieuw geconfronteerd wordt met de nuchtere realiteit, vindt ze daar niets van terug:
Waar bleef de hemelse muziek,
de eenheid in het aardse zingen.
Ik hoor alleen, dat alles lijdt,
ziek van de veelheid van de dingen,
van hun volstrekte eenzaamheid.
‘Tussen de lege kamer...’ en ‘Wat moet ik doen...’, gedichten met een meer uitgesproken belijdeniskarakter, beelden nogmaals haar ambivalente situatie uit. Op aarde (‘deze wildernis van pijn’) kan ze niet leven, in de hemel kan ze niet ademen, omwille van ‘die al te zuivere luchten’. Zij vermoedt het mysterie achter de dingen, maar als mens voelt ze zich tevens te ‘verward, te warm, te klein’, om de ‘grote waarheden’ onder ogen te zien. Het enig alternatief in ‘Nu word ik nooit meer radeloos,...’ blijkt het verlangen naar de dood te zijn, naar ‘de oude wateren der rust’.
In het voorlaatste gedicht, ‘Misthoorn in de herfst’, balt ze het menselijk klagen uit de diepten der eeuwen nog één keer samen, omdat er op de vragen die het bestaan oproept geen direct antwoord is, laat staan gegeven kan worden. De oorspronkelijke harmonie is verbroken, de dingen vallen in veelheid uiteen en botsen tegen elkaar in talloze tegenstrijdigheden.
Er is geen antwoord in de tegenstrijdigheden
- en van dit antwoord heeft de stem mij zó doordrongen,
vanaf mijn kindsheid heeft hij het gezongen
en dat is al zo lang geleden...
Onmiddellijk daarop volgt het laatste gedicht, ‘Avond aan zee’, dat de bundel, ondanks alles, met een positieve klank besluit. De avond brengt sereniteit en zij ziet de zee als hèt symbool van de verloren eenheid, van de samenhang der verschijnselen, die paradoxaal genoeg alle veelheid overbrugt (‘eenheid uit zoveel tegendelen’), haar een haast bovenmenselijk vertrouwen schenkt en de rust aanbiedt die ze nergens anders kan verwerven.
| |
| |
| |
Interpretatie
Titel
De titel verwijst in de eerste plaats naar de mythische vogel, die zich om de vijf eeuwen op een nest van geurige kruiden verbrandde en dan uit zijn as verrees. In de twee openingsgedichten schrijft Vasalis nadrukkelijk naar deze symboliek toe. De vogel met de blauwe kop is in de eerste plaats symbool van haar dode kind, dat haar de kracht geeft om haar verdriet te verwoorden, wat een heilzame invloed heeft. In ruimere zin is de vogel symbool van de dichterlijke inspiratie. Zelf beleefde ervaringen herleven in het gedicht. De inspirerende kracht wordt aangeduid door het blauw van de vogel, dat op haar vinger overgaat. Die symboliek wordt nog verduidelijkt in het tweede gedicht, waarin de hereniging met het gestorven kind van haar verruimd wordt tot de vereniging met het gestorven kind in haar, dat weer tot leven moet komen als symbool van de creativiteit. Beide gedichten zijn, volgens A. Donker in Critisch bulletin, ‘tevens een voorbeeld van de verhouding van ervaring en kunst, van leven en schepping, zij doen zien hoe de dichter in zijn opstijgende verbeelding de levenservaringen achter zich latend, [...] de betekenis dier levensondervindingen onvergetelijk verdiept en vergroot en ze voor tallozen toegankelijk maakt die overigens buiten die ervaringen zelf stonden’.
| |
Thematiek
De thematiek van Vasalis is ingegeven door haar houding in en tegenover de werkelijkheid. Haar poëzie is immers een poging tot plaatsbepaling, vanuit een sterk besef van verlies, het verlies van wat ‘het verloren paradijs’ wordt genoemd. De werkelijkheid die de mens omringt, is zijn natuurlijk leefklimaat. Voor Vasalis heeft dit van begin af aan een kosmische allure. Haar milieu is de natuur: planten, bomen, dieren, de zee. Er zijn geen ‘stadsgezichten’ te bespeuren en ook de menselijke aanwezigheid is eerder schaars.
De natuur weerspiegelt eveneens, zoals alles wat leeft, het gebrek aan samenhang, verval en dood, maar ze herstelt zichzelf in ‘onbewustheid’. De mens maakt deel uit van het kosmische geheel. Hij is echter het enige wezen dat de oorspronkelijke toestand ‘geweten’ heeft. Hij heeft dus een geweten. Dat is tegelijk zijn sterkte en zijn zwakte. Hij ervaart de tegenstrijdigheden van het bestaan als een dramatisch gebeuren, doordat hij zich bevindt voor de keuze tussen een zich overgeven aan een spontane, natuurlijke vitaliteit, een zich inschakelen in een soort primitief verband, ofwel het bewandelen van de weg der mensen, dat is de weg van de beschaving, de cultuur. Die keuze vormt een dilemma: het eerste is utopisch, het tweede maakt hem bewust van de tegenstrijdigheden, vervreemdt hem van de realiteit en verhindert communicatie. Het overlaadt hem
| |
| |
met een gevoel van angst, onzekerheid en eenzaamheid, dat vaak tot wanhoop leidt. Vasalis verzet zich daartegen en gaat, via haar poëzie, op zoek naar een zinvol antwoord.
| |
Opbouw / Stijl
Vasalis vertrekt niet vanuit een doordachte structuur. Zij laat zich in de opbouw van haar bundels leiden door haar innerlijke ontwikkelingsgang en schakelt op die wijze een aantal ‘losse’ gedichten aan elkaar. In De vogel Phoenix kan hoogstens een groepering worden opgemerkt: de eerste drie gedichten, geïsoleerd van de andere, vormen een soort proloog. Verder horen bepaalde gedichten bij elkaar door hun thematische samenhang.
Ook wat de vorm betreft laat Vasalis ‘ruimte voor de chaos’ binnen de orde. Zij maakt wel gebruik van rijm (af en toe), strofenbouw, leestekens en andere ingrediënten uit de klassieke poëtica, maar ongedwongen, vrij en spontaan als de dichterlijke impulsen zelf, waarvan ze zegt dat ze in hun diepste wezen niet te achterhalen zijn.
| |
Thematiek
Uiterlijk spitst De vogel Phoenix zich toe op een beperkte ervaringswereld binnen de grenzen van het leven met degenen die haar het meest naast staan: kind en man. Met het kind is communicatie mogelijk, omdat het iets bewaard heeft van de zuiverheid van het paradijs. Ook de natuur brengt haar in een sfeer van tijdeloosheid, die haar aan de dagelijkse realiteit onttrekt.
Juist de tijd blijft echter de onverbiddelijke scherprechter, die haar in ‘De kleine zeemeermin’ - een scharnier- en sleutelgedicht - paradoxaal genoeg op een ‘onwerkelijke’ wijze opnieuw confronteert met de schrijnende realiteit: fundamentele eenzaamheid. De oorzaken van desintegratie ontdekt ze in de vervreemding van het echte leven en in het gebrek aan samenhang tussen al het geschapene.
Zoals in de antieke tragedie echter ligt in de ondergang van de held - hier het lyrische subject - tevens de kiem van de heropstanding. In haar tussenpositie tussen hemel en aarde ondergaat Vasalis de huiver voor het numineuze, voor het mysterie achter de dingen en krijgt haar wereldbeeld een religieuze, zij het niet dogmatische dimensie. De veelheid en de tegenstrijdigheden èn de individuele eenzaamheid worden door een hogere eenheid overkoepeld, zoals in de laatste twee versregels van de bundel tot uitdrukking komt:
Ik zag voor 't eerst weer naar de hemel:
hoe die zich rustende verhief.
| |
Poëtica
Ofschoon Vasalis in en door haar gedichten tot dit inzicht komt, idealiseert ze de kunst, in casu de poëzie, niet. Zij ziet de
| |
| |
dichter niet als een soort geroepene, een boodschapper of een profeet. In haar interview van 1947 met P.H. Ritter jr. verklaarde ze reeds: ‘De kunst ontstaat niet uit een persoonlijke droom, maar uit de geheimzinnige werkelijkheid. Men doet heel verkeerd door de onderscheiding te maken tussen het leven van de kunst en het gewone leven, of tussen kunstenaar en gewoon mens. De gewone mensen leven het leven met dezelfde gevoelens als de kunstenaar. Het enig verschil is dat de kunstenaar die gevoelens weet duidelijk te maken.’
En in haar dankwoord bij de toekenning van de culturele prijs van de provincie Groningen in 1963 preciseerde ze dit als volgt: ‘Als ik voor mezelf naga wat dichters onderscheidt van andere mensen, is het vrij eenvoudig: een vroeg beginnende en niet-aflatende prae-occupatie met de taal.’
De opvatting dat poëzie te maken heeft met het taalproces, heeft haar altijd geboeid en geleid. Ze heeft die opvatting ook verhuld of onverhuld uitgebeeld in een drietal elders gepubliceerde poëticale gedichten: ‘Paard gezien bij Circus Straszburger’, ‘Aan het vers’ en ‘Alleen’. Ze is er van overtuigd dat een vers, anders dan proza, ‘niet door zijn inhoud maar door zijn structuur een middel van communicatie’ is. Een gedicht voltooit zichzelf, leidt veel meer een eigen bestaan. Dat betekent ook niet dat poëzie aan de inhoud een grotere diepzinnigheid verleent, wel een sterkere condensatie. De vorm op zich is een gedeelte van de inhoud en wordt mede bepaald door woord, klank, ritme en interne samenhang. Van essentieel belang is, het evenwicht van de taalzuiverheid te bereiken, die de ‘geheimzinnigheid’ van het bestaan, de strook tussen het bewuste en onbewuste, op een verstaanbare wijze ont-dekt, echter zonder daarmee een antwoord op de bestaansvragen te geven.
| |
Context
Met Parken en woestijnen (1940) en Vergezichten en gezichten (1954) vormt De vogel Phoenix in feite een onlosmakelijke eenheid, waarmee Vasalis' dichterlijke oeuvre (een honderdtal gedichten in totaal) ook is voltooid. In haar eerste bundel is de innerlijke verscheurdheid het grootst en opteert ze in een aantal gedichten nog voor een vitale uitlevingsdrift, die haar echter onbevredigd achterlaat. Via het louteringsproces dat ze ook in de natuur ontwaart, leert ze als mens eveneens de dood op een zinvolle wijze in het leven te integreren. Op die manier ligt de weg naar innerlijke bevrijding open.
In De vogel Phoenix komt er een verdieping van deze thematiek en richt Vasalis haar aandacht meer op de meest nabije
| |
| |
werkelijkheid. Die neemt het gevoel van onmacht en ‘verdeeldheid’ evenmin weg. Op het einde openen zich een paar religieuze perspectieven. In het beeld van de zee, symbool van de allesoverkoepelende eenheid, vindt ze iets van de oorspronkelijke, verloren harmonie terug. In Vergezichten en gezichten zal haar levensfilosofie uitmonden in een humane, aardse boodschap van geloof in de liefde voor alles en allen, die voor de mens een verzoening met het bestaan inhoudt.
| |
Waarderingsgeschiedenis
Nog voordat Vasalis' eerste bundel verschenen was en haar ware identiteit bekend raakte, werd ze door gerenommeerde critici als M. ter Braak, E. du Perron en V. van Vriesland opgemerkt en erkend als een ongewoon talent. Na de publicatie van Parken en woestijnen werd hun oordeel door alle leidende critici, op M. Nijhoff na, bevestigd. Zij loofden haar vermogen om haar complexe ervaringswereld op te roepen in een wonderlijk samengaan van diepte en toegankelijkheid. De vogel Phoenix genoot dezelfde waardering. Aan de bundel werd door een bonte verzameling critici en essayisten aandacht geschonken. Zij schreven hem een grotere menselijke rijpheid toe.
Hoewel in de bundel geen spoor van de politieke realiteit aanwezig is, was A. Morriën toch van oordeel: ‘er is onder de jongere dichters misschien geen andere figuur die ons zozeer de indruk schenkt “op de hoogte des tijds” te zijn, dat wil zeggen een levensgevoel onder woorden te brengen dat men zonder aarzeling “modern” kan noemen, hoezeer het dan ook door de eigen aard, een vrouwelijke instelling ten opzichte van het leven en persoonlijke ervaringen wordt gekleurd.’ D.A.M. Binnendijk van zijn kant verklaarde: ‘Een dichterschap, dat zozeer wortelt in de eigen psychische structuur en zo weinig aan de literaire cultuur ontleent, zo uitsluitend samenhangt met een persoonlijke gewaarwordingswijze en bij geen enkele traditie in dezen aanknoopt, bezit als vanzelf een grote natuurlijke oorspronkelijkheid.’ Meteen was Vasalis een vaste waarde in het landschap van de Nederlandse poëzie.
Dat oordeel veranderde ten dele met de intrede van de Vijftigers. Hun woordvoerder P. Rodenko vond dat haar poëzie, samen met die van E. Hoornik en G. den Brabander, ‘tot een definitief afgesloten tijdperk’ behoorde. Later zou hij dat oordeel gedeeltelijk herzien. Anderen als J. Elburg, H. de Vries en W.F. Hermans (polemisch) bleven afwijzend staan tegenover haar poëzie. Juist in die periode van ‘tegenwind’ begonnen de eerste overzichtelijke syntheses van haar werk te verschijnen,
| |
| |
die het op zijn intrinsieke waarde trachtten te evalueren. Sindsdien is er een onafgebroken belangstelling voor haar werk gegroeid, die niet alleen resulteerde in verschillende benaderingswijzen van haar poëzie en de analyses van een aantal afzonderlijke gedichten, maar ook in het toekennen van de Constantijn Huygensprijs (1974) en de P.C. Hooftprijs (1983), zovele jaren nadat haar dichtwerk voltooid was. En dat haar poëzie blijvend gelezen en gewaardeerd wordt, daarvan getuigt het ongewone aantal, niet ophoudende herdrukken.
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
M. Vasalis, De vogel Phoenix. Amsterdam z.j.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Een aantal van de hier te noemen bijdragen werden opgenomen in: Ik heb mezelf nog van geen ding bevrijd. Beschouwingen over het werk van M. Vasalis, samengesteld door Dirk Kroon. 's-Gravenhage 1983. |
P.H. (Ritter) jr., In gesprek met Vasalis. In: Het boek van nu, nr. 3, november 1947, jrg. 1, p. 30-40. |
W.L.M.E. van Leeuwen, M. Vasalis: een bedroefd ‘zondagskind’. In: Hengelo's dagblad, 13-11-1947. |
C.J. Kelk, De vogel Phoenix. In: De groene Amsterdammer, 15-11-1947. |
Jos Panhuijsen, Hartstocht en bezinning. Verzen van M. Vasalis. In: Het Binnenhof, 15-11-1947. |
Jos Panhuijsen, De weg naar de werkelijkheid. Een dichtbundel van M. Vasalis. In: De Gelderlander, 15-11-1947. |
S. Vestdijk, De vogel Phoenix, een nieuwe bundel gedichten van Vasalis. Poëtische bezieling in klare intelligentie. In: Het parool, 22-11-1947. |
D.A.M. Binnendijk, Het gevleugelde bloed. In: NRC, 29-11-1947. Ook in: D.A.M. Binnendijk, Randschrift. Verzamelde critische beschouwingen. Amsterdam 1951, p. 117-119. |
Victor E. van Vriesland, M. Vasalis. Der natueren bloeme. In: Vrij Nederland, 29-11-1947. Ook in: Victor E. van Vriesland, Onderzoek en vertoog. Verzameld critisch en essayistisch proza 2. Amsterdam 1958, p. 462-467. |
Pierre H. Dubois, Twee realiteiten. Poëzie van M. Vasalis en Leo Vroman. In: Spectator, 5-12-1947 (partim). |
M. Mok, Triomf der persoonlijkheid. M. Vasalis' nieuwe verzenbundel De vogel Phoenix. In: Algemeen handelsblad, 10-1-1948. |
C.J.E. Dinaux, Literaire kanttekeningen. M. Vasalis, De vogel Phoenix. In: Haarlems dagblad, 24-1-1948. |
Anthonie Donker, Het weerlicht der vrouwelijkheid. In: Critisch bulletin, nr. 1, januari 1948, jrg. 15, p. 8-18. |
Anthonie Donker, De phoenix der poëzie. In: Het vrije volk, 14-2-1948. |
M.H., Gedichten van M. Vasalis. In: Het volk, 14-2-1948. |
Karel Meeuwesse, Nieuwe gedichten van M. Vasalis. In: De nieuwe eeuw, 21-2-1948. |
Gerard Diels, Het kritieke criterium der kritiek (over o.a. M. Vasalis, De vogel Phoenix). In: Het woord, nr. 1, lente 1948, jrg. 3, p. 121-130. |
[An.], Vasalis of: de dubbelzinnigheid van onze aardse staat. In: Tijd en taak, 13-3-1948. |
C. Bittremieux, Visioenen en mythen. Poëzie van M. Vasalis en A. Roland Holst. In: De nieuwe gids, 20-3-1948 (partim). |
F. Bordewijk, Groot dichtwerk van kleine omvang. In: Utrechts nieuwsblad, 17-4-1948. Ook in: F. Bordewijk, Kritische proza. Bijeengebracht door Dirk Kroon, 's-Gravenhage 1982, p. 63-64. |
| |
| |
J.C. Brandt Corstius, Vijf dichters en het herwonnen leven (o.a. Vasalis). In: Nieuw Utrechts dagblad, 12-11-1948 (partim). |
A. Morriën, Kroniek van de poëzie. De geheimzinnigheid van het gewone. In: Criterium, 1948, p. 23-31. |
Paul Rodenko, Poëziekroniek. In: Podium, nr. 6, juni 1950, jrg. 6, p. 368-386. Onder de titel ‘Aan de weg van een “nieuwe poëzie”’ ook in: Paul Rodenko, Over Hans Lodeizen. Tussen de regels. De sprong van Münchhausen. Op het twijgje van indigestie. Verzamelde essays en kritieken 1. Bezorgd door Koen Hilberdink. Amsterdam 1991, p. 91-105, i.h.b. p. 92. |
[An.], Het gedicht van de week. M. Vasalis, ‘Diep van mijzelf’. In: Rotterdams nieuwsblad, 9-1-1960. |
J. Sperna Weiland, Dogmatische verkenningen. Werkelijkheid. In: Wending, nr. 1, maart 1965, jrg. 20, p. 5-12 (n.a.v. het gedicht ‘Cannes’). |
Th. Govaart, Vijf herfstgedichten (o.a. ‘October’). In: Streven, nr. 1, oktober 1967, jrg. 21, p. 64-70 (partim). Ook in: Th. Govaart, Lezen en leven. Vingerwijzingen en handreikingen. Utrecht 1967, p. 11-22. |
J. Boets, M. Vasalis, ‘Appelboompjes’. In: J. Boets, Gedichten om in te wonen. Lier 1967, p. 124-127. |
Lieve Scheer, Bloesemweelde en daarna... bij M. Vasalis. In: Streven, nr. 7, april 1979, jrg. 32, p. 611-616 (over het gedicht ‘Appelboompjes’). |
Rudolf van de Perre, M. Vasalis. Nijmegen/Brugge 1980, p. 42-64. |
Rudolf van de Perre, M. Vasalis: De kleine zeemeermin. In: Handen, nr. 2, 1985, jrg. 2, p. 7-11. |
lexicon van literaire werken 36
november 1997
|
|