| |
| |
| |
Jos Vandeloo
De vijand
door Joris van Hulle
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De novelle De vijand van Jos Vandeloo (*1925 te Zonhoven) werd oorspronkelijk geschreven om samen met een Nederlandse novelle als Boekenweekgeschenk te worden aangeboden. Toen de geplande opzet geen doorgang vond, bracht de auteur de novelle in 1962 uit in een gelijknamige bundel (uitgeverij Manteau, Ad Multosreeks nr. 18), waarin nog vier andere verhalen waren opgenomen: ‘Hoe laat is het, meneer?’, ‘De grap’, ‘Ergens aan zee’ en ‘De croton’. Omdat naar zijn persoonlijk aanvoelen de titelnovelle al te zeer te lijden had gehad onder het beperkende karakter van de initiële opdracht, werkte Vandeloo de tekst later verder uit en in 1964 verscheen De vijand in een afzonderlijke, ‘herziene en definitieve druk’, als nummer 21 van de Marnix-Pocketreeks van dezelfde uitgeverij. Essentiële wijzigingen werden in de oorspronkelijke tekst niet aangebracht. Wel heeft de auteur de persoonlijke herinnering grondiger uitgediept. Van het boek, dat in 1988 reeds aan een veertiende druk toe was, zijn tot op heden 60 000 exemplaren verkocht.
Aan De vijand, volgens de auteur geschreven ‘voor de vrienden van toen’, gaat een motto vooraf uit Voltaire's Epitres, XXXIV: ‘On entre en guerre, en entrant dans le monde.’
De novelle bestaat uit 22 korte hoofdstukken, die, inclusief het voorwerk en de inhoudsopgave, 108 pagina's beslaan. Aan het eerste hoofdstuk gaat een cursieve tekst vooraf; na hoofdstuk elf wordt dit procédé herhaald, zodat het geheel uiteenvalt in twee, qua lengte identieke delen.
| |
Inhoud
De vijand opent met een korte cursief gedrukte tekst, waarin de verteller, vanuit het schrijfmoment, het bindmotief van de novelle aanhaalt: de regen, die hem altijd aan de vijand doet denken. In elf korte hoofdstukken blikt de verteller vervolgens terug op een eerste episode uit het (zijn) verleden, gesitueerd in het najaar van 1944, wanneer het Limburgse dorpje, waar de vijftienjarige (anoniem blijvende) hoofdfiguur woont, bevrijd is
| |
| |
door de Amerikanen. De knaap is niet weg te slaan uit de omgeving van vier Amerikaanse soldaten, die even buiten de dorpskom in een tentenkamp gelegerd zijn. Via een beschrijving van de omgeving (hoofdstukken 1-3): ‘De huizen’, ‘Het veld’, ‘Het kamp’) en de mensen (hoofdstukken 4-6: ‘De familie’, ‘De vrouwen’, ‘De mannen’) dringt de auteur door tot het kerngegeven van het eerste deel, dat steeds meer uitgesproken wordt gesitueerd in en rond het oorlogsgebeuren (hoofdstukken 7-9: ‘De uitkijktoren’, ‘De boeren’, ‘De oorlog’) en ten slotte uitloopt op een ontluistering van de tedere gevoelens van de hoofdfiguur voor ‘Het meisje’ (hoofdstuk 10) Bea, dat hij in het afsluitende hoofdstuk met een der Amerikaanse ‘vrienden’ betrapt in ‘De tent’ (hoofdstuk 11).
In de cursieve tussentekst verwijst de jongen, weer vanuit het bindend element van de regen, naar een gebeurtenis, ‘nu zes weken geleden, juist voor de Amerikanen kwamen’ en stelt hij zich de vraag wie tenslotte de vijand is.
Wat anderhalve maand geleden was voorgevallen in zijn leven, vertelt hij in de hoofdstukken 12-22: samen met de andere vaders heeft zijn vader ‘De schuilkelder’ (hoofdstuk 12) gebouwd, waarin de verschillende families, als in ‘Het niemandsland’ (hoofdstuk 13) het chaotische einde van de oorlog afwachten. Aanvankelijk beschrijft Vandeloo weer tamelijk algemeen de sfeer in de kelder (hoofdstukken 14-16: ‘De nacht’, ‘De gemeenschap’, ‘De regen’), tot een tragische gebeurtenis plaatsvindt: net buiten de schuilplaats wordt een Duitse soldaat, een jongen nog, neergeschoten (hoofdstuk 17: ‘Het schot’). De mannen uit de kelder verplaatsen ‘De gekwetste’ (hoofdstuk 18) naar een achtergebouwtje en ze proberen zijn doodsstrijd wat te verlichten (hoofdstukken 19-20: ‘De hulp’ en ‘De uren’). Als de soldaat ten slotte in helse pijnen gestorven is (hoofdstuk 21: ‘De dode’), nemen de gebeurtenissen, net als bij het slot van het eerste deel, een tragische wending: een Duitse patrouille verdenkt de mannen uit de schuilkelder ervan dat zij de soldaat hebben omgebracht. Alle mannen worden opgeëist en weggevoerd (hoofdstuk 22: ‘De vijand’).
| |
Interpretatie
Titel
De cursieve binnentekst, die de twee delen van de novelle van elkaar afzondert, bevat belangrijke aanwijzingen voor de titelinterpretatie. De ‘vijand’ is uiteraard, gezien de beschreven oorlogsomstandigheden, in eerste instantie de Duitse bezetter. Doch er is meer: de verhaalgegevens uit het eerste deel tonen aan dat vermeende vrienden (de Amerikaanse bevrijders) tot vijan- | |
| |
den kunnen uitgroeien, zij het dan op een ander vlak: de morele klap die de jongen te verwerken krijgt als hij zijn meisje betrapt bij de Amerikaanse soldaat. Paul de Wispelaere en Marcel Janssens hebben het in hun interpretatie terecht meer algemeen over de vijandelijkheid die zich overal in het leven manifesteert. Beiden betrekken daarbij de uitspraak van Voltaire, die als motto wordt gebruikt; de dreiging, die de wereld onveilig maakt, is niet een accidenteel iets, dat bijvoorbeeld zou voortvloeien uit een voorbijgaande toestand van oorlog, maar wel iets inherents aan de menselijke natuur en samenleving. De vijandelijkheid ligt dan in het misverstand, in het fatum dat onze daden anders doet uitvallen dan wij het bedoelden, in de negatieve krachten die wij op gang schijnen te brengen zodra wij als mens in de samenleving optreden. Iedere eerlijke bedoeling (vergelijk de hulp die de vaders bieden aan de gekwetste Duitse soldaat in het tweede deel) wordt ontluisterd tot een absurditeit.
| |
Thematiek
Het spanningsveld tussen oorlog en liefde, dat door Vandeloo in zijn novelle behoedzaam wordt verkend, krijgt nog een andere dimensie toegemeten in het motief van de ontluikende liefde tussen de ik-figuur en het meisje Bea. Het zuiver lichamelijke, maar ingehouden verlangen van de jongen zoals het wordt beschreven in het tweede deel, wordt in het eerste deel omgebogen tot het tragische slotbeeld, wanneer de jeugdige held getuige is van de ontluistering.
Belangrijke nevenmotieven in de novelle zijn die van de vader en de moeder. In het eerste deel wordt duidelijk hoe de jongen in de Amerikaanse soldaat Paps meer dan een vriend zoekt: Paps belichaamt het vaderbeeld, dat staat voor bescherming. De bewondering van de jongen voor soldaat Paps groeit zelfs uit tot een soort verering voor het leger, die fel contrasteert met de zinloze opdracht die de vier Amerikaanse soldaten in het kamp te vervullen krijgen. Pas in het tweede deel zal dit vadermotief in zijn volle omvang verduidelijkt worden in het aangrijpende slottafereel, wanneer de echte vader van de jongen wordt weggevoerd. Op identieke wijze ontwikkelt Vandeloo het motief van de moeder: in het eerste deel wordt zij getekend als de vermoeide, door zorgen overmande vrouw. Begrijpen doet de lezer pas door de in het tweede deel aangereikte gegevens, waardoor vooral de ontreddering van de vrouwen binnen het oorlogsgebeuren wordt beschreven.
| |
Opbouw
Uit dit alles moge blijken hoe belangrijk de structurele aanpak is die Jos Vandeloo heeft toegepast bij het schrijven van zijn novelle. Van Itterbeek wijst erop hoe door de tweeledige structuur bij de lezer een diepe wisselwerking ontstaat tussen de thema's van oorlog en liefde, die aan de novelle een meditatief karakter schenkt. Blijft de cursieve tussentekst fungeren als een
| |
| |
soort scharnier tussen beide delen, de gebruikte grammaticale tijden bevestigen dat het eerste deel (geschreven in de onvoltooid tegenwoordige tijd) chronologisch na het tweede deel (geschreven in de onvoltooid verleden tijd) heeft plaatsgevonden. Uit deze opbouw kunnen we concluderen dat het geenszins in Vandeloo's bedoeling lag het reëel chaotische van de oorlog weer te geven, maar dat hij de in het eerste deel gesuggereerde motieven pas via de in het tweede deel verhaalde gebeurtenissen ten volle heeft willen belichten en ze op deze manier heeft geïntensiveerd. In niet geringe mate wordt het intens-aangrijpende karakter van de novelle tenslotte bepaald door het open einde ervan: de auteur laat de lezer in het ongewisse voor wat het uiteindelijke lot van de vaders betreft.
| |
Thematiek
Zowel in beide cursieve teksten als bij het slot van de twee delen staat het beeld van de neergutsende regen centraal (structureel bindelement). Het is weer pas bij het slot van de tekst dat duidelijk wordt dat het beeld niet zozeer als stemmingselement wordt aangewend, maar als symbolisch-geladen (thematisch bindelement) natuurbeeld, dat de verhaler steeds doet terugdenken aan de vijand, in dit geval de fundamentele kwetsbaarheid van de weerloze mens.
Janssens' brede visie op de novelle plaatst De vijand boven het loutere relaas over het oorlogsverleden. Het boek kan ook gelezen worden als een initiatieverhaal: in zijn confrontatie met de harde wereld van de grote mensen loopt de jonge hoofdfiguur zijn eerste ontgoochelingen op. Binnen deze optiek kan het verhaal vergeleken worden met onder meer Klinkaart (1954) van Piet van Aken.
| |
Vertelsituatie
In De vijand worden de gebeurtenissen in de ik-vorm verteld door de vijftienjarige hoofdfiguur. Met jongensachtige blik slaat hij de oorlog gade en ervaart hij de ontluistering van de onschuld (vergelijk het motto: ‘en entrant dans le monde’). Rekening houdend met de cursieve openingstekst (het schrijfmoment, van waaruit de auteur terugblikt op de periode van het najaar van 1944), mogen we aannemen dat Vandeloo zijn persoonlijke belevenissen uit die tijd in zijn verhaal heeft verwerkt. Borré wijst erop dat de auteur toentertijd geen vijftien was, maar negentien, en dat hij de ik-persoon de plaats heeft laten innemen van zijn jongste broer, die toen inderdaad vijftien was. Deze keuze heeft te maken met het noodzakelijke intensiveringseffect, dat aan autobiografische elementen een literaire dimensie toevoegt. Precies door het feit dat wij de gebeurtenissen meemaken vanuit de optiek van een vijftienjarige knaap, ontstaat tijdens de lectuur een spanning tussen weten en niet-weten, tussen begrijpen en niet-begrijpen van hetgeen wezenlijk plaatsvindt. Enkele keren in het verhaal wordt het beschreven gezichtspunt
| |
| |
doorbroken, wanneer de verteller zijn eigen opvattingen (onder meer over het leger, over het ware aspect van het oorlogvoeren, over de solidariteit tussen de arbeiders) aan de lezer opdringt.
| |
Stijl
De optiek, van waaruit het verhaal aan de lezer wordt aangeboden, verklaart eveneens het sobere taalgebruik. Van Itterbeek vindt de beschrijvingen soms te langdradig: daartegenover staan suggestieve korte zinnen, die aan de tekst een uiterst pregnant karakter verlenen.
| |
Context
In de korte tekst, waarin Jos Vandeloo zichzelf tekent in de Profiel-uitgave (Manteau), staat te lezen: ‘De lezers vinden mij stellig terug in mijn boeken. Ik ben het jongetje, dat tijdens de oorlog in de kuil zat, zoals het beschreven staat in het geheel autobiografische De vijand. (...) Misschien overdrijf ik ditmaal wel. Ik weet het allemaal ook niet zo goed. Niet waar mijn “ik” begint en nog veel minder waar hij ergens ophoudt.’
De novelle sloot overigens thematisch duidelijk aan bij de prozateksten, die Vandeloo voordien reeds had gepubliceerd (De muur in 1958 en Het gevaar in 1960) en waarin het individu vanuit zijn eenzaamheid werd geconfronteerd met een vijandige en dreigende Umwelt. Het menselijk engagement zal trouwens een constante blijven in Vandeloo's proza en poëzie. Binnen de Vlaamse letteren werd Vandeloo's oorlogsverhaal vaak vergeleken met Wierook en tranen (1958) van Ward Ruyslinck. Verder zijn er, nog steeds in Vlaanderen, Het gebroken uur (1979) van Sonia Kogan (een novelle die een opvallende parallellie vertoont met Marga Minco's Het bittere kruid uit 1957) en de door A.G. Christiaens samengestelde verhalenbundel Voor de vrede uitbreekt (1987), waarin onder meer ook Vandeloo's verhaal Verzamelpunt Mechelen (uit de bundel Vrouwen) werd opgenomen.
Vormtechnisch heeft Jos Vandeloo in De vijand het procédé van het dooreenhalen van de chronologie, dat hij reeds had toegepast in Het gevaar, herhaald. Volgens Kemp staat de aanhef van De vijand dicht bij de Franse ‘Nieuwe Roman’, waarin een secuur genoteerde werkelijkheid ons alles moet leren in verband met de psychische instelling van de hoofdfiguur.
| |
Waarderingsgeschiedenis
Reeds bij de eerste publikatie, als titelverhaal van de gelijknamige bundel, werd De vijand gunstig onthaald en als een bevestiging gezien van het talent, waarvan Vandeloo blijk had gegeven
| |
| |
met zijn (tot nu toe nog steeds meest succesvolle) prozawerken De muur en Het gevaar. Volgens B. Ranke behoort De vijand zelfs tot het allerbeste dat we in het Nederlands aan korte verhalen bezitten. Opperde Van Itterbeek enkele bezwaren tegen de gehanteerde stijl, die in zijn ogen al te zeer afbreuk deed aan het vertelstandpunt en soms verzonk in al te langdradige beschrijvingen, in de ogen van Feniks leek het titelverhaal (dit is dan uiteraard de eerste versie van de novelle) ‘te klein voor tafellaken en te groot voor servet, zij het altijd van voortreffelijke kwaliteit’. Dezelfde recensent meende verder dat het verhaal te anekdotisch bleef, een tikje banaal zelfs, met dan anderzijds een licht voelbare neiging ‘d'épater le bourgeois’. Met deze laatste bemerking doelt hij op de - gelukkig niet vaak voorkomende - opdringerige interventies van een verteller (of van de auteur zelf?).
Ook in verband met de opbouw van de novelle werd enigszins verdeeld geoordeeld. Zo ligt volgens W.G. van Maanen de enige zwakheid van het verhaal in de constructie, omdat de twee helften maar zeer losjes, een tikje kunstmatig zelfs, met elkaar zouden verbonden zijn, vooral omdat na de flash-back het heden niet meer terugkeert. De Wispelaere daarentegen heeft het over de stevige chronologische opbouw, terwijl volgens Janssens de twee taferelen elkaar volkomen in evenwicht houden.
Voor deze bespreking is gebruik gemaakt van:
Jos Vandeloo, De vijand, 14e druk, Antwerpen 1988.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
M. Janssens, Onveilig leven met Jos Vandeloo. In: Dietsche Warande en Belfort, nr. 10, 1962, p. 34-37. |
Ch. Leroux, Les lettres flamandes: De vijand de Jos Vandeloo. In: Le Peuple, 11-12-1962. |
K. Fens, Vriend of vijand. In: De Tijd, 15-12-1962. |
J. Spierdijk, Ward Ruyslinck en Jos Vandeloo reageren op de wereld van vandaag. In: De Telegraaf, 20-12-1962. |
B. Kemp, De vijand, moralisme en vormexperiment. In: De Linie, 28-12-1962. |
P. Hardy, Twee verhalenbundels. Jos Vandeloo: De vijand; Ward Ruyslinck: De stille zomer. In: Gazet van Antwerpen, 8-1-1963. Eveneens opgenomen in: Bij benadering. Dagwerk van een recensent, deel 2, 1973, p. 215-216. |
R. Brulez, Jos Vandeloo terug naar het proza. Nieuw werk in pessimistische toon. In: Het Laatste Nieuws, januari 1963. |
Feniks, Jos Vandeloo: De vijand. In: 't Pallieterke, januari 1963. |
B. Ranke, Vlaams proza. Jonge tenoren. In: De Periscoop, januari 1963. |
C.J.E. Dinaux, Nieuwe verhalen van Jos Vandeloo. De heerschappij van de vrees. In: Utrechtsch Nieuwsblad, 4-2-1963. |
R. Herreman, De vijand. In: Vooruit, 28-3-1963. |
G.W. Huygens, Nieuw Vlaams proza. In: Nieuwe Rotterdamse Courant, 30-3-1963. |
P. de Wispelaere, De vijand. In: De Vlaamse Gids, nr. 3, 1963, p. 230-232. |
J. Greshoff, Schets en novelle moeilijkste opgaven in letterkunde. In: Het Vaderland, 26-12-1963. |
A. Dusar, De vijand. In: Jos Vandeloo, Profielreeks, 1975, p. 16-17. (Juryrapport bij de toekenning van de Veldeke-Leenprijs, januari 1965.) |
W. van Maanen, De vijand, Radioprogramma vpro (Lezen en schrijven), 1-10-1965. |
L. Briers, De vijand van Jos Vandeloo bekroond met Eugeen Leen-prijs. Een menselijk en sober werk. In: Het Belang van Limburg, oktober 1965. |
C. Eggink, z.t. In: Leidsch Dagblad, 23-10-1965. |
An., Wij lezen. In: Het Volk, 18-11-1965. |
An., Jos Vandeloo, De vijand. In: Het Volk, 2-3-1968. |
E. van Itterbeek, Vriend en vijand. In: De Nieuwe Gazet, 12-11-1968. |
W. Hazeu, De vijand (1962). In: Grote Ontmoetingen. Jos Vandeloo, Manteau, 1975, 1984 (derde druk), p. 40-45. |
J. Borré, Omtrent De vijand van Jos Vandeloo, Manteau, 1977, 1982 (tweede druk), 38 p. |
G. Johnson, In Short. The Danger & The Enemy. In: The New York Times, 18-1-1987. |
G. van Herpen, De vijand van Jos Vandeloo: taal als teken van mededogen. In: De Stem (Boeken van vroeger), 30-5-1987. |
lexicon van literaire werken H
januari 1989
|
|