| |
| |
| |
Felix Timmermans
Pallieter
door Marcel Janssens
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
Felix Timmermans (*1886 te Lier; † 1947 te Lier) schreef de roman Pallieter tussen z'n 25e en 28e jaar. Hij droeg het boek op ‘Aan Marieke Janssens, mijn vrouw’. Beiden kwamen uit een klein middenstandsgezin in het stadje Lier in de provincie Antwerpen. Na een operatie met verwikkelingen, waar hij in de heerlijke zomer van 1911 van herstelde, dacht hij eraan in een soort lyrische biografie de figuur van Pieter Brueghel op te roepen. Hij verkoos echter een fictieve Lierenaar, die aanvankelijk ‘Palloeter’ zou heten, uit te beelden door middel van een snoer van anekdoten en grappen waar zijn kunstbroeders, onder meer Flor van Reeth, Reimond Kimpe en Renaat Veremans, hem de stof voor leverden. Na Timmermans' verloving is Marleentje, Pallieters verloofde en vrouw, Marieke geworden. Op één hoofdstuk na (het tweede, ‘Het tweegevecht’, dat Willem Kloos wat triviaal vond) werd de tekst in tijdschriftafleveringen afgedrukt in De Nieuwe Gids van augustus 1912 tot september 1914. Nadat Timmermans tevergeefs een uitgever in Vlaanderen gezocht had, verscheen Pallieter in boekvorm bij Van Kampen en Zoon (Amsterdam) in 1916. De boekpublikatie vertoont enkele varianten ten opzichte van de tijdschriftversie. Ten gevolge van de herrie die dit ‘godslasterlijke’ boek in katholieke milieus veroorzaakte, bevatte de zestiende druk van 1933 een ‘gekuiste’ tekst. (We komen daar op terug.) In 1966 werd de oorspronkelijke tekst hersteld. Tot dusver moeten er meer dan een miljoen exemplaren van verkocht zijn. Pallieter blijft met De Witte van Ernest Claes dé steadyseller in Vlaanderen.
Het boek werd in bijna dertig talen vertaald, onder meer in het Japans, Chinees en Hindi. De jongste editie verscheen in het najaar 1988 bij het Davidsfonds te Leuven als eerste deel in een reeks van twaalf die nagenoeg het hele prozawerk van Felix Timmermans zal bevatten.
Terugblikkend op zijn eerste geschriften, getuigde Timmermans dat zijn boek Schemeringen van den dood (1910), een bundel van zes vertellingen met telkens de dood als hoofdrolspeler, ‘het ei geweest is waaruit “Pallieter” ter wereld gekomen is’. De narigheid van de operatie in 1911 heeft hem het literaire geflirt met
| |
| |
de laat-symbolistische doodsthematiek te boven helpen komen. Hij verlangde toen als overcompensatie naar een probleemloos leven, en dat verlangen projecteerde hij in de idee Pallieter. Na die zware depressie trok hij zich in dat boek op aan een euforische levenswil en aan een mateloze behoefte aan bewondering. Hij zag in dat hij verkeerd geleefd had en wilde voortaan ‘de saus van het leven aflikken’.
Pallieter was het eerste boek dat Timmermans zelf verluchtte met zijn karakteristieke tekeningen (met de ‘dikke lijn’ of ‘ligne claire’ van de huidige striptekenaars) die meer een evocatieve en sfeerscheppende dan illustratieve functie hebben. Opvallend is dat hij noch in dit boek noch in ander plastisch of grafisch werk ooit een figuur van Pallieter getekend heeft, alsof hij die mythische idee niet met een lichamelijke gestalte wilde aankleden.
| |
Inhoud
Het boek bevat 28 ongeveer gelijke hoofdstukken en beslaat nagenoeg 250 pagina's. Het vertelt in een rechtlijnig en gelijkmatig verdeeld tijdsverloop van dertien à veertien maanden de belevenissen van Pallieter, een man van wie afkomst, leeftijd en beroep onbepaald blijven.
Hij woont met zijn zus Charlot in een kleine hoeve in het Nethelandschap bij Lier. De seizoenen lopen van mei tot juli/augustus van het volgende jaar. De vertelde tijd omvat dus twee keer een lente, twee keer een zomer en één winter, waarvoor de ruimtelijke setting praktisch onveranderd blijft. Het verlovingsfeest van Pallieter en Marieke vindt plaats op de dag van de kermis met Pinksteren, ze trouwen op 21 september (en dan spreekt Pallieter al het verlangen uit om de wijde wereld in te trekken, wat hij pas in het laatste hoofdstuk zal doen), er wordt na negen maanden een drieling geboren en in de daaropvolgende juli-/augustusmaand verlaat het gezin Pallieter met de huifkar het Netheland, in zuidelijke richting. Het boek wordt afgerond met een cursief gedrukte brief aan een ‘Beste Mejuffrouw Lyra’ waarin Felix Timmermans voorgeeft zelf niet te weten waar Pallieter naartoe getrokken is. Maar dat doet er niet toe, zegt hij: ‘Laten we er onzen kop niet mee breken. Alles heeft toch zijnen goeden kant. En zoolang de zon er nog is en er Lente komt met bloemen, Zomer met koren, Herfst met vruchten en Winter met inkeer naar binnen, is er nog genoeg om van alles de “sijs af te lakke”! Er blijft nog altijd te Pallieteren.’
| |
| |
| |
Interpretatie
Vertelsituatie
Het hele boek door is een min of meer auctoriële vertelinstantie in de onvoltooid verleden tijd aan het woord die het ‘gebeuren’ via de alomaanwezige Pallieter focaliseert.
| |
Thematiek
De 28 hoofdstukjes worden opgehangen aan een snoer van ‘beeldekens’ die het verloop der seizoenen kleurrijk stofferen. Het boek ontplooit zich ‘prentsgewijs’ als een suite van picturaal-anekdotische, bij geval ook folkloristische taferelen rond een paar vaste kernen: Pallieter zelf, enkele nevenfiguren (mensen en dieren), het Netheland, de nabije provincieplaats. De picturale inslag van deze schriftuur is meer dan opsiering, hij behoort tot de kern van de (aanstekelijk-euforische) boodschap. Timmermans, die enorm van de schilderende verteller Brueghel hield, heeft gezegd: ‘Mijn schilderijen zijn vertelsels, mijn vertellingen schilderijen.’ In taal verwoorden en met penseel, stift of potlood ver-beelden, waren voor hem verwante uitdrukkingsmogelijkheden. Hij is inderdaad een van onze meest authentieke ‘doppelbegabte’ kunstenaars. Zijn plastische werk valt meestal op door het ‘naïeve’ gebruik van fel contrasterende hoofdkleuren uit de kinderverfdoos, wat zijn schilderijen een koddige, kinderlijke aantrekkelijkheid verleent. De ‘gothieken’, maar evenzeer de naïeve volkskunst van bedevaartvaantjes, almanakken en ‘mannekensbladen’ hebben hem daarbij geïnspireerd. Zo zal het ons niet verwonderen dat er in het eerste hoofdstuk van Pallieter staat: ‘'t was om af te schilderen’, verder: ‘dat was een feest voor een schilder’, en als bekroning van die kleurenzotheid de extatische uitroep van Pallieter: ‘Koleuren, koleuren, is alles in alles.’
| |
Opbouw
Pallieter bestaat dan ook uit een reeks fel gekleurde prenten in een verrukkelijk kijkboek. De relatie tussen die stemmingsbeelden is niet causaal of psychologisch; het handelingsverloop ontwikkelt zich niet doelgericht, noch vertoont het conflictstof of dramatische toppen. Een ‘plot’ is in Pallieter ver te zoeken. Het boek toont facetten van het centrale verlangen om onmogelijk-gelukkig te leven die door de gang van de seizoenen min of meer gestructureerd worden. Zo komen doubletten voor die dat geluksverlangen ten overvloede in beeld brengen: een verlovingsfeest en een huwelijksfeest, bijvoorbeeld, een tweede zomer die lijkt op de eerste, hoogdagen op de liturgische kalender, topmomenten in de agrarische jaargetijden enzovoort, 28 hoofdstukjes ver. De narratieve syntaxis wordt beheerst door principes van nevenschikking, cumulatie en variërende herhaling.
Door de afwezigheid van dramatische conflictstof verkrijgt het boek een meer lyrische dan episch-dramatische inslag. In
| |
| |
Pallieter ontbreken immers tegenstanders. Boer Vermeulen in De Vlaschaard van Streuvels is in een generatieconflict met zijn zoon Louis gewikkeld, boer Wortel uit Timmermans' eigen Boerenpsalm (1935) heeft het met de slagen en misslagen van het leven en van de boerenstand aan de stok. Iets als een misoogst of een miskraam, bijvoorbeeld, is in Pallieter ondenkbaar. Ook het probleem van het ouder worden, van ziekte of aftakeling gaat aan hem voorbij. (Hij heeft gezicht noch leeftijd.) Eventjes daagt een conflictsituatie op in het - overigens boertig omzeilde - ‘Tweegevecht’ en in de scène met de oude paarden die naar het slachthuis geleid worden, maar alles wordt in de euforische toon ten goede gekeerd. En de verteller ruimt het boek op met de gemakkelijkste der oplossingen: met het vertrek van de held. Als Pallieter ziet dat zijn Nethelandschap geschonden zou kunnen worden door de aanleg van een spoorlijn en dat hij een hap tuin zou moeten verliezen, ontwijkt hij die confrontatie met de industriële samenleving, laadt have en goed, Marieke, de drieling en Charlot in de wagen, steekt een handvol heilige aarde in z'n zak en trekt de ‘wereld-oneindigheid’ in, terwijl ‘heel dat land (...) zijn gouden geur als wierook in de lucht (heft)’ en ‘de wereld (jubelt)’.
| |
Ruimte
Als uitbeelding van een nagenoeg volkomen probleemloze geluksdroom is Pallieter een uniek specimen in onze literatuur. De beleving van de tijd, zoals al gezegd, maar ook van de ruimte wordt boven de realistische aanknopingspunten uitgetild. Even paradijselijk en gelukzalig als de beleving van de tijd als een ononderbroken ‘pluk-de-dag’ is de mythologisering van de ruimte. De verteller vergroot de ruimtelijke setting horizontaal en verticaal tot een ‘wereld-oneindigheid’. Timmermans blijkt te zijn uitgegaan van de topografie van het oude romantische Lier en zijn omgeving, met z'n begijnhof, z'n vesten en ‘begijnebossen’ en vooral z'n Nethe (een stroompje dat tot een soort Golden River omgedicht wordt). Maar dat geografische aanknopingspunt laat hij los voor een lyrische roes die alles vergroot, verguldt en vermooit. Bekend is het verhaal van de Duitse dame die na lectuur van Pallieter naar Lier pelgrimeerde en heel ontgoocheld moest constateren dat er daar geen ‘blauwe begijnebossen’ waren.
De mythische ruimte waar Pallieter en Marieke in vertoeven, is geen werkterrein maar een speelterrein, geen akker maar een boomgaard voor een nieuwe Adam en een nieuwe Eva. Dit boek speelt zich als het ware voor de zondeval af, terwijl boer Wortel in Boerenpsalm ten oosten van Eden wroet en lijdt. Pallieter wordt de verantwoordelijkheid van de volwassenheid bespaard. In de euforische toon van het boek mag hij als een groot kind spelen, minnen, plukken, proeven, zingen, dromen
| |
| |
met uitroeptekens.
In die ruimte vliegt een uitzonderlijke geluksvogel rond: Pallieter. Van zijn figuur intellectuele diepzinnigheid of psychologische waarachtigheid verwachten, ware hem niet helemaal adequaat lezen. Hij is de structurele constante die de agrarische en liturgische jaarkrans thematisch bindt. Hij is het meest feestelijke wezen uit onze literatuur, onwerkelijk maar niet onwezenlijk, zoals alle mythische figuren. Hij is bijzonder zintuiglijk bewerktuigd, zeer receptief voor alle zintuiglijke prikkels, hyperkinetisch, impulsief en nerveus als een veulen. Overal is hij gulzig en gretig bij, slurpt en smakt aan Moeder Aarde met haar ‘duizend borsten’. Hij is een gelukzalige hyperbool in een oase van pre-industriële arcadische vredigheid en ecologische gezondheid.
Pallieter is echter nog iets anders dan een slampamper of wildebras. Hij leeft met de opperhuid, jawel, maar ook de stilte kan hem raken ‘tot in het klokhuis van zijn ziel’. Hij kan ook de stilte in de beemden horen komen aanwandelen, bij voorkeur 's avonds en 's nachts, wanneer hij zich op zichzelf terugplooit en gaat zingen, bidden of musiceren. (Hij bespeelt verscheidene instrumenten en ‘heeft een orgeltje in zijn buik’.) Op dergelijke ogenblikken van verstilling en verinnerlijking valt bij Timmermans dat andere, zo vaak miskende maar ook zo wezenlijke register open: het register van de stilte. Zoals in Pieter Brueghel, Adriaan Brouwer of De harp van Sint Franciscus komt ook in Pallieter die typische alternering voor van geweldig lawaai en ingetogen stilte, van overdadig zonlicht en gedempte schemer, van overvloedig tafelen en verstilde ascese. Zo is er ook in het boek in de optocht der hoofdstukjes een afwisseling van schetterende samenscholingen van veel mensen in stoeten, processies en feesten, waar die allemaal samen muziek maken, luidkeels zingen en bidden, ‘overvloedig’ eten en drinken, en, aan de andere kant, van veel inniger momenten waar die mensen fysiek en psychisch tot rust komen. Heel karakteristiek is deze zin uit Pallieter; ‘deze avond was zo zoet en stil, zo overweldigend van innerlijken vrede, dat hij zich kalm voelde en zuiver als een heilige’. Zelfs in dit overwegend euforische en emfatische boek wordt de extatische opvlucht van emoties of fysieke krachtpatserijen met een typische ritmeverandering neergelegd in een verstilde beweging vol weifeling en aarzeling - een beweging die Timmermans zo eigen is als uitbundig gestoei. Dit tweede ritme van de verinwendiging-in-stilte werd in de Timmermans-kritiek al te zelden gezien als even essentieel als die overbeklemtoonde levensgenieting-in-galop waarmee vooral Pallieter
geredelijk en al te lichtzinnig vereenzelvigd wordt.
| |
Stijl
Pallieters onbedaarlijke levenslust wordt met Timmermans'
| |
| |
zo eigen stijl aangedikt. Drie stilistica springen in het oog: de synesthesie, de hyperbool en het pleonasme. Pallieter blijkt over het zesde zintuig der synesthesie te beschikken, en dat wekt geen verwondering in zijn sterk animistische perceptiestructuur. Bij Timmermans kan immers alles, ook het meest levenloze, met sprankelend leven bezield worden. Ook het versteende en onbezielde kan in zijn stijlmilieu wandelen, huppelen, dansen, slenteren, lopen, werken, slaan. Zo versmelt Pallieter op de meest spontane wijze de waarnemingsvelden synesthetisch. Hij ziet geluiden of hoort kleuren, hij neemt nu eenmaal zo waar. Langs dergelijke synesthesieën wordt die overvolheid van de zintuiglijk-weelderige Moeder Aarde gesuggereerd.
Even centraal in dit stijlbeeld is de hyperbool of overdrijving, vergroting. Pallieter neemt door de hand hyperbolische proporties waar: de natuur is geweldig, overdadig, onmetelijk, onafzienbaar, overvol met wild, zot, zat en overtollig leven. Planten en dieren ondergaan een on-waar-schijnlijke vergroting. Vooral als het om het zotte geweld van de natuur gaat, springt de verteller niet karig om met zijn lexicon. De activiteit van de zon wordt bijvoorbeeld in het kader van een exuberante vruchtbaarheidscultus hyperbolisch voorgesteld. Pallieter zelf wordt met behulp van dergelijke hyperbolen getypeerd, altijd iets (of zelfs veel) boven de normale verhoudingen ten oosten van Eden.
Het gebruik van zoveel pleonasmen (of logisch overbodige toevoegingen) en verzwarende tautologieën tilt dat stijlregister nog een graad hoger. Veel van die pleonasmen en tautologieën komen uit de volkstaal en de dialecten, zoals ook sommige gespierde metaforen of wendingen uit het populaire register stammen. (Timmermans kende dat heel goed en transscribeerde onvervalst Liers dialect in de dialogen.) In Pallieter dienen ze ter versterking van de euforische hoofdtoon. Alle motieven en stilistica spannen op een bewonderenswaardige coherente wijze samen om die onmogelijke Pallieter te evoceren.
Timmermans' syntaxis kan bezwaarlijk gewervelde volzinnen bevatten. Hij bedient zich in de regel van eenvoudige hoofdzinnen, die hij aan elkaar rijgt zoals zijn snoer van beeldekens. De ondergeschikte zin komt zelden voor. De syntaxis van Pallieter is cumulatief zoals zijn narratieve syntaxis. Het stijlbeeld van dit boek komt op de lezer af als één uitvergroot emfatisch uitroepteken. De structuur zelf van Pallieter is om zo te zeggen pleonastisch. Eigenlijk wordt er bitter weinig in afgewikkeld of ontwikkeld, weinig in beredeneerd of psychologisch uitgepluisd. Er wordt vooral met herhalingen en gradaties een idee over een afstand van een goed jaar aandikkend ‘uitgewerkt’.
| |
| |
| |
Context
De autobiografische context waarin dit werk ontstond, werd hiervoor al even geschetst. Pallieter kwam als een schreeuw van bevrijding te voorschijn uit de tunnel van de Schemeringen van den dood. In hun Pallieter-film knopen cineast Roland Verhavert en scenarist Hugo Claus nog even aan bij die sombere incubatieperiode: de openingssequens toont een blijkbaar welgesteld burgerman die in een depressieve vlaag zelfmoord wil plegen door verdrinking. Dat is een duidelijke allusie op de ‘grübelnde’ periode van de Schemeringen, beladen met artistiek opgefokte kerkhofstemmingen. In de volgende scène huppelt Pallieter spiernaakt door een wei voor een duik in de Nethe: dat is het echte begin van het boek. Het schrijven van Pallieter heeft gewerkt als een autotherapie, zowel fysiek als mentaal.
Literair-historisch en romantechnisch gezien staat het boek in de traditie van de populaire vertelling die tot voor de vernieuwing van het Vlaamse proza met de generatie Walschap, Roelants, De Pillecijn, Zielens en Elsschot de aantrekkelijkheid (incluis de meestal geringe intellectuele spankracht) van de in het buitenland zo geprezen ‘Vlaamse vertellers’ bepaalde. Die vertelkunst had niet zelden een folkloristische inslag en kwam niet boven de gemakkelijke heimatkunst uit. Pallieter biedt gelukkig een paar dimensies en registers meer, al is het boek ondenkbaar zonder zijn wortels: het is door en door Vlaams in de situering, mentaliteit, emotionele geladenheid en zegging. Maar, zoals gezegd, Timmermans maakte van zijn Pallieter een mythische Vlaming (die sindsdien, in het gezelschap van de Uilenspiegel van Charles de Coster, in het buitenland rondwaart als werkelijkheidsgetrouwe kopie van dé Vlaming).
Ook in zijn lagere literaire werk heeft Timmermans niet deelgenomen aan de vrij ingrijpende vernieuwingstendensen die bijvoorbeeld Gerard Walschap in zijn ‘voorpostgevechten’ verdedigde. Timmermans bleef zeer dicht bij de volksgebonden wortels van zijn kunst en bij zijn publiek. Zo werd ook zijn plastische werk haast niet beïnvloed door de vele modernismen die vanaf de Eerste Wereldoorlog in de westerse kunst zijn binnengedrongen. De context van de artiest Timmermans is die van een gesublimeerde naïeve kunst gebleven.
| |
Waarderingsgeschiedenis
Willem Kloos, een der eerste recensenten, noemde Pallieter ‘een idylle’, omdat ‘de narigheid des levens’ erin ontbreekt, en scenarist Hugo Claus sprak zestig jaar later van ‘een sprookje’. In het
| |
| |
licht van de mythologisering van het uitgangsgegeven, die onwerkelijkheid met wezenlijkheid verbindt, lijkt dat een passende toonzetting voor de waardering van dit tegelijk opgehemelde en verguisde boek. In elk geval passender dan de kwezelachtige verkettering van het boek als een aanslag op de goede zeden, zeker die van kerkgetrouwe katholieken. Immers, nadat Pallieter eerst in Nederland en na 1918 ook in Vlaanderen, juichend begroet werd als een welkome scheut ‘levenselixer’ in die barre tijden, werd die ‘medicijnman’ uit Vlaanderen vlug door welnemende eerwaarde paters als M. Stoks en P. Molkenboer in periodieken als Mannenadel en vrouweneer vanaf 1918 verguisd als heiligschenner en zedenbederver. Katholieke lezers werden gewaarschuwd voor ‘de heilloze heidense strekking van dit op zedelijk gebied zo door en door naturalistisch boek’. Zelfs de Congregatie van het H. Officie te Rome mengde zich in de zaak Pallieter en het heeft niet veel gescheeld of het boek verzeilde op de Index. In 1920 kregen de Nederlandse en Belgische bisschoppen vanuit Rome de opdracht, hun gelovigen af te raden dat godslasterlijke boek te lezen. Terwijl het Belgische episcopaat zich op de vlakte hield, spraken de Nederlandse kerkvorsten een formelere afkeuring uit, zodat - aldus Louis Vercammen - de lectuur van Pallieter verboden was in Roosendaal en toegelaten in Essen. Timmermans liet er zich toe brengen om in 1933 een ‘gekuiste’ Pallieter te publiceren met hier en daar een ‘blasfemische’ uitspraak minder en een lapje textiel meer, kortom, zoals toen schamper werd gezegd, een ‘Pallieter voor kinderen en katholieken’. Sinds 1966 is de oorspronkelijke versie weer op de markt.
Inmiddels blijven drie dooddoeners over het boek en over het hele oeuvre van Timmermans de ronde doen. Vooreerst zou Pallieter deerlijk tekortschieten ten opzichte van August Vermeylens' roep om ‘more brains’ in de Vlaamse literatuur. Inderdaad, vergeleken bij Boerenpsalm bijvoorbeeld, komt Pallieter een stuk oppervlakkiger over: te veel meters worst en te veel borden rijstpap. Maar in de receptie werd en wordt die opperhuidse component hetzij uit onkunde hetzij moedwillig beklemtoond. Ten tweede wordt Pallieter vooral in het buitenland gepercipieerd als de leutige, koddige Vlaming bij uitstek. Timmermans heeft inderdaad een zeker ‘Flandernbild’ (mede) gevormd met z'n leuke krabbekokers, begijnen, palingvissers en pallieters; maar wie hem voor een realistische kopiist van de Vlaming zou verslijten, maakt de beoordelingsfout van die Duitse lezeres die naar de blauwe begijnebossen kwam zoeken. Ten derde wordt Timmermans, zeker met zijn Pallieter, in de receptie nog altijd gedoodverfd als folklorist en heimatschrijver. Zeker, ‘Lierke, plezierke’ met zijn folklore leeft in zijn oeu- | |
| |
vre, maar hem als folklorist afdoen is hem zeer eenzijdig en partieel, en dus onbillijk lezen.
Pallieter wordt het meest adequaat gewaardeerd als een gedroomde wensvervuller, voor een deel onwerkelijk maar in de kern niet onecht.
Voor deze bespreking is gebruik gemaakt van:
Felix Timmermans, Pallieter, 30e druk, oorspronkelijke uitgave, Deurne 1966.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
L.J. Callewaert, o.p., Nogmaals Pallieter. In: Ons Vaderland, 3-3-1918. |
Th. Rutten, Felix Timmermans, Groningen 1928. |
Jan Greshoff, Pallieter en de Antipallieter. In: Forum, 1932, jrg. 6, p. 392-395. |
José de Ceulaer, De mens in het werk van Felix Timmermans, Amsterdam 1957. |
M. Cordemans, De definitieve uitgave van Pallieter. In: Handelingen der Zuidnederlandse Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Geschiedenis, 1958, p. 23-42. |
Louis Vercammen, Vijftig jaar Pallieter. Een historische terugblik, Hasselt 1966. |
Gaston Durnez, ‘Ongekuiste’ Pallieter keert terug. In: De Standaard, 11-2-1966. |
José de Ceulaer, En toch. Spiegelbeeld van Felix Timmermans, Lier 1967. |
Vlaanderen nr. 93, Felix Timmermansnummer, mei-juni 1967, jrg. 16. |
Louis Vercammen, Felix Timmermans. De mensch - het werk, Hasselt 1971. |
José de Ceulaer, Kroniek van Felix Timmermans 1886-1947, Brugge 1972. |
Marcel Janssens, Felix Timmermans, een man van Belofteland. In: Ons Erfdeel, nr. 3, 1973, jrg. 16, p. 113-117. |
Louis Vercammen, De muziek in het werk van Timmermans. In: Voor drie frank geluk. Felix Timmermans en de muziek, Jaarboek 1973 van het Felix Timmermans-Genootschap, Brugge/Nijmegen 1973. |
José de Ceulaer (samenst.), Pallieter van nabij. Jaarboek 1976 van het Felix Timmermans-Genootschap, Brugge/Nijmegen 1976. |
José de Ceulaer, Felix Timmermans, Brugge/Nijmegen 1978. |
Albert Westerlinck, De innerlijke Timmermans. In: De herfst blaast op den horen. Jaarboek 1980 van het Felix Timmermans-Genootschap, Brugge/Nijmegen 1981, p. 6-61. |
Marcel Janssens, Woorden en waarden. Essays over literatuur (Pallieter pleonastisch), Brugge/Nijmegen 1980, p. 174-185. |
Louis Vercammen (samenst.), Pallieter in Holland. Jaarboek 1981 van het Felix Timmermans-Genootschap, Beveren/Nijmegen 1981. |
Marcel Janssens, De maat van drie. Essays over literatuur (Wat heb ik nog aan Pallieter?), Leuven 1984, p. 143-155. |
Lia Timmermans, Mijn vader, Wommelgem 1986. |
Marcel Janssens, De stille Timmermans. Een stemmingsbeeld. In: Dietsche Warande en Belfort, nr. 10, 1986, jrg. 131, p. 717-720. |
José de Ceulaer, 100 jaar Felix Timmermans. Jaarboek 1986 van het Felix Timmermans-Genootschap, Lier 1986. |
Ignaas Dom, Een Timmermans-jaar. Jaarboek 1987 van het Felix Timmermans-Genootschap, Lier 1987. |
Marcel Janssens, Een pen in stilte gedoopt. De stille wereld van Felix Timmermans. In: Een Timmermans-jaar, 1987, p. 26-44. |
| |
| |
Marcel Janssens, Over het dubbeltalent van Felix Timmermans. In: Een Timmermans-jaar, 1987, p. 83-89. |
lexicon van literaire werken H
januari 1989
|
|