| |
| |
| |
Jos Vandeloo
Het gevaar
door Jooris van Hulle
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De (korte) roman Het gevaar van Jos Vandeloo (*1925 te Zonhoven) verscheen in 1960 als nummer 15 in de Ad Multos-reeks bij uitgeverij A. Manteau te Brussel. In 1995 was het boek al aan zijn 28e (genummerde) druk toe. Ongenummerde drukken van de roman verschenen als Bulkboek en in de door boekenclub eci uitgegeven Omnibus Jos Vandeloo. In totaal werden van Het gevaar tot op heden 800 000 exemplaren verkocht.
Toen Jos Vandeloo de voorstudie maakte voor zijn boek, werd hem in het kerncentrum van Mol met grote stelligheid verzekerd dat een ongeval volkomen uitgesloten was en dat de stelling van zijn boek dus foutief was. De auteur meende echter dat waar mensen werken, vergissingen, fouten en onvolkomenheden niet te vermijden zijn. Hij heeft uiteindelijk gelijk gekregen. In een interview, d.d. 6-1-1966, verklaarde hij: ‘Merkwaardig is dat een drietal jaren nadat mijn boek op de markt was gekomen in de Franse Sahara een geleerde bij kernproeven besmet werd en overleden is na een ziekteproces precies identiek aan datgene wat ik beschreven heb. Nochtans had ik in enige mate met wat men dichterlijke vrijheid noemt, zelf de ziektetheorie opgebouwd. Ook nu weer in het geval van de ongelukkige Molse technicus blijkt die theorie te kloppen.’ Vandeloo kon overigens bij de voorbereiding van zijn boek slechts door bemiddeling van het toenmalige ministerie van Nationale Opvoeding en Cultuur het atoomcentrum te Mol bezoeken en dan slechts onder beding dat hij onder geen enkele voorwaarde de naam Mol zou gebruiken. Toen de Vlaamse televisie in 1964 besloot Het gevaar te verfilmen, werd de toelating geweigerd om in het kerncentrum van Mol binnen- en buitenopnames te maken.
Op het titelblad omschreef Jos Vandeloo Het gevaar bij verschijnen als een ‘verhaal’. Later viel deze aanduiding weg. Algemeen wordt Het gevaar nu beschouwd als de eerste roman die Jos Vandeloo publiceerde. Aan W. Hazeu verklaarde de auteur dat hij op aandringen van de uitgever en de literaire adviseur 17 pagina's uit het boek heeft weggelaten, waarin
| |
| |
afschuwelijke, onmenselijke verhalen stonden die Dupont aan Benting vertelde en die onder meer moesten verklaren waarom de eerder passieve, aanvaardende Benting zich ertoe laat verleiden het ziekenhuis te ontvluchten.
De roman die inclusief het voorwerk 123 bladzijden beslaat, bevat naast een proloog en een epiloog drie hoofdstukken, getiteld ‘Praten met de populieren’, ‘De glanzende tunnel van de nacht’ en ‘Wonen in een steen’.
De roman werd vertaald in het Duits, Frans, Italiaans, Deens, Zweeds, Pools, Tsjechisch, Hongaars, Tanzaniaans, Indisch en Roemeens. De Russische versie verscheen in de omnibus Cmeka. In Zuid-Afrika verscheen een geannoteerde Skooluitgave met woordverklaringe. Naast de Nederlandstalige tv-bewerking kreeg de roman ook een Franstalige bewerking als televisiespel en radio-luisterspel. In 1961 kreeg Jos Vandeloo voor Het gevaar de Romanprijs (1958-1960) van de provincie Antwerpen.
| |
Inhoud
Proloog
In de proloog wordt beschreven hoe Alfred Benting de trein neemt. De sfeer is bijzonder somber, ‘het perron zag er zwaarmoedig uit’. In de wagon waar hij heeft plaatsgenomen, zitten een viertal mensen, als oesters die zo dadelijk hun schelp gaan sluiten. De laatste reiziger die binnenkomt, gaat recht tegenover Benting zitten. Hij stelt zichzelf voor als Edward Lava. Benting, die het vertikt om zijn ware naam te zeggen, beweert dat hij Theo Wagner heet. Waarom hij dat doet, blijft nog vaag. Misschien, zo overdenkt Benting, is het de emotie van de laatste weken die hem deprimeert. Toch wil hij zichzelf geruststellen dat ‘het gevaar’, de dreiging, nu definitief voorbij is. Om geen gesprek te hoeven aanknopen, verdiept Benting zich schijnbaar in een tijdschriftartikel. De aanwezigheid van Lava blijft als een bedreiging op hem inwerken, hoewel hij toch even bij zichzelf de bedenking maakt dat Lava misschien een uitzondering is op de algemene regel die mensen tot een grenzeloze eenzaamheid veroordeelt. Toch schrikt Benting heel erg op wanneer blijkt dat Lava een van zijn ogen uit de kas heeft gehaald. Het oog blijft Benting aanstaren, tot Lava het op Bentings tijdschrift legt, vanwaar het op de grond rolt en uit elkaar spat. Benting voelt nog dat er tumult ontstaat, hij ligt zelf op de grond en een heleboel mensen kijken naar hem.
| |
1 Praten met de populieren
Alfred Benting, Harry Dupont en Martin Molenaar, alle drie tewerkgesteld in een studiecentrum voor kernsplitsing, worden bij een ongeval blootgesteld aan een dosis radioactivi- | |
| |
teit. Wat vroeger op de ziekenafdeling van het centrum routine-onderzoek bleek, is thans, omdat het ditmaal niet gaat om een gewone, onschuldige besmetting, bloedige ernst. Dokter Polak beweegt zich volgens Benting in het grensgebied van de menselijke machteloosheid. Benting denkt er ook even aan dat iemand als Martin Molenaar, de jongste van de drie slachtoffers, misschien de veiligheidsmaatregelen over het hoofd heeft gezien en zo verantwoordelijk is voor het ongeval. De drie mannen worden naar een speciale afdeling van het academisch ziekenhuis overgebracht, waar ze in volstrekte afzondering worden behandeld door dokter Wens, diens assistent en een tweetal verpleegsters. Molenaar is er het ergst aan toe. De symptomen van de dodelijke bestraling - braken, diarree, blaren in de mondholte, op gezicht en handen en haaruitval - worden door de twee anderen angstvallig gevolgd. De 45-jarige Dupont vergeeft het Molenaar niet dat hij wellicht de aanleiding is geweest tot de ramp. Benting beschouwt het eerder als een ongeval. Even zelfs vindt hij dat het niet onprettig is dat ze nu plots ‘interessante medische objecten’ geworden zijn. Zelfs nu de mannen op elkaar zijn aangewezen, slagen zij er niet in ècht met elkaar te praten. Benting gaat liever voor het raam staan om met de populieren te praten, ‘geloof me, Dupont, ze luisteren aandachtig; veel beter dan jij het zou kunnen’. Net voor zijn dood vertelt Molenaar de twee anderen dat hij gehoord heeft hoe de dokters tegen elkaar zeiden dat ook Benting en Dupont, die er schijnbaar minder erg aan toe zijn, nog maar acht dagen te leven hebben.
| |
2 De glanzende tunnel van de nacht
Zes dagen verblijven Benting en Dupont nu al in het academisch ziekenhuis. Stilaan groeit bij Dupont het verlangen de beslotenheid van de ziekenkamer te ontvluchten. Hij gelooft zelfs dat hij onmiddellijk beter zou worden als hij daar maar weg zou zijn. Benting bekent dat hij daar ook al over nagedacht heeft. Maar hij beseft dat zij een gevaar zouden betekenen voor de bevolking, ‘je hebt toch een persoonlijke verantwoording tegenover de maatschappij. Een soort morele wetgeving, die je dient te eerbiedigen.’ Volgens Dupont verdienen de andere mensen dergelijke scrupules niet, omdat die toch maar ‘zelfzuchtig in hun dagelijks ik-cirkeltje rondrennen’. En verder zegt hij: ‘We moeten het zelf in handen nemen. Per slot van rekening, moet je er altijd zelf iets van zien te maken. Je staat altijd alleen. Als het er op aan komt, kan nooit iemand je helpen.’ Benting zwicht voor de argumenten van Dupont. Op de tiende dag zullen beiden de vlucht naar de vrijheid wagen.
| |
3 Wonen in een steen
Benting en Dupont slagen erin met een ziekenwagen uit het ziekenhuis te ontsnappen. Nadat ze bij Duponts vrouw kleren, schoenen en geld zijn gaan ophalen, scheiden zich hun wegen.
| |
| |
Benting wil verbeten zijn kans wagen. Hij vindt onderdak bij een oude tante, bij wie hij vroeger, toen hij nog studeerde, een kamer had betrokken. Dupont twijfelt, hij dacht dat alles geregeld zou zijn, als hij maar eenmaal buiten de muren van het ziekenhuis was. Maar nu blijkt alles nog even miserabel te zijn, hij voelt zich hondsziek. Hij vlucht een café binnen, waar hij een glas bier bestelt. Wanneer de diarree hem weer overvalt, wil hij vlug naar het toilet gaan. Hij stoot het glas van de tafel. Wanneer hij de scherven wil opruimen, snijdt hij zich in de hand. Het tekort aan bloedplaatjes die het bloed doen stollen - een gevolg van de bestraling -, maakt dat hij ter plekke doodbloedt. Na een tweetal dagen voelt ook Benting zich doodziek. Zijn tante wil er de dokter bijroepen. Benting voelt dat hij weg moet, wil hij niet ontdekt worden door de ondertussen gealarmeerde politie. Hij besluit de trein te nemen. In het station merkt niemand hem op, ‘niemand heeft oog voor het gevaar’.
| |
Epiloog
De epiloog sluit direct aan bij de slotscène van de proloog. Benting voelt, hij ziet zelfs dat de mensen om hem heen staan. Hij hoort ook dat een dokter zijn dood vaststelt. ‘Inwendig leefde hij, maar hij kon geen enkel teken van leven geven.’ In het dodenhuisje ziet hij weer dat ene oog en die ene rode holte daarnaast. Maar: ‘Zelfs de afkeer was nu overbodig.’
| |
Interpretatie
Titel
Met de titel Het gevaar zinspeelt Jos Vandeloo op de dreiging die uitgaat van de ontwikkelingen op het vlak van het atoomonderzoek. Er is allereerst het individuele gevaar, de reële kans dat mensen die tewerkgesteld zijn in een atoomcentrale door een ongeval met een reactor of door een onachtzaamheid besmet raken. Deze mensen betekenen ook een gevaar voor hun medemensen, die ook besmet dreigen te raken. Het gevaar, zo lijkt Vandeloo te suggereren, is in ons midden, maar wij beseffen niet dat het zo dicht bij ons is; net zoals de aanschuivenden voor het stationsloket aan het slot van hoofdstuk 3 in de roman, zijn we ons niet bewust van het besmettingsgevaar: ‘Niemand merkt hem op. Niemand heeft oog voor het gevaar.’ In zijn bespreking van de roman wijst B. Kemp erop dat het gevaar waarop wordt gealludeerd in de titel, ook de eenzaamheid kan zijn, ‘de uitzichtloze opgeslotenheid in zichzelf waaraan de moderne mens tenonder gaat’.
| |
Thematiek
De ambivalente betekenis van de titel werkt ook door in de thematische gelaagdheid. Op het eerste gezicht zou men kunnen denken dat Vandeloo met de roman Het gevaar heeft willen anticiperen op de risico's die het bouwen en het exploite- | |
| |
ren van kerncentrales inhouden. Toen het boek in 1960 verscheen, waren kerncentrales eerder schaars en de problematiek eromheen was allerminst dringend te noemen. Tegenwoordig is het wel even anders: wij hebben toch Tsjernobyl meegemaakt, de werkelijkheid heeft de fictie achterhaald. De beschreven situatie krijgt dan wel een meer menselijke draagwijdte, ze wordt als een soort type-situatie voor de mens in zijn existentiële eenzaamheid. Vandeloo heeft het in Het gevaar over de machteloosheid van de mens als individu, over de menselijke eenzaamheid binnen een wereld waar een genadeloos egoïsme heerst (in de proloog lezen we: ‘Men had tenslotte slechts de dubieuze vriendschap van zijn eigen schaduw. De miljoenen “ikken” op de wereld demonstreerden in elk samenzijn hun overmogen tot liefde.’) en over de angst die beklemmend over deze tijd hangt.
Net zoals er voor de drie slachtoffers van de fatale bestraling geen redding mogelijk is, is er op het algemeen-menselijke vlak geen mogelijkheid om te ontsnappen uit die volslagen eenzaamheid. Vandeloo suggereert dit onder andere in het motief van het ontbreken van de liefde. Benting is gehuwd, maar tussen hem en zijn vrouw ‘is er sedert lang een onmacht tot liefde’. Ook Dupont vindt geen troost in de liefde voor zijn vrouw. Wanneer hij nog op de ziekenkamer ligt, verschijnt zijn vrouw even in de tuin. Ze wuift naar hem, maar verdwijnt dan weer. Wanneer hij met Benting uit het ziekenhuis ontsnapt is, zoekt hij zijn vrouw op in hun woning. Zich er goed van bewust dat hij een gevaar voor haar betekent, kan hij alleen door de intercom met haar spreken en vraagt hij haar alleen maar snel kleren en geld in de lift achter te laten.
Het ontbreken van ècht menselijk contact wordt ook gesuggereerd in de manier waarop de getroffen mannen behandeld worden in het academisch ziekenhuis: de dokters en de verpleegsters dragen beschermende pakken, letterlijk omwille van het besmettingsgevaar, figuurlijk omdat, zoals H. Lampo schrijft, ‘de caritas van de ouderwetse verpleging ontbreekt’.
Het thema van de eenzaamheid en de eruit voortvloeiende angst wordt verder ontwikkeld in het motief van het wachten. Zoals de drie zieken wachten op een doeltreffend geneesmiddel en een dito behandeling, zo lijken de mensen in hun eenzaamheid ook te wachten op iets, een oplossing die het dagelijkse leven opnieuw zin zou moeten geven. In de epiloog, waarin de dood van Benting wordt beschreven, suggereert Jos Vandeloo dat de mens, in de overgang naar de dood, voorbij de stilstaande tijd van het wachten is gevlogen en een punt heeft bereikt waar geen pijn of angst meer geldt. In het verlaten van de tijd ligt het antwoord vervat op de existentiële
| |
| |
problematiek, waarin de mens voor zichzelf en voor de anderen een vreemdeling blijft.
| |
Opbouw
De proloog en de epiloog in de roman Het gevaar sluiten op elkaar aan. Het eigenlijke verhaal dat in de drie hoofdstukken wordt verteld is een flashback, waarbinnen de primaire chronologie wordt gevolgd. Opvallend is dat de auteur de omkaderende proloog en epiloog in de ‘verhalende’ tijd, dat is de onvoltooid verleden tijd heeft geplaatst, terwijl de flashback in de onvoltooid tegenwoordige tijd is geschreven. Stellen wij proloog en epiloog voor door A en B, de drie hoofdstukken door 1, 2 en 3, dan zou volgens de primaire chronologie het boek er als volgt uitzien: 1-2-3-A-B. Over het algemeen werd deze compositorische ingreep positief beoordeeld. P. Haimon meent dat ze ‘mogelijk verkregen is door middel van een regietruc, maar dat doet er niet toe’. P. Hardy gaat verder in zijn kritiek: ‘Voor de kompositorische techniek welke hij in dit boek heeft aangewend is mij de noodzakelijkheid niet duidelijk geworden, al geef ik toe dat de kwaliteit van het geheel er niet merkelijk wordt door aangetast. [...] Ik wil graag de mij raadselachtige redenen respekteren die Jos Vandeloo ertoe genoopt hebben in dit boek de paden der chronologie niet lijnrecht te bewandelen. Mij interesseert de chronologie in een verhaal in zeer geringe mate, maar als ze wordt prijsgegeven voel ik graag dar het niet anders mocht of kon.’
| |
Vertelsituatie
De roman Het gevaar is een klassiek hij-verhaal, waarin het auctoriële vertelstandpunt overheerst. Dit laat de auteur toe niet enkel de situatie te beschrijven waarin de drie zieken zijn terechtgekomen, maar ook door te dringen in hun gemoed en zo hun angst en onzekerheid te verwoorden.
| |
Stijl
In een interview met J. Pollaerts verklaarde Jos Vandeloo in 1966: ‘De universaliteit is een van de redenen waarom ik zoveel word vertaald. In het buitenland interesseert men zich voor dezelfde problemen, voert men een zelfde aangepaste stijl. Vlug, gedepouilleerd, nuchter. Technisch gezien alleen al is dat een voordeel voor de vertaling. Ik houd mij geruime tijd bezig met het thema waarover ik zal schrijven: ga ik voor het witte papier zitten, dan weet ik wat er komen gaat. Dat komt mijn stijl ten goede. [...] Het gevaar kent geen happy end, maar de hardheid is gemilderd door de poëtische achtergrond. Poëzie die komt uit het gegeven zelf, uit de handelingen en de dialogen veeleer dan uit beschrijvingen.’ Het gevaar is inderdaad geschreven in een proza met een eigen tonaliteit, ontdaan van versiersel, maar geenszins schraal, ritmisch vrijwel egaal verlopend, maar steeds erop gericht de aandacht gaande te houden door het beeldend vermogen. In die zin zou hier gesproken kunnen worden van ‘poëtisch realisme’. Jos Vandeloo is er op
| |
| |
die manier in de eerste plaats op uit een sfeer op te roepen rond zijn figuren. M. Janssens wijst erop dat vooral de levenloze dingen hierin een rol spelen: ‘Vandeloo schept de sfeer langs de zintuigen om. [...] Het levenloze wordt levend; het levende daarentegen desintegreert zich en sterft af; als Benting tenslotte overleden is en in het sterfhuisje wordt bijgezet, begint hij pas te leven.’ Enkele critici wijzen op het overvloedige, zelfs geforceerde gebruik van vergelijkingen en beelden. Volgens M. Janssens ‘behoren ook de ontelbare korte zinnetjes waarvan er vele in een gedicht niet zouden misstaan, de afwezigheid van ondergeschikte zinnen, de talrijke elliptische zinnen waarin meestal het werkwoord ontbreekt, de bewerkte woordvormingen, sommige in hoofdletters of cursief gedrukte zinnen eerder tot de dichterlijke techniek en stellen zij veeleer Vandeloo's talent als dichter in het licht dan wel zijn mogelijkheden als episch kunstenaar.’
| |
Context
In de Profiel-uitgave (Manteau) zegt Jos Vandeloo over zijn roman: ‘Bij het schrijven van Het gevaar was ik een tijdlang diep onder de indruk van de tragische lotgevallen in het door mij zelf opgeroepen drama. Het nutteloze en bijwijlen afschuwelijke gevecht van de personages tegen zichzelf, tegen de medemensen en tegen de dood, trof en kwelde me voortdurend. [...] Ik teken deze menselijke figuren tegen een psychologische achtergrond. Mijn helden zijn geen helden. De aandachtige lezer zal vaak iets van zichzelf in deze mensen terugvinden. Wellicht zullen enkele er zelfs over na denken. Dan heb ik mijn doel bereikt.’ Dit soort menselijk engagement zal een constante blijven in Vandeloo's proza en poëzie.
Over de stralingsziekte had in 1959, het jaar vóór het verschijnen van Het gevaar, de West-Vlaamse auteur Roger Fieuw een roman gepubliceerd, De Japanse vissers. Fieuw meende echter dat de mens zijn vergissing op tijd zou inzien.
Algemeen heeft de roman Het gevaar een existentialistische onderstroom. De roman doet W. Brandt zelfs sterk aan Sartre's Huis clos denken, vooral wat betreft de beschrijving van het samenzijn van de ten dode gedoemden tussen de muren van hun ziekenkamer. De wijze waarop de drie mensen in deze nog besloten ruimte met hun eigen levensdrama worden geconfronteerd, inspireert B. Kemp tot een vergelijking met ‘die andere meesterlijke novelle der menselijke eenzaamheid, Streuvels' Leven en dood in des Ast [sic]’.
Vormtechnisch doorbreekt Jos Vandeloo in Het gevaar het
| |
| |
traditionele vertelpatroon door het procédé van het dooreenhaspelen van de chronologie en zoekt hij zo, zij het op een voorzichtige manier, aansluiting bij het modernisme.
| |
Waarderingsgeschiedenis
De roman Het gevaar werd bij zijn verschijnen over het algemeen gunstig onthaald en als een bevestiging aangezien van Vandeloo's in 1957 verschenen debuut(novelle) De muur. Kritiek werd vooral geformuleerd op de stelselmatigheid waarmee Jos Vandeloo naar de beeldspraak teruggrijpt. Een ronduit negatieve kritiek (‘wat een rotboekje’) schreef B. Hulsing: ‘Ik ontmoette Vandeloo in zijn boekje voor het eerst, en vond het geen aangename kennismaking. Omdat hij met opzet zo liefdeloos scheef over drie liefdelozen, die, door een ongeval vereenzaamd, weg moeten rotten; omdat hij die schimmel van de ontmenselijkte samenleving met zoveel lust-in-de-onlust bij elkaar heeft bedacht.’ J. Walravens schrijft het succes dat de roman al vanaf de eerste druk te beurt viel, in de eerste plaats toe aan het eenvoudige, ietwat gereserveerde, steeds beheerste karakter van de taal. Toch meent hij dat Het gevaar ‘ondanks de dramatiek van het onderwerp een te kalm, te bedacht, te kil werk gebleven is. De passieloosheid van Het gevaar is in onze ogen een euvel.’ J. Spierdijk daarentegen meent dat Vandeloo ‘zich op een bewonderenswaardige wijze geïdentificeerd heeft met deze slachtoffers van de huidige samenleving’.
Voor deze bespreking is gebruik gemaakt van:
Jos Vandeloo, Het gevaar. Achttiende druk, Antwerpen/Amsterdam 1982.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
A. van der Veen, Angst met en zonder woede. In: Nieuwe Rotterdamse Courant, 12-11-1960. |
P. Haimon, Het gevaar van Jos Vandeloo. Knappe debuutroman van Belgisch-Limburgse auteur. In: Maas- en Roerbode, 19-11-1960. Ook in: Angst en onzekerheid in ‘Het gevaar’ van Vandeloo. In: Dagblad van Noord-Limburg, 19-11-1960. |
M. Roelants, Mensen zonder licht. In: Elseviers weekblad, 19-11-1960. |
H. Warren, Vier talentvolle prozaïsten van de jongste generatie. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 19-11-1960. |
P. Hardy, Jos Vandeloo: Het gevaar. Pregnante situatie-epiek. In: Gazet van Antwerpen, 22-11-1960. Ook in: Boekengids, nr. 2, 1961, jrg. 39, p. 49-50. |
V.D., Verveling en verbijstering in moderne literatuur. In: Trouw, 22-11-1960. |
P.H. Dubois, Uit literaire najaarsproductie. De laatste roman van Anna Blaman. Nieuwe boeken van Vestdijk, Coolen en anderen. In: Het vaderland, 26-11-1960. |
L.P. Boon, Modern Vlaams proza. Jos Vandeloo, Het gevaar. In: Vooruit, 1-12-1960. |
B. Kemp, Atoomgevaar en eenzaamheid. Een opmerkelijk verhaal van Jos Vandeloo. In: De linie, 2-12-1960. |
H. Roest, Het gevaar door Jos Vandeloo. Sterk geconcentreerde kleine roman. In: Het nieuwe dagblad, 2-12-1960. |
B. van Eysselsteijn, Kernsplitsing als literair motief. In: Haagsche courant, 3-12-1960. |
B. Hulsing, Voor U uitgelezen: Het gevaar In: De waarheid, 5-12-1960. |
Fs., Jos Vandeloo. Het gevaar. In: Het pallieterke, 15-12-1960. |
U. Van de Voorde, Jos Vandeloo: Het gevaar. In: De standaard, 17/18-12-1960. |
H.J., Proza van jongeren. Verhalen van ondergang en ontgoocheling. In: Eindhovens dagblad, 20-12-1960. |
L.B., Een nieuw boek van Jos Vandeloo. Het gevaar. Moderne variatie op een oud thema. In: Het belang van Limburg, 21-12-1960. |
R. Brulez, Jos Vandeloo, Het Gevaar. In: Het boek van nu, nr. 4, december 1960. |
M. Janssens, Nieuw proza van Jos Vandeloo. In: Dietsche warande & Belfort, 1960, jrg. 105, p. 765-767. |
A. Demedts, Jos Vandeloo: Het gevaar. ‘Zij sterven als bloemen in vazen’. Waardige voortzetting van grote novelle-traditie In: Het nieuwsblad, 5-1-1961. |
S.H., Boekenterras. Jos Vandeloo: Het gevaar. In: Vrij Nederland, 7-1-1961. |
R. Boltendal, Boeken van vier Vlamingen. In: De Friese koerier, 21-1-1961. |
R. Van de Moortel, Kroniek van het proza. Eenzame mensen in de greep van de angst. ‘Het gevaar’ door Jos Vandeloo. In: De landwacht - De Gentenaar, 4/5-2-1961. |
W. Wagener, De mens en zijn levensdrift. Beklemmend relaas van Jos Vandeloo. In: Bredasche courant, 18-2-1961. |
| |
| |
J. Spierdijk, Het gevaar. Bewonderenswaardige roman van Vandeloo In: De telegraaf, 26-2-1961. |
J. Walravens, Een nieuw verhaal van Jos Vandeloo. Het gevaar. Drie mannen door stralingen besmet. In: Utrechts nieuwsblad, 8-4-1961. |
C.J.E. Dinaux, ‘Het gevaar’ van Jos Vandeloo. De barre ernst van de kunst van het woord. In: Haarlems dagblad, 15-4-1961. |
P. de Vree, In de wachtkamer van de dood. In: De periscoop, april 1961. |
W. Brandt, Het Gevaar. In: Deventer dagblad, 3-6-1961. Ook in: Nieuwe Apeldoornse courant, 1-7-1961. |
H.L. (Hubert Lampo), Het land van wanhoop. In: Volksgazet, 24-11-1961. |
J. Br., Auteur Vandeloo mocht naam Mol niet noemen in Het Gevaar. In: De standaard, 6-1-1966. |
J. Pollaerts, Het gevaar niet ‘in’ te zijn. In: De standaard, 6/7-8-1966. |
W. Hazeu, Jos Vandeloo. Brugge/Nijmegen 1975. |
J. Borré, Omtrent ‘Het gevaar’ van Jos Vandeloo. Brussel 1976. |
lexicon van literaire werken 31
augustus 1996
|
|