| |
| |
| |
Nanne Tepper
De eeuwige jachtvelden
door Ton Brouwers
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De debuutroman van Nanne Tepper (* 1962 te Hoogezand), De eeuwige jachtvelden, verscheen aan het eind van de zomer van 1995 bij uitgeverij Contact in Amsterdam. De tweede, derde en vierde druk volgden in 1996 en de vijfde in 1998. In 2000 verscheen de roman als pocket in de Pandora-reeks.
In eerste (gebonden) druk bevat het boek 320 bladzijden. Het verhaal is opgebouwd uit vier delen of ‘boeken’, met een lengte van respectievelijk 114, 109, 44 en 32 bladzijden. Het laatste boek bestaat uit een lange monoloog, het derde boek uit zo'n dertig, tussen januari en augustus 1990 gedateerde brieven, en de eerste twee boeken zijn opgebouwd uit respectievelijk negen en vier fragmenten, gemarkeerd door het begin van een nieuwe bladzijde. De gefragmenteerde structuur van de eerste twee boeken wordt onderstreept door het regelmatige gebruik van witregels, die scènes en episodes van elkaar scheiden. In de eerste twee boeken komt ook een paar keer een brief voor. Alleen het tweede fragment van het tweede boek heeft een titel: ‘Duizelingen’. Dit korte verhaal, zo heeft de auteur in een interview aangegeven, lag aan de basis van de roman. Net als alle brieven in de roman is dit korte verhaal typografisch van de lopende tekst onderscheiden door het gebruik van een vetgedrukt lettertype (dit is overigens alleen in de eerste druk het geval).
De vier boeken hebben geen titel, maar beginnen met een stilistische karakterisering, ontleend aan de eerste symfonie van Gustav Mahler. Behalve een opdracht gaat een fragment van Charles Baudelaire aan de tekst van de roman vooraf. Het betreft de laatste drie strofen van het uit tien strofen bestaande ‘À celle qui est trop gaie’, afkomstig uit de afdeling ‘Spleen et Ideál’ van Les fleurs du mal, en wel de definitieve editie van 1868. Dit is een van de gedichten op basis waarvan de dichter wegens aantasting van de goede zeden een veroordeling tot een geldboete heeft gekregen. Aan de titelpagina gaat een korte passage vooraf waarin wordt beschreven hoe het hoofdpersonage Victor het hierboven genoemde korte verhaal uit het tweede boek aan zijn zus Lisa overhandigt, ter gelegenheid van haar zestiende verjaardag. Deze passage is in latere drukken komen te vervallen.
| |
| |
In de verantwoording aan het einde, gedateerd op 1 april 1995, verwijst de auteur naar de bron van twee in zijn roman gebruikte grappen en naar zijn ontleningen uit Ada (1969) van Vladimir Nabokov. Evenals in het aan Baudelaire ontleende fragment staat in die roman de bijzondere band tussen broer en zus centraal. In de verantwoording wordt bovendien vermeld dat ‘Alle overeenkomsten van scènes en sores in deze roman met die in andere levende en dode kunstwerken berusten op louter toeval, behalve daar waar de schrijver een verwijzing ambieert.’ Elders heeft de auteur gezegd dat hij zijn debuutroman na een ‘incubatietijd’ van zeven jaar in drie maanden heeft geschreven, om vervolgens nog een jaar aan de tekst te schaven. De verwijzingen naar ander artistiek werk hebben volgens hem niets met de roman te maken: ‘Ik houd van verwijzingen, maar dan als grapjes, als Spielerei. Maar voor de strekking van het boek heeft dat geen enkele betekenis.’
De roman werd bekroond met de Anton Wachterprijs 1996. In Engelse vertaling verscheen het werk in 1999 als The Happy Hunting Grounds.
| |
Inhoud
Eerste boek
In augustus 1989 reist de negenentwinigjarige Victor Prins vanuit Groningen naar Parijs, waar hij voor enige maanden bij een oude vakantieliefde intrekt. De reden van zijn vertrek is onduidelijk. Is hij op de vlucht voor iets? Bevindt hij zich in een crisis? Hij beschouwt zichzelf als schrijver of kunstenaar, maar heeft verder geen duidelijke maatschappelijke status. Parijs boeit hem slechts matig, mede door zijn heimwee en zijn neiging om met het verleden bezig te zijn, vooral zijn jeugd in Oost-Groningen. Met de iets jongere Lisa en de vijf jaar jongere Anna groeide hij op in een doktersgezin in het dorp Oude Huizen. Vooral met Lisa ontwikkelt hij een innige band, zeker nadat hij in vier havo blijft zitten en zij bij elkaar in de klas komen. In die fase verslechtert het huwelijk van hun ouders en wordt Victor naar een oude vriend van zijn vader in Amsterdam gestuurd om eens in een andere omgeving te zijn. Hij koopt er twee dozen boeken, leest een boek waarmee hij zich sterk identificeert, drinkt zich vervolgens een delirium en wordt ziek naar Groningen teruggebracht. Zijn ouders zien in die tijd wel dat hun zoon en oudste dochter iets bijzonders met elkaar hebben, maar weten er geen goed raad mee. Tijdens een werkweek van school in 1978 slapen Victor en Lisa bij elkaar en droomt zij dat ze een kind van hem krijgt.
| |
Tweede boek
Lisa is eenentwintig, studeert letterkunde en woont bij Vic- | |
| |
tor in de Stad. Uit weerzin is hij met diezelfde studie gestopt en houdt hij zich vooral bezig met muziek, drinken, films kijken en ingezonden brieven schrijven. Allebei zijn ze allergisch voor het soort verhoudingen waartoe anderen uit eenzaamheid besluiten. Weemoedig herleest Lisa het verhaal dat Victor voor haar schreef toen zij zestien jaar werd en dat handelt over hun bloedbroederschap sinds zij geslachtsrijp werd. Zus Anna, die nog thuis woont, komt regelmatig op bezoek en maakt dan toespelingen op de band tussen haar broer en zus. Als Lisa haar broer op zeker moment vraagt om haar te ontmaagden, wil hij er aanvankelijk niets van weten en verdwijnt hij voor een paar dagen, maar later stemt hij er toch mee in.
Vijf jaar later werkt Lisa aan haar afstudeerscriptie over het lot als plot in de literatuur. Al een half jaar heeft zij niet meer bij haar broer geslapen. Voor een etentje is het hele gezin Prins weer eens bij elkaar en krijgen de kinderen te horen dat de ouders uit elkaar gaan. Victor overweegt voor een tijdje naar Parijs te gaan.
| |
Derde boek
In de eerste maanden van 1990 corresponderen Victor, die in Parijs verblijft, en zijn oude vriend Veen met elkaar. Veen woont weer in Groningen, heeft een boek geschreven, zit weer in een nieuwe band en komt regelmatig oude bekenden tegen, zoals Lisa, die na Victors plotselinge vertrek uit Groningen hun huis heeft verkocht en op Ameland is gaan wonen. Haar broer heeft al die tijd geen contact met zijn familie gehad en namens Lisa vraagt Veen hem per brief wat er aan de hand is. Het briefcontact met zijn familie komt op gang. Victor wisselt enkele brieven met zijn moeder, die inmiddels bij zijn vader weg is, en met Lisa, waaruit de aard van hun relatie duidelijker naar voren komt. Lisa schrijft dat de buurman van vroeger, de ‘Directeur’, stervende is en dat Victor snel moet zijn, wil hij hem nog in leven zien. In zijn laatste brief uit Parijs kondigt Victor aan weer naar Groningen te zullen terugkeren.
| |
Vierde boek
De zojuist overleden Directeur blikt vanuit de dood al vol heimwee terug op zijn directe omgeving. Volgens hem leven de leden van het gezin Prins allemaal in een eigen wereld. Zijn huis heeft hij aan Victor nagelaten.
| |
Interpretatie
Thematiek
De eeuwige jachtvelden laat zich omschrijven als een literaire meditatie op het gevoel van ontheemding dat volgt op de jeugd en dat met name tot uitdrukking komt in verwarring over de toekomst, seksualiteit en het aangaan van nieuwe banden. Tot die fase vertegenwoordigt het gezin en de omgeving
| |
| |
waarin men opgroeit een natuurlijke orde. Daarna wordt duidelijk dat die orde allerminst vanzelfsprekend is en zelfs een uiterst tijdelijk en breekbaar karakter heeft. Het gaat vervolgens om het vinden van een ‘plek in het leven’, maar wat is die plek? Het eigen leven blijkt vooral een vreemd gebeuren dat zich niet laat regisseren.
Als bijna dertigjarige heeft Victor Prins zijn plaats nog allerminst gevonden. De dingen overkomen hem. Hij heeft geen vat op zijn wereld en moet toegeven dat hij een verdwaalde is, dat hij ‘het geloof in de mogelijkheid van een concept dat orde op zaken stelde’ in de loop der jaren was kwijtgeraakt. Hij worstelt met zingeving (‘Maar waarom is er niet Niets!’) en heeft geen plannen of pretenties meer. Ondanks zijn ambivalentie ten aanzien van het ouderlijk huis weet hij zich amper van zijn jeugd los te maken, wat samenhangt met zijn onvermogen als volwassene om plannen te verwezenlijken en werkelijke betekenis aan de dingen toe te kennen. Door afstand te nemen van zijn geboortegrond hervindt hij zijn zelfvertrouwen enigszins. Hij komt tot het inzicht dat het erom gaat jezelf op een creatieve manier te laten gelden, hoezeer dat ook met risico's en kwetsbaarheid gepaard gaat: ‘Ik ga mijn leven kneden, al haat ik het en zie ik dat wat ik scheppen zal met louter angst tegemoet. De enige echte vorm van protest, van godslastering, zo zie ik het nu, is eenvoudig een kerel te zijn. Een kerel zijn is kunst.’ De laconieke ondertoon van zijn verhaal suggereert dat dit inzicht in zijn taak hooguit voorlopige waarde heeft.
De roman concentreert zich op het gezin waaruit Victor afkomstig is. Met zijn twee zusjes groeit hij op in de jaren zeventig en tachtig in een dorp in Oost-Groningen. De sfeer in het gezin wordt bepaald door de zwaar drinkende vader en de daaruit voortvloeiende huwelijksproblemen, waardoor de moeder haar gezin steeds wil ontvluchten. Desondanks, of juist daarom, voelt Victor zich intiem verbonden met het nest waaruit hij is voortgekomen. Stukje bij beetje onthult de roman de aard van zijn band met Lisa, die begint in een tedere lotsverbondenheid en die na de puberteit, nadat zij allebei voor studie naar de stad Groningen zijn verhuisd, ook een seksueel karakter krijgt. Er is tussen broer en zus sprake van innigheid en afstandelijkheid, van onbevangen gehechtheid en vooral een onbestemde verwarring omtrent de wederzijdse gevoelens voor elkaar.
Om gestalte te geven aan die verwarring brengt de roman hun verhouding en de daarbijbehorende dilemma's - de geslachtsdaad, maagdelijkheid, frigiditeit, bloedschande, zuiverheid - op indirecte en ook speelse wijze in beeld. Victor vertoont vooral ontkennend en ontwijkend gedrag en blijkt
| |
| |
aanvankelijk niet in staat zijn liefde voor haar uit te spreken, terwijl Lisa ondanks haar vage gevoelens in ieder geval explicieter is over seksualiteit en de liefde voor haar broer. De drie andere direct betrokkenen in het gezin reageren uiteenlopend: Anna is degene die vanaf zekere leeftijd regelmatig onaardige toespelingen maakt (‘jullie doen maar hoor’), deels omdat ze zich een beetje buitengesloten voelt. De moeder heeft vooral een realistische kijk, zoals ze in een brief van mei 1990 aan Victor aangeeft: ‘Dat jij en Lisa, nou, weet ik ook veel. Ik weet dat je om haar geeft, en zij om jou, op een manier die niet gezond is. Maar zulke dingen, dat weet ik ook heel goed hoor, zulke dingen kun je niet zomaar even veranderen.’ De vader relativeert de kwestie weg: ‘ik meen te begrijpen dat het allemaal niet meer uitmaakt wie wat met wie doet, technisch gesproken ligt er op elke liefde wel een vorm van doem, en wat maakt het dan nog in godsnaam uit wat iemand met zijn naaste familie uitspookt.’ Aan het einde wordt Victors passieve rol nog een keer bevestigd als hij Lisa's vraag ‘Hoe gaat dit verder?’ met zwijgen beantwoordt. Toch zijn de twee gelieven dichter bij elkaar gekomen sinds zijn terugkeer uit Parijs. In zijn laatste brieven heeft hij voor het eerst onder woorden gebracht dat hij van haar houdt (‘Ich liebe dich’, ‘Jij bent mijn enige liefde’).
In meer algemene zin belicht de roman Victors aarzelende levenshouding, waarbij daadkracht en veranderingszucht het afleggen tegen het verlangen naar de roes van de onschuld, het verleden en de verbeelding. De jonge Victor heeft de neiging zich te onttrekken aan het leven en vindt in zijn fantasie een pantser tegen de werkelijkheid: ‘Alles was aan het veranderen, maar wat er veranderde en waarom, wist ik niet en als ik erover nadacht, voelde ik pijn in mijn lichaam, alsof ik ziek was, zodat ik mij snel een avontuur voor de geest haalde en de rest probeerde te vergeten.’ De iets oudere Victor heeft bovendien de neiging zich achter drank, boeken, scepsis en ironie te verschuilen, om zo keuzes en verantwoordelijkheden in de realiteit uit de weg te gaan. Hiertegenover stelt Lisa een meer pragmatische levenshouding, het besef dat alles voortdurend in ontwikkeling is. Zij ziet dat haar broer ‘doodsbenauwd is voor dat wat zich aandient. (En het leven, sukkel, is dat wat zich aandient.)’ Zij doorziet dat hij zich achter abstracties verbergt om niet te hoeven kiezen of handelen: ‘Jij hebt me voorgehouden dat men zijn nest moet haten en liefhebben: de enige kans op ontwikkeling, op zuivering, op evolutie. Ja ja, op papier. Goed hoor. Stel je voor zeg. Wij zouden hoop ontwikkelen, wij zouden ergens naar toe gaan.’
| |
Titel / Thematiek
De titel maakt deel uit van een weefsel van verwijzingen naar de belevingswereld van de Noord-Amerikaanse Indianen
| |
| |
zoals de jonge Victor die in zijn voor Lisa geschreven korte verhaal oproept: ‘er was eens een groot gebergte, en daarachter lag een woud, weet je wel, waar ook de eeuwige jachtvelden zijn, waar de indianen heen gaan als ze dood zijn, maar als je over die bergen kon komen, en dan in dat woud, dan kon je ook op de jachtvelden komen zonder dood te gaan.’ Er is echter een probleem: ‘op die berg woonde een kerel en die liet je d'r niet zomaar over, weet je wel, die moest je eerst verslaan.’ De eeuwige jachtvelden zijn een toespeling op het vinden van een eigen plek in dit leven - het creëren van een volwassen en zelfstandig bestaan. Aan het einde van zijn laatste brief aan Lisa komt Victor op grond van zijn hernieuwde levensinzicht hierop terug: ‘Enkel talent verplicht tot verantwoordelijkheden; het is een gegeven. En een gegeven mag men niet verdoezelen, want dat leidt tot het afblazen van de jacht. En er moet gejaagd worden. De jacht is de wraak, of het doel, van de hopelozen: het bindt hen aan de aarde. Ik zal nooit meer vergeving vragen voor mijn pathos. Mijn geest beschilder ik in oorlogskleuren.’ Het bereiken van de eeuwige jachtvelden in dit leven verbindt hij met de aardse taak die hem wacht. Het gaat erom een ‘kerel’ te worden - het gaat erom zich te laten gelden, wat in Victors geval betrekking heeft op het uitdrukking geven aan zijn artistieke aspiraties en het zich niet langer verschuilen.
| |
Opbouw / Vertelstructuur
De gefragmenteerde verhaalstructuur, bepaald door sprongen in de tijd en perspectiefwisselingen, draagt bij aan de trage en indirecte onthulling van de problemen waarmee de personages individueel worstelen en waardoor geleidelijk een samenhangend beeld van het gezin Prins ontstaat. De alwetende vertelinstantie laat het verhaal in augustus 1989 met de aankomst van de negenentwintigjarige Victor in Parijs beginnen. Door middel van flashbacks krijgt echter vooral zijn verleden gestalte, met name de periode rond 1975, toen de band met Lisa zich als een verwarrend probleem begon aan te dienen. Het tweede deel begint in het heden van rond 1984 en vestigt de aandacht op het perspectief van Lisa op de verhouding tot haar broer. Zij zijn op dat moment begin twintig en wonen samen in de stad Groningen. Dit gedeelte is meer gewijd aan het heden, hun leven in de stad en haar beleving van seksualiteit. De invoeging van Victors op jeugdige leeftijd geschreven verhaal verheldert hun lotsverbondenheid. In het laatste fragment van het tweede deel, waar ook de moeder en Anna kort van binnenuit worden beschreven, blijkt uit een voorwaartse sprong van vijf jaar dat Lisa haar studie bijna af heeft en Victor plannen smeedt om naar Parijs te gaan.
In het derde en vierde deel kantelt het verhaal en wordt toegewerkt naar de climax van de voorlopige oplossing van de ver- | |
| |
telling in het heden. Het derde deel omvat de periode tussen januari en augustus 1990. In een directe dialoog, bestaande uit een reeks brieven van en aan Victor in Parijs, krijgen diverse personages naast elkaar een stem, waarbij die van Veen, een oude vriend van Lisa en Victor, nieuw is. Al komt de lezer hier iets meer te weten over Victors verblijf in Parijs, de aandacht gaat al snel uit naar de verwikkelingen rond zijn vertrek uit Groningen. Het laatste deel speelt zich af aan het einde van de zomer van 1990 en wordt verteld vanuit het perspectief van een bijpersonage, de buurman die altijd een vriend en leermeester voor Victor is geweest. Victor is inmiddels terug uit Parijs en de buurman is zojuist overleden. Vanuit zijn alwetende invalshoek geeft deze man zijn visie op het gezin Prins en ondersteunt hij de problematiek rond de afwezigheid van inzicht in en regie over het eigen leven. ‘Kijk dan, jongen’, zegt hij tegen Victor, ‘Maar toen ik leefde zag ik ook niks. En dat is het gemene. Dat blinde.’ Aldus draagt deze stem uit het hiernamaals bij aan een ontspanning en relativering van de beschreven thematiek.
| |
Ruimte / Genre / Thematiek
De roman legt veel nadruk op de omgeving waarin Victor opgroeit, het landelijke Oost-Groningen. In dit opzicht heeft het boek wel iets van een postmoderne streekroman. Gedetailleerd wordt de ruimte van zijn jeugd beschreven: het huis, het lintdorp, het open landschap, de zomerse geuren. Het veenkoloniale karakter van de streek wordt opgeroepen, en ook zijn ouders komen er vandaan (‘Hun vaders hereboeren, hun moeders trots en dirigerend’). Er is aandacht voor de dynamiek tussen de stad Groningen en de regio, alsmede voor het relatieve isolement ervan ten aanzien van de rest van Nederland. Zo wordt het verlaten van de regio nadrukkelijk als probleem naar voren geschoven. Victors buurman raadt hem het volgende aan: ‘doe most noar zee, mienjong. Weggoan en terogkomn, doar wost n kerel van.’ Maar zodra Victor zijn provincie verlaat, heeft hij vooral heimwee. Ook wordt gesuggereerd dat zijn moeder sinds haar studie in Amsterdam altijd een zekere vervreemding is blijven voelen, wat de kwaliteit van haar huwelijk nadelig heeft beïnvloed. Voor Victor hangt zijn band met het landschap van de eigen jeugd samen met zijn hang naar het verleden en de geborgenheid ervan: ‘Door weg te gaan - zoals hem zo vaak was aangeraden - had Victor gehoopt de blik over zijn schouder naar dat wat achter hem lag te veranderen in een blik naar de toekomst. Maar hij kon niet zonder zijn verleden; hij hing aan dat wat achter hem lag. Het was zijn bezit. Onuitwisbaar.’
In vergelijking met de traditionele streekroman speelt het regionale sentiment een onconventionele rol in De eeuwige
| |
| |
jachtvelden. Zo worden er binnen het verhaal geregeld regionale clichés opgevoerd (‘Groningers aan de telefoon; volkomen hopeloos.’) en ondermijnd (‘Nuchtere Groningers. Er is geen groter misverstand.’). Voorts is er volop aandacht voor het plaatselijke jongerenleven van de jaren zeventig en tachtig, de tijd waarin Victor opgroeit. Hij is een representant van de no future-generatie. Net als zijn zus heeft hij op school een ‘pretpakket’, een combinatie van vakken ‘waarmee elke toekomst uitgesloten leek’. Later is hij dan ook niet op werk of carrière gericht en naast vage artistieke illusies houdt hij zich vooral bezig met de consumptie van uiteenlopende media en cultuurproducten. Dit plaatst zijn streekgebondenheid in een breder kader. Door zich over te geven aan boeken, muziek en video-films (zoals Paris, Texas en Under the volcano) ontkomt hij aan het provinciale. Een ander tijdsgebonden aspect van de ruimte heeft betrekking op de sociale veranderingen erin, die ook bijdragen aan Victors houding tegenover de toekomst. In de monoloog aan het einde vertelt de buurman over de leegloop van het platteland en dat hij zijn grote huis aan Victor nalaat in de hoop dat hij naar zijn geboorteplaats zal terugkeren (‘want hij is het die kinderen in Oude Huizen moet zetten om te voorkomen dat het dorp sterft’).
| |
Stijl
Door de manipulatie van tijd en perspectief onderscheidt de roman zich nadrukkelijk als een literair experiment. In de passages over Victors jeugd is het broeierige taalgebruik opvallend, met veel aandacht voor zomerse herinneringen, dromerigheid en zintuiglijke gewaarwordingen. Een ander stijlelement, het gebruik van dialect, beklemtoont de regionale gesitueerdheid van de vertelling. Soms staan passages afwisselend in dialect en Nederlands, wat de leesbaarheid voor buitenstaanders ten goede komt. De terzijdes van de verteller, veelal tussen haakjes, beogen vaak een humoristisch effect, bijvoorbeeld: ‘De gedachte aan zijn zaad in haar schoot vertederde haar, zoals vroeger de gedachte aan het vinden van een eenzaam, uit het nest gedonderd vogeltje. (Ze had er nooit één gevonden.)’ Ook door understatement, woordspel en de talloze verwijzingen naar literatuur en populaire cultuur wordt steeds de illusie van realisme doorbroken.
| |
Poëtica / Stijl
Deze stilistische strategieën geven de roman een zelfbewust karakter, maken duidelijk dat het om een kunstwerk gaat dat nadrukkelijk uitkomt voor zijn bewust geconstrueerde karakter. De trage onthulling van de problematiek en de gefragmenteerde opbouw suggereren dat men als lezer actief naar betekenis dient toe te werken. Verschillende thematische elementen passen in een romantisch of decadent kader, zoals weemoed om de verloren jeugd, het cultiveren van roesmiddelen en de
| |
| |
rol van de verboden liefde. Het volgende commentaar op het schrijven sluit hierbij aan: ‘Al wat hij [Victor] bezat was zijn verleden, de grootste schat van de Hollandse schrijver. Die schamele traditie - het provinciale leven, de toorn van vele vaders - wilde hij niet met een achteloos, superieur gebaar verwerpen. Maar hij zocht naar iets heel anders: de grandeur van de teloorgang, een uitgelezen ontregeling der zinnen, het slagveld van de duisternis.’ Zo beschouwd brengt de roman de geleidelijke teloorgang van het gezin Prins in beeld. Met ieder woord brokkelt de oorspronkelijke onschuld en beslotenheid ervan verder af. De dood van de buurman markeert het einde van die fase: Victor en de andere leden van het gezin kunnen de toekomst wellicht als individuen met een nieuw elan tegemoet treden.
De ontregeling met behulp van taal en perspectief is eerder postmodernistisch, zoals ook het spel om het spel, de allusies op andere literatuur en media, waarbij ‘hogere’ cultuur en populaire cultuur naast elkaar bestaan. De roman zoekt bovendien grenzen op, fungeert als vorm voor het ter discussie stellen van het taboe van de seksualiteit tussen broer en zus, maar dit gebeurt op zo'n achteloze, onnadrukkelijke manier dat de taboewaarde ervan meteen vervliegt. Op vergelijkbare wijze wordt in De eeuwige jachtvelden een Groningse mythologie tegelijk opgebouwd en afgebroken, wordt de streekroman als referentiekader zowel gebruikt als ondermijnd. Steeds domineert een laconieke verteltoon die wijst op het belang van distantie en een achterdochtige houding tegenover de beschreven wereld. Victor is in menig opzicht geen ‘realistisch’ personage en vertoont soms cartoonachtige trekken. We moeten hem serieus nemen, maar ook niet. Zoals in Mahlers eerste symfonie bestaat in de roman het oprechte naast het ironische, het gemeende naast het cliché, het tedere naast het melodramatische. De roman wil met andere woorden worden opgevat als een zelfstandige compositie, als een autonoom kunstwerk.
| |
Context
Het spel met literatuur begeeft zich ook buiten de grenzen van de roman zelf. Op bladzijde 99 van De eeuwige jachtvelden wordt verwezen naar een werk van de vriend van Victor en Lisa, Hille Veen, getiteld De avonturen van Hillebillie Veen. Ook Nanne Tepper heeft onder die titel in 1997 een roman gepubliceerd. Hierin is Veen het hoofdpersonage en presenteert Lisa zich aan het begin als vinder van het manuscript van Veen. Het verhaal speelt zich af in hetzelfde milieu, in dezelfde perio- | |
| |
de en dezelfde Groningse omgeving, terwijl sommige passages uit beide romans in elkaars verlengde liggen. Aan het eind van zijn verhaal zegt Veen zich in de literatuur te hebben genesteld ‘omdat zij uiteindelijk alle dromen bewaakt die gedroomd kunnen worden’. De derde roman van de auteur, De vaders van de gedachte (1998), gaat over de band van een gescheiden vader met zijn dertienjarige dochter en speelt zich af in een vergelijkbaar milieu.
In het midden van de jaren negentig zijn er diverse romans van overwegend jonge schrijvers uitgebracht met aandacht voor de manipulatie van de vertelstructuur, zoals Oase (1994) van Dirk van Weelden, Zonder wijzers (1995) van Russell Artus en Bruiloft aan zee (1996) van Abdelkader Benali. Ondanks onderlinge thematische en stilistische verschillen, hebben deze romans verwante hoofdpersonages die op een veelal laconieke houding terugvallen om uitdrukking te geven aan verwarring over hun onbestemde toekomst en hun verbondenheid met het gezin of verleden waaruit ze zijn voortgekomen. In de debuutroman van Van Weelden, Tegenwoordigheid van geest (1989), treden het spel met stijl en de jongensverbeelding rond indianen eveneens op de voorgrond.
Door expliciete verwijzingen, de toon of de thematiek herinnert het boek van Tepper aan werk van Amerikaanse auteurs uit de jaren vijftig en zestig, zoals Jack Kerouac (On the road, 1957, Desolation Angels, 1965), J.D. Salinger (Franny and Zooey, 1961) en Vladimir Nabokov (Lolita, 1955, Ada, 1969). Ondanks het uiteenlopende karakter van het werk van deze auteurs is in De eeuwige jachtvelden wel iets van alledrie terug te vinden: de spontane, adolescente stijl van Kerouac, de sensitieve beschrijving van familiebanden à la Salinger en de ironie en speelsheid van Nabokov. Vooral Ada is thematisch en stilistisch een voorbeeld voor De eeuwige jachtvelden. Ook voor de verteller in Nabokovs roman is ‘all art a game’ en moet de stijl van een werk ‘the only real honesty of a writer’ uitdrukken. (Een bijfiguur in deze roman heet overigens Captain Tapper, zoals een bijfiguur in Franny and Zooey Professor Tupper heet.)
In een oudere Amerikaanse roman, The Sound and the Fury (1929) van William Faulkner, staat de regionale dimensie, het weggaan en de innige band tussen broer en jonger zusje centraal, al gaat het bij Faulkner meer om het historische en morele karakter van die gebondenheid. In de passage op p. 70-75 van De eeuwige jachtvelden wordt indirect naar deze roman verwezen, waarbij bovendien sprake is van een ludieke vereenzelviging van Victor met de Amerikaanse auteur.
| |
| |
| |
Waarderingsgeschiedenis
Voor een debuut heeft De eeuwige jachtvelden veel aandacht gekregen in de pers. Er is vooral bewondering voor de oorspronkelijkheid van de roman, al zijn de meeste critici ambivalent in hun eindoordeel. Hun kritiek heeft betrekking op de toon, de compositie en de opbouw van de roman. Johan Diepstraten noemt het eerste deel ‘fabuleus’, maar daarna gaat het verhaal volgens hem bergafwaarts. De stijl- en perspectiefwisselingen maken het traag en ‘zelfs vervelend’. Voor Gerrit Jan Zwier is de roman ‘te lang van stof’ en ‘te vaag literair geïnspireerd’. Jaap Goedegebuure heeft de roman met ‘het nodige plezier’ gelezen, maar vindt het ‘bepaald geen meesterwerk’. Het boek is naar zijn mening te lang en met te weinig distantie geschreven, terwijl het ‘puberteitsverheerlijkende genre’ ervan enigszins ‘aanstellerig’ overkomt. Robert Anker karakteriseert de brieven in het derde boek in dezelfde trant, als ‘literaire aanstellerij’. De auteur heeft volgens hem talent, maar zijn debuut stelt geen ‘belangrijke kwestie’ aan de orde. Over zijn oordeel aarzelt Anker: ‘Ik kom er niet goed uit en dat kun je alvast een kwaliteit van het boek vinden.’
Hans Goedkoop wijst vooral op het onevenwichtige karakter van de roman: ‘Het boek verraadt zich in zijn grilligheid al gauw als een debuut. Het wil van alles tegelijk en door elkaar, karakters, sfeer, intriges en nevenintriges, met woeste sprongen door de tijd, en soms weet Tepper het zelf niet helemaal meer bij te benen. Maar het boek bewijst zich als werk van een waarachtig schrijver: een voor wie een stijl de wereld niet versiert maar uitdrukt.’ Alfred Kossmann spreekt van een ‘mooi’ debuut: de relatie tussen Victor en Lisa wordt ‘krachtig’ verbeeld, ‘zonder enige sentimentaliteit, al komt er veel sentiment bij te pas.’ Arnold Heumakers karakteriseert de roman als ‘literaire literatuur’ en wijst op het no future-motief en het motief van het verleden als verloren paradijs. Volgens Yves van Kempen zijn de eerste twee delen iets te wijdlopig en is er soms de neiging tot mooischrijverij, maar het gaat niettemin om een ‘opmerkelijk’ debuut, vooral dankzij de ‘authentieke’ vertelstijl en het ‘puntgaaf taalgevoel’ van de auteur.
Behalve in recensies heeft het boek in twee algemene artikelen aandacht gekregen, waarbij vooral de thematiek en de regionale context van de roman worden besproken. Miranda Westerhoud gaat in op de rol van incest, gezinsrelaties en de thematische verwantschap met werk van onder meer Hugo Claus. In een beschouwing over het gehele werk van de auteur richt J. Heymans zich op het belang van het incest- en paradijsmotief, de regionale verwantschap met werk van Gerrit
| |
| |
Krol and H.H. ter Balkt, het intertekstuele karakter en de melodramatische dimensie van de roman.
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Nanne Tepper, De eeuwige jachtvelden, eerste druk, Amsterdam 1995.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Henriëtte Sulmann, Interview. In: Drentse Courant, 15-8-1995. |
Bram Hulzebos, Melancholiek debuut over liefde tussen broer en zus. In: Nieuwsblad van het Noorden, 8-9-1995. |
Robert Anker, De liefde tussen broer en zus. In: Het Parool, 22-9-1995. |
Hans Goedkoop, Een tedere satan. Debuut van Nanne Tepper over de macht van het verleden. In: NRC Handelsblad, 22-9-1995. |
Arnold Heumakers, Symfonie van eenzaamheid in Oost-Groningen. In: de Volkskrant, 6-10-1995. |
Gerrit Jan Zwier, Een wazige wijsgeer. In: Leeuwarder Courant, 6-10-1995. |
Johan Diepstraten, Debutant Nanne Tepper van meeslepend naar traag. Het slagveld der duisternis. In: De Stem, 13-10-1995. |
Jacob Moerman, Debutant Tepper belofte voor de toekomst. In: Algemeen Dagblad, 13-10-1995. |
Jeroen Vullings, Het symbolische mag wel weg. In: Vrij Nederland, 14-10-1995. |
Yves van Kempen, ‘Naar verlossing, hoepla’. In: De Groene Amsterdammer, 18-10-1995. |
Jaap Goedegebuure, De debutant als jonge hond. In: HP/De Tijd, 20-10-1995. |
Onno Blom, Altijd keert Victor Prins terug naar zijn geboortehuis. In: Trouw, 27-10-1995. |
Alfred Kossmann, Als de zon gaat geuren naar water. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 27-10-1995. |
Maarten 't Hart, De bijzondere tilvermogens van Nanne Tepper. In: Hollands Maandblad, nr. 11, november 1995, jrg. 37, pp. 21-23. |
Reinjan Mulder, Moed en droefenis in brakwatertaal. In: NRC Handelsblad, 8-12-1995. |
Miranda Westerhoud, Een trendy taboe. Over bijzondere broer-zusrelaties in de hedendaagse film en literatuur. In: Vooys, nr. 1, december 1995, jrg. 14, pp. 15-21. |
Yves van Kempen, De debutant als omnivoor. In: Bzzlletin, nr. 231-232, december-januari 1995-1996, jrg. 25, pp. 21-25. |
André Matthijsse, Een Tsjechov uit Groningen. In: Haagsche Courant, 26-4-1996. |
Annemiek Neefjes, De vraag blijft: is mijn talent bestand tegen mijn inspiratie? In: Vrij Nederland, 4-5-1996. |
J. Heymans, De naar seringen geurende ochtenden in Oost-Groningen. In: Bzzlletin, nr. 265, april 1999, jrg. 28, pp. 66-77. |
lexicon van literaire werken 64
november 2004
|
|