| |
| |
| |
M. Vasalis
Parken en woestijnen
door Remco Ekkers
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De bundel Parken en woestijnen van M. Vasalis, pseudoniem van Margaretha Leenmans (Latijn: Vasalis), (*1909 te Den Haag) verscheen in 1940 bij A.A.M. Stols te Rijswijk (Zuid-Holland) als nummer 10 van de Helikon-reeks. Van de bundel, die sinds 1954 wordt uitgegeven door G.A. van Oorschot in Amsterdam, verschenen tot op heden 30 drukken, een uitzondering voor poëzie en een bewijs dat de gedichten sinds 1940 nog steeds een groot publiek aanspreken. Hoeveel exemplaren van de bundel zijn verkocht kon de uitgever niet meer achterhalen, maar in totaal zijn van Vasalis' bundels meer dan 100 000 exemplaren verkocht. De bundel bevat 21 gedichten, waarvan vele inmiddels klassiek zijn geworden. Zij leven in het bewustzijn van talloze lezers, ook omdat ze in bijna alle bloemlezingen en literatuur-schoolboeken zijn opgenomen.
De eerste gedichten van Parken en woestijnen verschenen in 1936. De gedichten zijn ontstaan in een tijd van maatschappelijke onzekerheid en internationale dreiging, maar zij reflecteren deze historische situatie niet direct.
De dichteres verbleef in 1937 negen maanden in Zuid-Afrika, op een farm in de Karoo (Kaapprovincie).
| |
Inhoud
In ‘Drank, de onberekenbare’ tast de drank de normale beheersing aan. Aanvankelijk uit zich dat in een ongeremde vrolijkheid, maar vóór allerlei woeste plannen ten uitvoer kunnen worden gebracht, breekt het verdriet om een verloren liefde door.
In ‘Angst’ bekent de lyrische ik dat zij voor bijna alles bang is geweest, waarbij als voorbeeld kinderlijke en puberale angsten worden genoemd. Deze angsten zijn vertrouwd geworden sinds zij telkens van haar hospita moet horen dat er nog geen brief is gekomen.
De werkelijkheid van de natuur, van de kleur van de bomen in de herfst, wordt een symbool van haar pijn en wanhoop in
| |
| |
het gedicht ‘In de herfst’.
Die wanhoop, de teleurstelling om het verlies van liefde en eenheid is soms zo sterk dat de dood zich als aantrekkelijk kan aandienen (‘De dood’).
In ‘De idioot in het bad’ wordt een oude man eenmaal per week in bad gestopt en als een baby is hij gelukkig in het warme water, alsof hij terug is in de baarmoeder, maar telkens weer wordt hij na het bad drooggewreven en in ‘stijve, harde kleren (...) gesjord’.
In ‘Tijd’ wordt een droom beschreven. De ik droomt dat zij langzamer leefde dan de oudste steen. In dat perspectief gaan de dingen om haar heen beangstigend snel: de bomen wringen zich uit de aarde, eb en vloed wisselen elkaar even snel af als het klokken van een keel, de afwisseling van dag en nacht lijkt op een flakkerend vuur. De droom relativeert een heel leven tot een ogenblik. De dingen die in menselijk perspectief star zijn, voeren een ‘ademloze, wrede strijd’. De ik vraagt zich af hoe zij dit beeld ooit weer kan vergeten.
De ik ervaart de lente in ‘Voorjaar’ niet als ‘stil bloeien, / zacht dromen’, maar als ‘hevig groeien’ en ‘wegdansen zonder te bezinnen’.
In ‘Begrafenis van mevrouw T.’ beschrijft Vasalis het afscheid nemen van de dode, waarbij haar de tegenstelling tussen de innigheid van de natuur en de handelingen van de doodgravers sterk opvalt.
Er volgen vier gedichten die kennelijk zijn ontstaan in Zuid-Afrika. In ‘De trek’ beschrijft Vasalis het komen en voorbijgaan van een zwarte vrouw met twee kleine zonen op een wagen met ezels, een bok, geiten en paarden. De ik benijdt de rust en vrijheid van het gezelschap.
In hetzelfde droge landschap krijgt zij een soort visioen van het Nederlandse weidelandschap, waarbij vooral het water zeer begeerlijk is. (‘Luchtspiegeling’)
In ‘De krekels’ valt haar de tegenstelling op tussen de rust van de ‘lege lucht met sterren’ en het geluid van de talloze krekels in de nacht. De schijnbare roerloosheid van land en lucht wordt geschonden door ‘een fijn, schor tikken’ van de tijd.
In ‘Het ezeltje’ beschrijft zij de ontmoeting, tijdens een wandeling, met een jonge ezel, die zij ervaart als schoon en ongeschonden en die haar met pijn doet denken aan haar eigen jeugd en haar doet verlangen naar ‘onzware ernst en droomrigheid’.
In ‘De weg terug’ wordt een zeer gecompliceerd gevoel beschreven: twee gelieven beleven doodstil een gevoel van leegte en tijdloosheid, als plotseling de regen langs het raamkozijn hen als het ware doet ontdooien. Dit wordt ervaren als pijnlijk.
In ‘Afsluitdijk’ ervaart de ik haar aanwezigheid in de bus die
| |
| |
‘als een kamer door de nacht’ rijdt, naar het westen, door een spiegeling in 't glas als iets zeer intiems. Een gevoel van eeuwig nu bevangt haar.
Ook in ‘Fanfare-corps’ gaat het om een diep gevoel van ‘warm en onverwacht verdriet’, heel wezenlijk verbonden zijn met de dingen, opgeroepen door luide en even later innige muziek in een park met water en doodstille eenden.
Een troep verregende kalkoenen in ‘Herfst’ roept het gevoel op van verworpenheid, somber en niet te verzoenen.
Het verdronken lichaam van een onbekende vrouw (‘De onbekende van de Amstel’) geeft de ik het beeld van de onbegrijpelijke loop der dingen. Het witte gezicht van de dode wordt gespiegeld door dat van de maan, die in de blauwe nacht ook haar eigen baan gaat.
Het volgende gedicht heeft de titel van een schilderij van Gauguin gekregen: ‘Vahine no te tiare’ (vrouw met bloem). Het gedicht beschrijft de vrouw, waarbij de tegenstelling tussen haar rust en nog onbewuste drift een belangrijke rol speelt.
In ‘Herfst’ belijdt de ik dat zij zich ‘nog van geen ding bevrijd’ heeft. Zij geeft in het gedicht een natuurbeeld dat een betekenis heeft die zij niet in woorden kan vertalen.
‘Kind in het licht’ geeft het beeld van een klein kind in zonlicht dat naar het licht reikt. (Phaëton is de zoon van Helios. Hij vroeg zijn vader één dag de zonnewagen te mogen rijden. De paarden gehoorzaamden niet aan zijn jeugdige overmoed en raakten uit hun baan. Zeus doodde Phaëton met zijn bliksem.)
Het laatste gedicht van de bundel, ‘Onweer in het moeras’, beschrijft de roerloosheid van de natuur vóór een bliksemslag. Een zwerm gele vogeltjes stuift zingend omhoog. Deze gebeurtenis heeft de ik ervaren als betekenisvol: ‘'t was of ik zelf werd omgesmeed’.
| |
Interpretatie
Titel
De titel van de bundel geeft een tegenstelling die typerend is voor Vasalis' poëzie: de parken van de orde worden gesteld tegenover de woestijnen van de chaos. In veel gedichten vinden we de tegenstelling gevarieerd terug: aangepast gedrag - wildheid; gekweld leven - oorspronkelijk geluk; tijd - eeuwigheid; gebondenheid - vrijheid; complexiteit - eenvoud; realiteit - droom; beschaving - natuurlijkheid.
| |
Thematiek
De mens is door het weten uit de paradijselijke onschuld en zuiverheid verdreven. Hij kan niet terug naar die staat, maar af en toe ervaart hij weer heel puur een totale eenheid met de dingen om hem heen. Zoals situaties in een droom hem sprakeloos
| |
| |
en onbegrijpelijk kunnen maken, zo kunnen soms beelden uit de werkelijkheid hem in een flits van inzicht verbonden laten voelen met de grond van zijn bestaan. De woorden van Vasalis hebben de kracht deze flits van inzicht over te brengen op de lezer. Zij openbaren door plotselinge, onverwachte gevoelsverbindingen tussen ver uiteenliggende gebieden de diepste geheimen van ons bestaan, zonder ze uit te leggen. Zo functioneert bijvoorbeeld het beeld van het ezeltje. Het gedicht geeft eerst een tijd- en plaatsaanduiding: de blauwe schemering, de rode grond, gebarsten droog, en vervolgt met een nadere aanduiding van de dunne lucht en de blauwe distels. In tegenstelling tot deze kleuren en het ‘lawaai’ van de scherpe planten (‘ritselden driftig en onwillig’) staat de (grijze) ezel stil grazend naast een grijze rots en wat opvalt zijn zijn hoge benen, zijn jeugd, zijn schijnbaar doorzichtige oren, zijn trotse gelaat (!). Dan worden zijn ogen en zijn blik uitvoerig beschreven: zij blinken als water in die droge omgeving. Dit alles leidt eerst tot schrik, dan tot verwondering, of ‘kan het eerbied zijn geweest?’ De ezel wordt achtergelaten, maar de beschouwer blijft aan hem denken. De dichter dwingt de lezer de ezel eveneens achter zich te laten, maar zijn beeld als het ware ook in herinnering mee te voeren en een zelfde vergelijking te maken als de ik in het gedicht. Het beeld heeft de betekenis gekregen die in de laatste vier regels worden genoemd: ‘onzware ernst en droomrigheid’. De kwaliteiten van het jonge kind zijn we verloren en daar zijn we ons maar zelden van bewust. Deze door ‘Het ezeltje’ opgeroepen herinnering is pijnlijk en gelukkigmakend tegelijk, net zoals het ‘ontdooien van het vast verdriet’ uit het daarop volgend gedicht.
Een centraal thema in de bundel is de meedogenloze voortgang van de tijd. Er is ook een streven naar zuiverheid, helderheid, kou, voorbij het leven. Uiteindelijk geeft het besef van vergankelijkheid een innerlijke bevrijding. Toch kiest de dichter voor het leven: verdriet noch wanhoop doen iets af aan de onsterfelijke schoonheid die als het ware door het sterfelijke heenschijnt. De mens beleeft die schoonheid met en dank zij zijn zintuigen. Het eeuwige openbaart zich in het eindige; daarom moeten wij van dit lichamelijke leven houden, ondanks zijn onvolmaaktheid en afschrikwekkende wreedheid.
| |
Stijl
Vasalis schrijft een traditioneel, klassiek vers, maar neemt binnen die vorm de vrijheid die zij wenst. Het eindrijm wordt consequent gebruikt, maar er is geen vast rijmschema, evenmin als een vaste strofebouw. In ‘Het ezeltje’ bijvoorbeeld is het rijm meestal gepaard, twee keer omarmend, waarbij in het tweede geval de rijmklanken nog een keer worden herhaald bij de herinnering. Ook metrisch neemt de dichter alle vrijheid: de voor het Nederlands natuurlijke jamben worden waar nodig door
| |
| |
een vrij ritme afgewisseld. Haar gedichten zijn betrekkelijk eenvoudig, ze gebruikt gewone taal, al is de relatieve ouderdom van de verzen voor de moderne lezer natuurlijk wel opvallend bij sommige elisies (‘en de gordijnen aadmen op en neer’) en bij sommige ouderwetse woorden.
Vasalis' kunst ontstaat naar eigen zeggen niet uit een persoonlijke droom, maar uit de geheimzinnige werkelijkheid. Er is geen verschil tussen de gevoelens van zogenaamd gewone mensen en die van kunstenaars. Het verschil zit hem in het feit dat de kunstenaar die gevoelens weet duidelijk te maken. De dichter doet dat met taal: hij heeft een voortdurende aandacht voor woorden, die hij niet alleen als communicatiemiddelen ziet maar ook als dingen die op zich zelf mooi en interessant kunnen zijn en waarmee gespeeld kan worden. De eigenschappen van het woord: zijn klank, ritme en gevoelswaarde spelen bijna een zelfstandige rol. Soms moet de dichter meer gehoorzamen aan het woord dan dat hij het volgens een vooropgezet plan kan gebruiken waar het hem goeddunkt. In een aantal gedichten lijkt Vasalis zich ook uit te spreken over poëzie. Zó zijn de gedichten in ieder geval ook te lezen. Anton van Duinkerken noemt bijvoorbeeld ‘De idioot in het bad’ een symbool van het dichterschap. Bertus Aafjes heeft voorgesteld de titel ‘Drank, de onberekenbare’ te lezen als ‘Poëzie, de onberekenbare’. De eerste 21 regels kunnen gelezen worden als een gevecht tegen de inspiratie, tegen het ‘mijn hart is te veel geopend’. Pas als de reserve, de esthetische schaamte ook, is afgebroken, kan het vers vrij komen. De wijze waarop Vasalis in dit gedicht - en in andere gedichten - via een natuurlijke associatieketen de overgangen schept tot de uiteindelijke bekentenis, is tekenend voor haar heldere, directe wijze van schrijven.
| |
Context
Vasalis publiceerde na Parken en woestijnen nog slechts twee bundels: De vogel Phoenix (1947) en Vergezichten en gezichten (1954), waarin, sterker nog dan in de eerste bundel, duidelijk wordt dat de aardse verschijnselen meer laten zien dan zichzelf: ze zijn symbool van het eeuwige. Het grondthema blijft de verbroken eenheid van de dingen. Het was niet een gebrek aan waardering, zoals blijkt uit de volgende paragraaf, dat haar betrekkelijk weinig deed publiceren. Vasalis heeft vanaf het begin haar dichterschap willen afschermen van haar maatschappelijk leven. Zij wilde nooit onder haar eigen naam bekend worden. Openbare ontmoetingen met haar lezers wijst ze af. Mevrouw Drooglever Fortuyn-Leenmans heeft gekozen voor haar be- | |
| |
roep (kinderpsychiater) en haar gezin. Bij de uitreiking van de Huygens-prijs zei ze in haar dankwoord: ‘Wat mij na de oorlog overkomen is komt hierop neer: een enorme relativering van mijn eigen lot, mijn eigen geluk of ongeluk, mijn meningen, oordelen, mijn kennis en mijn commentaar. (...) Als ik bedacht hoe een geraffineerd, miljoenen jaren geperfectioneerd instrument wij zijn, op hoeveel verschillende niveaus moleculair, chemisch en elektrisch gereguleerd, wat ertoe nodig is om zelfs maar één stap te zetten en dan te denken wat dat instrument doet, dat het zich zo grof beweegt en uitdrukt en zo globaal, vergeleken met zijn allerhachelijkste precisie, en wat er gebeurt als er maar één eiwitmolecuul kromstaat in een chromosoom en een kind leeft z'n leven lang ongelukkig. Ik moest voortdurend tot de conclusie komen dat mijn commentaar volstrekt overbodig was en dat het geen zin had mijn lucifertje bij de brand af te strijken. Dat gold overigens hoofdzakelijk voor mijn poëzie en minder voor de rest van mijn bestaan.’
Vasalis is een oorspronkelijk dichter, invloeden van andere dichters zijn niet aan te wijzen. Wel is een zekere verwantschap met de dichters van Forum, Criterium, Libertinage en later Tirade te vinden. Deze ligt in het persoonlijke, ongekunstelde en in de aandacht voor het concreet waarneembare. De criticus C.J. Kelk noemde de Amerikaanse Imagists, een dichtersgroep van 1920-1920 die een niet versierde poëzie voorstond die gekenmerkt werd door het concrete beeld, de omgangstaal, een muzikaal ritme en een vrije strofenbouw. Vasalis zelf noemde Gorter en Van Looy als dichters die grote indruk op haar hebben gemaakt.
| |
Waarderingsgeschiedenis
Vasalis is vrijwel onmiddellijk herkend als belangrijk dichter. In 1941 ontving zij de Van der Hoogt-prijs voor Parken en woestijnen. De bundel beleefde tien drukken in elf maanden. De totale oplage was toen al tienduizend! Ook de beide andere bundels zijn tot nu toe steeds herdrukt. In 1957 ontving Vasalis de Poëzieprijs van de gemeente Amsterdam voor Vergezichten en gezichten, in 1962 de Constantijn Huygens-prijs en in 1983 de P.C. Hooftprijs voor haar gehele oeuvre.
Menno ter Braak reageerde al op de publikatie van onder meer ‘Tijd’ in Groot Nederland: ‘Ook de andere gedichten (...) hebben dat eigen accent, die persoonlijke toon, die doen veronderstellen, dat men van M. Vasalis nog meer zal horen.’ Victor van Vriesland eindigt zijn enthousiaste bespreking zo: ‘Parken en woestijnen (...) behoort tot de mooiste poëzie (en de vernieu- | |
| |
wendste, en de belangrijkste) die ik in jaren en jaren las. (...) Alleen al om deze bundel durf ik te zeggen dat Vasalis gerekend kan worden tot de zéér enkele groten die stellig, van de dichters der laatste decenniën, zullen blijven.’ Simon Vestdijk lijkt al het latere zwijgen van Vasalis te voorvoelen. Hij noemt haar talent ‘zeer bijzonder en oorspronkelijk. Zij doet niet mee aan de veelschrijverij van vele jongeren en over deze rust bij het schrijven en publiceren kunnen wij ons slechts verheugen; al hopen wij, dat deze rust nooit onachtzaamheid tegenover haar talent zal betekenen, waarbij vele andere dingen des levens boven haar scheppend werk gesteld zouden kunnen worden. Want haar noblesse, haar zuivere aanleg, verplicht haar zich beschikbaar te houden voor de muze.’ Bertus Aafjes vergelijkt haar met onze grootste dichteressen: Hadewijch, Anna Bijns, Henriëtte Roland Holst. ‘Deze esthetische waardigheid, dit hooggedragen poëtische hart, treft mij nu ook weer bij het lezen van Parken en woestijnen (...).’ Andere zeer positieve besprekingen zijn van D.A.M. Binnendijk, H.G. Hoekstra, Anthonie Donker en J. van Heugten. Pas later komen er negatieve reacties, vooral rond de poëtische vernieuwing van de Vijftigers. Rudy Kousbroek opende de aanval: ‘Maar wat voor eisen stelt deze nieuwe poëzie dan wel? Dat er niet meer vaag in parken en woestijnen wordt gelopen. Dat de vlucht in de droom aan de dijk wordt
gezet, omdat hij onbruikbaar is.’ Rodenko meende in 1950 dat Vasalis met Hoornik en Den Brabander tot ‘een definitief afgesloten tijdperk’ behoort. W.F. Hermans kenschetste de poëzie van Vasalis als ‘damespoëzie’. Kousbroek nam het woord over: ‘Ik vind het damespoëzie, bien-pensant en onwaarachtig, berustend op de clichés die de weldenkende mensheid gebruikt om alles wat ellendig, schaamtevol, onoorbaar en wanorderlijk is te ontkennen.’ Ook door zijn toedoen werd het gedicht ‘Tijd’ inzet van een felle polemiek.
In de jaren zeventig en tachtig werd opnieuw aandacht gevraagd voor het werk van Vasalis, voor zover dat nodig was. Harry Scholten publiceerde bijvoorbeeld een lovend artikel ‘Over de poëzie van M. Vasalis’ in Tirade. De algemene waardering kwam tot uiting in de toekenning van de hoogste literaire prijs die we in Nederland kennen, de P.C. Hooftprijs, in 1983, bijna 30 jaar na de laatste bundel!
Voor deze bespreking is gebruik gemaakt van:
M. Vasalis, Parken en woestijnen, 30e druk, Amsterdam 1987.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Anton van Duinkerken, Kroniek der Nederlandse Letteren: Drie dichteressen. In: De Gids, deel 2, 1941, jrg. 105, p. 94-98. |
M.B. van de Werk, M. Vasalis. In: Stemmen des Tijds, II, 1941, jrg. 30,. 441-445. |
D.A.M. Binnendijk, Versnelde film. M. Vasalis en haar gedicht ‘Tijd’. In: Centaur, nr. 3, december 1945, jrg. 1, p. 104-106. |
A. Morriën, Kroniek van de poëzie: De geheimzinnigheid van het gewone. In: Criterium, nr. 1, 1948, jrg. 6, p. 23-31. |
Paul Rodenko, Aan de wieg van een ‘Nieuwe Poëzie’ (1950). De actualiteit van Nijhoff (1954), De andere poëzie (1955). In: Paul Rodenko, Tussen de regels, Den Haag 1956, p. 111-114, p. 98-102 en p. 134-138. |
Paul Rodenko, Met twee maten, Den Haag 1956. (Bloemlezing, waarin Vasalis is opgenomen.) |
M.G.J. Teerink, Enkele motieven in de poëzie van M. Vasalis. In: Ontmoeting, nr. 6, maart 1961-1962, jrg. 15, p. 173-181. (Over Vasalis' natuurlijke expressiviteit.) |
Hella S. Haasse, Over het ‘vrouwelijke’ dichten. In: Leestekens, Amsterdam 1965, p. 137-147. |
Rudy Kousbroek, Het Mössbauer-effect. In: Anathema's I, Amsterdam 1969, p. 47-50. (Over ‘Tijd’, zie ook: 6e dr., 1979, Aanhangsel.) |
Harry Scholten, Over de poëzie van M. Vasalis. In: Tirade, nr. 204, april 1975, jrg. 19, p. 244-254. |
F. Balk-Smit Duyzentkunst, Tijd van leven. In: De Revisor, nr. 4, 1979, jrg. 6, p. 37-41. (Polemiek G. Krol.) |
F. Balk-Smit Duyzentkunst, T. v. D(eel). In: De Revisor, nr. 6, 1979, jrg. 6, p. 65-69; Ed Olijkan, nr. 1, 1980, jrg. 7, p. 59-60; L. v. Belkom, nr. 2, jrg. 7, p. 79-81). (Vervolg van de discussie over ‘Tijd’.) |
Rudolf van de Perre, M. Vasalis, Nijmegen 1980. (monografie) |
D. Kroon (inleider en samensteller), Ik heb mezelf nog van geen ding bevrijd. Beschouwingen over het werk van M. Vasalis, 's-Gravenhage 1983. Hierin onder meer:
- | Menno ter Braak, Twee tijden, p. 23-29. |
- | Victor E. van Vriesland, Parken en woestijnen, p. 30-32. |
- | S. Vestdijk, Eerbied voor de gewoonste dingen, p. 33-38. |
- | Bertus Aafjes, Parken en woestijnen, p. 39-43. |
- | D.A.M. Binnendijk, Parken en woestijnen, p. 44-48. |
- | H.G. Hoekstra, De poëzie van M. Vasalis, p. 49-54. |
- | Anthonie Donker, Parken en woestijnen, p. 54-57. |
- | J. van Heugten, De poëzie van M. Vasalis, p. 58-64. |
- | P.H. Ritter jr., In gesprek met Vasalis, p. 65-70. |
|
M. Janssen Reinen, Niemand weet, hoe vreeslijk wild / ik met los haar loop te rennen. M. Vasalis, haar leven en haar werk. In: Bzzlletin, nr. 107, 1983, jrg. 11, p. 17-22. |
D. Kroon, Eenheidsverlangen en eenheidsbesef in de poëzie van M. Vasalis. In: Bzzlletin, nr. 115, 1984, jrg. 12, p. 3-10. |
lexicon van literaire werken H
januari 1989
|
|