| |
| |
| |
Stijn Streuvels
De vlaschaard
door Marcel Janssens
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
Een voorpublikatie van de roman De vlaschaard van de toen 36-jarige Stijn Streuvels (pseudoniem van Franciscus Lateur, *1871 te Heule, † 1969 te Ingooigem) verscheen in de jaargang 1907 van het tijdschrift De beweging, opgericht door Albert Verwey. L.J. Veen te Amsterdam bracht er nog in hetzelfde jaar de eerste boekpublikatie van op de markt. De gebonden editie had een lichtblauwe linnen band met gele opdruk van titel en auteur op de rug en de voorzijde. De bandversiering was een ontwerp van de Vlaamse graficus Julius de Praetere met een voor die tijd karakteristiek art-nouveau-achtig bloemmotief dat later bij verscheidene Streuvels-uitgaven werd gebruikt. De eerste editie bij Veen had aldus meteen het artistieke, haast bibliofiele uiterlijk waar Streuvels zelf zo aan gehecht was. Boekversieringen, illustraties, papiersoort en lettertype, vaak nog eens in de verf gezet door de bijkomende druk van al of niet genummerde en/of door de auteur ondertekende luxe-exemplaren, filmedities, extra-grote formaten en dergelijke, kregen zijn bijzondere aandacht. Soms verscheen de roman in twee delen (zoals de zevende druk bij Veen in 1920). Bekende illustratoren van De vlaschaard zijn de kunstschilders Emmanuel Viérin, Jan Toorop, Jos Léonard, Modest Huys, Albert Saverijns (aquarellen bij het 200 oooste exemplaar in 1944) en Frans Masereel (houtsneden in de twintigste druk van 1965).
De eerste druk (in één deel) bevat na het voorwerk 332 bladzijden. Naast die gewone uitgave was er al een ‘weeldeuitgave’ op 250 exemplaren van groter formaat met vier aquarellen van Emmanuel Viérin, één per hoofdstuk, die te groot uitgevallen waren voor de gewone uitgave. Een jaar later kon Veen al meedelen dat de gewone editie bijna uitverkocht was, terwijl er van de ‘prachteditie’ nog geen 50 verkocht waren.
Gewoontegetrouw bracht Streuvels ook in De vlaschaard in de loop van 40 à 50 jaar tekstwijzigingen aan. De tekst in het vierdelige Volledige werk (Orion, 1971-'73) bevat de ‘editie uit de laatste hand’: de versie die Streuvels zelf nog het laatst aanpaste. Het boek werd een ‘steady seller’: ongeveer 300 000
| |
| |
exemplaren moeten er rond 1990 van verkocht zijn. Gedurende bijna een eeuw is de roman verkoopbaar en leesbaar gebleken, een klassieker op het repertoire van scholen en universiteiten. Hij was ook verfilmbaar: tijdens de oorlog werd er een Duitse film naar gedraaid, waar twee licht afwijkende versies van bestaan (in één daarvan loopt Streuvels zelf een paar seconden op een vlasakker rond); in 1983 maakte de Vlaamse cineast Jan Gruyaert zijn esthetiserende Vlaschaard-film met de Amsterdamse Gusta Gerritsen in de rol van Schellebelle.
| |
Inhoud
De roman bestaat uit vier delen, die in volume groeien, zodat het toppunt van het drama, ‘De slijting’ (118 blz.), meer dan twee keer langer is dan het inleidende, situatiebeschrijvende hoofdstuk ‘De zaaidhede’ (het zaaien; 46 blz.). Ook in het aantal bladzijden ervaart de lezer de aanzwelling naar het explosieve drama toe.
| |
De zaaidhede
Terwijl de lente maar niet wil aanbreken, ontspint er zich een meningsverschil tussen vader Johannes Lodewijk Vermeulen en zijn twintigjarige zoon Louis over de plaats waar voor dat seizoen het best het vlas gezaaid dient te worden. De zoon opteert voor de laagkouter, de vader beslist: de hoogkouter (waar Louis de haver wou). Het eerste hoofdstuk dient meteen als expositio: de vrouw Barbele wordt geïntroduceerd, te zamen met de hele menselijke en materiële infrastructuur van het bedrijf van een ‘oppermeester’ in de vlasstreek. De ondergeschikten op de hoeve voeren het bevel van de opperboer schaapachtig uit, terwijl Louis nurks tegensputtert.
| |
De wiedsters
De lente en Paaszondag komen, maar de akker van Vermeulen ligt er, tot geniepig plezier van zijn concurrenten, maar armetierig bij. Het vlas wil maar niet schieten. Tijdens de processie in de velden is Vermeulens akkers het voorwerp van ironische commentaren. Barbele tracht het tij met religieuze praktijken te doen keren. Inmiddels worden ook de dochters Louise en Anna, kostschoolmeisjes, tijdens hun paasvakantie voorgesteld. Barbele verwijt haar man, dat hij ‘in alles een halve eeuw achter’ is. Het vlas kiemt uiteindelijk toch en een professionele groep wiedsters, die als seizoenarbeidsters van akker naar akker de boer op gaan, strijken op de vlasakker neer. Onder hen is er een ‘blond rosse’, Rieneke, die om haar ‘onverstoorbare welgezindheid’ en haar ‘schalmend gelach en gezang’ de mooie bijnaam Schellebelle gekregen had. Louis doorbreekt de sociale barrière door dat meisje van lagere stand (ook stalmeid op de hoeve) te zoenen en te bekennen dat hij op haar verliefd is. De verhalen die de wiedsters op de akker
| |
| |
vertellen, fungeren als stimulerende context voor het drieste verlangen van Louis.
| |
Bloei
Nu het werk op de akker stilligt, kan de tussentijd opgevuld worden met de afwikkeling van de verhaallijn Louis-Schellebelle. Hij heeft haar zijn liefde verklaard en wacht met spanning op de lossere omgang van de boerenzoon met de ondergeschikten tijdens de feestelijke vlasfooie die de cyclus van de vlasteelt zal besluiten. In een lucide bezinningsmoment op de vlasakker geeft hij er zich rekenschap van dat hij door zijn relatie met Schellebelle ook het patriarchale gezag van de vader terug kan schroeven. De vader betrapt ze echter in een moment van intimiteit. De boer verhardt zijn houding tegenover de zoon. Barbele tracht te verzoenen en te verzachten, maar de ‘bloei’ blijkt af te stevenen op een onvermijdelijk tragisch conflict.
| |
De slijting
De vlasakker ligt er nu in al zijn glorie bij. Vermeulen mag trots zijn op zijn keuze. Hij smeedt echter een snood plan om als opperboer op zijn erf te blijven heersen tegen al de natuurlijke wetten van de ‘rechte stand der dingen’ in. Hij wil de hoeve van Legijn voor zijn zoon Louis kopen om die natuurlijke nazaat en opvolger te verwijderen, koopt die inderdaad en komt triomfantelijk naar zijn erf terug. Vooraf had hij Louis echter verboden de slijting van het vlas te beginnen, omdat de weersomstandigheden dat niet toelieten. Louis nam evenwel de beslissing tot slijten, ondanks het slechte weer, en het slijtingsfeest met alle dionysische aspecten van dien, is volop aan de gang op de akker, wanneer Vermeulen, zeer vertoornd over die gang van zaken, van de verkoop terugkeert. Hij stapt woedend de akker op en slaat Louis met zijn wandelknots neer. De laatste bladzijden laten een radeloze Vermeulen zien in de kamer op de hoeve waar Louis ligt (er wordt nergens gezegd of gesuggereerd dat hij dood zou zijn), berouwvol en wrokkig mediterend over zijn tegennatuurlijke wandaad. Hij draagt het gezag over de hoeve over aan zijn meesterknecht Poortere en hijzelf wenst niets beter meer dan ‘kalm en gelaten zijn opperste uitgang af te wachten’.
| |
Interpretatie
Titel
De actie in De vlaschaard draait ongetwijfeld rond het conflict tussen boer Vermeulen en zijn zoon - een conflict dat als in een klassiek drama (of als ‘een symfonie in vier bewegingen’, zoals Streuvels zelf zei) opgebouwd wordt met een expositio, met peripetieën als het meningsverschil over de keuze van de zaaiakker en de relatie met Schellebelle die het standenverschil
| |
| |
doorbreekt, verder met het hoogtepunt van vaders verwijderingsstrategie, de koop van Legijns hoeve, waar de ‘catastrofe’ op het slijtingsfeest snel op volgt. Niettemin staat De vlaschaard (Zuidwestvlaams voor ‘vlasakker’) in de titel. Het hele boek ontwikkelt zich immers niet alleen rond en op die akker, centrum van de vlasteelt in die streek in die tijd (rond 1900), maar het proces van de vlasteelt zelf bepaalt de opbouw en de afwikkeling van de intrige.
| |
Opbouw
De vier delen gehoorzamen exact aan de vier fasen van de vlasteelt (van maart tot augustus/september). Dat vlas is zelfs zo dominant in de structuur van het boek dat het derde deel, ‘Bloei’, waarin er niets meer aan de bloei van het gewas kan worden gedaan, rustig kan worden opgevuld met de afwikkeling van de verhaallijn Louis-Schellebelle. Aldus domineert de vlascultuur de compositie van de roman.
Met zo'n dwingend grondpatroon moet de afwikkeling van de plot wel strikt rechtlijnig verlopen, parallel met de opeenvolging van de seizoenen, ‘die nog nooit gelogen hebben’. De doelgerichte orde die ‘het geluchte’ regeert, zit ook in de lineaire opbouw van het boek dat gewillig het natuurlijke ‘moeten’ volgt. Een paar vooruitwijzingen en, meer nog, de talrijke beschrijvingen doorbreken echter op geregelde tijdstippen de rechte lijn van het verhaal. De verteller wijst een aantal keren vooruit naar de fatale afloop door de belichting van een ‘noodlot’ dat zich aan boer Vermeulen natuurgetrouw moèt voltrekken; hij moèt de scepter aan de jeugd overlaten. Maar, verblind door zijn koppigheid en door zijn gehechtheid aan de alleenheerschappij over zijn miniatuurstaat weigert hij in de praktijk naar die natuurwet te leven. Pas op het moment van inzicht in zijn schuld na de fatale nekslag zal hij zich voor die wet gewonnen geven.
Vooral de ‘natuurbeschrijvingen’ worden op die lineaire plot geënt. Zij vervullen verscheidene functies. Vooreerst een documentaire: de verteller situeert het gebeuren in een socioculturele context waartoe gebruiken en tradities op zo'n bedrijf in die tijd horen, maar ook een portie folklore. Vandaar documentaire scènes als die van het zaaien, de palmprocessie, het planten van de palmtakjes, de liederen van de wiedsters en hun initiatieverhalen (zoals die ook, in meer naturalistische trant, rond die tijd bij Cyriel Buysse te lezen zijn), ten slotte de slijting met zowel haar bedrijfstechnische als bacchantische, ludieke en folkloristische aspecten. Streuvels zelf was overigens een verwoed amateurfotograaf en maakte talloze kiekjes van land en leven in de vlasstreek. Verder scheppen de natuurbeschrijvingen atmosfeer, vooral doordat zij rond het menselijk ‘gepoender’ een aura van kosmische onbegrensdheid schil- | |
| |
deren. Voor Streuvels is er nog een natuurlijke ‘correspondentie’ tussen de mens en zijn leefmilieu, de kosmische ruimte, en dat is zeker zo voor de landman in de cyclus van zijn arbeid. Het stippelgebeuren tussen de vader en de zoon op de voorgrond verkrijgt de afmetingen van een koningsdrama, doordat het precies in die (noodlottige) wetmatigheid van de ‘natuurlijke loop der dingen’ ingebed wordt. De natuurbeschrijvingen mogen voor een hedendaags lezer als redundante ballast of als te makkelijk vulsel voorkomen, voor Streuvels waren zij wel degelijk de hechtingspunten van de verbondenheid mensmilieu. Daarnaast hebben de beschrijvingen inderdaad een remmend effect; zij vertragen de afwikkeling van het centrale conflict. De beschrijvingen doen de lezer wachten tot de tijd, dat wil zeggen de akker die daar een paar maanden (en 75 bladzijden lang) ligt te bloeien, rijp is voor de catastrofe. Ten slotte viert de verteller zijn schrijflust bot in dergelijke hoogstandjes van
‘écriture artiste’ naar het model van de symbolistische en impressionistische poëtica, overgewaaid vooral uit Frankrijk. Die onbedaarlijke bellettristische krachtpatserijen hebben Streuvel' critici hem vooral kwalijk opgenomen. Om de vermelde redenen zijn de beschrijvingen, alle stilistische bravoure ten spijt, in de compositie van het boek en evenzeer in zijn thematische dieptestructuur, onmisbaar. Geen Vlaschaard zonder ongeveer één vijfde van het volume tekst over de lucht, het weer, de aarde en het vlas.
Voor de interpretatie van De vlaschaard werden in hoofdzaak, drie modellen gebruikt: het boek werd als sociologische document gelezen; het werd als generatieconflict met als centraal gegeven de tragedie van de ouder wordende vader opgevat; en het boek werd mythisch geïnterpreteerd.
| |
Document
De sociologisch-documentaire interpretatie werd uitgewerkt door R. van de Linde en J. Weisgerber, en het uitvoerigst in het hoofdstuk ‘De boer en Barbele’ in Jan Elemans, De muze op klompen. Het boek knoopt natuurlijk in zijn ‘realistische’ componenten aan bij een historisch herkenbaar gegeven: de vlasteelt tegen het einde van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw in Kortrijk en langs de Leie, gekend als de ‘Golden River’ voor het roten van het vlas. Streuvels bracht het grootste deel van zijn leven in die streek door, en kende het reilen en zeilen van de vlasteelt zo goed dat hij kon zeggen: ‘Ik kon het drama van De vlaschaard zo vanuit mijn venster op het Lijsternest zitten bekijken.’ Hijzelf was ‘half heer half boer’ in Ingooigem in die tijd, participeerde aan het landleven en schreef dit drama met kennis van zaken van binnenuit.
Het gezin van boer Vermeulen vertoont een patriarchale,
| |
| |
autoritaire structuur, waar de vader het eerste en het laatste woord heeft, en de arbeidersgemeenschap op de hoeve met haar strikt hiërarchische taakverdeling dirigeert. Het gezin vertoont ook kenmerken van het gesloten, burgerlijke type: de twee dochters Louise en Anna zijn op kostschool, waar zij naar de zin van hun vader te veel ‘verjuffrouwen’, en staan buiten de arbeidsgemeenschap op de hoeve. Een beperkte openheid wordt gerealiseerd door de op en rond de hoeve inwonende boevers, koeiers en meiden, die zich grotendeels met het bedrijf identificeren. Aldus kan Barbele ‘de koningin van een miniatuurstaat’ genoemd worden (J. Elemans), maar vader Vermeulen blijft de onaangevochten monarch op het erf.
Psychologisch gezien zijn deze mensen in hun besloten leef- en werkomstandigheden ‘verkroppers’ van ‘gemoedsdingen’ zowel tegenover de gezinsleden als tegenover de buitenwereld. De vlaschaard zou echter niet een op de eerste plaats psychologisch te interpreteren drama uitbeelden. Daarvoor zit het boek te zeer vast in het agrarische samenlevingspatroon. Het drama bestaat precies in de doorbreking van het primitief-agrarische cultuurpatroon door een (ontluikend) burgerlijk samenlevingspatroon. Het vader-zoon-conflict verbeeldt een conflictueuze culturele achterstand: De vlaschaard toont precies het crisismoment waarop de burgerlijke cultuur gedeeltelijk binnendringt in de primitief-agrarische, zodat men in beide kampen (de behoudzuchtige ouders en de evoluerende kinderen) begint te mopperen en een nijpend onbehagen op den duur agressief afreageert. Het neerknuppelen van de zoon tijdens het slijtingsfeest bezegelt de schok van twee cultuurpatronen. Of zoals J. Weisgerber betoogde: het werk van Streuvels kwam tot stand in het kritische overgangsmoment van een cyclisch-agrarische naar een progressief-industriële samenleving.
| |
Generatieconflict
De tweede interpretatie die kan samengaan met de eerste, beweegt zich meer op het vlak van de psychologie. Jan Gruyaert bijvoorbeeld meende als filmer De vlaschaard adequaat te interpreteren door er op de eerste plaats ‘de dramatische repressie van de ouderdom’ in te zien. Boer Vermeulen bevecht het spook van het ouder worden doordat hij aan zijn zoon diens natuurlijke groeikansen ontneemt. Hij fnuikt die natuurlijke ontplooiing van zijn zoon in tweevoudig opzicht: als toekomstige boer en als man. Louis' erotische relatie met de stalmeid Schellebelle wordt immers gedwarsboomd door het onvermogen van zijn vader om iets van het patriarchale commando af te staan. Het generatieconflict zit zeker in de kern van de plot en is er een belangrijk motorisch moment van, hoewel de interpretatie van de roman er niet toe beperkt kan worden.
| |
| |
| |
Mythe
Vooral A. Westerlinck werkte de mythische laag in Streuvels' oeuvre uit. Zijn bevindingen kunnen makkelijk op De vlaschaard worden toegepast. Over alle leven regeert een Orde, met name die van de natuurlijke gang van zaken, waar alle schepsels zich aan dienen te onderwerpen zonder te veel ‘muizeneren’ (gepieker). Een van die wetten schrijft voor dat de oude boom moet wijken voor de jonge. Zoals gezegd weigert boer Vermeulen die wet na te komen. Binnen die Orde verschijnt de mens als een nietige stippel die de verteller bij gelegenheid wel uitvergroot (bijvoorbeeld in de gedaante van de priesterlijke zaaier Louis), maar die prompt via een terugtrekkende camerabeweging wordt ‘vermuizeld’ en op zijn nummer gezet onder het onmetelijke ‘geluchte’. Die mythische dimensie wordt over de socioculturele laag geschoven, zodat boer Vermeulen in meerdere opzichten het noodlot over zich afroept: hij weigert te boeren naar de ‘nieuwe snuf’ van Louis, wat zijn schuld ten opzichte van de niet ingevolgde natuurwet nog verzwaart. Zijn overwegingen bij het ziekbed van Louis gaan in de richting van een katharsis. Na de catastrofe is zijn denken ongeveer ‘in orde’ met de Wet.
| |
Vertelsituatie
De verteller gaat over het algemeen auctoriaal te werk (externe of auctoriale focalisatie), maar bij gelegenheid wisselt hij die af met een personale focalisatie, vooral bij de voorstelling van de centrale personages Vermeulen, Louis, Schellebelle en Barbele. Het beeld dat de lezer krijgt van de natuur, bijvoorbeeld via het bewustzijn van Louis of Schellebelle, wordt altijd wel aangevuld door een auctoriale instantie. De verteller ‘beschrijft’ doorgaans zowel de natuur als personages met auctoriaal gezag en privileges. In een drietal centrale bezinningsmomenten (van Louis op de vlasakker in ‘Bloei’, van Schellebelle in ‘De slijting’ en vooral van Vermeulen in de finale) concentreert de verteller de thematische essentie van de roman niet auctoriaal, maar via het bewustzijn van de drie protagonisten.
| |
Taal
Streuvels gebruikt een maak- of kunsttaal die alleen hij geschreven en die niemand gesproken heeft. De componenten van die taal zijn: Westvlaamse dialecten; al niet meer gebruikelijke dialectismen opgetekend uit de lexica van L.L. Debo, L.W. Schuermans en I. Tierlinck, en zelfs opgediept uit verzamelingen van zijn peetoom G. Gezelle; woorden en wendingen uit de standaardtaal die Van Dale karakteriseert als ‘deftige en hogere stijl’; hoog-Vlaams met een wat muffe literaire bijklank; ontleningen uit vreemde talen en bastaardwoorden. Vooral in de beschrijvende passages gaat zijn syntaxis in macaroni-stijl met gezochte samenstellingen en afleidingen (ongeveer in alle woordsoorten) de literair-doorwrochte kant op.
| |
| |
| |
Stijl
Overeenkomstig de poëtica van het einde van de negentiende eeuw deed Streuvels ijverig mee aan het ‘estethisch matjesvlechten’, een ongenietbaar soort Van Deysselarij of woordcultus waar de generatie van de Dertigers brutaal mee wou breken. De dialogen vallen onder deze barse woordkarige verkroppers vanzelfsprekend korter uit en psychologische analyses zijn wat zakelijker, hoewel de ‘lust met de penne’ de verteller in alle registers verleidt tot verzwarend schoonschrijven.
| |
Context
Het boek wordt geschreven tussen november 1906 en januari 1907. Streuvels was na zijn huwelijk in (1905) op het Lijsternest in Ingooigem gaan wonen, waar hij te midden van de vlasboeren leefde en het zaaien, de wiedsters met hun gebruiken, liederen en vertellingen, evenals de traditionele feesten bij de slijting in elke jaarcyclus kon ‘afkijken’. Hij hoefde wat de sociologisch-documentaire laag van de roman betreft niets uit te vinden.
Van Minnehandel (1904) af is hij het boerenmilieu nauwkeurig aan het bestuderen. Tijdens de incubatietijd van De vlaschaard verschijnen drie bundels schetsen en verhalen met allerlei ingrediënten waar De vlaschaard in de winter van 1906-1907 een synthese van zal maken: Openlucht (1905), Stille avonden (1905) en Het uitzicht der dingen (1906). Die drie bundels kunnen beschouwd worden als oefeningen in observatie en schrijfkunst, of om in de terminologie van De vlaschaard zelf te spreken: als zaaidhede, wied- en bloeitijd, waar het geslaagde feest van de slijting met de voltooiing van de roman in 1907 op zou volgen. Schetsen als ‘De veeprijskamp’ uit 1905 en ‘De ommegang’ uit 1906 liggen al heel dicht bij De vlaschaard. Zelfs de naam van de opperboer Vermeulen is er al. Streuvels zelf kon terecht zeggen in zijn later opstel ‘Hoe men schrijver wordt’: die schrijfproeven vormden ‘de inzet, de verkenning, de proeve, de plattegrond’ waar de roman over de vlasakker in zou groeien.
Streuvels was inmiddels (al sinds Langs de wegen uit 1902) grondig vertrouwd geraakt met de topoi en de structuren van de boerenroman dank zij zijn intensief lezen van vooral Franse, Scandinavische en Russische voorbeelden. Met De vlaschaard zou hij een persoonlijker toets aanbrengen in zijn epos van te lande dan hij dat als debutant rond 1900 vermocht. Hij heeft met De vlaschaard een originele bijdrage tot de Europese boerenroman geleverd.
Ook in psychologisch opzicht kan die Vlaschaard niet uit
| |
| |
de context van de Streuveliaanse gemoedswereld losgemaakt worden. De meeste van zijn personages zijn norse zwijgers: zijn opperboer is een typische koppige heerser die zijn vrouw niet bij de voornaam noemt, behalve eventjes na het drama op de akker; Louis zegt maar hoogst zelden ‘vader’ tegen hem; hun gemoedscultuur is zeer arm, hun omgang met woorden hoekig. Zonder aan een te gemakkelijk biografisme toe te geven mag erop gewezen worden dat Streuvels ettelijke van dergelijke woordarme ‘verkroppers’ beschreven heeft onder zijn eigen familieleden in zijn memoires, Heule, Avelghem en Ingooighem en vooral in zijn Kroniek van de familie Gezelle. Hijzelf had overigens iets van die eenkennige landlieden, hij was ook een van die Gezelles, Lateurs en... Vermeulens. Alleen al door haar schetterende giechellach (die Gruyaert in zijn film extra laat galmen) is Schellebelle een stoorfactor in die context.
| |
Waarderingsgeschiedenis
De roman kende op slag een vrij spectaculair verkoopsucces en werd in de kritiek algemeen als een tweede top in Streuvels' schrijverscarrière (na Langs de wegen van 1902) enthousiast begroet. Vooral op grond van dit tweede ‘meesterwerk’ zou Streuvels jarenlang door officiële instanties als de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde te Gent voorgedragen worden voor de Nobelprijs. (De overlevering wil dat de allengs ruim vertaalde Streuvels die prijs twee keer nipt miste: een keer tegen Knut Hamsun, een keer tegen de Pool S. Reymont, beiden eveneens auteurs van ‘boerenromans’, tot in de Tweede Wereldoorlog zeer in trek in de Europese en Amerikaanse literatuur.) De vroegste Nederlandse recensie als in De gids, Het vaderland, Groot Nederland en meer nog in Vlaamse kranten en tijdschriften sloegen zo ongeveer een toon aan van: ‘kritiek is voor die grote kerel uit Vlaanderen onnodig geworden’ (De gids, juli 1908). En in Het vaderland van 25 januari 1910 werd hij zowaar met Homerus vergeleken. Nederlandse recensenten namen ook van meet af aanstoot aan Streuvels' dialectisch gekleurd lexicon. Die kritiek is geleidelijk verstomd, maar Streuvels' taal blijft een hindernis voor zowel Vlaamse als Nederlandse lezers tot op vandaag.
De waarderingsgeschiedenis van De vlaschaard heeft de ups and downs van de Streuvels-receptie in haar geheel gevolgd. De drukgeschiedenis van De vlaschaard laat die curve ook heel duidelijk zien. Er verscheen al heel vlug een onverzorgde volksuitgave van de volledige werken, kort daarop ter gelegen- | |
| |
heid van Streuvels' zeventigste verjaardag in 1941 een bundeling van het belangrijkste werk in een rijke dundrukeditie door N.V. Zonnewende te Kortrijk, en nog eens in 1955 de Lijsternestreeks Volledige werken in twaalf banden. De vlaschaard fungeerde daarin telkens als kroonstuk.
Ten tijde van de Nieuwe Zakelijkheid (F. Bordewijk, W. Elsschot, G. Walschap) en van het meer geïnterioriseerde proza van de generatie M. Roelants, F. de Pillecijn en L. Zielens werd de al lang in de canon opgenomen Vlaschaard heel wat lager gequoteerd, vooral omdat hij te veel verliteratuurde ‘weerberichten’ bevatte (zoals M. Gijsen zei). Tijdens de Tweede Wereldoorlog kleurde de bloed-en-bodemideologie af op een zeer positieve waardering van De vlaschaard (bijvoorbeeld Dr. J. van Ham met een opstel ‘Het landelijke in de literatuur’ in Volk en staat van 15 oktober 1942). Het succes van de Duitse verfilming dreef de populariteit van het boek mede op. De naoorlogse generatie prozaschrijvers hebben weinig affiniteit met Streuvels laten blijken. Zijn boerenepos uit 1907 had ook in hun ogen te veel van een schoolse schoonschrijverij in een te dik Vlaams met rudimentaire psychologische uitwerking. De vlaschaard in het bijzonder werd het mikpunt voor ‘galspuwende’ boze jonge critici als H. Speliers en G. Adé, die het op achterlijke, kleinburgerlijke ‘literatuurderij’ gemunt hadden.
Academisch georiënteerde critici als E. Janssen, A. Demedts, A. Westerlinck, G. Knuvelder, R. Van de Linde, R.F. Lissens, L. Schepens, J. Florquin, J. Weisgerber en G. Stuiveling hebben na 1945 een Streuvels-renaissance in de hand gewerkt, waar vooral De vlaschaard van profiteerde. Het boek blijkt nu zijn vaste stek in de canon te hebben veroverd.
Voor deze bespreking is gebruik gemaakt van:
Stijn Streuvels, Volledig werk ii. Z.p. 1972, p. 496-742.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Em. Janssen, Stijn Streuvels en zijn Vlaschaard. Essay over zijn eerste productie tot aan het meesterwerk (1894-1907). Tielt, Lannoo/Antwerpen 1946. |
A. Demedts, Stijn Streuvels. Brussel/Amsterdam 1955. Prominenten 2. |
G. Knuvelder, Stijn Streuvels negentig. (Een Noordnederlands perspectief). In: Spiegel der letteren, nr. 3, 1961-62, p. 161-181. |
R.F. Lissens, Stijn Streuvels die een wereld schiep. In: Confrontatie. Hasselt 1964 (Vlaamse Pockets 150). |
J.J. Aerts, Streuvels: tussen historiciteit en mythe. Huldealbum aan Stijn Streuvels. Gent, juli 1967, p. 519-525. |
J. Weisgerber, Stijn Streuvels. Een sociologische balans. Gent 1970. |
A. Demedts, Stijn Streuvels. Een terugblik op leven en werk. Z.p. 1971. |
M. Janssens, De groei van een vlasakker. In: Een eeuw Stijn Streuvels. Speciaal nummer Dietsche warande & belfort, 1971, jrg. 116 p. 696-713. |
L. Schepens, Kroniek van Stijn Streuvels 1871-1969. Z.p. 1971. |
H. Speliers e.a., Afscheid van Streuvels. Brugge/'s-Gravenhage, Rotterdam 1971. |
J. Elemans, De muze op klompen. Een onderzoek naar de gestalte van de boer in onze letterkunde van ganzeveer tot balpen. Z.p. 1972. |
M. Janssens, Inleiding. In: Stijn Streuvels. Volledig werk ii. Z.p. 1972, p. 7-157. |
M. Janssens, 101 jaar Streuvels. In: Ons erfdeel, 1972, jrg. 15, p. 97-103. |
M. Janssens, Stijn Streuvels en Kortrijk ‘van halve Kortrijkzaan een hele Kortrijkzaan’. In: Piet Thomas (red.), Kortrijk en de moderne Nederlandse letterkunde. Tielt 1988, p. 87-99. |
lexicon van literaire werken 13
februari 1992
|
|