| |
| |
| |
Stijn Streuvels
De teleurgang van de Waterhoek
door Guido Goedemé
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
Volgens Streuvels (pseudoniem van Franciscus Lateur, *1871 te Heule, † 1969 te Ingooigem) is de verre aanleiding tot De teleurgang van de Waterhoek de bouw en de inhuldiging op 9 september 1907 van de brug over de rechtgetrokken Schelde tussen Avelgem-Walmaarden (het gehucht Rugge, de Waterhoek) en Ruien. Ook de personages Mira en Rondeau zijn getekend naar reële personen. Streuvels heeft Mira zelfs, twintig jaar na de feiten, meermaals ontmoet (Speliers 1994, p. 496-501). In een brief aan Adolf Spemann (21 maart 1937) en in een interview (L'Avenir du Luxembourg, 30 september 1955) bevestigt Streuvels ook zelf dat de beiden geen ingebeelde figuren waren.
Reeds in 1907 kondigde André de Ridder de publicatie van deze roman aan. Streuvels begon er echter pas einde 1924 aan te schrijven. De roman verscheen in drie afleveringen in De gids, 1927, jrg. 91. Op 22 april 1927 schrijft de auteur aan Em. De Bom dat hij aan De teleurgang ‘een bijzonder groot genot’ heeft, ‘omdat het een stuk leven is van voor 25 jaar, dat zo rijp geworden is als een appel die van een boom valt’. Hij waagt het erop een hoofdstuk te laten drukken eer het volgende klaar is: ‘elke maand een hoofdstuk, zonder vast plan of verdeling’.
De eerste druk verscheen in 1927 bij Excelsior te Brugge met een portret van Stijn Streuvels; de tweede, herziene druk in 1939 bij N.V. De Standaard-Boekhandel te Antwerpen; de derde in 1942 als nummer xxi in de Lijsternestreeks (Lannoo, Tielt) eveneens met een foto en met illustraties van D. Acket; de vijfde in 1955 in deel xii van de Volledige werken ('t Leieschip, Kortrijk); de zesde in 1964 bij Desclée De Brouwer, Brugge/Utrecht; de achtste in 1971 bij Orion / N.V. Desclée De Brouwer met foto's ontleend aan Mira of de teleurgang van de Waterhoek, een kleurenspeelfilm in een bewerking van Hugo Claus, geregisseerd door Fons Rademakers. Uit een brief van Streuvels aan Joos Florquin (24 september 1956) blijkt dat ook Barloc (de regisseur van De vlaschaard) De teleurgang beschouwt als ‘één van de zeldzame onderwerpen waarvan de
| |
| |
tekst integraal kon worden gebruikt om te worden verfilmd’. De negende druk verscheen in 1972 in het derde deel van het volledige werk (Orion / N.V. Desclée De Brouwer) met woordverklaringen in voetnoot. De dertiende druk verscheen in 1987 bij Manteau, met achterin talrijke alfabetisch geordende woordverklaringen.
De roman werd vertaald in het Duits als Die grosse Brücke en in het Frans onder de titel Le déclin du Waterhoek.
| |
Inhoud
Eerste hoofdstuk
Broeke heeft vele jaren ‘hard labeur’ achter de rug. Hij woont nu in bij zijn dochter Manse en zijn schoonzoon Sieper, maar voelt zich nog baas in huis, ‘gelijk hij zich als deken, de baas wist op de Waterhoek’. Toevallig verneemt hij dat er over de Schelde een brug zal worden gebouwd die aansluit op een weg dwars door de Waterhoek. Dat ervaart hij als een bedreiging voor de besloten eigenheid van de Waterhoek. Aan 't hoofd van zijn ‘mannen’ zal hij zich verzetten in een strijd tegen ‘de macht uit de vreemde’.
Eén van zijn dochters was als vijftienjarige naar Frankrijk vertrokken en twee jaar later zwanger teruggekeerd. Broeke zette haar het huis uit en ‘te koppig om te smeken, was Gitta dan ook met haar bastaard vertrokken’. Drie jaar later brengt een onbekende het kind, Mira genaamd, terug. Manse neemt het in huis op. Als jong meisje loopt ook Mira het huis uit. Ze verlaat een zelfgenoegzame, besloten en saamhorige gemeenschap die leeft in de overtuiging dat alles onveranderd zal en moet blijven. Na het werkseizoen komen de arbeiders thuis, ook Sieper. Deze snauwt het bericht over de brug van zich af.
Landmeters komen opmetingen doen; ze worden dwarsgezeten en roepen de bescherming van rijkswachters in. Dat wordt aangevoeld als een uitdaging. Als de mannen naar het verre werk vertrekken, krijgt de Waterhoek telkens weer het verlaten uitzicht ‘van een kamp waar de krijgers uitgetogen zijn’. Mira duikt weer op. Broeke voelt in haar iets wat hem afstoot en aantrekt, niet ‘het vleselijke’, want daar zijn ze allen door gedreven, maar wat uit het onbekende komt en aangetast is door een verdorvenheid. Zowel opgroeiende knapen als ouderen maakt ze gek met haar ‘rank, raaide [= lenige] lijf’. In dezelfde winter komt Broekes zoon Lander thuis uit het leger. Ook hij wordt de minnaar van Mira.
In het vroege voorjaar begint het werk aan de Schelde. De Waterhoekers slagen er niet in het werk te storen. Sieper ziet er zelfs een kans in om dicht bij huis aan werk te geraken. Lan- | |
| |
der echter reageert zoals van een Waterhoeker kan worden verwacht. Met twee vrienden trekt hij erop uit en ze overvallen de landmeters. Twee van hen laten daarbij het leven.
| |
Tweede hoofdstuk
Lander verbergt zich in de bossen van de Kluisberg, waar hij wordt overweldigd door rijkswachters. Samen met zijn vrienden wordt hij tot levenslange dwangarbeid veroordeeld. Broeke hoopt tevergeefs dat als gevolg van die moord de bouwplannen worden opgegeven. Bij de eerste geruchten over nieuwe kadasterplannen ontstaat er onrust, die door Broeke wordt aangewakkerd. Maar ploegbaas Sieper denkt erover voor de aannemers te werken: de brug en de steenweg kunnen alleen maar veel ‘nering’ brengen. Hij wijst de armoede af, hij wil mee met de vooruitgang; Broeke verwerpt die houding. Voor hem geldt enkel ‘vrijheid, het meester zijn, ons ras en ons leven!’.
In het dorp zoekt men, na de dubbele moord, een uitweg om de ‘wildemannen van de Waterhoek te paaien’. Een poging van de notaris mislukt. Toch beginnen de mensen na te denken. Hun huisje zal worden afgebroken, maar ze krijgen een nieuw en de mannen zullen vlak bij huis werk vinden. Broeke voelt de eerste tegenstand. Thijssen, de zoon van de aannemer der Scheldewerken, onderneemt een tweede poging. Als waaghals en drinkeboer geniet hij weinig vertrouwen. Maar door zijn joviale houding tijdens een ‘fameus gelage [ = drinkgelag]’ haalt hij zijn slag thuis. Sieper zal voor ‘vijftig straffe arbeiders’ zorgen.
| |
Derde hoofdstuk
De ingenieur, Maurice Rondeau, krijgt de leiding. Hij is een onervaren jongeman, die onder de hoede van zijn moeder zijn studies heeft voltooid, maar te ‘afgetrokken’ had geleefd. Door beslag te leggen op een kleine kamer in het logement kan hij het luidruchtige en ruwe volk in de gelagkamer ontvluchten. Geregeld schrijft hij met een kinderlijke openhartigheid aan zijn moeder. De zomer verstrijkt en het werk vordert naar behoren. In september begint het te regenen en al snel moeten de arbeiders in barre omstandigheden de natte klei opspitten. Het wordt voor hen een uitdaging in een worstelende strijd hun krachten te meten met de elementen. Op een avond breekt er een geweldige wolkbreuk los. Rondeau vlucht een herberg binnen. Hij belandt in een gezelschap van pretmakers. Thijssen zit er breed uit met ‘het meisje’ op zijn schoot. Mira maakt een verbijsterende indruk op Maurice. Gekweld door schaamte verzwijgt hij dat voor zijn moeder.
| |
Vierde hoofdstuk
De ‘meersen’ liggen versmoord in een zee van water en mist. Het werk is zwaar. Broeke heeft geen hoop meer in mensen en rekent alleen nog op de natuurelementen. Hij blijft zijn verzet beschouwen als een plicht tegenover zijn ‘voorzaten’.
| |
| |
Op een late zondagavond probeert hij de heiput bij de brug onder water te zetten. Sieper betrapt hem en slaat hem zijn rechterarm kreupel. Beiden leven nu gespannen naast elkaar. Bij Sieper groeit langzaam de gedachte dat hij deken zou kunnen worden, ‘om de Waterhoek vooruit te helpen, in verband met de wereld te brengen, leefte [= welvaart] onder de bewoners te bewerken’. Het werk wordt nu in de winter onmogelijk. De Waterhoek krijgt hetzelfde uitzicht als elke winter. Mira zet haar liefdesspel voort. Rondeau gaat opnieuw naar zijn moeder. Hij realiseert zich dat hij aan het gevaar Mira is ontkomen. Hij krijgt de opdracht ‘in de hoogovens der gieterij van het Walenland’ toezicht te houden op het in elkaar zetten van de losse stukken van de brug. Hij is de eerste die de brug in ‘haar wezenlijke grootte’ ziet.
| |
Vijfde hoofdstuk
In het voorjaar wordt het werk hervat. Rondeau heeft het druk, maar raakt meer en meer behekst door Mira. Hoe weinig Broeke ook weet van het werk, toch vermoedt hij dat Rondeau ‘er de zenuw van zijn moest’. Als hij die slagader kan afsnijden, bloedt de rest vanzelf dood. Hij richt nu zijn hoop op Mira: Rondeau ‘aan een sletse vernozelen [= totaal bederven]’, dàt was het middel.
| |
Zesde hoofdstuk
In de drukte van de eindwerken wordt de solidariteit van de Waterhoekers aangetast. Broeke blijft in een oplossing geloven. Rondeau praalt met Mira. Zijn moeder vraagt om uitleg over wat haar werd gemeld. Hij ontkent het.
Mira draait Rondeau om haar vinger. Hij beleeft momenten van verrukking en vertwijfeling. Zij blijft echter ook het gezelschap zoeken van ‘schurdige [ = schurkachtige] kerels’. In een tweede, strenge brief vraagt zijn moeder hem of hij het werkelijk houdt ‘met een persoon van slechte zeden en gemene stand’. Overweldigd door een opwelling van wroeging bekent hij zijn misstap en vraagt vergiffenis. Mira weet hem echter opnieuw aan zich te binden. Zijn oude professor poogt tevergeefs hem nog te bepraten. Rondeau kent echter geen maat meer en wil haar trouwen. Hij hoopt dat verandering van milieu ‘een heilzaam uitwerksel op haar gemoed’ zal hebben, al realiseert hij zich ook dat zijn maatschappelijke situatie wordt bedreigd. Hij voelt zich echter ‘verslaafd aan haar wulpse lijf’. Zijn huwelijk leidt tot een formele breuk tussen moeder en zoon. Mira wil haar oude levenswijze niet opgeven en Maurice ervaart al snel de onhoudbaarheid van het huwelijk. Nadat het werk klaar is, verlaat hij haar en wijkt uit naar Congo, nu ervan bewust dat hij een maatschappelijke orde te respecteren had.
De brug en de straatweg worden plechtig ingewijd. Sieper is deken geworden, Mira verlaat voorgoed de Waterhoek en
| |
| |
Broeke, geestelijk aangetast, nutteloos, hopeloos en verslagen, vaart hele dagen met de pont slechts in zijn fantasie bestaande reizigers de Schelde over.
| |
Interpretatie
Titel
Het samenstellend woorddeel ‘hoek’ laat meteen vermoeden dat het verhaal zich zal afspelen in een afgelegen gehucht. ‘Teleurgang’, afgeleid van het verouderde ‘teleurgaan’, suggereert de fatale ondergang van de eigenheid van die geografisch bepaalde plaats en daarmee ook van haar leefgemeenschap.
| |
Thematiek
De roman vertelt het verloop van enkele processen die in elkaar grijpen: enerzijds de moeizame bouw van de brug en de uiteindelijke triomf van de techniek, waardoor de leefgemeenschap van de Waterhoek wordt onttrokken aan haar gebonden beslotenheid; anderzijds de hartstochtelijk bewogen relaties van Mira met Lander en vooral met Rondeau, en de vrouw die volledig kiest voor een eigen leven en daartoe de verbondenheid met de oorspronkelijke leefgemeenschap opheft. De beide bewegingen lopen noodlottig uit op de ontkrachting van een archaïsch levenspatroon en de overwinning van een nieuwe levensstijl voor de individuele mens en voor de gemeenschap. In de film Mira wordt de nadruk gelegd op de individuele conflicten die het gevolg zijn van de verhoudingen van Mira met haar oom en met de ingenieur. In de roman wordt ook dit gegeven ingebed in de ruimere sociologische tegenstelling tussen het behoud van de ‘eigen aard en raseigenschap’ en de vernieuwing door wat vreemd is en de aloude maatschappelijke en hiërarchische ordening aanvreet en vernietigt: het bestuur, de rijkswacht en het gerecht, de stadsmens, de gevestigde burger van het dorp en de techniek.
De leefgemeenschap van de Waterhoek wordt gekenmerkt door een hecht saamhorigheidsgevoel, door een drang naar onafhankelijkheid en traditionalisme. Ze vindt haar kracht in een afwijzing van de burgermaatschappij, in gewoonterecht en natuurrecht en in bezitloosheid. Deken Broeke is de hiërarchische gezagsdrager. Solidariteit ervaren de Waterhoekers vooral in de gezamenlijk verrichte arbeid en in de trots over moeizaam bevochten opdrachten. Zij leven in een sfeer van barbaars geweld, van losse en vrijmoedig beleefde zeden, met een eigen eergevoel en binnen de beperking van taaie vooroordelen. Door het indringen van vreemde elementen wordt die structuur aangetast, verliest ze haar kracht en eigenheid. De verstokte conservatief Broeke kan het nieuwe niet aan; hij bewerkt zijn eigen ondergang en verliest als deken alle gezag. De
| |
| |
ontbinding van de traditionele gemeenschap gaat volgens Weisgerber ‘in zekere zin met vadermoord gepaard’.
De maatschappelijke krachten die de eigenheid van de Waterhoek en het saamhorigheidsgevoel aantasten, worden bovendien gevoed door individueel en hartstochtelijk bewogen eigenbelang. Broeke klampt zich hooghartig vast aan zijn macht, in de overtuiging dat de aanleg van de brug een natuurlijke orde doorbreekt waarmee hij zich vereenzelvigt. Lander verdwijnt uit de gemeenschap door de gewelddadige verdediging van die orde. Maar Sieper verwerpt het isolement en de traditie en richt zich op het nieuwe. In hem incarneert zich een kritische geest. Broeke en Sieper staan met hun beider levensopvattingen als individuen lijnrecht tegenover elkaar. De relatie tussen Mira en Rondeau groeit uit tot een conflict, gevolg van een totaal andere maatschappelijke afkomst. Mira behoort tot de Waterhoek, maar in een zo los verband, dat zij, onbedoeld, als ontwrichtende kracht optreedt. Haar afkomst en haar erfelijke belasting bepalen haar levenswijze. Op haar heeft het noodlot geen vat. Zij gaat haar eigen weg en stort anderen in het verderf. Rondeau, ook bepaald door afkomst en opvoeding, loopt naïef-verloren in een ongekende wereld van brutaal geweld en hartstocht. Onvoorbereid op dit leven loopt de confrontatie met Mira, door haar geleid en bepaald, voor hem fataal af.
De aandacht gaat dus uit naar de problematiek van sociale verschuivingen. De Waterhoek past zich aan de nieuwe stand van zaken aan: de integratie van een archaïsche gemeenschap in een burgerlijke maatschappij. De beveiliging van de nieuwe maatschappij zal zich ook uiteindelijk in de relatie Mira-Rondeau laten gelden. Rondeau zal moeten erkennen ‘dat men niet straffeloos buiten de ramen der maatschappelijke ordening springen mag’.
De hele thematiek is terug te brengen tot één van de fundamentele denkschema's in Streuvels' maatschappelijke en literaire visie: dat rebellie en protest tegen de rotsvaste, onverroerbare macht die in de natuurlijke gang van zaken besloten ligt, te enen male ijdel zijn en ‘ten ondomme’ (Janssens) moeten verlopen.
In zijn anti-essay (1968) benadrukt Speliers het ‘helder bewustzijn en klaar inzicht op de afbraak der oude waarden’ waarvan Streuvels reeds in 1924 blijk gaf. Hij wijst op de afbraak van de macht en het gezag der oudere generatie en benadrukt zeer sterk ‘de herwaardering van de seksualiteit als bevrijdende energie, en als spelelement in Mira gekristalliseerd’. Door haar gedreven seksualiteit speelt zij een ontwrichtende rol in de gemeenschap. Wanneer Lander uit hartstocht voor
| |
| |
haar de landmeter vermoordt, vernietigt zij ook Lander en met hem een mogelijke uitweg om de oude orde te bevestigen.
| |
Motieven
In de greep van het noodlot is de ondergang van de Waterhoek het gevolg van onafwendbare maatschappelijke ontwikkelingen en van de natuurlijke ambitie van de mens. De strijd van de Waterhoek tegen de maatschappij, beladen met de hartstocht van individuele tegenstellingen, werkt Streuvels uit in vormen van een contrapuntische schrijfwijze (volgens Weisgerber): een natuurlijk primitief leven tegenover de verworvenheden van de techniek met daarmee verbonden armoede tegenover welvaart; de orde van oude gebruiken tegenover nieuwe vrijheidsdrang; solidariteit tegenover eigenbelang; passieve lotsaanvaarding die fataal tot weerloosheid leidt tegenover lotsverbetering. Deze polariteit van denken en handelen blijft geen abstractie; ze krijgt menselijke dimensies in Broeke en Sieper: star machtsbehoud en pragmatische aanpassing, een conservatieve en immobiele levenshouding die streeft naar isolatie tegenover een progressieve, dynamische soepelheid die profijt vindt waar het te zoeken is. De fatale afloop van het maatschappelijke conflict wordt bovendien geïntensiveerd door de tweede beweging in de roman: de tegenstelling tussen de natuurlijke echtheid van Mira, weliswaar getekend door een tegenstrijdigheid van argeloosheid en ondeugd, en het zielig artificiële van Rondeau, dat resulteert uit zijn opvoeding en zijn onwennigheid in het nieuwe milieu.
De natuur in oppositie met de techniek speelt in deze roman geen belangrijke rol. Toch krijgt ook die natuur nog wel eens een alles overheersende mythische of symbolische waarde: Lander ervaart een bevrijdend geluk op het ogenblik dat hij als voortvluchtige in het bos opgaat in en versmelt met ‘de brede ademhaal van het levende woud’, onttrokken aan de tegengestelde ervaring van de fatale realiteit die zijn lot is.
| |
Opbouw
Ook in de opbouw van de roman, van de bestaande orde over de crisis naar de nieuwe orde (Janssens), zijn sporen van die contrapuntische werkwijze te vinden. Na de expositio, waarin de twee hoofdmotieven worden voorgesteld (de brug en Mira) volgt de moord van Lander op de landmeter, de eerste zegepraal voor Broeke. Ze wordt echter zeer snel tenietgedaan door de arrestatie van Lander en door de bereidheid van velen om aan de brug te werken. Broeke waagt een tweede poging om het werk op te houden: hij probeert de brug te saboteren. Ook dat mislukt. Zijn derde poging beperkt zich tot de hoop dat Mira Rondeau zal vernietigen. Wat aanvankelijk begon met een mogelijk uitzicht voor Broeke eindigt fataal met de inwijding van de brug en het vertrek van Mira, beelden van een nieuw verwonnen vrijheid die èn de Waterhoek èn het be- | |
| |
houdsgezinde van Broeke èn het onechte spel met Rondeau ontwrichten. Volgens Weisgerber: ‘Zowel op individueel als op collectief gebied [...] een aaneenschakeling van ups en downs’, die fataal aflopen.
| |
Vertelsituatie
Het vertelperspectief is overwegend auctorieel; toch wordt het ook nu nog doorkruist door een personale focalisatie. Ze is merkbaar in de psychologische tekening van verschillende personages, onder andere in de ontmoeting van Mira en Lander, de woudscène van Lander, de poging van de notaris om de Waterhoekers te kalmeren en te overreden, en de aanslag van Sieper op Broeke. Door het zich wijzigende vertelperspectief wordt geregeld ook het dualisme van individu en gemeenschap benadrukt: de hartstochtelijke relatie Mira-Rondeau tegenover het collectieve van het gebeuren rond de brug en het gehucht.
| |
Taal en stijl
In deze roman vertoont het taalgebruik van Streuvels een niet zeer hechte eenheid. Het is concreet en plastisch en vertoont dialectverschijnselen in het verhaal over de Waterhoekers; het is vlakker, minder zintuigelijk waar Streuvels verhaalt over hem vreemde burgerlijke milieus of over toestanden die onmogelijk in een streektaal uit te drukken zijn. Om de gepassioneerde verhouding van Rondeau weer te geven hanteert Streuvels een vrij onbeholpen taal, waarin clichés niet ontbreken. Ouderwetse en bombastische uitdrukkingen (‘gloed der begeerte’, ‘wulps genot’, ‘geile begeerlijkheid’ en ‘maagdelijke schaamte’) zijn uiteraard bedoeld om een seksuele werkelijkheid enigszins te maskeren, maar maken een artificiële indruk en verlevendigen de passie niet. Ook het stijlgebruik hindert dus de waarachtigheid van de tegenstelling tussen het eigene en het ‘vreemde’.
De verhaaltechniek is overwegend analytisch en descriptief. Streuvels opteert voor een realistische benadering, maar geregeld doet de verbeeldingskracht de mimesis geweld aan: onder andere in de bevlogen bosscène van Lander, in de lyrische beschrijving van de brug en in het harde, maar enthousiast-solidaire labeur in de zompige meersen. De epische gang wordt bij keerpunten of dramatische beslissingen geregeld doorbroken met dialogen die de handeling een dramatischer vaart geven. Toch zijn die dialogen vaak vrij artificieel. De verhaaltrant is echter wel levendig door de vlotte opeenvolging van het grote aantal gebeurtenissen, door het overwicht van menselijke problematiek en door het handig uitspelen en contrasteren van thema's.
| |
| |
| |
Context
De teleurgang van de Waterhoek valt in de periode 1924-1929, het tijdvak van ‘de laatste opflakkering van Streuvels' vertellerstalent’ (Weisgerber). Zijn zich vernieuwende interesse gaat in deze periode uit naar de sociale en economische wijzigingen die zich na de oorlog in Vlaanderen voordoen; ze richt zich op de mens als lid van een veranderende gemeenschap. Streuvels staat nu meer open voor de onontkoombaarheid en zelfs de waarde van krachten die de traditionele orde aan het wankelen brengen. Toch blijft hij in zijn hart partij kiezen voor het oude; met zijn verstand daarentegen is hij ontvankelijk voor het nieuwe.
In deze roman grijpt Streuvels terug naar een gegeven van het verhaal ‘In 't water’ in de bundel Zonnetij (1900). Het grote verschil bestaat erin dat Jan Boele geestelijk en lichamelijk ten onder gaat aan de druk van een gesloten gemeenschap, Mira daarentegen ontsnapt, ‘en dat is dan de gewijzigde visie van Streuvels, die maakt dat 30 jaar later een nieuwe schrijver Streuvels ontstaat’ (Speliers 1968).
Inzake bouw en afwijking van bouw ziet De Pillecijn (1932) een verwantschap met Dorpslucht (1914). Sissen Buschere doet denken aan deken Broeke, net zoals het ‘gangske’ en zijn ruwe bende doen denken aan de vrijgevochten Waterhoekers. Het ongeremd seksuele in de figuur van Mira betekent een verdere ontwikkeling van Streuvels' aandacht voor dat seksuele. In Dorpslucht heeft hij een eerste ‘proeve gewaagd op het terrein van het sub-conscientiële. En in verband hiermee was het seksuele element in zijn werk gekomen’.
Met Elvire in Dorpslucht, via Mira tot Alma met de vlassen haren (1931) krijgt de vrouw ruimere aandacht in Streuvels' werk. In zijn oeuvre is de tegenstelling tussen Mira en Alma opvallend; de eerste belichaamt ‘het vlees’, de tweede ‘de geest’, maar beiden zijn even vrij. Blijkbaar heeft het noodlot geen vat op dergelijke extreme personages en kan het enkel over de lotsbestemming van gewone mensen beslissen. Dat geldt dan weer niet meer voor Lieveke Glabbeke in Levensbloesem (1937). Zij grijpt de kans op maatschappelijke promotie aan, maar door een fatale samenloop van omstandigheden ontglipt die haar; zij moet haar loopbaan opgeven en huwt binnen haar stand. Maatschappelijk gaat ze opnieuw achteruit. Maar dat brengt mee dat ze inzicht verwerft in de werkelijkheid en in zichzelf, wat ook het geval is bij Alma, maar niet bij Mira. Deze laatste blijft degene die ze was en volgt de impulsen die ze ervaart. In De teleurgang verwerft alleen Rondeau dat inzicht.
Dat Streuvels zich met De teleurgang een vernieuwende ro- | |
| |
mankunst aanmeet, mag blijken uit een vergelijking met De vlaschaard (1907). Zowel boer Vermeulen als deken Broeke wil bewaren wat hun macht geeft. Daarom eist Vermeulen onderworpenheid aan algemeen geldende natuurwetten. Dat leidt tot een generatieconflict tussen vader en zoon, maar het ontkracht de fundamentele eerbied voor het bestaande niet. Broeke wijst technische vooruitgang af, maar dat resulteert in een collectieve opstand, gestuwd door Sieper voor wie de maatschappelijke en sociale vernieuwing een uitdaging is.
In de paar jaren die hij aan De teleurgang werkte, richtte Streuvels zich ‘heel doelbewust op de lectuur waarin relationele problemen en de fascinatie van en voor de vrouw hem concreet aanspreekt’ (Speliers 1994). Hij leest de auteurs van het Franse katholieke reveil: Claudel, Bloy, Bernanos en vooral Mauriac, die naar het woord van Speliers met zichzelf in de knoop ligt en moeilijk kan aanvaarden dat hij als gelovig schrijver zijn meest succesvolle personages ‘creëert vanuit zijn meest troebele, zeg maar zondige gedachten en gevoelens. En Streuvels staat met zijn Mira-personage kennelijk voor hetzelfde probleem’. Met Mira overschrijdt Streuvels duidelijk de grenzen van het normensysteem waarin hij zelf leeft.
| |
Waarderingsgeschiedenis
In het algemeen werd De teleurgang van de Waterhoek eerder ongunstig onthaald. Vooral de katholieke critici wezen het werk af, omdat ze bezwaar hadden tegen het seksuele element dat vooral optreedt waar Mira de handeling beheerst. Joris Eeckhout is één van de weinigen geweest die positief reageerden. In Ingooyghem 2 noteert Streuvels ‘een danig omfloerste klacht tegen het onbegrip van zijn tijdgenoten [...] tegenover een enfant terrible die het aandurft met zichzelf te breken (periode 1911-1925)’ (Speliers 1968) om een creatief vernieuwende authenticiteit na te streven. Mira volgt in alles de aandrang van haar natuur. Weisgerber ziet daarin een teken dat zij spontaan en authentiek ‘één is met het Leven en het Al’. Haar psychologische profiel is echter moeilijk te verklaren op rationele gronden. ‘De auteur mag dan haar toverkracht beklemtonen en ze met het Boze vergelijken, toch gevoelt hij zich evenals zijn mannelijke personages tot haar aangetrokken.’ In haar wordt aan de sociologische betekenis van het natuurlijke en echte een mythische waarde toegevoegd. Demedts wijt het onbegrip tegenover deze roman aan de onterechte veronderstelling van critici dat een figuur als Mira niet op het Vlaamse platteland te vinden was. Ze konden niet aanvaarden dat de
| |
| |
seksualiteit een zo belangrijke rol speelde bij de bevolking die buiten de burgerlijke beschaving stond.
Vaak duiken bezwaren op tegen de tweeledigheid van de roman waarin het ‘meesterlijke’ verhaal van de brug en het ‘minder sterke’ verhaal van Mira onvoldoende op elkaar zijn betrokken. Demedts (1946) oordeelt gunstig, maar meent dat het fragmenten bevat die ‘boven hun betekenis ten overstaan van het geheel uitgebreid werden’ in de tragikomedie van Maurice en Mira. Rondeau is in de opvatting van de meesten erg conventioneel getekend. Men zoekt daarvoor de oorzaak in een onvertrouwdheid van Streuvels met het burgerlijke milieu. Daarbij aansluitend verwijt men hem clichés: de relatie van de ingenieur met zijn moeder, een niet volkomen waarachtigheid in de verholen kritiek op het (katholieke) opvoedingssysteen, een niet overtuigende weergave van Rondeaus onzekere gewetensbezwaren en een ongenuanceerde eenzijdigheid van het geforceerde gelijkheidsideaal der Waterhoekers. Maar vooral erkende de kritiek De teleurgang niet als een hoeksteen, een grondige verandering in Streuvels' evolutie. Ze bleef de ruwe en natuurlijke landelijkheid in het verhaal van de Waterhoek vergelijken met de opgeschroefde kunstmatigheid in het verhaal van Rondeau. Streuvels wordt een dubbelzinnige houding verweten ten opzichte van de technische vooruitgang, die hij als onafwendbaar beschouwt, maar die hij niet in zijn hart draagt. Volgens De Vlieger (in Speliers e.a. 1971) bereikt Streuvels echter pas vanaf 1927 zijn volheid, zijn ware betekenis: hij is nu een sociaal-geëngageerde schrijver. Ook Schmook prijst zich in 1971 gelukkig dat hij bij het verschijnen van De teleurgang de roman hoog heeft geprezen, vooral toen die zo sterk en aprioristisch werd afgewezen.
Vooral Speliers (1968) benadrukt de waarde van dit werk. Zijns inziens staat De vlaschaard ‘een treetje’ lager dan De teleurgang, omdat Streuvels zich in deze roman zowel inhoudelijk als formeel vernieuwt. In tegenstelling met heel wat traditionelen heeft Streuvels blijk gegeven ‘van helder bewustzijn en klaar inzicht op de afbraak van oude waarden’. Hij erkent de seksualiteit als een positieve, tellurische, op zichzelf staande en creatieve waarde. Met haar seksueel geladen lichamelijkheid weet Mira de oude waarden van de traditionele macht en verhoudingen en van traditionele continuïteit te doorbreken. Streuvels doorziet het opportunisme van de gemeenschap in vele vormen van hypocrisie. Hij ontmaskert de fragiele en farizeïsche waarden van een burgerlijke opvoeding. Tenslotte beklemtoont Speliers dat Streuvels in het Rondeau-personage aantoont dat een katholieke opvoeding er niet in slaagt een mens mentaal te vormen, omdat het als systeem de wereld ne- | |
| |
geert. Binnen de denkschema's van Streuvels is een dergelijke bewuste stellingname niet erg waarschijnlijk.
Streuvels vernieuwt zich volgens Speliers ook formeel. Dat het werk geen eenheid zou vertonen wuift hij weg als een kritiek vanuit het ‘schoolmakend realisme uit de 19de eeuw’ (in Speliers e.a. 1971). In het licht van de nieuwere roman is het aanvaardbaar dat het compositorische evenwicht wordt doorbroken om parallelle situaties en nevenfacetten met evenveel recht als hoofdsituaties uit te beelden. De zogenaamde ‘breuk’ in De teleurgang van de Waterhoek is geen ‘romaneske tekortkoming’. Daarom laat Streuvels Broeke als symbool van de behoudzucht verdwijnen in het niet, al blijft hij op de achtergrond altijd aanwezig. De brug, haar technische realisatie, haar schoonheid en Rondeau, die de nieuwe tijd verpersoonlijken, krijgen de volle aandacht. In de formele opbouw van zijn roman richt Streuvels zich resoluut naar de toekomst. De diepe psychologische profilering van sterke personages of de vluchtige uitwerking van anderen schept reliëf. ‘Het minimum aan psychologie of de ontkenning ervan (Mira ontsnapt eenvoudig aan alle psychologische wetten), aan intrige, aan actie wordt volledig gecompenseerd door het taalscheppend vermogen van Streuvels’, dat geleid wordt door associatieve wetten. Voor Speliers is de streuvelsiaanse mens een existentieel eenzame, wat hij gemeen heeft met vele moderne romanpersonages. Hoewel mensen in gemeenschap leven en er een voortdurend menselijk contact is, krijgt dit ‘met het bestaan verbonden eenzaamheidsbesef’ door dat contact veel meer reliëf.
Voor deze bespreking is gebruikt gemaakt van:
Stijn Streuvels, Volledig werk iii. Brugge 1972, p. 799-1055.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Joris Eeckhout, Stijn Streuvels' vijfentwintigste boek. In: De standaard, 5-12-1927. |
Joris Eeckhout, Streuvels' na-oorlogs werk. In: Dietsche warande & Belfort, 1931, jrg. 76, p. 750-765. |
F. De Pillecijn, Stijn Streuvels en zijn werk. Tielt [1932], p. 139-144 et passim. |
C. Tazelaar, Tienjaren-oogst. Wageningen [1932], p. 145-167. |
André Demedts, Ontdekking van Stijn Streuvels. In: Dietsche warande & Belfort, nr. 8, 1946, jrg. 91, p. 505-516. |
André Demedts, Stijn Streuvels. Brussel/Amsterdam 1955. Prominenten 2. |
Raf Van De Linde, Het oeuvre van Streuvels, sociaal document. Leuven 1958. |
Filip De Pillecijn, Stijn Streuvels. Brugge 1958, p. 36-37 et passim. |
Gerard Knuvelder, Stijn Streuvels. Brussel 1964. |
R.F. Lissens, Stijn Streuvels die een wereld schiep. In: Confrontaties. Hasselt 1964, p. 87-96. Vlaamse pockets 150. |
J.J. Aerts, Streuvels tussen historiciteit en mythe. In: Huldealbum aan Stijn Streuvels. Gent 1967, p. 519-525. |
Hedwig Speliers, Omtrent Streuvels, het einde van een mythe, een anti-essay. Brugge 1968, p. 175-205 et passim. |
André Demedts, De beslissende jaren. In: Dietsche warande & Belfort, nr. 8, 1971, jrg. 116, p. 649-672. |
Marcel Janssens, Het sociologische gewicht van Streuvels. In: Dietsche warande & Belfort, nr. 8, 1971, jrg. 116, p. 726-733. |
Ger. Schmook, De teleurgang als keerpunt. In: Dietsche warande & Belfort, nr. 8, 1971, jrg. 116, p. 737-738. |
H. Speliers e.a., Afscheid van Streuvels. Brugge / 's-Gravenhage / Rotterdam 1971. |
L. Schepens, Kroniek van Stijn Streuvels 1871-1969. Brugge 1971. |
André Demedts, Stijn Streuvels, een terugblik op leven en werk. Brugge 1971, p. 253-258. |
Rob Roemans & Hilda Van Assche, Bibliografie van Stijn Streuvels' werk in boekvorm. Antwerpen/Utrecht 1972, p. 48-49, 107-108, 191-192. |
J. Weisgerber, Inleiding. In: Stijn Streuvels, Volledig werk iii. Brugge 1972, vooral p. 65-74. |
André Demedts, Stijn Streuvels. Nijmegen/Antwerpen 1977. Grote ontmoetingen 11. |
Hedwig Speliers, Dag Streuvels. ‘Ik ken den weg alleen’. Leuven 1994, p. 489-532. |
lexicon van literaire werken 29
februari 1996
|
|