| |
| |
| |
Mustafa Stitou
Varkensroze ansichten
door Suzanne Fagel
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
Varkensroze ansichten, verschenen in november 2003, is de derde dichtbundel van Mustafa Stitou (* 1974 te Tetouan, Marokko). Zijn eerdere twee bundels, met de naar Nijhoff verwijzende titels Mijn vormen (1994) en Mijn gedichten (1998) waren verschenen bij de in migrantenliteratuur gespecialiseerde fondsen van Uitgeverij Arena en Vasallucci. Voor zijn derde bundel stapte Stitou over naar De Bezige Bij, daarmee impliciet zijn afstand van het label ‘migrantenliteratuur’ aanduidend. Zelf zegt hij over de wissel: ‘Ik keek in mijn boekenkast en toen viel mij op dat er gewoon veel bundels van De Bij tussen zaten. Ik heb al heel lang een zwak voor haar poëziefonds. Daar wilde ik best bijhoren.’
Stitou is geen veelschrijver, getuige de jaren die liggen tussen de publicatie van zijn dichtbundels. Dichten is voor hem het resultaat van een proces van nadenken. De aanslagen van 11 september 2001 vormden een grote mentale schok: ‘Van 11 september was ik echt in de war. De werkelijkheid was zeer gepolitiseerd. Voor die tijd was ik al niet erg productief, maar in dat jaar heb ik geen gedicht geschreven.’ Ook de moord op Pim Fortuyn en de Haagse perikelen rond de opkomst en ondergang van de LPF deden Stitou nadenken over begrippen als identiteit, cultuur en religie: ‘Na die zomersoap kon ik weer schrijven, ik kreeg weer de geest.’ (Nauta 2004)
De voorkant van de bundel bestaat uit een close-up van een roze varkensbuik met witte haartjes en drie tepeltjes. Alleen is een varken in het echt lang niet zo roze als op deze afbeelding. Stitou: ‘Alleen als ze getekend worden, krijgen ze zo'n kinderkleurtje. De foto op de omslag moest flink bijgeshopt worden [...]. Het omslag geeft de bundel een onwerkelijk, kunstmatig uiterlijk en dat past goed bij mijn poëzie.’ (Rijghard 2004)
De 84 pagina's tellende bundel bestaat uit vier afdelingen: ‘Het zingen vergaat je’, ‘Ansichten’, ‘Avondlandse anekdoten, openbaringen’ en ‘Affirmaties’. De inhoudsopgave geeft 36 titels en beginregels, maar feitelijk bestaat de bundel uit meer dan 36 gedichten, omdat van de drie cyclussen ‘Het zingen
| |
| |
vergaat je’, ‘Mysterie’ en ‘De schil waarop wij leven’ alleen de koepeltitel en niet de afzonderlijke gedichten zijn vermeld. Ook bevat de bundel diverse langere gedichten waarbij de strofen van elkaar gescheiden zijn door asterisken of nummering (onder andere ‘De lagere school van de wereld’, ‘Ansichten’ en ‘Niet samen scheiden we licht en donker’). De langste daarvan beslaat acht pagina's en bestaat uit 31 genummerde strofen (‘Shakespeare, misselijkmakend of Omtrent Onze Vader, details’).
Volgens de uitgever zijn er tussen de vijf- en tienduizend exemplaren van Varkensroze ansichten verkocht. In de Aantekeningen achter in de bundel verantwoordt Stitou de voornaamste bronnen waar hij in diverse gedichten uit putte: notities van zijn bovenbuurvrouw, een seniorenenquête van de GGD Flevoland, een boek over de verzorging van schapen, een artikel over amateur-entomologen uit De Telegraaf, de autobiografie van Charles Darwin en een negentiende-eeuws reisdagboek. Ook bevatten de aantekeningen enkele literaire bronnen (onder meer Hanlo en Ovidius) en opdrachten: ‘Momentopname’ is opgedragen aan Hagar Peeters, ‘Ansichten’ aan zijn bovenbuurvrouw, ‘Kleine vogels...’ aan Gerrit Kouwenaar en ‘Soms besluit een vrouw te gaan liggen op bed...’ aan zijn ‘muzemaatje’, de Tunesisch-Nederlandse schrijfster Semira Dallali.
| |
Inhoud en interpretatie
Titel
Positieve, luchtige berichten uit een vakantieland, dat is de eerste betekenis die men aan de titel Varkensroze ansichten kan toekennen. Maar ‘varkensroze’ vormt een vreemde kwalificatie bij ‘ansicht’: zoals het roze van de kaft onecht en al te zoet oogt, zo is er iets met deze vakantieberichten aan de hand. ‘Varkensroze’ is niet alleen mooi en vrolijk, de ondertoon is die van een scheldwoord, de raciale omschrijving die een niet-westerling zou geven aan een Hollandse toerist (‘kaaskop’, ‘varkenshuid’) die zijn land bezoekt en die onder de indruk is van de ‘exotische’ cultuur die hij ziet. Het scheldwoordachtige van de titel wordt nog duidelijker als we in aanmerking nemen dat een varken in de islamitische cultuur een onrein dier is. Het van oorsprong Duitse woord ‘ansicht’ is ambigu. Het betekent in het Duits niet alleen ‘afbeelding’, maar ook ‘mening’, ‘opvatting’, een betekenis die Stitou, opgeleid in de filosofie, niet vreemd zal zijn. De titel Varkensroze ansichten kunnen we daarom ook lezen als ‘de opvattingen van een onreine’, ‘onorthodoxe meningen’. Het dubbele perspectief in de titel geeft aan dat het in deze bundel gaat om
| |
| |
een confrontatie van de westerse (Nederlandse) met een niet-westerse (allochtone) cultuur - en vice versa.
| |
Opbouw / Thematiek / Het zingen vergaat je
Stitous gedichten zijn geschreven in een anekdotische stijl, met veel realistische of zelfs autobiografisch ogende gegevens. ‘Het zingen vergaat je’, de eerste afdeling van de bundel is gesitueerd in vakantiesfeer: een terrasje in de Ardèche, in de trein naar Frankrijk, in een Marokkaans stadje. Maar in de anekdotes die de dichter in deze afdeling vertelt, worden tegelijk diverse thema's geïntroduceerd die in de hele bundel terug zullen keren. ‘Identiteit’ is het centrale begrip in deze afdeling. De eerste vier gedichten, de cyclus ‘Het zingen vergaat je’, schetsen een situatie van alledaags racisme. De ik-figuur, ‘Mustafa’ genaamd, wordt ‘opvallend onvriendelijk’ bejegend door de eigenares van een Frans hotelletje:
Stond mijn huidskleur haar niet aan en mijn naam,
Toen ik die bij het inchecken te kennen gaf,
Heeft ongetwijfeld de doorslag gegeven. Mustafa.
Dat zij hem een café au lait brengt in plaats van de bestelde café noir is daarna geen onschuldige vergissing meer. De individuele naam ‘Mustafa’ wordt hiermee tevens een raciale aanduiding. Op het terras leest de dichter een krant die ‘predikte over de noodzaak van een nationale identiteit/ de krant van gisteren’. Dit naast elkaar plaatsen van feitelijke gegevens - in het buitenland liggen Nederlandse kranten altijd een dag later in de schappen - wordt zo tot een impliciet commentaar op het idee van de mogelijkheid van een ‘nationale identiteit’: een achterhaald idee, suggereert deze zin.
In ‘De lagere school van de wereld’ wordt het thema identiteit op een andere manier uitgewerkt. Hier gaat het niet om raciale tegenstellingen, maar om literaire stromingen. Stitou omschrijft zichzelf in dit gedicht ironiserend als ‘de conceptueel-“anekdotische”, op zijn minst anti-metafysische dichter’, in tegenstelling tot zijn collegadichter B. Zwaal, die de kwalificatie ‘associatief-“metafysisch” op z'n minst anti-anekdotisch dichter’ meekrijgt. Dat deze twee zo verschillend gecategoriseerde dichters een vergelijkbare ervaring hebben meegemaakt, waarbij indrukken uit de kindertijd weer naar boven komen, toont hun gelijk(w)aardigheid aan.
Dat ‘identiteit’ niet iets is dat van nature bestaat, maar door sociale en maatschappelijke omgang gecreëerd wordt, wordt tot uitdrukking gebracht in ‘Feest’, waarin de ik-figuur eindelijk, na lange bureaucratische procedures, het formulier ‘bevestiging verklaring vernietiging geboorteakte’ krijgt. Het contrast
| |
| |
tussen de papieren regels en de fysieke realiteit komt naar voren in regels als ‘Buitengekomen vertraagde ik, al bestond ik niet,/ noodgedwongen mijn pas.’ In ‘Mysterie’, het slotgedicht van deze afdeling, staat niet de identiteit van een persoon, maar die van een stad centraal. In dit gedicht zien we waartoe de rigiditeit van een eenmaal verkregen identiteit kan leiden: er staat nog steeds een slachthuis midden in de stad, en de macabere taferelen daar zijn ‘geenszins bevorderlijk voor massatoerisme,/ waar deze streek het toch echt van zal moeten hebben/ wil het hier ooit wat worden’. Maar verandering is blijkbaar moeilijker te bewerkstelligen dan alles bij hetzelfde houden, zo stelt de dichter met ironische verbazing vast.
Daarnaast worden in deze eerste reeks al diverse andere onderwerpen uit de rest van de bundel geïntroduceerd: verwijzingen naar grotschilderingen, speleologen, afstamming uit Afrika en DNA preluderen op de gedichten over Darwin, wetenschap en de westerse samenleving later in de bundel; de vaderfiguur in ‘De lagere school van de wereld’ verwijst naar de gedichten over het contrast tussen de vader, die vasthoudt aan de islamitische cultuur en religie en in het verleden leeft, en de zoon die de traditionele religie heeft opgegeven en de westerse cultuur omarmt, hoe kritisch hij er soms ook tegenover staat.
| |
Poëtica
Als gezegd omschrijft Stitou zichzelf in ‘De lagere school van de wereld’ als een ‘conceptueel-“anekdotische”, op zijn minst anti-metafysische dichter’. Anti-metafysisch houdt in dat de dichter niet geïnteresseerd is in wat zich eventueel áchter de werkelijkheid bevindt. De wereld zoals zij zich aan ons toont is het onderwerp van zijn interesse. De moderne samenleving is niet over het hoofd te zien in de bundel, onder meer door het gebruik van readymades en verwijzingen naar de actualiteit (Vinexwijken, Albert Heijn, de in de jaren negentig bekende kruidengenezeres Klazien uit Zalk, de TGV naar Parijs, een gestolen brommer, een snackbar). Ook door de inzet van anekdotische, autobiografische situaties en door de afwezigheid van ‘verheven’, ‘poëtisch’ taalgebruik geeft Stitou uitdrukking aan zijn poëtisch program. Poëzie is voor Stitou een vorm van denken: ‘Ik kan vrij filosoferen zoals ik dat wil. In een gedicht kan ik met taal ontsnappen aan mijn identiteit, een begrip dat tegenwoordig zo karikaturaal en groepsgewijs wordt ingevuld. [...] In poëzie reageer ik op de wereld, ben ik op mijn snelst en wendbaarst.’ (Nauta 2004)
Dat de werkelijkheid centraal staat, wil niet zeggen dat de dichter afwezig is. Integendeel, hij is degene die selecteert, becommentarieert en effecten creëert. Daarin zit het conceptuele karakter van Stitous anti-metafysische, anekdotische uitgangpunten. Hij streeft ernaar het gewone zo te presenteren dat
| |
| |
daarin het mysterie van de werkelijkheid geopenbaard wordt. Anti-metafysisch betekent namelijk niet dat er geen mysterie of religie meer is in het leven. Het betekent dat we het mysterie niet buiten, maar juist in de werkelijkheid moeten zoeken. Stitou vermengt in zijn poëzie het verhevene en het lage en heft de tegenstelling tussen het oppervlakkige en het diepzinnige op. Dit komt bijvoorbeeld tot uitdrukking in een titel als ‘Anekdoten, openbaringen’. De nevenschikking van deze twee termen geeft aan dat de openbaring in de anekdote te vinden is. Maar wat er wordt geopenbaard, is niet iets ‘dieps’ of ‘verhevens’. Stitou toont ons de diepte van de oppervlakte, het vervreemdende van de realiteit, zoals ook blijkt uit titels als ‘De schil waarop wij leven’, ‘Momentopname’ en de mantra ‘het onderliggende het zich tonende’ (uit ‘De schil waarop wij leven’).
| |
Stijl
De voornaamste techniek die Stitou inzet om zijn poëtica in de praktijk te brengen, is die van het naast elkaar plaatsen van elementen (juxtapositie). Soms gaat het daarbij om woorden, andere keren om anekdotes die worden vermengd met lyrische passages. Of om readymades, zoals regels uit krantenberichten of passages uit de biografie van Charles Darwin, die met een andere tekst of met dichterlijk commentaar worden geconfronteerd en daardoor een bevreemdende wisselwerking aangaan. Stitou maakt veel gebruik van readymades, werkelijkheidobjecten die geheel of gedeeltelijk in hun oorspronkelijke vorm worden opgenomen. Zijn gedichten zijn echter zelden onbewerkt: hij contrasteert de readymade door er een andere tekst, een anekdote of een lyrische passage naast te zetten, waardoor er een ironisch commentaar ontstaat, zoals in het gedicht ‘Regen’, dat niet voor niets ‘een halve readymade’ heet:
Op hun rug terechtgekomen schapen
(door jeuk aan zijn achterstel
het dier probeert zich te schuren
op hun rug terechtgekomen schapen
komen soms nooit meer overeind.
| |
| |
Stitou hanteert een parlandostijl: narratief, anekdotisch, vol humor en ironie. Strakke timing en vertragingstechnieken zorgen voor een sterke spanningsopbouw in de gedichten. Stitou gebruikt geen vaste dichtvormen of rijm. In deze bundel treffen we vrije verzen aan, prozagedichten, kleine of juist brede gedichten, klankdichten en aforismen. De meeste gedichten hebben weliswaar een anekdotisch karakter en een prozaïsche toon, maar krijgen door het gebruik van herhalingen toch een bezwerend en mystiek effect. Er komen ook meer lyrische teksten voor in de bundel, vaak wanneer ‘de moeder’ het onderwerp van het gedicht is:
Geeft ze het toe ineens begeeft
tussen neus en lippen mijn
hart het zowat moet ik vlug iets
onbeduidends zeggen ons redden
van de ondergang hoe het vlees
smaakt vragen doen of ik niets
Stitous eclecticisme in dichtvormen en materiaalgebruik hangt wellicht samen met het thematische gebrek aan samenhang tussen de dingen in de werkelijkheid, het failliet van de metafysica dat in zijn gedichten tot uitdrukking komt.
| |
Opbouw / Ansichten
De tweede afdeling, ‘Ansichten’, maakt veel gebruik van combinaties met readymades. Zo vermengt Stitou in ‘Geen kerkuil wacht’ elementen uit grafgedichten van Jan Hanlo met een krantenbericht over amateur-entomologen die onderzoek doen op begraafplaatsen, vanwege de grote rijkdom aan insekten die daar voorkomt. In het gedicht ‘Anton’ staan ‘elf september’ en ‘Arabier’ naast woorden als ‘NSB'ers’ en ‘joodse verloofde’. Daardoor roept het woord ‘Anton’, dat in de nek van een blondine is getatoeëerd associaties op met de Tweede Wereldoorlog (Anton Mussert). Een van de gedichten uit deze afdeling is gebaseerd op een enquête van de GGD Flevoland. De dichterlijke invulling van de antwoorden maakt de vragen extra schrijnend:
Zijn partner lijdt niet aan dementie:
Wel zou hij meer informatie willen hebben
over geen enkel onderwerp.
Het zevendelige gedicht ‘Ansichten’ waarmee deze afdeling opent, is gebaseerd op de (bewerkte) notities die Stitous bovenbuurvrouw voor hem achterliet toen zij tijdens zijn vakantie op zijn huis paste. In deze reeks keert het thema identiteit weer
| |
| |
terug: de verwijzingen naar schrijvers als Vaandrager, Arends en Moonen benadrukken de relatie van Stitou met de Nederlandse literatuur, maar identificeren hem tegelijkertijd met de ‘buitenbeentjes’ van de maatschappij.
De gedichten ‘Summum Bonum’ en ‘De schil waarop wij leven’ tekenen een kritisch beeld van het leven in moderne vinexwijken, waar het geluk van een zomerdag noodzakelijkerwijs eindig is (‘Mooi weer moet worden benut’):
en wie niet te categoriseren valt
in een aparte doos - woonkamers wemelen
van geruchten over een pedofiele buur
en asielkampen moeten het liefst
aan de horizon staan, zo scheidt men
het goede van het zwarte.
| |
Intertekstualiteit
Speels verwijst Stitou naar Faverey in ‘De schil waarop wij leven’: ‘Transcendentie schenkt een machtige eik misschien,/ een afgewaaid takje staat goed in een vaas/ chrysanten, weet Klazien.’ Maar ook de herhaalde inzet van de regels ‘het onderliggende het zich tonende’ in dit gedicht doen aan Favereys paradoxen en herhalingen denken. De herhaling fungeert als een berustende bezwering dat de werkelijkheid nu eenmaal is zoals ze is. Een andere duidelijk aanwijsbare dichter in Varkensroze ansichten is Paul Celan. In het gedicht ‘Afstudeerproject’ werkt de ‘joodse verloofde’ van de dichter aan een scriptie over onder meer Spreektralie van Celan. Stitou citeert in dat gedicht de beroemde regels uit ‘Dodenfuga’: ‘je goudblonde haar Margarete,/ je asgrauwe haar Sulamith’. Maar belangrijker dan deze letterlijke verwijzing is de indirecte manier waarop Celan weer om de hoek komt kijken in een van de laatste gedichten uit de bundel: ‘Niet samen scheiden we licht en donker’:
Ik ben je secretaris vergeef me ik zeg dit als je secretaris
we zijn een team ik knip je haar verzorg je voeten
samen drijven we artsen tot wanhoop je schedel
in mijn hand je asgrijs haar ik zeg dit
als je secretaris het is niets
Het is opvallend dat deze verwijzing naar Celan voorkomt in een van de meest lyrische gedichten uit de bundel, een ontroerend gedicht over een conflictueuze verhouding tussen vader en zoon. Stitou leent van Celan de bezwerende en emotionele toon, maar niet de inktzwartheid of de zware thematiek. Ook de Favereyachtige mantra ‘het onderliggende het zich tonende’
| |
| |
heeft een sterk lyrisch effect dat in contrast staat met de anekdotische scènes uit de Vinex-wijk die in het betreffende gedicht geschetst worden.
| |
Avondlandse anekdoten, openbaringen / Thematiek
De rode draad van de afdeling ‘Avondlandse anekdoten, openbaringen’ wordt gevormd door het thema van de westerse cultuur en moderne wetenschap: de gedichten gaan over de evolutieleer, Darwin, klonen. De term ‘avondlandse’ verwijst naar de West-Europese cultuur, maar roept ook Spenglers Untergang des Abendlandes op, waarin gesteld wordt dat de Europese cultuur op zijn einde loopt. Stitou gaat in zijn gedichten niet zo ver dat hij die opvatting beaamt, maar hij is wel kritisch over de westerse wetenschap en cultuur. Bijvoorbeeld over klonen (een onderwerp dat ook met identiteit te maken heeft, zo blijkt uit het gedicht ‘Avondland’) en dierproeven: ‘wij weetgierigen willen weten/ voor uw bestwil weten wanneer/ uit hun ogen poten ontstaan’. Ook Darwin zelf wordt kritisch beschouwd. Hij mag dan wel een van de grondleggers van de moderne wetenschap zijn, maar zijn ideeën zijn door navolgers ook misbruikt om westers imperialisme, rassenleer, en sociale ongelijkheid te legitimeren. Stitou stelt in het gedicht ‘Bestseller’ niet voor niets dat zijn werk ‘vooral in Duitsland populair’ was. Het optreden van de Führer en de Joodse verloofde van de dichter in enkele gedichten, versterkt de relatie tussen darwinistische evolutieleer en het misbruik dat van deze wetenschappelijke inzichten gemaakt kon worden.
Tegelijk wordt in het lange gedicht ‘Shakespeare, misselijkmakend of Omtrent Onze Vader, details’ het darwinisme voorgesteld als moderne religie. Darwin wordt betiteld als ‘Onze Vader’. In dit gedicht wordt in cursieve passages geciteerd uit de biografie van Darwin: ‘De gesprekken met topfokkers -/ openbaringen!’ Deze uitspraak spiegelt tevens Stitous eigen ‘anekdoten, openbaringen’, waardoor een identificatie tussen Darwin en de dichter wordt gecreëerd. De volgende regels over Darwin slaan dus ook op Stitou:
[...] Zijn genie: het schijnbaar
onbeduidende op waarde schatten,
het te zien als voor het eerst en met
onbegrensd geduld het in de gaten houden,
beter dan de gemiddelde mens.
| |
Affirmaties
Verspreid door de bundel staan diverse lyrische gedichten of dichtregels die de vader en moeder van de dichter tot onderwerp hebben (bijvoorbeeld ‘Geeft ze het toe ineens begeeft’, ‘Voorvaderen, onderburen’, ‘Gelijken’). Deze gedichten lijken vooruit te wijzen naar de laatste afdeling, ‘Affirmaties’. Dit is de meest lyrische afdeling in de bundel, met gedichten over de allochtone
| |
| |
moeder (‘Momentopname’, ‘Gelijken’, ‘Soms besluit een vrouw te gaan liggen op bed’), en vader en een gedicht over een schedelkundige en een kindsultan. In deze afdeling zijn de voornaamste kenmerken van ‘migrantenliteratuur’ te herkennen: het motief van de vader die eigenlijk nog in zijn geboorteland, en dus in het verleden, leeft; het motief van de jongere generatie die het geloof laat varen; en het identiteitsprobleem van de kinderen, de jongere generatie die tussen twee culturen leeft.
Het gedicht ‘De vreemdeling bestaat niet’ ridiculiseert zowel de imperialistische westerse blik waarmee negentiende-eeuwse kolonialisten de inheemse bevolking bezagen, als ook de vervallen oosterse cultuur waarin leiderschap gebaseerd is op afkomst en corruptie en niet op verworven merites, gepersonifieerd in een kindsultan ‘spelend met zijn besneden piemel’. Deze afdeling bevat lyrische gedichten over de liefde van de dichter voor de moederfiguur:
Stitous wereldlijke uitgangspunten houden ook een afwijzing in van de religie van zijn vader. Als een soort betoog aan zijn vader schrijft Stitou in ‘Niet samen scheiden we licht en donker’ de volgende regels neer, waarin hij zijn vader uitlegt wat religie voor hem inhoudt:
het verborgene is het verborgene niet vader
het is de schittering over dieren mensen dingen
dus waarom knielend bidden
wanneer ikzelf het gebed ben?
Hier zien we wederom Stitous poëticaal program: religie is ín de werkelijkheid te vinden, men moet ze niet daarbuiten zoeken. De afstand tot de vader is groot wanneer het gaat om religie; het gedicht bevat forse kritiek van de zoon op de denkbeelden van de vader.
| |
| |
Maar fysiek zijn vader en zoon elkaar toch zeer nabij: de zoon verzorgt zijn zieke vader in lyrische regels als: ‘ik ben je kapper je secretaris verzorger van je voeten’. Ook het slotgedicht ‘Affirmaties’ brengt een vermenging van het reële en het religieuze. Het is een bezwerende, religieuze bevestiging van het bestaan; van het fysieke, het reële bestaan. Een bestaan waarin we wellicht tekort zullen schieten, maar dat toch het enige is dat er is. Stitous poëzie van de oppervlakte en zijn afwijzing van metafysica houdt ook een affirmatie van het eigen (fysieke) bestaan in. Daarom eindigt de bundel met deze uiting van zelfbevestiging, die gecontrasteerd wordt met regels waarin de dichter wederom de religie en cultuur van zijn vader afwijst en aangeeft wat voor hem in plaats daarvan het centrale concept is: de liefde.
vaarwel dwaalleraren van weleer ik kweek een buik
waarop ik morgen tatoëer een korinthiërs dertien
uitnemendheid der liefde vers vier vijf zes en zeven
Met liefde duidt de dichter op liefde voor de werkelijkheid. De liefde stelt hem in staat die te accepteren zoals ze is, met al haar tekortkomingen en zwakheden:
Ik kan stoppen met roken en ook als het niet lukt
ik hou van mezelf ik ben niet dik niet klein niet rond
ik heb een zachte pik zat liefde in mijn kippenborst
| |
Context
Om Stitous bundel te plaatsen wordt in de literaire kritiek gebruikgemaakt van drie verschillende referentiekaders: migranten- of (post)koloniale literatuur, de poëzie van de Zestigers en de poëzie van dichters als Campert en Oosterhoff.
Varkensroze ansichten kan allereerst worden gezien als de eerste post-11-septemberdichtbundel. De vreemdelingenproblematiek wordt als het ware terloops vermeld: ‘sinds 11 september/ ligt een Arabier nu eenmaal slecht/ in de markt’. Stitou, die als baby van drie maanden naar Nederland kwam en opgroeide in Lelystad, omarmt de culturele waarden en tradities van West-Europa en toont zich voornamelijk een Nederlands dichter, geworteld in de Nederlandstalige poëzie. In zijn gedichten komen we zijdelings de problematiek tegen van onderwerping en overheersing, van oosterse versus westerse cultuur. Centraal staat de ervaring van een beweeglijke iden- | |
| |
titeit, gecreëerd door de (al dan niet positieve) invloed van diverse culturen, gebruiken en groepen.
Door het gebruik van readymades, tijd- en contextgebonden referenties en de centrale plaats die alledaagse gebeurtenissen innemen in zijn poëzie, wordt Stitou wel in de traditie van de Zestigers (Bernlef, Vaandrager, Buddingh') geplaatst. Zijn gedichten geven uiting aan een verbazing over de alledaagse werkelijkheid. Maar in contrast met de Zestigers gaat zijn verbazing minder uit naar het ‘gewone’ (zoals bij Buddingh'). De Zestigers toonden aan dat ook de alledaagse werkelijkheid in poëzie kan voorkomen. Stitous poëzie heeft een andere functie. Hij laat enerzijds in zijn maatschappijkritische gedichten zien dat de alledaagse werkelijkheid absurde trekken vertoont; anderzijds toont hij in zijn meer lyrische gedichten aan dat mystiek en religie niet buiten de werkelijkheid liggen, maar dat ze te vinden zijn op ‘de schil waarop wij leven’. Deze thematiek doet sterk denken aan die van de Nieuwe gedichten van Martinus Nijhoff, en met name aan het beroemde gedicht ‘Het veer’, waarin door middel van het personage Sebastiaan de spanning van aards versus mystiek leven wordt uitgedrukt.
De ‘verraderlijke toegankelijkheid’ (de term is afkomstig van Jos Joosten en Thomas Vaessens) van Stitous poëzie maakt hem verwant aan dichters als Remco Campert (de schijnbare eenvoud, de parlandostijl) en Tonnus Oosterhoff (het conceptuele, experimentele karakter van diens vroegere poëzie). De bundel Mijn gedichten, die veel taal- en vormexperimenten bevat, sluit in zijn conceptuele gerichtheid op de rol van de taal nauw bij Oosterhoff aan. In Varkensroze ansichten verlaat Stitou het oosterhoffiaanse vormexperiment weer en nemen werkelijkheid en anekdote de centrale plaats in.
Stitou erkent ook zelf de verwantschap met Campert en Oosterhoff en noemt Rob Schouten als ander voorbeeld: ‘Schouten is een dichter die de godsdienst lang geleden van zich heeft afgeschud. Tegelijkertijd worstelt hij met de grote taaie raadsels om hem heen. Dat herken ik bij hem, dat gold ook voor mij. Ik kon op een gegeven ogenblik ook niet verder met de God van mijn vader. Maar daardoor verloor het mysterie niets van haar afgrondelijkheid. En niets van haar pracht. En van haar humor.’ (De Boer 2004)
Buiten Nederland vindt Stitou zijn inspiratie in het werk van Lars Gustafsson en Zbigniew Herbert, dichters met een vergelijkbare geëngageerde thematiek van identiteit en moreel bewustzijn, gebracht op een relativerende en humane toon.
| |
| |
| |
Waarderingsgeschiedenis
Bij deze derde bundel is Stitou het stigma ‘migrantenliteratuur’ definitief kwijtgeraakt. De culturele achtergrond van de dichter wordt nog steeds genoemd door recensenten, maar wordt meteen in het bredere en niet aan allochtonen voorbehouden thema van de zoektocht naar identiteit en cultuurkritiek geplaatst: ‘Misschien is er wel iemand voor nodig die, als “cultural traveller”, voor die cultuur gekozen heeft om ons eraan te herinneren dat zo'n cultuur geen gegeven is, maar iets dat steeds opnieuw wordt gedefinieerd, kritisch en met terugwerkende kracht. Eindelijk weer eens een dichter die dat durft!’ (Vaessens 2003). De culturele achtergrond van de dichter is in alle recensies ondergeschikt aan de universele thematiek: ‘Varkensroze ansichten is de bundel van een dichter die definitief op zoek lijkt gegaan naar de kern van religie en van het bestaan. Vinden zal hij het allicht niet (hopen wij), maar zijn zoektocht tilt je herhaaldelijk op.’ (Schouten 2003)
De bundel wordt onverdeeld positief beoordeeld vanwege de literaire kwaliteiten. Adriaan Jaeggi wijst op de dreiging achter de op het oog onschuldige zomerse sfeer in het gedicht ‘Summum Bonum’: ‘[er hangt] voortdurend een spanning die volkomen in tegenspraak is met het lichtzinnige uiterlijk van zon, limonade en lome kussen’. Ook stelt hij dat deze gedichten ondanks hun referenties naar de actualiteit van 2003 over twintig jaar nog steeds leesbaar zullen zijn. En hij voorspelt dat ‘Stitou dit jaar ongetwijfeld een belangrijke kandidaat voor de VSB-poëzieprijs zal zijn. In de Nederlandse poëzie kan niemand meer om Stitou heen, of ze moeten een paar honderd kilometer omlopen’. Ilja Leonard Pfeijffer, zelf een dichter die zich uitgesproken heeft vóór zogenaamd ‘moeilijke’, hermetische poëzie, onderkent in Stitous gebruik van schijnbaar eenvoudige readymades en anekdotes de ordenende en complicerende hand: ‘Het anekdotische moet tussen aanhalingstekens, omdat de dichter de werkelijkheid voor geen snars vertrouwt. Uiteraard is niets waar gebeurd en natuurlijk zijn die bovenbuurvrouwbriefjes grondig door hem bewerkt.’ Ook roemt Pfeijffer Stitous vermogen om precies te formuleren.
Peter de Boer wijst op de verwantschap met de vroege gedichten van Tonnus Oosterhoff en kwalificeert Stitou als ‘hoogst interessante Nederlandse dichter’. Piet Gerbrandy noemt hem zelfs ‘de belangrijkste dichter van zijn generatie’. Diverse recensenten wijzen vanwege Stitous gebruik van readymades en realistische anekdotes ook op de verwantschap met de dichters uit de jaren zestig (Barbarber, De nieuwe Gids). Varkensroze ansichten wordt gezien als hoogtepunt in zijn
| |
| |
oeuvre tot nu toe: ‘Met Varkensroze ansichten is Mustafa Stitou helemaal beland bij zijn eigen toon en heeft zijn poëzie niets geforceerds meer. Zijn gedichten kunnen veel werkelijkheid in zich opnemen, ook veel tekst van anderen, zonder daaronder te bezwijken. Bij nader inzien zijn de zestiger jaren alleen oppervlakkig in dit werk teruggekeerd en gaat Stitou met de realiteit en met de readymade zijn geheel eigen gang.’ (T. van Deel)
Voor Varkensroze ansichten ontving Stitou de VSB Poëzieprijs 2004 en de Jan Campert-prijs 2004. Het juryrapport van de VSB Poëzieprijs roemt de veelzijdigheid van de dichtbundel: ‘Met anekdotes en bezweringen, klanknabootsingen en lange slingerzinnen, tragische ernst en hilarische grappen is Varkensroze ansichten van Mustafa Stitou een ongelofelijk gevarieerde dichtbundel. En dan gaan de gedichten ook nog ergens over. De bundel verdient bewondering om de indrukwekkende poging die erin ondernomen wordt de vinger te leggen op de essentie van “onze” cultuur.’ Stitou gold als grote favoriet voor deze prijs.
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Mustafa Stitou, Varkensroze ansichten, eerste druk, Amsterdam 2003.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Adriaan Jaeggi, Maar ondertussen. In: Het Parool, 14-11-2003. |
Ilja Leonard Pfeijffer, De grote grap die werkelijkheid heet. In: de Volkskrant, 14-11-2003. |
Peter de Boer, Stitou keet en preekt tegelijk. In: Trouw, 15-11-2003. |
Thomas Vaessens, Avondlandse anekdoten. In: Het Financieele Dagblad, 29-11-2003. |
Rob Schouten, Ik ben dik, ik ben rond. In: Vrij Nederland, 6-12-2003. |
Piet Gerbrandy, In de maag van een dood paard. Op het randje, dat is wat Mustafa Stitou wil. In: de Volkskrant, 12-12-2003. |
Thomas van den Bergh, Onpoëtische poëzie. In: Elsevier, 31-1-2004. |
Nico de Boer, Ik pers mijn gedichten niet in een keurslijf, ‘Varkensroze ansichten’ van eigenzinnige dichter Mustafa Stitou. In: Noordhollands Dagblad, 9-2-2004. |
Jos Joosten, De varkens onder ons. In: De Standaard, 26-2-2004. |
Paul Demets, Ideale gids tegen vooroordelen. In: Knack, 3-3-2004. |
Ron Rijghard, Het absolute moet ondermijnd. Dichter Mustafa Stitou laat beladen begrippen op elkaar botsen. In: NRC Handelsblad, 2-4-2004. |
Jos Joosten, Verraderlijk alledaagse mystiek, ‘Varkensroze ansichten’: Mustafa Stitou en het ontstaan van de soorten. In: Standaard der Letteren, 26-2-2004. |
Hans Nauta, Dichten over dogma's en afgronden. In: Trouw, 7-5-2004. |
Piet Gerbrandy, Deze schijnbaar ordeloze chaos, Uitzonderlijk rijke poëzie van Mustafa Stitou. In: de Volkskrant, 14-5-2004. |
Maria Barnas, Het zich tonende. In: De Groene Amsterdammer, 29-5-2004. |
Max Temmerman, Varkensroze ansichten: gedichten. In: De Leeswolf, 1-6-2004. |
Ron Elshout, Het verborgene is het verborgene niet, Over ‘Varkensroze ansichten’ van Mustafa Stitou. In: Bzzlletin, nr. 290, juni 2004, jrg. 32, p. 107-108. |
Thomas Vaessens, Een avontuurlijke uitnodiging, Over ‘Varkensroze ansichten’ van Mustafa Stitou. In: Roodkoper, nr. 2, zomer 2004, jrg. 9, p. 15-19. |
Remco Ekkers, Een vanger van momenten. In: Poëziekrant, nr. 4, juli-augustus 2004, jrg. 28, p. 83-84. |
T. van Deel, ‘Geiten, geiten komen jullie?’. ‘Varkensroze ansichten’ van Mustafa Stitou. In: Ons Erfdeel, nr. 4, september 2004, jrg. 47, p. 605-607. |
Jos Joosten en Thomas Vaessens, Het zingen gaat verder. Over ‘Varkensroze ansichten’ van Mustafa Stitou. In: Koen Hilberdink en Jos Joosten (red.), Jan Campert-prijzen 2004, Nijmegen 2004, p. 48-73. |
Bertram Mourits, Writing in and/or for the here and now: the postmodern implications of context-bound poetry. In: Thomas F. Shannon, Johan P. Snapper (ed.), Janus at the millennium, Perspectives on time in the culture of the Netherlands, Dallas 2004, p. 65-73. |
| |
| |
Odile Heynders, Autobiografisch schrijven in recente dichtbundels. Strategieën van expliciete zelfreferentie en ontkenning. In: Tydskrif vir Nederland en Afrikaans, nr. 2, december 2005, jrg. 12, p. 159-169. |
Hans Groenewegen, Geboren uit het Nederlands. In: Hans Groenewegen, Overvloed. Kritieken en kronieken over poëzie, Nijmegen 2005, p. 179-189. |
Jos Joosten en Thomas Vaessens, Identiteit, evolutie en engagement, Moderniteitskritiek in de poëzie van Mustafa Stitou. In: Nederlandse Letterkunde, nr. 2, juli 2005, jrg. 10, p. 129-154. |
Dossier over Mustafa Stitou op de website van de Koninklijke Bibliotheek: Dichter op het scherm. Op: http://www.kb.nl/dichters/stitou/stitou-01.html; over ‘Varkensroze ansichten’: http://www.kb.nl/dichters/stitou/stitou-04.html |
lexicon van literaire werken 88
september 2010
|
|