| |
| |
| |
Felix Timmermans
Boerenpsalm
door Marcel Janssens
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De roman Boerenpsalm werd door Felix Timmermans (Lier 1886-1947) gepubliceerd in 1935. Na het wereldsucces van Pallieter (tijdens de Eerste Wereldoorlog in 1916 verwelkomd als een portie ‘levenselixir’), schreef hij een aantal werken die niet zo gunstig onthaald werden als Pallieter. Met Boerenpsalm herneemt hij zich, zoals tevoren al met de verhalen in De zeer schoone uren van Juffrouw Symforosa, begijntjen uit 1921. Zijn dochter Lia schrijft in haar boek Mijn vader over het ontstaan van Boerenpsalm: ‘Van in den tijd dat hij Pallieter schreef, was vader al aangetrokken, niet alleen door de natuur, maar ook door het leven op het land. Hij vond iets verhevens in dien eeuwigen kring, altijd denzelfden, toch altijd anders, van zaaien en oogsten onder de wisseling der seizoenen. En hij kon niet anders dan den boer en zijn werk bewonderen. Reeds van in den Pallietertijd, toen hij dag en nacht in het veld zat, klapte hij gaarne met de mensen op het land en vroeg hun uitleg. Want hij wilde het fijne van het boerenleven kennen. Toen echter had hij zelfs nog geen gedacht, dat hij jaren later zijn Boerenpsalm zou schrijven.’
Voor dat boek heeft Timmermans geen enkele externe aanleiding nodig gehad. Het is langzaam in hem gegroeid tot het op zekere dag tot rijpheid gekomen was. Bij het verschijnen van de roman schreef hij: ‘Boerenpsalm is een werk, dat ik reeds vele jaren in mij meedraag. Ik bewonder den boer, ik vereer hem.(...) Een ding weet ik goed, zo'n werk zou ik twintig jaar geleden niet kunnen schrijven hebben. Daar is eerst leven, en verwisseling van licht en donker voor nodig.’ Daarin ligt precies het grote verschil met Pallieter van twintig jaar vroeger. Het eerste deel was in het julinummer van De Nieuwe Gids in 1934 verschenen. Daarover schreef Timmermans al: ‘Willem Kloos schreef mij dat het zo sterk is als Pallieter. Ik leg er ook hart en ziel in. Allee ik heb er geweldig veel plezier in.’
In de nummers van augustus, september, november en december 1934, februari en april 1935 van De Nieuwe Gids verschenen de volgende hoofdstukken, en in Dietsche Warande & Belfort stond zelfs een elfde hoofdstuk. In de boekversie staan er nog maar tien.
| |
| |
Het boek werd vertaald in het Duits (al in 1936, tijdens de periode van het Derde Rijk, was Timmermans zeer populair in Duitsland), Deens, Tsjechisch, Frans, Servo-Kroatisch, Slowaaks, Litouws, Spaans, Zuid-Afrikaans. Het werd vanaf 1935 talrijke keren herdrukt, zelfs in een groteletteruitgave in 1976. Er werd een toneelversie van gemaakt en in 1989 een film door Roland Verhavert.
Bij het Davidsfonds te Leuven verscheen in 1996 de eenentwintigste druk in de hedendaagse spelling, die teruggaat op de luxe-uitgave van 1944 (eigenlijk al de zevende, de laatste die nog tijdens Timmermans' leven verscheen). Die editie maakt deel uit van een reeks verzamelde werken, waarvan de tekstverzorging werd toevertrouwd aan prof. A. Keersmaekers.
| |
Inhoud
De roman bevat tien hoofdstukken. De ikverteller, boer Wortel, blikt retrospectief terug tot op het ogenblik van de kennismaking met zijn eerste vrouw Fien, die in het dorp naast het zijne woonde. Hij is zelf gaan wonen in een dorp op drie uur lopen van Antwerpen, ergens in de Nethevallei rond Lier. Hij komt uit een gezin van vijftien ‘open bekken’, en een groot huishouden is hem ‘een lust’. Als boer huurt hij grond van het kasteel, waar een ‘pimpelmuis’ regeert. Fien, van over de Nethe afkomstig, leerde hij in het bedevaartsoord Scherpenheuvel kennen. Bij hun huwelijk belooft Wortel dat hij ‘zijn devoren’ (plicht) zal doen. Fien lijdt aan hoofdpijn. Hun eerste kind Polleken sterft, en Fien heeft nog twee miskramen. Er komen nog verscheidene kinderen, onder wie een blindgeboren meisje, Amelieken.
Wortel gedraagt zich bij momenten zeer opvliegend. Hij wordt seksueel aangetrokken door de meid van Lorejas. Uiteindelijk biecht hij dat op aan de pastoor, met wie hij een innige vriendschap sluit. Tussendoor biedt Wortel een overzicht van de boerenstiel en van zijn familie, onder meer van de ‘blotevoetpater’ Fransoo en van een andere, zwakzinnige, broer. Hij speelt op de bugel en snijdt speelgoed voor zijn kinderen, en ook voor de stal van Bethlehem. Tijdens de winter maakt hij een houten ‘kruislievenheer’ (kruisbeeld). Voor het stropen van één haasje geraakt hij voor acht maanden in de gevangenis. Daar verlangt hij haast wanhopig terug naar de boerenstiel. Van de elf kinderen zijn er vier gestorven, maar de ergste beproeving is zoon Fons. Die vrijt met een boheeemse schone, Frisine, wordt drie jaar soldaat en verhangt zich in de gevangenis. Frisine heeft een dochter Liesken, met wie ze na de dood
| |
| |
van Fien bij Wortel in zal trekken, tijdens een felle zomer, wanneer talrijke processies door de velden trekken.
Wortel begint weer te snijden aan zijn kruisbeeld, dat af moet zijn voor de lente. In zijn eenzaamheid voelt hij zich aangetrokken door Frisine. Er broeit een passie tussen de twee. Wortel is van haar ‘bezeten’. Ze trouwen na de vastentijd. Het vlot niet zo best met Frisine, die nochtans hard meewerkt. Wortel blijft achterdochtig, al verwacht Frisine haar derde kind. De pastoor verdedigt haar goede instelling ten opzichte van haar man. De ‘kwade hand’ (een onvoorziene rampspoed met veel regen) treft het dorp. Met de hulp van de pastoor wordt het onheil bezworen. Wortel koopt een slijpsteen om nauwkeuriger aan zijn kruisbeeld te kunnen werken. Frisine valt tijdens het baden in slaap en verdrinkt.
Wortel vindt dan een derde mogelijke vrouw, Angelik, met wie hij contact heeft ‘uit vriendschap’. Hij is bijna zestig jaar en heeft nog vier kleine kinderen. De pastoor bereidt de ondertrouw voor en organiseert het trouwfeest, maar Wortel weigert uitdrukkelijk met Angelik te trouwen en vlucht het veld in. Die vrouwengeschiedenis drijft de twee vrienden uit elkaar. De pastoor kan niet verdragen dat Wortel zijn plan dwarsboomde. Ze spreken niet meer met elkaar gedurende jaren. Op zijn sterfbed laat de pastoor Wortel roepen. Na diens dood huilt Wortel ‘lijk men dat geen vier keren op zijn leven doet’. Hij blijft alleen met Amelieken achter en wijdt zich aan zijn ‘kruislievenheer’.
| |
Interpretatie
Thematiek
Boerenpsalm is in de eerste plaats een haast mythische uitbeelding van het boerenleven in Vlaanderen en als zodanig een hooggestemde ode aan het veld. Dat veld wordt naar vitalistisch gebruik heel animistisch beleefd en voorgesteld. Het veld is voor boer Wortel geen reus, maar een reuzin, die je bij gelegenheid ook kan tegenwerken. De akker heeft een janusgezicht: hij is een zegen én een beproeving. De boer is er de koning, maar ook de slaaf van. Hij leeft er als in een hemel op aarde, mest kan een halve god genoemd worden, maar anderzijds is het werk ook ellendig, kortom een lust en een last. De pastoor zegt dat het veld heelt. Voor de boer is het veld gewoon alles. Hij kan ermee converseren. Zijn leven is mooi, ook al is hij arm. Hij oefent ‘een schone stiel’ uit. De natuur, zo zegt Wortel, is een ‘spiegel van de ziel’, wat helemaal overeenkomt met het vitalistische beginsel van de al-eenheid van mens en natuur. God - zo bidt hij - laat er in uw hemel en goed stuk
| |
| |
veld zijn, want waar ga ik anders met mijn handen verblijven?
In die context personaliseert Wortel al wat beweegt in de natuur. Hij wil Fien wijsmaken dat het de schuld is van de maan dat Amelieken blind werd geboren. ‘Ik voel me lijk een boom die 't sap van de grond opzuigt’, zegt hij. Zo grondig werkt het animisme door: van mens naar de natuur, van de boom naar de boer. Dat animisme zat ook al verweven in de natuurbeleving van Pallieter, hier bepaalt het de verbondenheid van Wortel met zijn veld. Het veld is Wortels ‘asem’, daar loopt zijn bloed naartoe. Daarom vooral zal hij een derde huwelijk verzaken, om zich te kunnen geven aan de reuzin van het veld.
Met zijn goedlachs karakter wapent hij zich ook met humor tegen de ellende die de reuzin hem bij gelegenheid biedt. Tijdens een wandeling met de pastoor langs de velden, raadt die hem aan een ‘goeie boerin’ te zoeken, waarop Wortel meteen antwoordt ‘Vooral in bed’; als de pastoor zijn ongemak wat laat blijken, voegt Wortel er snel aan toe: ‘Zei vader. Maar ze mag er natuurlijk niet blijven in liggen’. ‘Het veld als reuzin werkt je tegen als alle vrouwen doen’, zegt hij, maar ‘ze geeft, ze geeft, daar is geen tegenhouden aan.’ Zo fungeert de humor als wapen tegen de misère van het werk.
De roman is ook een gebed, een psalm meer bepaald. Lia Timmermans schreef over het gebed in Boerenpsalm: ‘Dikwijls, als wij in het veld wandelden, en een boer geknield op het land zagen werken, zegde onze Pa: “Is er een schoner gebed dan het eenvoudig volbrengen van de dingen uit het alledaagse leven? - Als men gelovig is, natuurlijk.”’ Boer Wortel slaat in bijna alle omstandigheden aan het bidden, bijvoorbeeld ook na het riskante voorval met de meid van Lorejas. Ik heb als christen altijd mijn plicht gedaan, zegt hij, mijn leven is één groot gebed. Adam was ook een boer. De roman loopt uit op een grandioze dankpsalm: ‘En laat Uw Wortel als tegendank nog vele jaren op Uw veld (dat spijtig, ook van 't kasteel is) in het zweet zijns aanschijns mogen werken! Dank op voorhand!’ We zijn maar een vlokje sneeuw, maar moeten dank zeggen voor alles wat de Heer ons schenkt. Hij dankt de Heer voor Amelieken.
Er komen in Boerenpsalm verscheidene varianten van psalmodiëren voor. Bij het overlijden van Polleken beoefent Wortel de vloekpsalm; hij vraagt en smeekt al biddend, en vooral looft en dankt hij. Het boek begint aldus: ‘Ik ben maar een arme boer en al heb ik veel miserie gehad, toch is het boerenleven het schoonste leven dat er bestaat. Ik wil nog met geen koning verwisselen. God, ik dank U dat Gij van mij een boer hebt gemaakt!’ Dat gebed zet de toon: het hele boek wordt een psalmgezang ter ere van God. ‘God, steek uwen vinger in mijn
| |
| |
hart en gij zult ervan verzekerd zijn dat er daar, buiten enige dikkoppekens, niets anders dan dankbaarheid te vinden is.’
Het duidelijkste icoon van zijn gebedsattitude is het werken aan de ‘kruislievenheer’. Die verlicht zijn lijden als het echt nodig is wat steun te verkrijgen. Het kruisbeeld werkt ook als een geweten op hem in. Hij spiegelt zich aan het lijden van Jezus, en in diens gezelschap voelt hij zich wat getroost op zijn eigen kruisweg door het leven. Na de dood van Frisine, alleen achtergebleven met Amelieken, staat het beeld op zijn voltooiing te wachten.
Aan het dankpsalmgebed zitten ook aspecten van het katholicisme in Vlaanderen rond die tijd. Zo beoefent hij de praktijk van de sacramenten en de vasten zeer nauwgezet, hij draagt eieren naar de Coletientjes om de regen tegen te houden, kinderen zijn het doel van het huwelijk. Er waart nog heel wat folklore rond in Vlaanderen in die tijd. Er worden fabels van spokende nonnen verteld, maar als de pastoor om middernacht gepreekt heeft, is er een paar dagen lang van toverij en hekserij geen sprake meer. Timmermans heeft aldus een beeld van Vlaams boerenleven geschapen dat blijkt te beantwoorden aan situaties die hijzelf nog gekend heeft. Rituelen, gebruiken, gebeden stammen uit het ‘Rijke Roomse Leven’ in Vlaanderen.
| |
Opbouw
Boerenpsalm ontwikkelt zich chronologisch rechtlijnig als een retrospectief levensverhaal in de ikvorm. De twee zwaartepunten in Wortels vertelling zijn het gezin en de akker. Hij begint met de kennismaking met Fien en eindigt met de weigering om voor de derde keer te trouwen. Hij blijft liever alleen achter, al biddend bij Amelieken en zijn kruisbeeld. En boer is hij geweest van jongs af. Zijn verhaal ontspint zich vrij gelijkmatig zonder spectaculaire hoogtepunten. Al barst hij af en toe wel in een woedeaanval uit, toch schrijft hij al zijn misères en zijn vreugden toe aan Gods wil. Gesteund door de pastoor komt hij nooit in opstand. Vandaar het egale verloop van zijn vertelling. Wortel blikt bedaagd terug op een vrij bewogen leven als hoofd van een zo kroostrijk gezin met twee vrouwen.
Daartussen verzorgt hij zijn velden onverdroten. Hij is soms tevreden het huis voor de akker te mogen verlaten. Een mislukte oogst komt minder vaak voor dan een incident met een van de kinderen. Lang uitgesponnen oogstscènes komen evenwel niet voor. Het werk op de akker blijft ondergeschikt aan de lotgevallen van het gezin.
Dominant in de opbouw is als gezegd het motief van de psalm. Dat wordt ondersteund door de alomaanwezigheid van de pastoor en door de vermelding van de feestdagen, processies, bedevaarten, duivelbezweringen, en zo meer. Wortel bidt
| |
| |
voortdurend, spreekt God aan met ‘Gij’ en voegt gebeden in tussen allerhande voorvallen. Het psalmmotief is het stevigste verbindingsstuk tussen alle fragmenten. Uitgewerkte scènes zijn er weinig, gerekte dialogen evenmin. Een dialoog met de pastoor wordt vlug met een of andere kwinkslag afgerond. Het verhaaltempo blijft meestal heel rustig, zoals past bij een zestigjarige verteller. Die concentreert zich op de belangrijkste gebeurtenissen, wijdt niet uit en kan het niet laten een stukje dankpsalm aan te heffen. Alleen op het eind dankt hij de Heer met een psalm van drie bladzijden. Het boek lijkt naar die finale toe geschreven.
| |
Titel
Onder de ongeveer honderdvijftig psalmen in de bijbel zitten verscheidene soorten: psalmen die loven, smeken, danken, vloeken (en vervloeken). In Boerenpsalm overheerst de lof- en dankpsalm. De finale uigezonderd, fungeert de psalm veeleer als schietgebed op de verscheidenste momenten, in vreugde en in droefenis. Dat gebed domineert de toon van het hele boek.
| |
Vertelstandpunt
Boerenpsalm wordt door boer Wortel als ikpersoon verteld. Die vertelwijze betekende voor Timmermans een grondige vernieuwing. Die ikbelijdenis geeft de verteller meer de gelegenheid tot introspectie en zelfanalyse, ook tot bidden. Er komen dan ook veel momenten van bezinning in de roman voor. Timmermans, zo rond zijn vijftigste, gebruikt die techniek om een meer gerijpte uitbeelding van het leven te bieden dan bijvoorbeeld in Pallieter het geval kon zijn. Boer Wortel wordt geconfronteerd met het werk (de akker is vaak vijandig), maar ook met lijden en dood: zijn vrouw Fien sterft, Frisine verdrinkt, hun eerste kindje Polleken sterft, zijn zoon Fons misdraagt zich en wordt door de politie opgepakt, zijn Amelieken is blind. Over die ongemakken mediteert hij uitvoerig dankzij die ikvorm.
Wortel spreekt in de tegenwoordige tijd. Hij wekt de indruk dat zijn leven zich onder het vertellen voltrekt en dat hij het niet vanuit een terugblik beschrijft. Het gebruik van die tegenwoordige tijd verkleint de afstand tot het verleden. In zijn talrijke gebeden spreekt hij ook een ‘Gij’ aan, die hij heel intens en intiem betrekt bij zijn levenservaringen. Vooral wanneer het dankzeggingsmotief opdaagt, schakelt de ikverteller naar de ‘Gij’-aanspreking over.
| |
Stijl
Felix Timmermans schrijft heel metaforisch, conform de animistische invalshoek. Alles kan met leven worden begiftigd. Al wat leeft, kan spreken, ruiken, luisteren. Die techniek heeft hij met Pallieter ten volle ingeoefend en hier verder toegepast. Wortel stelt zichzelf voor als ‘een goede boom’ die ‘een trossel kinderen’ moet leveren. Anderzijds wordt hij door het veld ‘geroepen’ en houdt het hem ‘gedurig met lijf en leden in 't ga- | |
| |
reel’. Zijn Nederlands is zeer dialectisch gekleurd. In naamwoorden: gemakken (wc's), het gevang (gevangenis), een kom (kop) koffie, rokool (rode kool), de uitkoom (lente), tieger (tijger), vlekken (vlakken), blokken (houten schoenen), een valling (verkoudheid); in werkwoorden als: gaan wandelen op uw alleen (alleen), wachten naar (op) iets, van zijn nieren geven (zich opwinden); in bijwoorden: van her (opnieuw), in 't hevig (heel erg), begort, verdoren (verdorie), geen djanter (niets). Dergelijke stijl past bij een poging om het leven te lande zo lang geleden zo natuurgetrouw mogelijk op te roepen.
| |
Context
Boer Wortel gedraagt zich als het ware buiten de tijd. Zijn ikverhaal verschijnt in 1935 en toch blijkt hij geen besef te hebben van tijdselementen en -toestanden uit de eerste decenniën van de twintigste eeuw. Terwijl ook in Vlaanderen het boerenbedrijf zo werd gemechaniseerd en onderworpen aan vernieuwende methoden en technieken, boert Wortel maar voort op een ouderwetse manier, die nog steviger in de aarde verankerd zit dan het bedrijf van boer Vermeulen in De Vlaschaard (1907) van Streuvels.
Het lijkt erop of Felix Timmermans schrijft in de context van een buitentijds vitalisme, dat hij in het Noorden bij een Knut Hamsun of in het Zuiden bij een Jean Giono kan hebben opgestoken. Hij beschrijft Wortels leven als een brok zuivere epiek, als een synthese van het boerenleven als zodanig, uitgetild boven een temporele situering. Het moderne leven blijkt aan Wortel te zijn voorbijgegaan. Zijn overvolle leven is dat van dé boer, zonder meer. Zo kan zijn verhaal moeiteloos uitgroeien tot een hymnisch gebed, tot een psalm die hij uitzingt in naam van zovelen. Hier heeft de levensgenieter Pallieter wortel geschoten in een algemeen-menselijke betekenis.
Literair-historisch bekeken is zo'n epos ook wat uit de tijd. Terwijl ook in de Nederlandse letterkunde het zwaartepunt verschuift naar de psychologische probleemroman met bijvoorbeeld Maurice Roelants en Simon Vestdijk, die trachten aan te sluiten bij eigentijdse tendensen, profileert Felix Timmermans in boer Wortel nog een ideaal van een authentieke boer-buiten-de-tijd. Zijn ikverhaal demonstreert niet alleen de vreugden van het boerenleven, maar biedt ook een staalkaart van alle mogelijke misère op het land. Zoals Pallieter een unieke droomfiguur en een uitzonderlijke levensgenieter is, zo is boer Wortel een unieke boer in onze letterkunde. Hij laat een verinnerlijkt en vermenselijkt vitalisme zien.
| |
| |
Enkele details verwijzen wel naar iets anders dan de ‘goede oude tijd’. Zo blijken spoorwegen al te bestaan en is er sprake van een loting voor de militaire dienst, en aangezien die in 1908 werd afgeschaft, leeft boer Wortel blijkbaar toch tegen het eind van de negentiende eeuw.
| |
Waarderingsgeschiedenis
Het opvallendste aspect van de receptie van Boerenpsalm is het verschil tussen Vlaanderen en Nederland. Nederlandse recensenten moesten toegeven dat de roman blijk gaf van een rijper en beproefder inzicht in het leven sinds Pallieter, maar er stak nog te veel anekdote in en te veel Timmermans in Wortels ziel. Vooral het Utrechts Nieuwsblad ging ertegenaan door te stellen dat Timmermans beter zou zwijgen wanneer hij niets te zeggen had, en zeker niet in zijn ‘sappig’ Vlaams. Het overdonderende succes van Pallieter deed Boerenpsalm verbleken. Er wordt lustig uit Boerenpsalm geciteerd om aan te tonen ‘op welk hoogst onverantwoorde wijze Timmermans soms de pen hanteert’. F.V. Toussaint van Boelaere daarentegen looft in Algemeen Handelsblad de brute, eerlijke schoonheid van Boerenpsalm en besluit zijn recensie als volgt: ‘Op de ruige tafel heeft Timmermans het ons in een grauwe teile voorgeschoteld. Ik meen: elk neme nu een lepel er uit en ete. Smaken zal het hem alleszins. Boerenkost is trouwens, naar het heet, bijzonder gezond.’ Ook de Haagsche Post moest zich van het onsmakelijke Timmermans-imago losmaken om de kwaliteiten van Boerenpsalm te kunnen waarderen.
Helemaal anders klonk de kritiek in Vlaanderen. Gezaghebbende auteurs als Maurice Roelants, Ernest van der Hallen, Gerard Walschap, Emmanuel de Bom en vooraanstaande critici als Urbain van de Voorde, José de Ceulaer, Johan de Maegt en Lode Fonteijne beijverden zich om het heropleven van Timmermans' verhaalkunst na een paar inzinkingen eendrachtig te loven. Hij had in zijn boer ‘het mysterie van den mensch’ erkend, hij is naar het waarachtige leven gegroeid, ‘weg van goedkope volksche folklore’ (Ernest van der Hallen). Die hernieuwde opleving wordt algemeen met gejuich onthaald. Er steekt in dat boek een ‘hooge zuivere levensbeschouwing’, die wij volmondig waarderen, aldus Maurice Roelants. Het liefdeleven van Wortel en Fien wekt ontroering. Daarmee schonk de auteur aan zijn volk een geschenk van onschatbare waarde, een zeldzaam mengsel van volkskunst en artisticiteit, wat een kostbare zeldzaamheid is.
Gerard Walschap verzette zich scherp tegen het vernederen- | |
| |
de artikel van J. van de Wiele, dat hij ‘drolig’ en onwaardig noemt. Boerenpsalm werd gewoon ‘schitterend geschreven’, ‘eenvoudig, zoals het onderwerp verlangt, maar vol treffende, rake, plastische beelden, die alleen Timmermans weet te vinden’ (Urbain van de Voorde). Hij heeft het boerenleven deskundig ‘gesynthetiseerd’ (Johan de Maegt). Algemeen wordt de roman gewaardeerd als een hoogtepunt in Timmermans' oeuvre, zoveel menselijker en waarachtiger dan Pallieter.
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Felix Timmermans, Boerenpsalm, 21e druk, Leuven 1996.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
[Anoniem], ‘Boerenpsalm’ door Felix Timmermans. In: Haagsche Post, 29-6-1935. |
[Anoniem], Felix Timmermans, Boerenpsalm. In: De Schelde, 29-6-1935. |
Felix Timmermans, Boerenpsalm. In: Contact. Maandschrift voor boekenvrienden, nr. 7 (Felix Timmermans-nummer), augustus 1935, p. 1-2. |
Lode Monteyne, Een nieuw werk van Felix Timmermans. Boerenpsalm. Een synthese van het boerenleven. In: De Nieuwe Gazet, 25-7-1935. |
Joh. de Maegt, Een brief aan Felix Timmermans. Over zijn ‘Boerenpsalm’. In: Het Laatste Nieuws, 18-7-1935. |
[Anoniem], Felix Timmermans over zijn jongste boek. In: De Morgenpost, 29-8-1935. |
[Anoniem], Timmermans (Felix), Boerenpsalm. In: Boekenschouw, nr. 3, 1935. |
E.R. - de C., Boerenpsalm, door Felix Timmermans. In: Groot Nederland, augustus 1935. |
[Anoniem], Timmermans, Felix, Boerenpsalm. In: De Bibliotheekgids, nr. 5, 1935, jrg. 14. |
F.V. Toussaint van Boelaere, Felix Timmermans, Boerenpsalm. In: Algemeen Handelsblad, 21-8-1935. |
Emmanuel de Bom, Felix Timmermans, Boerenpsalm. In: Contact, nr 7, augustus 1935, p. 3-6. |
Maurice Gilliams, Boerenpsalm door Felix Timmermans. In: Contact, nr. 7, augustus 1935, p. 6-10. |
Dr. J.L. L(amsens), Nog over Timmermans' Boerenpsalm. De psychologische structuur van het hoofdpersonage. In: De Standaard, 28-9-1935. |
Urbain van de Voorde, Timmermans' Boerenpsalm. In: De Standaard, 21-9-1935. |
[Anoniem], Polleken-Smakeloosheid-Licht en donker. In: Utrechts Nieuwsblad, 3-11-1935. |
Marnix van Groenendael, Timmermans weer op vasten bodem. Boerenpsalm. Een epos van het boerenleven? In: Vooruit, 17-11-1935. |
Ernest van der Hallen, Vertelkunst uit Vlaanderen. In: Boekengids, nr. 8, 1935. |
Mr. R. Houwink, Felix Timmermans op zijn allerslechtst. In: Utrechts Nieuwsblad, 3-11-1935. |
J. van de Wiele, Felix Timmermans gaat naar de vijftig. In: Germania, nr. 6, mei 1936, jrg. 2, p. 97-107. |
G. Walschap, Antimodern of armoe troef? Een J. van de Wiele contra Felix Timmermans. In: Hooger Leven, 27-6-1936. |
A.D.P., ‘Boerenpsalm’ van Felix Timmermans. In: Volk en Staat, 13-12-1936. |
J. de C., Felix Timmermans, Boerenpsalm. In: Nieuw Vlaanderen, 6-6-1942. |
| |
| |
Maurice Roelants, Schrijvers, wat is er van den mensch? Een verzameling schrifturen van Maurice Roelants. Brussel/Rotterdam 1942. |
José de Ceulaer, Het Boerenpsalmscenario van Jos Janssen. In: Jaarboek van het Felix Timmermansgenootschap, 1982, jrg. 10, p. 128-143. |
[José de Ceulaer] De receptie van Boerenpsalm. In: Jaarboek van het Felix Timmermansgenootschap, 1989, jrg. 17, p. 10-22. |
Herman-Emiel Mertens en José de Ceulaer [samenst.], Over Boerenpsalm. Jaarboek van het Felix Timmermansgenootschap, Lier 1989. |
lexicon van literaire werken 64
november 2004
|
|