| |
| |
| |
Bob den Uyl
Gods wegen zijn duister en zelden aangenaam
door Ton Brouwers
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
Gods wegen zijn duister en zelden aangenaam is de vijfde verhalenbundel van Bob den Uyl (* 1930 te Rotterdam, † 1992 te Rotterdam). Het werk verscheen in het voorjaar van 1975 bij uitgeverij Querido te Amsterdam. Het is ook zijn meest herdrukte bundel. Dezelfde uitgever heeft tien drukken van het werk gepubliceerd: zes in de jaren zeventig en vier in de jaren tachtig, waaronder een gebonden editie (1981, 7e druk) en een uitgave in de Salamanderreeks (nr. 649, 1986, 8e druk).
De bundel telt zes verhalen. Ze hebben alle de lengte die typerend is voor het korte verhaal: tussen de vijf- en zevenduizend woorden. Ieder verhaal bevat een of meer witregels, die zorgen voor een verdere geleding van de vertelling. Inclusief voorwerk telt het boek 142 genummerde bladzijden.
De meeste verhalen zijn al eerder gepubliceerd, soms in een andere vorm of onder een iets afwijkende titel. ‘Het rechtzetten van een misvatting’ en ‘Donker Spanje’ verschenen in Maatstaf (november/december 1973 en december 1974), ‘Verlangens van gedresseerde ratten’ werd afgedrukt in Pulp (5, 1974) en ‘Het morele verval’ in Propria Cures (9 november 1974). De verhalen zijn vermoedelijk ook in de genoemde jaren geschreven, in sommige gevallen naar aanleiding van (vakantie)reizen van de auteur. Zo verbleef hij in de zomer van 1973 in Duitsland, de setting van ‘Het rechtzetten van een misvatting’, en bezocht hij in de zomer van 1974 het land dat centraal staat in ‘Donker Spanje’.
Vooral de twee laatstgenoemde verhalen zijn ook nadien veelvuldig afgedrukt in gelegenheidsbundels en thematische bloemlezingen. Beide verhalen staan bovendien in twee bloemlezingen van werk van Den Uyl, Het reizen vereist sterke zenuwen (2004) en Het menselijk kunnen staat voor niets (2007), uitgegeven door Thomas Rap te Amsterdam. In het bij diezelfde uitgever gepubliceerde Onuitroeibare misverstanden (2006) zijn ‘Het morele verval’ en ‘Verlangens van gedresseerde ratten’ opgenomen. Het laatstgenoemde verhaal maakt ook deel uit van
| |
| |
de door Joost Zwagerman verzorgde bloemlezing De Nederlandse en Vlaamse literatuur vanaf 1880 in 250 verhalen (2005).
Een paar verhalen uit Gods wegen zijn duister en zelden aangenaam zijn in vertaling verschenen, onder meer in Spanje en Bulgarije.
In 1976 ontving de auteur voor zijn bundel de Multatuliprijs.
| |
Inhoud
Het rechtzetten van een misvatting
Na aankomst per trein in Keulen wil de ik-figuur in de omgeving gaan fietsen. Het inklaren van zijn fiets kost veel tijd, maar het lukt uiteindelijk en hij kan op pad. Zodra hij de stad uit is, gaat er al snel iets mis. Een van de pedalen blijkt los te zitten en dat euvel moet verholpen worden. Daarop besluit hij terug te keren naar Keulen om de volgende dag een fietsenmaker te zoeken. Die avond eet hij wat in een restaurant en na terugkeer in de lounge van zijn hotel raakt hij nog ‘vrij aangeschoten’. Het valt de volgende ochtend niet mee om een fietsenmaker te vinden. Uiteindelijk vindt hij iemand, en later diezelfde dag rijdt hij opnieuw de stad uit, vol verwondering over de terloopsheid en het toeval van veel gebeurtenissen.
| |
Verlangens van gedresseerde ratten
De op jonge leeftijd wees geworden ik-figuur is destijds door zijn tante Martha opgevangen. Deze rijke ongetrouwde vrouw, die met haar meid en huishoudster een sober bestaan leidt, heeft hem een degelijke opvoeding gegeven door steeds heldere normen te stellen. Met zachte hand heeft ze hem altijd in de door haar gewenste richting gestuurd. Zo ging hij om haar rechten studeren. Al is ze in zijn ogen nuchter en evenwichtig, toch kreeg hij op zeker moment het gevoel dat ze al die jaren zijn persoonlijkheid heeft onderdrukt en om die reden gaat hij haar op zeker moment haten. Als gedoodverfde erfgenaam ontwikkelt hij het plan om haar te doden, want hij zou liever zo snel mogelijk haar huis alleen bewonen. Bij een door hem geënsceneerd ongeluk komt ze om en hij blijkt inderdaad de enige erfgenaam, al is er wel de voorwaarde dat ook de huishoudster in het huis mag blijven wonen. Nadat zijn verhouding tot haar allengs slechter is geworden, vermoordt hij haar in een vlaag van waanzin eveneens, en begraaft haar in de achtertuin. Hij weet zeker dat haar verdwijning ooit aan het licht zal komen, maar tot die tijd heeft hij het huis voor zich alleen en kan hij eindelijk ontdekken wie hij is.
| |
Leerzame mededelingen
Op een receptie ter ere van de winnaar van een prijs voor literaire kritiek heeft de ik-figuur steeds weer een vol glas, dat hij meteen achteloos achterover slaat. Na het legen van twee
| |
| |
whisky-soda verstopt hij de glazen in een jaszak. De gesprekken die hij links en rechts aanknoopt worden steeds brutaler en onsamenhangender. Aan een dichter uit Kongo verkoopt hij kletspraatjes. In het gewoel loopt hij Anita uit Zoutelande tegen het lijf, aan wie hij voorstelt om na afloop mee naar Zeeland te gaan. In een gesprek met een andere receptieganger wijt hij zijn dronken gedrag aan de zeer christelijke school die hij in zijn jeugd heeft bezocht. Wanneer Anita vertrekt, mag hij met haar en een paar anderen meerijden naar Zeeland. In een frietzaak koopt hij nog snel een paar flesjes bier, maar eenmaal in de auto valt hij in zwijm. Weer wakker begint hij op te scheppen over de boeken die hij aan het schrijven is. Later vraagt hij zich af wat hij eigenlijk in Zoutelande te zoeken heeft, en hij laat zich bij het station in Vlissingen afzetten. Die avond eindigt hij in een hotel in Breskens.
| |
Donker Spanje
De ik-figuur heeft veel ervaring met het reizen per bus en trein in Spanje. Het gesnauw van loketbedienden zit hem tot hier. Inlichtingen zijn steevast onjuist of moeilijk te krijgen en loketten gaan soms onverwacht dicht. Wil hij van Toledo naar Ciudad Real, dan is het zoeken naar de juiste bus en de vertrektijden ervan. Op veel Spaanse stations staat niet aangegeven waar treinen precies vertrekken. Het wordt helemaal ingewikkeld als er voor bepaalde treinen speciale kaartjes nodig zijn. De nieuwe computers waaruit die kaartjes tevoorschijn moeten komen, zijn traag of werken niet, en bemachtigt hij na lang wachten toch een speciaal kaartje dan weet geen enkele spoorbeambte waar het voor dient. Sneltreinen blijken minder snel te gaan dan verwacht, en staan soms op onverklaarbare wijze stil, ook als ze normaal gesproken voorrang hebben. Soms gaat er ook wel eens iets goed. Zo liet hij ooit in Sevilla zijn jas met geld en papieren in de bus liggen, wat hij pas merkte toen de bus alweer was doorgereden. Per taxi liet hij zich naar het eindpunt rijden, waar hij in de eerste lege bus zijn jas zag liggen - met alles er nog in.
| |
Het morele verval
De ik-figuur heeft niks met sport, maar een opdracht van een krant om een verslag van de TT-races in Assen te maken neemt hij vanwege de vorstelijke beloning graag aan. Bij aankomst in de stad is het er al erg druk, maar gelukkig weet hij bij mensen thuis nog een laatste kamer te vinden. Wanneer hij die avond op pad gaat, merkt hij al gauw dat het maar een ‘melige bedoening’ is met al die motorliefhebbers. Hij krijgt ze niet aan de praat, en het kost hem dan ook moeite om de juiste sfeer voor zijn verhaal te vinden. Met nog amper materiaal voor zijn verslag gaat hij die nacht dronken naar bed. De volgende ochtend is hij getuige van de races, zonder te snappen wat al die mensen er nou zo leuk aan vinden. Na terugkeer
| |
| |
probeert hij zijn verslag te maken. Omdat het papier urenlang leeg blijft, besluit hij maar om iets over zijn fietstocht in Duitsland van twee weken geleden op te schrijven. Hij moest toen een keer schuilen voor de regen en kwam zo bij een eigenaardige familie terecht. Na inlevering van zijn stuk beseft hij dat het helemaal niet moeilijk is om sportverslaggever te zijn. Vreemd is wel dat hij sindsdien niets meer van de krant heeft vernomen.
| |
Toespraak van de generaal
De generaal richt zich tot zijn manschappen. Al doen zijn woorden er niet toe, vindt hij, de toespraak behoort tot ‘de dingen die moeten gebeuren’ en iedereen moet een eerlijke kans krijgen om de inhoud tot zich te kunnen nemen. Als iemand opmerkt dat hij ook stencils van zijn redevoering kan laten maken, bluft hij de man af. Stencils maken is immers helemaal niet zo eenvoudig en hij wil zich evenmin verliezen in papieren rompslomp. De taak van de manschappen is al groot genoeg. De strijd zal doorgaan, het eiland moet veroverd. Alle vragen zijn welkom en zelf geeft de generaal een paar voorbeelden van vragen, waarbij hij enigszins afdwaalt en zijn gehoor dreigt af te haken. Als hij merkt dat er aan zijn voeten een tiental stelletjes ligt te paren, vertelt hij hoeveel moeite hij zich getroost heeft om vrouwen bij het leger te betrekken, en dat hij ze zelfs uit eigen zak heeft betaald. Als de stelletjes klaar zijn, verzoekt hij de vrouwen vriendelijk om weg te gaan, dan kan hij zich weer op de hoofdzaak concentreren. Er wacht een nobele taak, de verovering van het eiland waardoor de mensheid een nieuwe kans zal krijgen. Hij wijst ook op alle gevaren; zijn mannen zullen moeten doden om niet gedood te worden. De generaal heeft geen aanvalsplan gemaakt omdat er bij veldslagen altijd te veel toevallige factoren in het spel zijn, zoals studies hebben aangetoond. Na afloop van de toespraak worden er wapens en gevulde koeken uitgedeeld en valt de generaal meteen in slaap.
In het verlaten stranddorp Bray-Dunes loopt de generaal eerst nog de hoofdstraat op en neer om vervolgens in het café een calvados te gaan drinken. Aan de toog staat een man met een jachtgeweer, waar hij volgens de generaal niet veel aan zal hebben als het leger komt. De waardin merkt op dat ze de generaal wel vaker in de kroeg heeft gezien en dat hij van plan is om Frankrijk te veroveren.
| |
Interpretatie
Thematiek
De ironische verhalen in Gods wegen zijn duister en zelden aangenaam dienen bij uitstek als voertuig voor het neerzetten van
| |
| |
een wereldbeeld: het bestaan is doelloos, ons handelen zinloos. De hoofdpersonages, steevast solitaire mannen, zijn ondernemend, gaan op pad, begeven zich onder de mensen en willen soms ook wel iets tot stand brengen. Maar hun ideeën en problemen zijn onbenullig, hun monologen bestaan veelal uit kletskoek. Ze komen in aanraking met een onbegrijpelijke wereld waarin ze uiteindelijk verzanden, als ze al niet eerder in dronkenschap, gekte of waanzin zijn weggezonken. En ook wanneer er in bepaalde situaties sprake lijkt te zijn van redelijkheid en logica, dan wordt dit karakter al gauw door het absurde verloop van de verdere gebeurtenissen ondermijnd.
Vrijwel alle verhalen bevatten opmerkingen over de onkenbaarheid der dingen, de nutteloosheid van onze daden of de willekeur van het toeval. Zo verzucht de ik-persoon in het openingsverhaal: ‘Waarom ik dit alles doe is mij onbekend.’ En hij meent: ‘Altijd zullen veel dingen een vraagteken moeten blijven.’ De hoofdfiguur in ‘Het morele verval’ maakt zich geen illusies over waarheid en inzicht: ‘Misverstanden en vooroordelen moeten krachtig aangemoedigd worden.’ Ook de generaal uit het slotverhaal is zich bewust van grenzen: ‘Het ligt in de aard der dingen besloten dat er altijd onopgeloste moeilijkheden blijven bestaan.’ Zoals volgens hem al in de zeventiende eeuw werd aangetoond, is er slechts een beperkt gebied ‘waarbinnen problemen kunnen worden opgelost. Buiten dit gebied [...] zijn moeilijkheden óf onoplosbaar, óf werpen eventuele oplossingen op hun beurt weer nieuwe problemen op, die dan ook weer moeten worden opgelost, waarbij zich dan weer nieuwe moeilijkheden vormen, en zo maar voort.’
| |
Opbouw / Verhaalstructuur
De zes verhalen bestaan los van elkaar, maar behalve thematische verwantschap zijn er ook veel plotovereenkomsten. Naast het mannelijke hoofdpersonage bevatten de verhalen amper (bij)personages van belang. De rol van vrouwelijke bijpersonages is van minieme betekenis. Grofweg gaat het om drie ‘realistische’ verhalen en drie ‘surrealistische’ verhalen. In de eerstgenoemde categorie begeeft een min of meer nuchter denkende ik-figuur zich naar een onbekende omgeving (Duitsland, Spanje, Assen) om vervolgens in de vorm van een chronologisch (reis)verhaal verslag te doen van zijn ‘ongewone’ belevenissen en zijn aanvaringen met bureaucratie of ‘vreemde’ mensen. Hij gaat in de slag met de ‘andere’ werkelijkheid en laat zien hoe onzinnig of ingewikkeld dat kan zijn. Zo is de sportverslaggever in Assen vanaf de perstribune getuige van een ‘bont, surrealistisch schouwspel’ waar hij niets van begrijpt. Het verhaal over Spanje is eerder een aaneenschakeling van losse anekdoten over hoe lastig het is om in dat land per bus of trein te reizen. Dit vergt zelfs een ‘inspannend duivels- | |
| |
spel’, zoals in de openingsalinea wordt vermeld, waarna het verhaal vervolgens een reeks meer en minder hilarische illustraties daarvan geeft.
De drie meer ‘surrealistische’ verhalen hebben steeds een hoofdpersonage wiens waarnemingen sterk gekleurd zijn door een afwijkende of zieke houding. De ik-figuur in ‘Verlangens van gedresseerde ratten’ blijkt een man die vindt dat zijn tante ‘zijn eigen ik had zoekgemaakt’ en die zich vervolgens ontpopt als haar moordenaar. Niet alleen heeft hij daarover geen wroeging; hij pleegt een tweede moord, waarna hij ‘eindelijk tijd’ heeft om, zoals hij in de slotzin aangeeft, ‘in alle rust te onderzoeken wie ik nou eigenlijk ben.’ De ik-figuur van ‘Leerzame mededelingen’ is vanaf het begin van zijn verhaal beschonken, een toestand die gaandeweg alleen maar verergert. Het verhaal biedt vanuit zijn scheve perspectief een beeld van de receptie die hij bezoekt. Ook de generaal uit het slotverhaal zit in een volstrekt eigen waanwereld opgesloten. Hierdoor krijgt zijn scherpe vermogen tot zelfrelativering (zijn mannen hoeven helemaal niet naar hem te luisteren, vindt hij) een komisch karakter, zoals eveneens geldt voor zijn filosofische bespiegelingen over paradoxen en de grenzen van oplossingen voor problemen.
De inhoudelijke samenhang tussen de verhalen wordt één keer expliciet uitgewerkt. De dronken ik-figuur van het derde verhaal, ‘Leerzame mededelingen’, vertelt aan het eind over een man die hij in de tram van Knokke naar De Panne is tegengekomen. Het ging om iemand ‘die zich generaal noemde en met mij zijn plannen tot verovering van Frankrijk besprak’. Voor die plannen, zo wordt toegevoegd, ‘is het hier niet de plaats’. Ze komen echter wel aan bod in het slotverhaal, waarin de bewuste generaal als hoofdpersonage optreedt. In de afsluitende passage wordt gesuggereerd dat zijn verhaal inderdaad aanhaakt bij de gememoreerde ontmoeting aan de Belgische kust.
| |
Titel
De titel van de bundel fungeert als een dichterlijke verwoording van het overkoepelende thema. Hij is ontleend aan het werk van de Amerikaanse dichter Robert Lowell. Het gaat om een vertaling van de laatste regel van het gedicht ‘Death and the bridge’ uit de bundel History (1973): ‘God's ways are dark and very seldom pleasant.’ Aan het begin van ‘Donker Spanje’ komen deze woorden als volgt aan de orde: ‘De uitspraak “Gods wegen zijn duister en zelden aangenaam” lijkt ontworpen voor de Spaanse busdiensten en spoorwegen.’ Deze opmerking zet de toon voor het verhaal over Spanje, waar alles afhankelijk is ‘van het toeval, duistere beweegredenen, gevolgen zonder verklaarbare oorzaken, en het goede of slechte hu- | |
| |
meur van de betrokkenen’. In Spanje zijn veranderingen ‘alleen veranderingen, geen verbeteringen’.
| |
Thematiek
Dit soort inzichten geeft aan dat het ironische wereldbeeld in de bundel ook gestalte krijgt in de uitdrukkelijke taalscepsis van de personages. Zo vindt de generaal uit het slotverhaal dat ‘als we werkelijk iets willen veranderen’, praten ‘tot niets’ leidt. En: ‘Als er geen plan wordt gemaakt, kan er ook niets fout gaan.’ De dronken hoofdpersoon uit ‘Leerzame mededelingen’ is stellig over de betekenis van conversatie: ‘Niets is erger dan een redelijk gesprek.’ Aan zijn gesprekspartner op de receptie vraagt hij: ‘Zeg eens eerlijk, heb jij ooit wel eens een gesprek gehad waar je ook maar een fractie van wijzer bent geworden? Ik bedoel, waar je iets van opgestoken hebt? Dat je inzicht in het wezen der dingen breder heeft gemaakt? Nou?’ Een vergelijkbare opvatting heeft hij overigens over geschreven taal: ‘Het beste is natuurlijk helemaal niet te schrijven.’ De ontoereikendheid van taal is deels verweven met de beperkingen van onze rationaliteit, de onlogica van gebeurtenissen en de grote rol van het toeval. Zo probeert de man uit het tweede verhaal zijn moord op zijn tante goed te praten met de volgende redenering: ‘Iets dat een samenspel is van zoveel toevalligheden, die ik alleen maar een handje had geholpen, kon je dat nog moord noemen?’
| |
Stijl
Op het niveau van het taalgebruik is er volop spel met vormen van humor en verwante stijlfiguren. Naast eenvoudige zinnen komen er geregeld opzettelijk ingewikkelde zinnen met veel inbeddingen voor. Er is melige taalhumor, bijvoorbeeld in de bewering: ‘Wantoestanden zijn toestanden die voort moeten duren, anders zouden het geen wantoestanden wezen’ (‘Het morele verval’). De taal van reisfolders wordt geparodieerd met zinnen als ‘De reiziger die aankomt [...] wacht een bijzondere ervaring’ en ‘Reizend met de Rapido sta je meerdere malen stil’ (‘Donker Spanje’). Een veelvuldig toegepaste techniek is understatement, veelal in combinatie met spot, uitvergroting en zelfrelativering, waardoor iedere sentimentaliteit in de kiem wordt gesmoord. Zo beschrijft de ik-figuur in ‘Het morele verval’ zijn indruk van de motorwedstrijd als volgt: ‘Als die motoren niet zoveel lawaai maakten en ik me niet steeds had afgevraagd wat ik op mijn blocnote zou moeten noteren, had ik daar werkelijk voor mijn plezier gezeten.’ Voor hem helpt de ‘simpelheid van zo'n wedstrijd’ ook al niet bij het vinden van materiaal voor zijn verslag. Contrastwerking of omkering van waarden heeft vaak een humoristisch effect. De generaal wil juist af van alle ‘hocus-pocus van een echt leger’, zoals rangen, nummers of de groetplicht; hij geeft al zijn manschappen de vrijheid om niet te luisteren of gehoorzamen. Zijn aan- | |
| |
val richt hij evenmin op de bewoners van een werkelijk bestaand eiland, maar op ‘eilandbewoners naar wezen en geest’.
De zelfbewuste vertelstijl krijgt soms een essayistisch karakter door metacommentaar op het verhaal of de voortgang ervan. Tegen het einde van ‘Donker Spanje’ valt te lezen: ‘Voor het effect van het verhaal zou het nu beter zijn geweest als [...].’ De misvatting die in ‘Het rechtzetten van een misvatting’ centraal staat heeft betrekking op de vooronderstelling dat er in een verhaal iets zou moeten gebeuren. Op de derde bladzijde van dit verhaal richt de ik-verteller zich zelfs rechtstreeks tot de lezer: ‘Een waarschuwing: in dit verhaal gebeurt niets.’ Waaraan meteen wordt toegevoegd: ‘Inderdaad, eindelijk een verhaal waarin niets gebeurt.’
Conventionele denkbeelden over verhaalstructuur worden in deze bundel verder ondermijnd door het invoegen van onbelangrijke terzijdes en niet ter zake doende ontknopingen, zoals in ‘Het morele verval’, waarin de ik-figuur zijn onvermogen om een journalistiek verslag van de TT-races te maken ogenschijnlijk verbloemt door een verslag van een heel andere belevenis in te leveren. De overeenkomst tussen het niet en het wel ingeleverde verhaal is uiteraard dat ze allebei even irrelevant zijn. De keuze voor een essayistisch probleem als inzet, zoals in het openingsverhaal, draagt eveneens bij aan het ironiseren van de traditionele verhaalstructuur; het gebruik van absurde logica aan het slot van dit verhaal dient hetzelfde doel. Het einde van verhalen wordt op de tweede bladzijde van de bundel bovendien in algemene zin van filosofisch commentaar voorzien: ‘alles loopt verkeerd af omdat een goede afloop niet bestaat. Een goede afloop van wat dan ook is een verzinsel, een fantasie, een wensdroom’.
| |
Context
Den Uyl heeft vooral verhalenbundels gepubliceerd, een dozijn in totaal. Na de eerste bundels, Vogels kijken (1963) en Een zachte fluittoon (1968), ligt het zwaartepunt van zijn productie tussen 1970 en 1985. Gods wegen zijn duister en zelden aangenaam behoort tot de bundels waarin hij op samenhangende wijze zijn ironische kijk op de wereld de vrije loop laat. De sceptische teneur van de verhalen in deze bundel is radicaler dan in zijn eerdere bundels, die meer gepolijste, ‘verzonnen’ verhalen bevatten. Tegelijk is er volop thematische continuïteit met het eerdere werk, bijvoorbeeld in de aandacht voor het bizarre en de waan. Zo is een eerder fietsverhaal van zijn hand,
| |
| |
‘In 't groene dal’ (Met een voet in het graf, 1971), nauw verwant aan ‘Het rechtzetten van een misvatting’.
De per trein of fiets reizende ik-figuur en zijn confrontatie met andere omgevingen speelt vanaf Gods wegen een steeds grotere rol in het werk van Den Uyl. Deze benadering staat centraal in zijn voornaamste werk van langere adem, Een zwervend bestaan (1977), dat overigens net als ‘Donker Spanje’ uit losse reisanekdoten is opgebouwd, maar ook in de bundel Vreemde verschijnselen (1978). De geheel eigen toon van zijn ‘reisverhalen’ klinkt opnieuw door in latere bundels, zoals in ‘Het onbereikbare’ en ‘De heersende werkelijkheid’ uit Opkomst & ondergang van de Zwarte Trui (1982) en in verhalen uit Het land is niet ondankbaar (1989).
Den Uyls verhaalkunst sluit qua thematiek aan bij werk uit dezelfde periode van J.M.A. Biesheuvel (In de bovenkooi, 1972, Slechte mensen, 1973, De verpletterende werkelijkheid, 1979) en Jan Arends (Keefman, 1972), schrijvers die in hun korte verhalen ook veel aandacht besteden aan afwijkend gedrag en de spanning tussen het reële en het surreële. Qua ironie en jongensachtige bravoure vertonen sommige verhalen van Den Uyl gelijkenis met verhalen van Jan Donkers (Opgeruimde verhalen, 1973, Ouders van nu, 1975, en Gevoel voor verhoudingen, 1979). De melige humor en het taalspel herinneren aan de verhaalkunst van Remco Campert.
| |
Waarderingsgeschiedenis
Na verschijning heeft Gods wegen zijn duister en zelden aangenaam binnen drie, vier maanden in minstens een dozijn recensies aandacht gekregen. In de meeste gevallen heeft de recensent een gunstig oordeel over het boek als geheel. Zoals Hans Warren schrijft: ‘Al met al een uitstekend verhalenboek.’
Kritische reacties spitsen zich toe op het melige karakter en de rommelige opbouw van menig verhaal uit de bundel. Sommige recensenten, zoals Hans Vervoort, maken melding van ‘flauwigheden’; het boek is volgens hem vaak ‘erg grappig’, maar ook wel ‘oubollig’. Dit is eveneens de visie van Kees Fens: sommige passages zijn ‘nogal flauw’. Rico Bulthuis vindt dat er soms te nadrukkelijk sprake is van een slechte afloop. Van alle recensenten is Fens misschien het zuinigst in zijn oordeel. Volgens hem maakte de voorganger van de bundel (De ontwikkeling van een woede, 1972) ‘een minder willekeurige en als geheel ook sterkere indruk’.
Vrijwel alle recensenten noemen wel een verhaal dat ze minder geslaagd vinden. Voor menigeen is dat ‘Verlangens van
| |
| |
gedresseerde ratten’, mede omdat het in verhouding tot de overige verhalen ‘te zeer bedacht’ overkomt. Andersom wordt ‘Donker Spanje’ vaak genoemd als zeer goed gelukt. ‘De geestigheid van zoveel ongerijmds brengt Den Uyl schitterend over’, zoals T. van Deel opmerkt. Alfred Kossmann noemt dit verhaal ‘hoogst vermakelijk’. ‘Leerzame mededelingen’ behoort eveneens tot de favorieten, onder meer in de ogen van Van Deel, Kossmann en Warren. Voor laatstgenoemde biedt dit verhaal een ‘prachtige evocatie van het oeverloze’.
De lovende commentaren hebben verder vooral betrekking op het ironische taalgebruik en de droge, ingehouden humor. Zo schrijft Diny Schouten dat de taal van Den Uyl ‘beslist oorspronkelijk’ is; de verhalen bevatten ‘zeer exact uitgesponnen gedachtespinsels, met uiterste precisie in zinnen neergezet’. Volgens Gerrit Komrij manipuleert de auteur ‘grote gevoelens uiterst zorgvuldig, hij “houdt ze eronder”’. Komrij noemt de verhalen ‘onvergelijkelijk’, ‘eigenlijk bij verschijnen al klassiek’.
Na de ontvangst in de pers heeft de bundel weinig afzonderlijke kritische aandacht gekregen. In een beschouwing over de rol van België in het werk van Den Uyl besteedt Jeroen Brouwers echter relatief veel ruimte aan de bundel, ook om meer algemene aspecten van diens werk te duiden. Zijn voorkeur gaat uit naar de persoonlijk getinte stukken van Den Uyl, niet naar de verzonnen verhalen. Brouwers noemt hem een ‘groot stilist’ en waardeert de soms ‘lucide’ observaties; de ‘reisverslagen’ zijn ‘onweerstaanbaar geestig’. Hij karakteriseert diens methode in de autobiografische stukken als het boekstaven van ‘krankzinnigheden’: ‘Hij zoekt ze niet, ze doen zich op niet te ontlopen wijze vanzelf aan hem voor.’
De meeste critici hebben net als Brouwers een voorkeur voor de ‘realistische’ stukken, waarin Bob den Uyl zijn ongepolijste, tegendraadse vertelstijl ontvouwt, zo blijkt uit de reacties op Gods wegen zijn duister en zelden aangenaam. Toch werd juist ‘Verlangens van gedresseerde ratten’, het meest traditionele en minst representatieve verhaal uit de bundel, door Joost Zwagerman uitverkoren voor opname in het door hem verzorgde De Nederlandse en Vlaamse literatuur vanaf 1880 in 250 verhalen.
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Bob den Uyl, Gods wegen zijn duister en zelden aangenaam, eerste druk, Amsterdam 1975.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Kees Fens, Prozabundels drijven op de kracht van 't ene goede verhaal. In: de Volkskrant, 26-4-1975. |
Alfred Kossmann, Hooglijk vermaakt slachtoffer. In: Het Vrije Volk, 3-5-1975. |
K. Schippers, Supplement op de wet van Den Uyl. In: Haagse Post, 3-5-1975. |
Frans van Suetendael, Bob den Uyl, Gods wegen zijn duister en zelden aangenaam. In: De Nieuwe Gazet, 7-5-1975. |
Willem Bulter, Bob den Uyl. In: Tubantia, 7-5-1975. |
Hans Vervoort, Dronkenmansboek: B. den Uyl schrijft lekker leesbaar, maar ook zwamteksten. In: Het Parool, 24-5-1975. |
Gerrit Komrij, Den Uyl, mooi meegenomen. In: Vrij Nederland, 31-5-1975. (ook in Gerrit Komrij, Papieren tijgers, Amsterdam 1978, p. 172-174) |
Helma Wolf-Catz, Auteurs met een eigen gezicht. In: Amersfoortse Courant, 7-6-1975. |
Hans Warren, Gods wegen zijn duister en zelden aangenaam. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 14-6-1975. |
Adriaan van der Veen, Telefoneren of terug in bed. In: NRC Handelsblad, 27-6-1975. |
T. van Deel, Ironische verhalen van Bob den Uyl. In: Trouw, 5-7-1975. (ook in T. van Deel, Recensies, Amsterdam 1980, p. 270-273) |
[Anoniem], Bob den Uyl, schrijver: ‘alles loopt verkeerd af’. In: De Nieuwe Linie, 16-7-1975. |
Wam de Moor, Bob den Uyl, een meester in het understatement. In: De Tijd, 1-8-1975. (ook in Wam de Moor, Wilt u mij maar volgen? Kritieken en profielen over het proza van de jaren zeventig, Amsterdam 1980, p. 163-169) |
Rico Bulthuis, Vrolijk pessimisme van een dwarskijker. In: Haagsche Courant, 6-8-1975. |
Diny Schouten, Bob den Uyl is een meneer met leerzame mededelingen. In: Haarlems Dagblad, 27-8-1975. |
Jos Panhuijsen, Bob den Uyl op duistere wegen. In: Het Binnenhof, 29-11-1975. |
J. Huisman, Even ben je min of meer blij... maar na een tijdje is ook dat voorbij. In: Het Vaderland, 9-11-1976. |
Anton Korteweg en Ad Zuiderent, In gesprek met Bob den Uyl. In: Maatstaf, nr. 3, maart 1978, jrg. 26, p. 1-10. |
August Hans den Boef, Bob den Uyl, Kritisch Literatuur Lexicon, aanv. 67, november 1997, p. 1-8 |
Jeroen Brouwers, Tussen Belgofiel en Belgofoob. Vlaanderen volgens de Wet van Bob den Uyl. In: Jeroen Brouwers, De schemer daalt. Slenteren door mijn boekenkast (Feuilletons 7), Zutendaal/Amsterdam 2005, p. 23-40. |
Joost Zwagerman (samenst.), De Nederlandse en Vlaamse literatuur vanaf 1880 in 250 verhalen, Amsterdam 2005. |
Nico Keuning, Een zeker onbehagen. Een biografie van Bob den Uyl, Amsterdam 2008, p. 201-224 en, voor een overzicht van verspreide publicaties, p. 461-489. |
lexicon van literaire werken 95
september 2012
|
|