| |
| |
| |
M. Vasalis
Vergezichten en gezichten
door Rudolf van de Perre
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De dichtbundel Vergezichten en gezichten van M. Vasalis, pseudoniem van Margaretha Leenmans (*1909 te Den Haag) verscheen in 1954 bij uitgeverij G.A. van Oorschot te Amsterdam. Op dit ogenblik loopt de 22ste druk, hoewel de uitgave hiervan geen melding maakt. Tot op heden werden er circa 52 000 exemplaren van verkocht. De bundel werd ook opgenomen in de verzamelbundel van Vasalis' poëtische werk, die in 1997 onder de titel Gedichten verscheen.
Vergezichten en gezichten verscheen zeven jaar na De vogel Phoenix en is tevens de lijvigste van de drie bundels die M. Vasalis publiceerde. Inclusief het voorwerk en de inhoudelijke opgave beslaat de bundel 73 bladzijden: 58 gedichten in totaal, meer dan in haar twee vorige bundels samen. In tegenstelling tot die bundels, dragen enkele gedichten geen afzonderlijke titel en is er ook een aantal korte gedichten opgenomen. Voor het eerst komt er in haar poëzie een cyclus voor: ‘Fragmenten (i-v)’, de enige in haar werk. De bundel bevat geen opdracht en maakt evenmin gebruik van een motto.
| |
Inhoud
De grondthematiek - de ervaring van de verbroken eenheid van de dingen -, die in De vogel Phoenix werd uitgewerkt, bepaalt inhoudelijk ook Vergezichten en gezichten. Ze wordt tevens geleidelijk aangevuld met de problematiek van het ouder worden. Omdat het hoofdthema zich over de gehele bundel verspreidt in contrapuntische variaties zijn, om herhaling te vermijden, de gedichten voor deze bespreking in een inhoudelijke samenhang gegroepeerd.
De ouverture van de bundel, ‘Aan een boom in het Vondelpark’, laat onmiddellijk het hoofdthema van de verbroken harmonie weerklinken. Het zien van een omgehakte boom in het park nabij haar woning, roept in de dichter de tragiek op van het menselijke lot. Ze ervaart deze eveneens in de aanblik van
| |
| |
een afgevallen blad, een door bijen verlaten braamstruik, op een ‘Wandeling in de herfst’, of in de per seizoen wisselende verschijning van ‘Landschappen’. Zij hoort de wanhoop in de wind en ziet ze in de bladeren: de grondtoon van de muziek die de schepping doorruist en waarvan ze als mens in staat is slechts een beperkt gedeelte te kennen, omdat ze binnen de eigen begrensdheid gevangen zit, zoals in ‘Kennen’:
Ik voel de oude wanhoop van het instrument,
dat tot het uiterste gedreven
niets dan zijn eigen grens herkent.
Daarnaast wordt het hoofdthema (zowel het aanvoelen van het gemis, de verdeeldheid, als het verlangen naar herstelde eenheid) inhoudelijk ook getoetst aan de ervaring van het tekort in de intermenselijke relaties, in het bijzonder in de liefde, bijvoorbeeld in ‘Soms’, ‘Het afscheid’, ‘De winter...’, ‘Als je een landschap was...’, ‘Aan het verre lief’, ‘Mijn hart’ en ‘Avonduur’.
De liefdesbeleving voert de dichter terug naar de tijd die de desintegratie in de hand werkt. In die optiek treden neventhema's als het ouder worden en de dood mede op de voorgrond. Het ouder worden constateert en ervaart ze zowel bij zichzelf als bij de medemens(en), bijvoorbeeld in ‘De oude mannen’, ‘Omgekeerd paradijsje’, ‘Eb’, ‘Oud’. Het verlangen naar de dood, naar de absolute rust en stilte, is nu geen uitdagend spel meer met de dood, zoals in haar bundel Parken en woestijnen, maar eerder de logische gevolgtrekking van haar menselijke situatie: ‘Vuur’, ‘Ik droom’, ‘Skelet’ en ‘Scheepje varen’.
Ofschoon er nog een paar keer een poging tot ontsnapping ondernomen wordt en de drang naar ongeremde vrijheid even opduikt (‘Confetti’, ‘Ontvoering’), blijft dit beperkt tot haar droomwereld en is het verdriet het dominerende gevoel, zoals op sublieme wijze is uitgedrukt in het vaak geciteerde vers uit ‘Sotto Voce’:
Zoveel soorten van verdriet,
Maar één, het afstand doen en scheiden.
En niet het snijden doet zo'n pijn,
maar het afgesneden zijn.
De balans kan echter even vlug omslaan. De verschijning van een duif (‘Duif’) na een onweer is voor de dichter niet altijd de aanduiding van een nieuwe dageraad, van een nieuwe harmonie, maar ook van een innerlijke metamorfose. Het zwaartepunt van Vergezichten en gezichten ligt in feite niet in de vast- | |
| |
stelling van de verbroken harmonie, doch eerder in het verlangen naar samenhang. Alleen de aanblik van de (stille) geliefde al kan de dichter soms het gevoel geven dat volmaaktheid en schoonheid buiten haar bestaan: ‘Soms’, ‘in de oudste lagen’, ‘Je gezicht’. Dezelfde ervaring ondergaat ze eveneens waneer zij haar kind voedt, in ‘Streng en aanbiddend...’, of bij de ‘Thuiskomst van de kinderen’. Iets van de oorspronkelijke harmonie vindt ze ook terug in bepaalde natuurfenomenen: ‘Ster’, ‘Waterkant’, ‘Vroeger’, ‘Aan een boom’, ‘Nacht’.
De geborgenheid in samenhang krijgt het duidelijkst gestalte in de figuur van de Moeder, die ze vergelijkt met de zee, de Grote Moeder, die haar kinderen, ‘de kleine vogels’, in hun onrust veiligheid en zekerheid schenkt en ze voorgoed opneemt (‘Moeder’). De cyclus ‘Fragmenten’ sluit daarbij aan en is tegelijk de aanloop tot de finale van de bundel. Op een anekdotisch-verhalend stramien laat ze een vrouw een zwerftocht maken langs het verlaten strand, die uitgroeit tot het beeld van een innerlijke zoektocht. Deze maakt de balans op van een leven dat gevoed werd door de onoplosbare tweespalt tussen droom en werkelijkheid en wijst haar de weg om de wanhoop van het leven op een zinvolle wijze te overwinnen.
Is een op het eerste gezicht contradictoire ‘hoopvolle berusting’ in het menselijk lot de enige oplossing en bevrijding? De drie slotgedichten schijnen daarop te wijzen en weerklinken als de finale van een symfonie. In ‘Zachter’ ziet de dichter het strand als haar vaderland. Daar droomt ze zich een hoge, weelderige boom, waarin vogels, náár elkaar luisterend, vóór elkaar zouden zingen. ‘Herfst’ is doorhuiverd van een stroom van geluk, het geluk van het inzicht, van de levensaanvaarding. De dichter heeft afstand leren doen van alle overtolligheden en de tegenstrijdigheden als inherent aan het bestaan aanvaard:
Zo, aan de rand van het nog niet en niet meer zijn
en van het tomeloze leven,
voel ik voor 't eerst in zijn volledigheid
en aan den lijve, het vol-ledig zijn:
een orde, waarin ruimte voor de chaos is,
en voel de vrijheid van een grote liefde,
die plaats voor wanhoop laat en twijfel en gemis.
Het visionaire gedicht ‘Uittocht’ tenslotte kan gezien worden als een epiloog. Op allegorische wijze vergelijkt de dichter zichzelf en haar relatie tot de wereld met een burcht, die gesloopt wordt om een nieuwe op te bouwen. Ze blijft alleen achter, maar het tot gruis verwerkte verleden kan de aanloop vormen tot een nieuw begin.
| |
| |
| |
Interpretatie
Titel
De titel van deze bundel houdt verband met poëtica van Vasalis. Met ‘gezichten’ bedoelt zij de dingen (mensen, dieren, de natuur), die zij in haar dagelijkse realiteit ontwaart. Door het aanwenden van associaties en metaforen worden deze ‘gezichten’ opgetild tot ‘vergezichten’, tot symbolen van een ruimere en grootsere levenssfeer en geven ze aan die dingen een nieuwe, vaker mythische dimensie.
| |
Thematiek
Zoals reeds is aangestipt, is de hoofdthematiek dezelfde als in Vasalis' twee vorige bundels, maar wordt ze verder uitgezuiverd en verdiept. Het grondmotief blijft de ervaring van de verbroken eenheid der dingen, die de dichter aan den lijve voelt in de liefde, de natuur en de beleving van de tijd. Daartegenover plaatst ze - niet na elkaar, maar door elkaar vervlochten - het verlangen naar harmonie en samenhang, dat ze eveneens in de liefde (voor de man, het kind) projecteert en in de kosmische eenwording, met als exponent de zee. In hoeverre kan of mag ze de lokroep van de zee volgen? In hoeverre kan of mag ze de uitnodiging van de vogel Phoenix beantwoorden? Totdusver had ze alleen onmacht tegenover de werkelijkheid gevoeld. De ambivalentie van het leven had haar telkens weer tussen hoop en wanhoop geplaatst.
Dat het verlies van de paradijselijke gelukstoestand tot verdriet leidt, ligt voor de hand. In de uitbeelding van dit verdriet om het verlies wordt de droom van een mogelijk herstel nooit geheel opgeheven. In de projectie van de droom zelf zit in de kern steeds de onmogelijkheid tot realisatie ervan vervat. Het verlies wordt verzacht, de droom wordt ontkracht. De momenten van verrukking en hoop, die er anderzijds ook zijn, bloeien naar het einde toe zelfs open tot de vreugde om het verworven levensinzicht en de veroverde plaats in de werkelijkheid.
De visie van Vasalis mondt tenslotte uit in het geloof in de liefde voor alles en allen, een mooie, zuiver humane boodschap, die haar verzoent met het bestaan, doordat ze op een vernieuwde basis het laatste gedeelte van de levensweg aan kan vatten. De vogel Phoenix kan herrijzen in een reëler perspectief. De ‘vergezichten’ zijn ‘gezichten’ geworden. Het slotvers van de bundel ‘Kom! Lopende op blote voeten...’ heeft de waarde van een uitnodiging. Het klinkt als de belofte van een voorjaar. Het doet denken aan een kind dat op blote voeten door het prille gras loopt, hoopvol en toch kwetsbaar.
| |
Opbouw/Stijl
Vergezichten en gezichten wordt niet gedragen door een uitgebalanceerde structuur. De bundel heeft eerder iets van een symfonie, waarin het hoofdmotief in wisselende variaties her- | |
| |
nomen en geïntensiveerd wordt en met neventhema's wordt aangevuld. Dat enkele gedichten geen afzonderlijke titel dragen, is te verklaren door het feit dat de concrete anekdotiek in Vasalis' werk meer en meer de plaats ruimt voor een verhoogd belijdeniskarakter. Van de andere kant is de symboolwaarde toegenomen, heeft haar taal - getuige het groeiend aantal vrij korte gedichten - aan concentratie en spankracht gewonnen en krijgt het ritme een nog sterker accent.
| |
Poëtica
Volgens Vasalis is een vers, anders dan proza, ‘niet door zijn inhoud maar door zijn structuur een middel van communicatie’. Een gedicht voltooit zichzelf, leidt een eigen bestaan. De vorm op zich is een gedeelte van de inhoud en wordt mede bepaald door woord, klank, ritme en interne samenhang. Van essentieel belang is, het evenwicht van de taalzuiverheid te bereiken, die van de ‘geheimzinnigheid’ van het bestaan een glimp te zien geeft.
Deze poëticale opvatting, die is toegelicht in de bespreking van de bundel De vogel Phoenix, geldt voor Vasalis' gehele werk en dus ook voor Vergezichten en gezichten. Ze kan ze echter aangevuld worden met een paar concrete voorbeelden, omdat uitgerekend in Vergezichten en gezichten Vasalis' poëticale gedichten voorkomen. ‘Paard gezien bij Circus Straszburger’ bevat een diepzinnige allegorie van het dichterschap. Met Hans en Floortje bezoekt de dichter een circus en ze wordt er gefascineerd door een prachtig zwart paard. Onmiddellijk verliest het paard zijn concrete gestalte, wordt het ontdaan van zijn reële elementen en openbaart het de mysterieuze lagen van de werkelijkheid: ‘bereden door een droom’, ‘waarvandaan, waarheen gelopen’, ‘met hoeven die de hemel raakten’, ‘even plotseling verdwenen...’ Vanuit Vasalis' zin voor mythologisering en haar hang naar het visionaire, is het niet moeilijk in dit paard Pegasus te zien, het gevleugeld paard van de dichters uit de Griekse mythologie.
In ruimere zin wordt het paard symbool van de poëzie zelf, die door haar ongewone taalbenadering aan de werkelijkheid een andere kleur geeft, ze openrukt in haar elkaar aanvullende tegenstellingen (vergelijk Vasalis' grondthematiek), ze tegelijk reëel en irreëel maakt. Het gedicht is trouwens zelf gebouwd op tegenstellingen: koude, regen en duisternis buiten, warmte, luister en licht binnen. Het gedicht lijkt te suggereren hoe de tegenstellingen tussen werkelijkheid en droom overbrugd worden in het woord. In haar ‘Mislukte toespraak voor de adspirant-abonné's van Libertinage’ van 1951 verklaarde Vasalis: ‘Wat beelden en gebeurtenissen in een droom zijn, zijn woorden en strophen in een gedicht. In een droom kan een enkel gedicht of gebaar gebieden oproepen, die vele windstreken en
| |
| |
tijdvakken uit elkaar liggen, maar door één sentiment verbonden zijn, en eenzelfde condensatie kan men in een vers vinden.’
Het komt er voor de dichter op aan een evenwicht te vinden tussen, naar ze zegt, het stamelen van onrijpe of onherkenbare woorden en het overduidelijk spreken in een taal die niets meer verhult. Die problematiek heeft ze uitgebeeld in ‘Aan een vers’, dat nog eens aanduidt hoe de dichter alleen in een moment van evenwicht, van innerlijke eenheid, de chaos met het woord te lijf kan.
Dat woord roept op, vertegenwoordigt en herschept een realiteit die er altijd geweest is, er altijd zal zijn, en door de lezer, de medemens-lotgenoot, soms herkend wordt. Het woord onthult, lost niets op en maakt de dichter nog sterker bewust van zijn menselijke onvolmaaktheid en onvolkomenheden: ‘Want woorden woorden woorden toovren niet’ (‘Alleen’).
| |
Context
Zoals reeds in de bespreking van De vogel Phoenix is aangetoond, vormt het werk van Vasalis één geheel en is Vergezichten en gezichten het sluitstuk van een dichterlijke trilogie. Door het feit dat haar innerlijke crisis tot een katharsis gekomen is en zij haar plaats in het bestaan nu zinvol weet in te vullen, staat ze klaar om haar menselijke taak opnieuw en anders op zich te nemen. Haar poëzie is van dat innerlijke avontuur de weergave en in die optiek lijkt haar poëtische oeuvre dan ook voltooid.
Nochtans zagen bepaalde critici het slotvers ‘Kom! Lopende op blote voeten...’ als de aanloop tot een vernieuwde creativiteit. Anthonie Donker bijvoorbeeld schreef: ‘De aandrift, de waarachtigheid en de onmiddellijkheid van dit dichterschap zijn er groot genoeg voor om ook deze zwaarste opgave in haar komende gedichten te volbrengen.’ Op een zeldzame uitzondering na, publiceerde Vasalis echter geen gedichten meer. Ze hield zich bovendien ver buiten het literaire leven. Het woord als katalysator had voor haar blijkbaar zijn functie vervuld.
| |
Waarderingsgeschiedenis
Evenals aan haar twee vorige bundels, werd ook aan Vergezichten en gezichten een opvallend aantal recensies gewijd. Dat Vasalis was uitgegroeid tot een belangrijke dichterlijke persoonlijkheid, kan bovendien afgeleid worden uit het feit dat precies na deze bundel controversiële standpunten ingenomen wer- | |
| |
den. Merkwaardig is ook dat er vaker rond dan over haar poëzie geschreven werd en dat bepaalde besprekingen zelfs tot onderlinge polemieken leidden (onder anderen W.F. Hermans versus V. van Vriesland en F. Balk-Smit Duyzentkunst). Onder invloed van het veranderde poëtische klimaat van de experimentelen, bleven critici als Jan Elburg, Hendrik de Vries en W.F. Hermans haar poëzie afwijzen (zie hierover Van de Perre, 1980).
Geleidelijk ebde deze stemming weg en kregen de meer serene en positieve recensies de overhand (onder anderen Adriaan Morriën, Pierre H. Dubois, G. Knuvelder, M. Mok en Jan van Nijlen). Zij wezen erop dat Vasalis ondanks of juist dankzij haar eenvoud en zuiverheid poëzie van een ongewoon gehalte wist te scheppen, die zich anderzijds niet zo makkelijk prijsgeeft.
Na haar laatste bundel is de aandacht voor het werk van M. Vasalis in de literaire kritiek, in literaire overzichten èn bij de lezer gestadig toegenomen. De vele opstellen die sindsdien aan haar werk gewijd werden, zijn daar het bewijs van.
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
M. Vasalis, Vergezichten en gezichten. Amsterdam 1979.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Victor E. van Vriesland, Vasalis: Vergezichten en gezichten. In: De groene Amsterdammer, 24-12-1954. Ook als slot opgenomen van ‘Der natueren bloeme’ in: Victor E. van Vriesland, Onderzoek en vertoog. Verzameld critisch en essayistisch proza 2. Amsterdam 1958, p. 462-467. Ook in: Kroon 1983, p. 125-126. |
Adriaan Morriën, Menselijke natuurmystiek. In: Het parool, 31-12-1954. Ook in: Adriaan Morriën, Concurreren met de sterren. Amsterdam 1959, p. 16-19, en in: Kroon 1983, p. 127-130. |
Pierre H. Dubois, Een hoogtepunt van de moderne poëzie. Nieuwe bundel van M. Vasalis. In: Het vaderland, 8-1-1955. Ook in: Kroon 1983, p. 131-135. |
J. van Nijlen, Een nieuwe bundel van M. Vasalis. In: NRC, 15-1-1955. Ook in: Kroon 1983, p. 136-138. |
Hans van Straten, Bijna moederlijk dichterschap. In: Het vrije volk, 21-1-1955. Ook in: Kroon 1983, p. 152-154. |
M. Mok, Een nieuwe verzenbundel van M. Vasalis. In: Algemeen handelsblad, 29-1-1955. Onder de titel ‘Vergezichten en gezichten’ ook in: Kroon 1983, p. 139-141. |
Gerard Knuvelder, In het bergland der schoonheid. In: De tijd, 12-2-1955. Ook in: Gerard Knuvelder, Spiegelbeeld. Opstellen over hedendaags proza en enkele gedichtenbundels. 's-Hertogenbosch 1964, p. 85-89, en in: Kroon 1983, p. 142-146. |
Th. Govaart, Nieuwe gedichten door M. Vasalis. In: De nieuwe eeuw, 12-2-1955. |
H.K., [Bespreking Vergezichten en gezichten]. In: De linie, 12-2-1955. |
Lambert Tegenbosch, Nieuwe gedichten van M. Vasalis. Het probleem der werkelijkheid benaderd in Vergezichten en gezichten. In: Oost Brabant, 12-2-1955. Ook in: Kroon 1983, p. 147-151. |
P.H. Ritter jr., De nieuwe verzenbundel van Vasalis. In: AVRO-radio, 20-2-1955. |
Hendrik de Vries, Opnieuw de stem van Vasalis. In: Vrij Nederland, 26-2-1955. |
Govaert van den Bergh, Vergezichten en gezichten (bespreking van Vasalis, Eggink, Alberts, Kossmann). In: De Maasbode, 12-3-1955. |
W.E., De spanning van 't vers. Over de dichteres Vasalis. In: Leeuwarder courant, 12-3-1955. |
Jan Spierdijk, Bekrachtiging van sterk talent. In: De telegraaf, 30-3-1955. |
Alfred Kossmann, Naar een nieuwe volmaaktheid. In: Het boek van nu, nr. 5, maart 1955, jrg. 8, p. 121-122. Ook in: Kroon 1983, p. 163-166. |
Anthonie Donker, Voor de zwaarste opgave. In: Critisch bulletin, nr. 5, mei 1955, jrg. 22, p. 200-205. Ook in: Kroon 1983, p. 167-173. |
Hendrik de Vries, Kroniek van de poëzie. Analyse van het analytisch genre. In: De gids, nr. 6, juni 1955, jrg. 118, p. 422-428. Ook in: Kroon 1983, p. 155-162. |
P. Minderaa, Kroniek der poëzie [samen met een aantal andere bundels]. In: Wending, nr. 2, 1955, jrg. 10, p. 120-128. |
| |
| |
[An.], Het gedicht van de week. M. Vasalis, ‘Sotto voce’. In: Rotterdams nieuwsblad, 1-10-1955. |
[An.], Het gedicht van de week. M. Vasalis, ‘Overgevoelig’. In: Rotterdams nieuwsblad, 3-9-1960. |
Th. Govaart, Vijf herstgedichten [onder andere ‘Herfst’]. In: Streven, nr. 1, oktober 1967, jrg. 21, p. 64-70. Ook in: Th. Govaart, Lezen en leven. Vingerwijzingen en handreiking. Utrecht 1967, p. 11-22. |
J. Boets, M. Vasalis, ‘Voor een boom in het Vondelpark’. In: J. Boets, Gedichten om in te wonen. Beschouwingen bij een veertigtal Nederlandse gedichten. Lier 1967, p. 122-123. |
Rudolf van de Perre, M. Vasalis. Nijmegen/Brugge 1980, passim. |
Dirk Kroon (samenst.), Ik heb mezelf nog van geen ding bevrijd. Een bundel opstellen over de poëzie van M. Vasalis. 's-Gravenhage 1983. |
Rudolf van de Perre, M. Vasalis. ‘Omgekeerd paradijsje’. In: Rudolf van de Perre, Die lezen mogen eenzaam wezen. Vijftig gedichten kort belicht, Leuven 1987, p. 47-48. |
Rudolf van de Perre, Gedicht geopend. M. Vasalis, ‘Uittocht’. In: Dietsche warande & Belfort, nr. 1, januari-februari 1990, jrg. 135, p. 65-67. |
Rudolf van de Perre, M. Vasalis, ‘Aan een boom in het Vondelpark.’ In: Rudolf van de Perre, Woorden om wakker te lezen. Vijftig gedichten kort belicht. Leuven 1992, p. 34-36. |
lexicon van literaire werken 38
mei 1998
|
|