| |
| |
| |
Peter Terrin
De bewaker
door Hans Demeyer
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De bewaker van Peter Terrin (1968) verscheen in augustus 2008 bij De Arbeiderspers, en beleefde in 2011 zijn vierde druk. De roman telt 219 pagina's en bestaat uit drie genummerde delen, die op hun beurt verdeeld zijn in 185 genummerde paragrafen. In oktober 2010 won De bewaker de EU-literatuurprijs, een initiatief van de Europese Commissie en de Europese verenigingen van boekverkopers, schrijvers en uitgevers. Al voor de bekroning werden de vertaalrechten verkocht aan Frankrijk, Engeland en Italië; erna volgden nog Tsjechië, Bulgarije, Servië, Slovenië, Roemenië, Hongarije en Israël. De roman werd voorgesteld aan de verzamelde filmproducenten tijdens de Berlinale 2011, het internationale filmfestival van Berlijn.
De bewaker werd genomineerd voor de tiplijst van de AKO Literatuurprijs 2010, de longlist van De Gouden Uil 2010, en haalde de shortlist van de Libris Literatuurprijs 2010. Die laatste ging uiteindelijk naar Kleine dagen van Bernard Dewulf, een verzameling columns over het gezinsleven. Peter Terrin reageerde hier nogal cynisch op met een column op de website van het Vlaamse weekblad Knack. Daarin beschrijft hij zijn eigen gezinsleven met enkele expliciete verwijzingen naar Dewulf.
| |
Inhoud
Gesitueerd in een onbepaalde toekomst waarin films niet langer in bioscoopzalen spelen, en waarin wintersport slechts mogelijk is dankzij ‘isolerende zomerdekens’, speelt De bewaker zich af in de kelder van een flatgebouw met veertig luxeappartementen van om en bij 1000 m2. Deze kelder vormt de enige toegang tot het gebouw en wordt continu bewaakt door twee bewakers: Harry en Michel. Ze lopen hun inspectierondes, slapen afwisselend vijf uur, wassen hun uniform, bakken hun eigen brood, controleren en tellen de bevoorrading en munitie (2.250 patronen ‘plus twee keer vijftien’). Harry en Michel
| |
| |
worden bevoorraad door de ‘organisatie’, wat telkens in een uitermate gespannen sfeer verloopt. Bij elke levering raadplegen de twee bewakers het grondplan, doorlopen en herhalen ze posities en mogelijke acties: ‘De beslissing om al dan niet het vuur te openen, nemen we elk afzonderlijk. Maar als een van ons het vuur opent, treedt de ander hem onvoorwaardelijk bij.’ Het gevaar kan immers overal zijn: de chauffeur kan een crimineel zijn, of de bestelwagen zou een bom of ander levensbedreigend materiaal kunnen bevatten.
De bizarre situatie van Harry en Michel wordt nog absurder wanneer in enkele dagen tijd alle bewoners op één na het pand verlaten. Verstoken van informatie uit de buitenwereld, hebben Harry en Michel geen idee wat de aanleiding hiervoor is. Gejaagd vertelt een bewoner Michel een ‘warrig verhaal over informatie die hij heeft afgewogen, parameters, berichten die hij op de voet heeft gevolgd, de hele dag al (...), de betrouwbaarheid is nooit hoger geweest, de foutmarge is echt te verwaarlozen. Een man als hij mag niet blind blijven’. Even later verlaten ook het personeel en de bedienden het gebouw, zonder Harry en Michel evenwel in te lichten over wat er aan de hand is. De bewakers kunnen slechts speculeren over de aard van deze uittocht.
Harry ziet in deze afwezigheid van informatie een laatste test van de organisatie. Slagen ze erin, dan zouden ze volgens Harry tot de elite van de organisatie mogen toetreden. Harry ziet deze hypothese bevestigd in de aangekondigde, maar nog steeds niet gearriveerde derde bewaker: ‘Op basis van de ontwikkelingen buiten, heeft de organisatie beslist dat we beter met drie werken. Ze zijn, voorlopig, op die beslissing teruggekeerd, want wij doppen onze boontjes veel beter dan verwacht. Wij doen met twee het werk waar zij drie bewakers voor nodig achten.’ Maar omdat de situatie steeds langer ongewijzigd blijft, stelt Michel voor om ‘zélf een manier (te) bedenken om ons te bewijzen en te laten opmerken, en zo wat schot in onze promotie te krijgen’. Ze beslissen om veertien van de zestien lampen in de kelder te doven, waarmee ze aan de organisatie willen aantonen dat ze ‘zonder nachtkijkers in het pikdonker kunnen bewaken’. Niet kort daarna verschijnt echter de derde bewaker, die door zijn zwarte huid amper herkenbaar is in de duisternis.
De ontgoocheling en verbittering zijn groot bij Harry. Hoe langer hoe meer vermoedt hij ook in deze late komst ‘op de een of andere manier een test. Maar wij zijn een stapje voor’. Als bewijs van hun doortastendheid, neemt Harry de bewaker gevangen en foltert hem om informatie los te krijgen over zijn speciale opdracht. Dat gebeurt in naam van de laatste bewoner
| |
| |
‘die groot gevaar loopt, groot genoeg voor drie in plaats van twee bewakers’. De bewaker sterft uiteindelijk, waarop Harry beslist dat ze als ultiem bewijs van de toewijding aan hun functie de kelder moeten verlaten om de laatste bewoner te gaan redden.
In het flatgebouw raken Harry en Michel elkaar al snel kwijt. Op zijn eenzame tocht vindt Michel een krant van ‘de datum van uitgerekend de dag voor de grote uittocht’, maar ook daarvan wordt hij niet wijzer. Ondertussen worden Michels observaties steeds bevreemdender, en houdt hij gesprekken met afwezige personages en de al of niet aanwezige Harry. Uiteindelijk ontmoet Michel de laatste bewoner. Deze stelt het goed en voorziet zichzelf van zijn dagelijkse behoeften door zelf voedsel te kweken. Gerustgesteld keert Michel terug naar de kelder, ‘de plaats waar ik thuishoor’, en heeft daarbij opnieuw een vermoedelijk denkbeeldig gesprek met Harry. De roman suggereert immers dat Harry dood is; een suggestie die lijkt bevestigd te worden door het aantal patronen dat Michel op zak heeft bij zijn terugkeer: ‘Ik beschik over 29 patronen.’
| |
Interpretatie
Verteller
Michel is de ik-verteller van deze roman. Enkel via zijn blik hebben we toegang tot de romanwerkelijkheid. Die blik is beperkt: Michel (en met hem de lezer) weet niet wat er buiten de kelder gebeurt, en naar de gedachten van de andere personages kan hij slechts raden. Wel heeft de lezer inkijk in de psyche van Michel doordat een groot deel van het verhaal gevormd wordt door zijn gedachten. Hoe meer de roman vordert, hoe moeilijker die gedachten en de werkelijkheid van elkaar te onderscheiden zijn. De lezer vraagt zich voortdurend af wat echt is en wat Michels verbeelding is.
| |
Titel/Thematiek
De titel verwijst naar de derde bewaker. In deze figuur komen de voornaamste thema's van de roman samen: fantasie versus realiteit, zintuiglijkheid en menselijk contact, maatschappijkritiek. In die zin vormt de titel een symbool voor de roman. De eerste maal dat de derde bewaker genoemd wordt is na de bevoorrading: ‘De bewaker is niet mee.’ Dit lucht Michel en (vooral) Harry even op, maar niet lang daarna gaat er opnieuw dreiging uit van zijn mogelijke komst. Die angst keert terug op een breder, maatschappelijk niveau: ‘Precies dit jaagt iedereen op de vlucht: de vijand is onbekend.’ De komst van de bewaker verandert daar weinig aan. De angst voor het onbekende is zodanig groot dat zij omslaat in paranoia. Wat de bewaker dan ook mag vertellen, Harry verwerpt het: ‘We we- | |
| |
ten niet eens of hij de waarheid spreekt. We kennen hem niet.’ In de roman krijgt de derde bewaker dan ook geen naam.
Naast de vrees om door een onbekende een plaats bij de elite te verliezen, speelt er bij Harry ook een persoonlijke motivatie om de bewaker uit te schakelen. De roman suggereert dat hij de vriendschappelijke omgang tussen Michel en de bewaker als een inbreuk ziet op zijn eigen hechte relatie met Michel. Hij slaagt erin Michel emotioneel in zijn plan te betrekken: ‘Vertrouwen we elkaar, dan zijn we ongenaakbaar. Dat moeten we allebei voor ogen houden. Dat ik daaraan moet denken. Daar moet ik aan denken. (...) Wij komen er wel. Alles komt goed. Dat mag ik aan Harry overlaten. Hij omhelst me.’
De vraag blijft echter of de bewaker wel bestaat: ‘Vervolgens zie ik hem [de bewaker] terug als in een levensecht visioen. Hij is hier niet werkelijk, ik stel me hem voor. Harry en ik, wij alleen bewaken de kelderverdieping’; ‘De bewaker is er niet. Hij is er nooit geweest.’ Verschenen in de duisternis, lijkt de bewaker een spookfiguur, letterlijk een zwarte vlek, een hersenspinsel van een overgespannen geest.
| |
Structuur
In het begin van de roman worden enkele tegenstellingen opgebouwd die in het vervolg steeds meer doorbroken worden. In het eerste deel is er een duidelijk onderscheid tussen feit en fictie, binnen- en buitenwereld. De angsten en verlangens van Harry en Michel beperken zich tot hun gedachten; de kelder (binnenwereld) en de buitenwereld zijn duidelijk gescheiden. In het tweede deel treedt met de bewaker de buitenwereld echter binnen in de kelder, en leiden de gedachten van Harry en Michel tot werkelijke daden: de gevangenneming, foltering en dood van de derde bewaker. In het derde deel gaan Harry en Michel de buitenwereld verkennen, en is het niet langer duidelijk of iets daadwerkelijk heeft plaatsgevonden of slechts ingebeeld is.
Deze ontwikkeling in de plot zorgt voor spanning. Het eerste deel presenteert de setting en de personages. De situatie van Harry en Michel wordt van binnenuit bedreigd door hun paranoia en ambities, van buitenaf door de aangekondigde komst van de derde bewaker en door de uittocht van de bewoners. In deel twee en drie wordt deze gespannen situatie ‘opgelost’ met de moord op de bewaker en de verkenning van het gebouw. Uiteindelijk keert Michel terug naar een evenwichtige situatie, ontdaan van angst, ambitie en dreiging. Hij beseft dat zijn plaats in de kelder is, ‘bij de ingang van het gebouw’.
| |
Thematiek
Een eerste belangrijk thema is de relatie tussen feit en fictie. Voor Harry en Michel is de buitenwereld onbekend: ‘Van hieruit hebben we geen zicht op de situatie. Hoe de toestand buiten werkelijk is, kunnen wij ons onmogelijk inbeelden. In feite
| |
| |
maakt het geen verschil. Onze taak bevindt zich hier, in de kelderverdieping, bij de ingang.’ Niettemin speculeren en fantaseren beide bewakers voortdurend over de buitenwereld. Zeker wanneer alle bewoners het appartementsblok verlaten, proberen ze vruchteloos te achterhalen wat er zich buiten afspeelt. Zelfs het allerkleinste geluidje uit de buitenwereld wakkert een zucht tot verklaring aan en zet de bewakers aan tot fabuleren. Zo hoort Michel het geluid van een fiets door de spleet aan de rechterkant van de toegangspoort, waarop hij verhalen verzint over een ‘dodenrit’ of over een jongeman die deze gevaarlijke buurt doorkruist ‘om zijn zoon geboren te zien worden.’
De speculaties over de buitenwereld zijn bij Harry en Michel steeds utopisch of apocalyptisch, hemels of hels. De kelder is hun voorgeborchte en vagevuur, de laatste verdedigingslinie om het kwaad tegen te houden, maar ook de plek waar beide bewakers zich moeten bewijzen, willen ze tot de elite behoren. Dat vooruitzicht wordt door Harry als een hemels paradijs beschreven. De elite loopt rond in de ‘buitenlucht’, wordt ‘dronken van zuurstof’. Het is het begin van een ‘nieuw leven’, ‘ergens in een schitterende tuin. Bomen, bloemen, vogels (...). Met wat geluk hebben we de perziken, sinaasappels en mierzoete peren voor het plukken (...). Het sap loopt over onze kin. We zitten op een bankje uit de wind, we rusten wat, we draaien ons gezicht naar de zon’.
Hun taak mag dan wel in de kelder liggen, uiteindelijk is het de buitenwereld die steeds meer hun aandacht opeist en tot een obsessie wordt. Zeker wanneer die buitenwereld in de vorm van de derde bewaker in hun binnenwereld treedt. Zijn komst plaatst Harry en Michel voor enkele vraagtekens: bewijst zijn komst de heersende dreiging buiten, of is het slechts een test? Het is pas na zijn dood dat Harry en Michel zich de buitenwereld herinneren in de vorm van de ‘zo goed als vergeten’ veertig luxeappartementen - ze ‘verrijzen in volle glorie boven ons hoofd’. De beeldspraak suggereert dat Harry en Michel, na de uitdrijving van hun duivel, de eerste stappen in de richting van het paradijs zetten. Voor hen wordt het nu eindelijk werkelijk: ‘Alles is een oefening geweest, voorbereiding. Nu begint het pas echt.’
Toch ervaart Michel deze ontsnapping als een onwerkelijkheid: ‘Bij elke stap: ik droom.’ Hoe langer zijn tocht duurt, hoe minder tastbaar en concreet alles wordt. Wanneer Michel via een raam eindelijk weer een blik op de buitenwereld kan werpen, kijkt hij ‘als naar een filmdoek’. Michel is ontroerd door de aanblik van de zon, maar is die niet eerder zijn projectie dan een werkelijk waargenomen gegeven? Steeds meer verliest Michel zichzelf, zijn oriëntatiegevoel, zijn werkelijkheids- | |
| |
zin: ‘niets spreekt hier vanzelf. Alles ziet er gelijk uit, toch herken ik niets’. En wanneer hij de verloren gewaande Harry weerziet, wordt die beschreven als een heilige en een dromer: ‘Ik zie de maan door zijn baard schijnen, de straling van het hemellichaam als een gloed om zijn hoofd, dat hij stilhoudt, alsof hij niet werkelijk kijkt, niet echt iets ziet, maar dromend de nacht in staart.’ Ook het appartement van de laatste bewoner wordt als een paradijs ervaren: ‘Het diapositief van de kelderverdieping. Het schijnt me toe dat deze ruimte niet meer tot het appartementsgebouw behoort maar deel uitmaakt van de vrije natuur.’
Tot slot kan de vraag worden gesteld of niet het hele verhaal een fantasie of droom van Michel is. Immers, al bij het vertrek van de bewoners heeft Michel het gevoel ‘in een droom van iemand anders te zijn verdwaald’. Steevast is hij op zoek naar iets dat hem ‘onmiskenbaar in het heden plaatst, dit heden’. Een dergelijk ‘houvast’ als middel tot bezwering van de onwerkelijke realiteit van de kelder, zoeken Harry en Michel in het zintuiglijke, in het contact met het concrete en het tastbare.
In combinatie met het persoonlijke contact vormt deze zintuiglijke omgang met de wereld de tweede thematische pijler van het boek (na de verhouding tussen realiteit en fictie). In de eerste plaats zijn er de vele rituelen die de twee bewakers uitvoeren, zoals het reinigen van hun wapens. Ze spreken over ‘de geruststelling van het technische inzicht in het gereedschap dat we hanteren’: ‘Loop met kamerblok, slagpin, tuimelaar. Ik prevel de namen van de onderdelen, het kalmeert me als een gebed’. De religieuze beeldspraak toont aan dat de bevestiging van het concrete een schijnmanoeuvre is. Net zoals de werkelijkheid in fictie omslaat, leidt de voortdurende bevestiging van rituelen tot vervreemding: ‘door het inwisselbare karakter ervan bieden zij geen houvast. Ik vind niets concreets’.
Een andere terugkerende handeling is het leggen van de hand op een schouder, dat ervaren wordt als een intiem, menselijk gebaar: ‘Het is verbazingwekkend hoeveel een hand op een schouder zeggen kan.’ Het gebaar komt drie maal terug in de roman. Op de eerste pagina legt Michel zijn hand op de schouder van Harry, waardoor er een homo-erotische spanning tussen hen wordt gesuggereerd. In deel twee voelt de hand van de bewaker als een ‘berenklauw’ op Michels schouder, maar toch lijkt die voornamelijk de bewakers vriendschappelijkheid uit te drukken. In het laatste deel voelt Michel de ontfermende hand van de laatste bewoner op zijn schouder: ‘ik word uitgenodigd om mij rustig en zonder angst of agressie om te draaien’. Naast een gevoel van verbondenheid, vormt de schouderaanraking ook telkens een ‘inbreuk’. De schouderaanraking van de bewa- | |
| |
ker verstoort de relatie tussen Harry en Michel. De twee andere gevallen zijn een overschrijding van ongeschreven regels en wetten: de relatie tussen Harry en Michel wordt meer dan louter professioneel; de bewoners en de bewakers zouden zo weinig mogelijk met elkaar in fysiek contact moeten komen.
De duistere, kale ruimte van de kelder verhoogt de sensibiliteit van Harry en Michel, en daardoor wordt elke zintuiglijke prikkel uitvergroot tot een inbreuk: ‘Door de stilte te verbreken heeft de fietser haar bevestigd.’ Wat in het dagelijks leven een normale ervaring is, wordt bij Harry en Michel al snel een ‘aanval’ op de zintuigen: het geluid van de toegangspoort die opengaat, het licht dat binnenstroomt. Tegelijk kan deze verhoging van hun gevoeligheid leiden tot een overgave, een verdoving waarbij ze de kelder en hun situatie vergeten. Bijvoorbeeld wanneer ze van de al lang niet meer geproefde aardbeienjam eten: ‘Als door een schok verdoofd valt mijn mond open, er is te veel smaak (...). De euforie zingt al door mijn aderen.’
Een derde thema in De bewaker is de kritiek op de hedendaagse controlemaatschappij als een verkrampte reactie op de terreurdreiging. In een interview spreekt Terrin zelfs over de roman als een allegorie voor de oorlog in Irak. De roman spreekt over de ‘Nieuwe Oorlog’: ‘Een oorlog waarvan niemand weet of hij werkelijk bestaat, nog moet beginnen of reeds in alle hevigheid is uitgebroken. (...) Wat het wapen is en wat de verwonding, welk doel is gesteld door welke partijen: daar heeft iedereen het raden naar.’ In dit klimaat is het enerzijds een illusie te denken ongenaakbaar te zijn. Dat is alvast de uitkomst van Michels mijmering over een rijke vrouw en haar vermoeide verhouding tot de continue bewaking van haar woonst: ‘Al zo lang is er immers niets gebeurd. Van lieverlee zou ze de dreiging vergeten, de illusie versterken. Geen veilige seconde zou meer verpest worden. Tot ze op een dag allemaal verstreken zijn.’ Anderzijds bevordert dit klimaat paranoia, controledwang en haatgevoelens. In De bewaker krijgt dit wantrouwen ook een xenofoob karakter en is zo een niet mis te verstane verwijzing naar de racistische ondertoon van het hedendaagse terreur- en veiligheidsdebat.
De rol van de bewakers hierin is paradoxaal. Zij dienen de veiligheid te verzekeren, maar ze danken ‘hun bestaan aan potentieel gevaar, dat zij daardoor verpersoonlijken. Hun aanwezigheid roept de gruwel op’. Aan deze paradox gaan de bewakers in deze roman ten onder. Binnen de organisatie ‘staat of valt alles met vertrouwen’, maar evengoed kan elke bewaker een gevaar betekenen en moeten de bewakers ook voor elkaar op hun hoede zijn.
| |
| |
| |
Personages
De bewakers bestaan niet als individuen, maar staan slechts in dienst van de klant, de organisatie, de veiligheid. Dat vindt Michel allesbehalve erg. Schetsten zijn ouders hem een ‘panoramisch uitzicht’, dan verlangde hij naar ‘exacte coördinaten en een bevel’. Die vindt hij in zijn bewakersfunctie: ‘Regels zijn regels, en die moet een bewaker respecteren.’ Tegenover Harry neemt Michel bijna als vanzelfsprekend een onderdanige positie in. Voor Michel is Harry een voorbeeld, maar die empathie maakt hem kwetsbaar voor Harry's indoctrinatie: Harry verlangt naar de elite, en tikt Michel op de vingers wanneer hij niet aandachtig genoeg is of te weinig nadenkt. Het perverse resultaat hiervan is dat de onzekere Michel, die deze bewakersfunctie beschouwt als ‘de laatste kans om iets van mijn leven te maken’, Harry moet vermoorden om zijn eigen plaats veilig te stellen: ‘Ik mag niet langer aarzelen. Ik moet doen wat hij me getoond en geleerd heeft. Ik mag hem niet ontgoochelen. Ik wil dat hij trots op mij is. De oude Harry. Hij wacht op mij. Hij wacht uit liefde.’
| |
Genre
De bewaker is te beschouwen als een psychologische roman waarin we de desintegratie van Michels psyche volgen. Die wordt niet afstandelijk of analytisch verteld, maar moet worden afgeleid uit de inconsequenties en ongeloofwaardige elementen in Michels verhaal. Daarnaast valt de roman te lezen als een allegorie: de kelder is een metafoor voor de westerse maatschappij die geregeerd wordt door onwetendheid, angst en terreurdreiging.
| |
Stijl
Een vaak gebruikte techniek in deze roman is de presentatie in medias res. Bij vele hoofdstukjes wordt de lezer in een nieuwe situatie geworpen die hij net als de bewakers goed moet inschatten om zijn positie te bepalen. Tegenover deze onvoorspelbaarheid staat de precieze stijl van Terrin waarin de omgeving en de zintuiglijke sensaties, als een houvast voor de lezer, gedetailleerd en concreet beschreven worden. Tot deze zekerheid uiteindelijk ook weer omslaat in haar tegendeel en niets nog voor waarheid kan worden gehouden.
| |
Context
De bewaker is Peter Terrins vierde roman, en zesde boekpublicatie - Terrin bracht ook twee verhalenbundels uit. Zijn oeuvre vertoont een hoge mate aan consistentie. Telkens is er sprake van personages die zich onzeker voelen in een omgeving die ze als bedreigend en onvoorspelbaar ervaren. Ze proberen zich van hun twijfels te ontdoen door steeds sterker de touwtjes in handen te nemen. Langzaam maar zeker zorgen Terrins perso- | |
| |
nages echter zo voor hun eigen ondergang. Ze wanen zich immers steeds sterker, maar gaan uiteindelijk zozeer op in hun hang naar controle, zekerheid en veiligheid dat die uiteindelijk in het tegendeel omslaat.
De setting die Terrin voor zijn verhalen kiest, evolueert steeds verder weg van de concrete werkelijkheid. De omgeving wordt abstracter en minimalistischer. In een interview vertelt Terrin dat de uitdaging van zijn schrijven er tot nu toe in bestond ‘met zo weinig mogelijk elementen toch een roman te schrijven die iets vertelt over onze tijd’. De bewaker beschouwt Terrin als een ‘eindpunt in deze evolutie’.
In de positionering van Terrins werk keren enkele grote literaire namen steeds terug, en De bewaker vormt daarop geen uitzondering. In de eerste plaats is er het verband met De donkere kamer van Damocles van Willem Frederik Hermans, waarin de onbeslisbaarheid tussen feit en verbeelding eveneens een grote rol speelt. De allegorische insteek van De bewaker doet dan weer denken aan het werk van Franz Kafka. Het wachten op iets wat wellicht een fictie is herinnert aan Becketts Waiting for Godot, terwijl de dodende routine, de besloten ruimte en de lege realiteit doen denken aan De muur van Jos Vandeloo. Reminiscenties aan Albert Camus worden opgeroepen door de absurde situatie in de kelder en door Michels aanvaarding van dat lot. Frank Hellemans ziet verbanden tussen De bewaker en enkele andere hedendaagse Vlaamse auteurs: ‘Terrin heeft zich met deze roman ontpopt als smaakmaker van een generatie Vlaamse auteurs die maar niet kan zwijgen over de duistere maar toch ook positieve krachten die er huizen in de wereld van gated communities. Van Jan van Loy (De omheining) tot Jeroen Theunissen (De onzichtbare) en eerder in 2009 nog Joost Vandecasteele (Hoe de wereld perfect functioneert zonder mij).’
| |
Waarderingsgeschiedenis
Zowat alle besprekingen hebben een positieve insteek, al maakt de ene recensent meer kritische kanttekeningen dan de andere. Sommige critici zijn absoluut lovend. Karin Overmars spreekt over een ‘subliem boek’ en Daniëlle Serdijn over een ‘beklemmende roman’ die ‘even consequent doordacht als nauwgezet’ geschreven is. Iets soortgelijks schrijft Eddy Bettens: ‘een zorgvuldig geschreven, spannende, met veel oog voor details geconstrueerde roman’. Ook Frank Hellemans prijst de precisie waarmee Terrin ‘de desolate verlatenheid van deze twee eenzame bewakers’ beschrijft ‘zodat de kleinste smaak- of geursensatie explosieve trekjes krijgt’. Hellemans spreekt dan ook verder
| |
| |
over een ‘speciaal smaken- en geurenboek’. Ook Arjen Fortuin kwalificeert De bewaker als een ‘uitgesproken zinnelijke roman’ die bovendien een ‘ideeënroman’ is en die met ‘zijn schoonheid en compleetheid’ de lezer ‘verbluft achterlaat’.
Een minder uitgesproken lyrische toon hanteert Marc Reugebrink, al blijft zijn bespreking over de hele lijn positief getint. Hij noemt Terrin ‘een meester van de traagheid, wat wil zeggen dat hij de aaneenrijging van non-events door enkel zijn geserreerde en precieze stijl toch altijd voldoende spannend weet te houden om door te lezen’. Hij besluit met de opmerking dat de plot van De bewaker niet zo origineel is, maar dat Terrin er wel in slaagt het magere gegeven van een ‘filosofisch cliché tot een daadwerkelijke leeservaring (...) te maken’.
Op de thematiek en de opbouw van de plot formuleren andere recensenten kritiek. Marc van Zoggel vindt bijvoorbeeld dat het eerste deel ‘net iets teveel pagina's nodig heeft om de dodelijke banaliteit en verveling van de bewakers weer te geven’, terwijl het tweede deel ‘aan de degeneratie van Harry meer woorden had mogen besteden’. Ook Dirk Leyman vindt dat Terrins ‘slimme roman over hedendaagse en tegelijk universele paranoia’ niet ontkomt ‘aan een zekere langdradigheid’.
Waar Leyman spreekt over een ‘merkwaardig consistent oeuvre’, reduceert die consistentie volgens Cloostermans De bewaker tot een ‘product van stagnatie’: ‘na zes boeken heeft hij nog altijd geen eigen “gezicht”: zijn werk blijft een echoput van invloeden en gerecycleerde/zichzelf recyclerende ideeën’. Cloostermans vindt het verhaal van De bewaker dan ook te ‘voorspelbaar’. Dat is ook de mening van Joost de Vries: ‘De theatrale premisse is origineel, maar de uitwerking uiteindelijk niet.’ Toch vindt hij De bewaker een ‘geslaagd, gelaagd, goed boek’, waarvan het grootste minpunt is dat je in deze roman ‘nergens naar hoeft te zoeken. Vrijwel alles wat Terrin in zijn roman wilde stoppen, ligt aan de oppervlakte’.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Frank Hellemans, ‘Straks moet ik Pieter De Crem nog een handje geven’. In: Knack, 26-8-2009. |
Dirk Leyman, Een gevaarlijke nieuwe wereld. In: De Morgen, 26-8-2009. |
Karin Overmars, Het uniform maakt de bewaker. In: Het Parool, 2-9-2009. |
Arjen Fortuin, Samen voor altijd ondergronds. In: NRC Handelsblad, 18-9-2009. |
Eddy Bettens, Monniken in de parkeergarage. In: De Leeswolf, 1-10-2009. |
Mark Cloostermans, Het verlangen naar aardbeienconfituur. In: De Standaard, 2-10-2009. |
Joost de Vries, Het genot van de vinger in het oor. In: De Groene Amsterdammer, 9-10-2009. |
Hans Demeyer, ‘Literatuur is de kunst van het monteren’. In: Schamper, nr. 458, oktober 2009. |
Daniëlle Serdijn, Misschien is dit een teken, of een test. In: de Volkskrant, 30-10-2009. |
Marc Reugebrink, Iedere seconde een test. In: De Reactor, 30-10-2009, http://www.dereactor.org/home/detail/iedere_seconde_een_test/ |
Frank Hellemans, Altijd en overal alert. Aandachtskunstenaar Peter Terrin. In: Ons Erfdeel, nr. 4, 2009, jrg. 52, 42-47. |
Marc van Zoggel, Horen, zien en zwijgen. Een zintuiglijke roman van Peter Terrin. In: Dietsche Warande & Belfort, nr. 2, 2010, jrg. 155, 300-307. |
lexicon van literaire werken 93
februari 2012
|
|