| |
| |
| |
F. Springer
Teheran, een zwanezang
door Nora van Laar
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
F. Springer (pseudoniem van Carel Jan Schneider, * 15 januari 1932 te Batavia) schreef zijn roman Teheran, een zwanezang tussen 1985 en 1991 in Straatsburg, Berlijn en Scheveningen. De eerste druk verscheen in 1991 bij uitgeverij Querido. Deze druk was gebonden, terwijl de tweede druk die datzelfde jaar uitkwam, een paperback was. De derde druk werd in 1994 als Salamander op de markt gebracht, net zoals de vierde druk uit 1995. De vijfde druk kwam in 1996 uit als Singelpocket, opnieuw uitgebracht in 1999. In 2001 werd de roman opgenomen in het bij Querido samengebrachte Verzameld werk. Ten slotte volgde er in 2005 de zevende druk, nu weer apart uitgegeven.
De voorkant van de eerste twee drukken wordt gesierd door een pauw met gespreide staart, een referentie aan de pauwentroon van de sjah. Voor de Salamander-uitgaves is alleen het uiteinde van een pauwenveer gebruikt, terwijl op de Singel-pockets de hele vogel weer te zien is, alleen zijn deze keer de ogen in de staart vervangen door mensenogen. In het Verzameld werk kent de roman uiteraard geen eigen omslag, maar op het kaft van de laatste druk keert de afbeelding van de pauw terug, nu weer zonder gemanipuleerde verentooi.
Teheran, een zwanezang kent geen hoofdstukindeling, maar wordt regelmatig onderbroken door witregels. Deze witregels luiden een scènewisseling of een tijdsprong in en heel soms, in het begin van het verhaal, een flashback. Grotere episoden worden aangekondigd door witregels met drie sterretjes erin.
| |
Inhoud
De ik-verteller, een Nederlander die onder het pseudoniem Toby Harrison de populaire geschiedenisreeks Toby Harrison's Illustrated Mirror of History & Culture bijeenschrijft, wacht op het vliegveld van Londen op zijn in Zwitserland wonende jeugdvriend Alfred. Beiden moeten naar Brussel, Harrison ter
| |
| |
voorbereiding van zijn boekje over Leopold II, Alfred om in zijn hoedanigheid van accountant de boeken van een grote firma te controleren. Zoals gewoonlijk begroeten zij elkaar met een fantasietje over Yvonne, een meisje op wie Alfred als jongen tevergeefs verliefd was.
Harrison leerde het schrijversvak van ene Piet Hamming, specialist in het opstellen van bedelbrieven namens allerhande verenigingen om vervolgens het opgehaalde geld in eigen zak te steken. Nadat de man zich toegelegd had op ghostwriting, liet hij dit dagelijkse werk aan Harrison over. Na Hammings dood laat de verteller het werk echter versloffen tot hij via een advertentie voor Trevor Bailey, eigenaar van Telemachus Publications in Londen, kan gaan werken. Deze verzint de schuilnaam Toby Harrison.
In Brussel ontvangt Harrison via Baily een brief afkomstig uit Iran, ondertekend door Manuchehr Mazandi, de eerste secretaris van de sjah, met het verzoek een biografie over Reza Sjah de Grote en diens geslacht, de Pahlavi-dynastie, te schrijven. Meteen keert Harrison naar Londen terug om daarna op 6 augustus naar Teheran te vertrekken.
In Teheran brengt Mazandi Harrison naar het Hiltonhotel, waar de schrijver bij het zwembad kennismaakt met Parviz van Crown Travel Agency, die hem het gezelschap van een paar wat bijverdienende stewardessen aanbiedt. Maar Harrison houdt de man en zijn diensten af.
De volgende dagen leest de schrijver zich in op het hem beschikbaar gestelde kantoor, waarbij hij zorgvuldig alle informatie die de sjah niet zal welgevallen, wegfiltert. Ook leest hij The Adventures of Hadji Baba of Isfahan (1824) van de Engelsman James Morier, hem geschonken door Bailey die meent dat in deze roman de volgens hem zeer stomme Perzen levensecht worden neergezet. Maar tijdens zijn werk dwalen Harrisons gedachten regelmatig af naar Kora, zijn vroegere vriendin die hem al enige tijd geleden heeft verlaten. Dat gaat echter over wanneer hij verliefd wordt op zijn persoonlijk secretaresse, de mooie en intelligente Pat(ricia) Jahanbari.
Op zijn tweede zondagavond in Teheran ziet Harrison zowaar Alfred in de hotelbar, die ook voor werk blijkt te zijn gekomen. Op kantoor waarschuwt Mazandi hem niet te letten op de geruchten over de wankelende troon van de sjah. Maar de schrijver merkt, onder andere aan stakingen en rellen, dat er wel degelijk meer aan de hand is. De tegenstander van de sjah is ook algemeen bekend: ‘de gevreesde, onkwetsbare redder van de islam, wiens naam men nauwelijks hardop in het openbaar durfde uitspreken en die zetelde in de stad Najaf in Irak...’.
| |
| |
Dan krijgt Harrison inspiratie en schrijft hij het hoofdstuk ‘Gustav Mahler in Tabriz’, een sfeerstukje verzekert hij Pat, dat dus niet op waarheid gebaseerd hoeft te zijn. Daarna begint hij aan een dergelijk hoofdstuk over Shakespeare.
Het weekend erop gaat Harrison met Pat mee naar haar vader, een arts die in Isfahan woont. Maar terwijl hij voor het Hiltonhotel op haar wacht om op weg te gaan, wordt hij op de borst getroffen door een steen. Pat denkt dat dit een voorteken is van de dingen die gaan komen.
In Isfahan behandelt meneer Jahanbari Harrisons wond. De schrijver wuift zijn bezigheden weg: ‘Populair boekje over de Pahlavi's voor een slecht geïnformeerd publiek.’ Hij schrijft dus niet over de huidige situatie en is naar Isfahan gekomen om zich te laten inspireren door Hadji Baba. Ook Pats vader denkt dat de islamitische leider zal winnen en voorspelt een bloedbad.
Terug in Teheran bericht de BBC over bloedige rellen. In de hoteltuin nodigt een Nederlandse zakenman Alfred en Harrison uit voor de jaarlijkse rijsttafel die de Nederlandse kolonie in Teheran houdt. De aanwezigen spreken over de politieke ontwikkelingen, maar ook over Teun en Mary, die een overspelige liefdesverhouding hebben.
De tijd erna werkt Harrison gestaag door, vooral echter om zo lang mogelijk bij Pat te zijn. De geestelijke uit Najaf woont nu in Parijs en de Amerikanen laten doorschemeren dat de sjah beter een poosje op vakantie kan gaan in het buitenland. Alfred moet voor een week terug naar Zürich. Harrison gaat met Pat mee naar haar zus en zwager, Alice en Farhad, die melden naar Californië te vertrekken.
Alfred keert terug, met een vliegtuigticket Teheran-Zürich voor Pat op zak. Maar Harrison zegt niets met de vrouw te hebben en dat zij waarschijnlijk niet wil vertrekken. De volgende dag dicteert hij zijn secretaresse een volgend stuk van zijn boek, dat steeds fantastischer wordt. Hij eindigt met een liefdesverklaring aan haar, maar zij noemt hem een ‘big fool’ en ‘sweet Toby, foolish Toby’. De sjah wil Harrison persoonlijk ontmoeten.
Harrison belt de Nederlandse consul, Bill Turfjager, om te vragen hoe hij Pat het land uit kan krijgen, mocht het ooit zover komen. Pat zelf schrikt van de uitnodiging door de sjah. Ze kan niet begrijpen dat de keizer onder de huidige alarmerende omstandigheden bezig is met zoiets futiels als zijn familiegeschiedenis! Naarmate de dag van de audiëntie nadert, wordt Harrison steeds zenuwachtiger: hij is bang ontmaskerd en geexecuteerd te worden. Maar de sjah toont zich uiteindelijk zeer tevreden en nodigt de schrijver uit in januari terug te komen.
| |
| |
Harrison gaat weer aan de slag. Wat zijn liefdesverklaring betreft, houdt Pat zich op de vlakte. Hij geeft haar Alfreds vliegtuigticket. Alfred zelf vertrekt definitief naar Zwitserland. Steeds meer leunt Harrison op Hadji Baba, van wie hij nu letterlijk grappen pikt.
Turfjagers vrouw verlaat het land en Harrison trekt bij de consul in. Doordat de toestand buiten verergert, blijven ze veel thuis. Vanaf het balkon voederen ze elke avond de verwilderde huisdieren van gevluchte buurtbewoners, die zich in en rond het lege zwembad hebben verzameld. Turfjager hoopt dat Harrison ook de échte gebeurtenissen in een boek verwerkt - ‘het boek achter Aries boek’ - waarbij Arie verwijst naar Arie van der Meer, de bijnaam die de Nederlanders onderling voor de sjah gebruiken. Nog maar zelden komt Harrison op kantoor en Pat ziet hij dus ook maar weinig. Wanneer hij thuis het werk van de laatste weken herleest, beseft hij wat een clichématige rommel hij heeft geproduceerd. Bovendoen is zijn tekst eerder een liefdesverklaring aan Pat dan een biografie van de sjah.
Turfjager organiseert een kerstfeest voor de Nederlanders en zijn collega's, dat meteen als afscheidsfeest kan dienen. Ook Pat wordt uitgenodigd. Vanwege de avondklok zullen de gasten tot de volgende ochtend blijven. Teun en Mary zijn er, voor het laatst samen. Pat brengt de verdere nacht bij Harrison op zijn kamer door.
Oudjaar viert Harrison alleen met Turfjager. Pat belt vanuit Isfahan; ze kan niet zeggen wanneer Harrison haar weer zal zien.
De moeder van de sjah vliegt naar Los Angeles. De BBC meldt lynchpartijen en plunderingen. Harrison werkt aan de laatste hoofdstukken van zijn boek, dat nu wel heel erg onwaarschijnlijk wordt, maar hij vreest de kritiek van de keizer niet meer. Op 5 januari meldt hij zich toch maar weer op kantoor. Pat is er niet meer en een nieuwe secretaresse staat hem bij.
Op 12 januari gaat de schrijver naar het paleis om het volledige manuscript aan te bieden, maar daar vindt hij de werkkamer van de keizer leeg. Brutaal loopt hij naar binnen en legt zijn tekst op het bureau. Kort erop blijkt de sjah op vakantie naar Egypte te zijn gegaan. Tevergeefs zoekt Harrison Pat. In het huis van Alice meldt de tuinman dat Harrisons vroegere secretaresse nu een chador draagt.
Weer thuis troont Turfjager Harrison mee naar Teun, over wie hij ongerust is. De man blijkt zelfmoord te hebben gepleegd. Het lukt de consul Teuns lijk in een vliegtuig naar Nederland te krijgen.
| |
| |
Op 1 februari landt ayatollah Khomeini op het vliegveld van Teheran. Een uitzinnige menigte verwelkomt hem. De revolutionaire strijders treden nu steeds brutaler op, met name tegen westerlingen, maar Turfjager weet hen naar zijn hand te zetten door te benadrukken dat Nederland achter de Islamitische Revolutie staat.
Dan belt Pat toch nog een keer. Ze vertelt Harrison dat ze in Iran wil blijven om zich als verpleegster verdienstelijk te maken en verzoekt hem dringend het land te verlaten. Harrison zinkt weg in liefdesverdriet. Hoe moet hij zonder Pat verder? En hoe krijgt hij zonder haar ooit nog een letter op papier? Turfjager zal voor Harrison een ticket op de kop tikken voor het eerste vliegtuig dat vertrekt.
In de stad worden vele burgers vermoord, onder wie de Iraniër Purdani. Zijn Nederlandse vrouw met haar pasgeboren zoontje Ali wil daarna terug naar Nederland. Maar mensen met de Iraanse nationaliteit mogen niet zomaar het land uit en Turfjager regelt valse papieren. Voortaan heet het gezin Schillebeeks. Het zal de twintigste in hetzelfde vliegtuig naar Frankfurt vertrekken als Harrison.
Op het vliegveld loopt Turfjager stuk op een hoge officier die aan de donkere huidskleur van de baby ontdekt dat het kind geen Nederlander is. Maar dan mengt een nog hogere militair zich in de oploop. Het blijkt Parviz te zijn die, bang voor onthulling van zijn wufte verleden, Harrison paait door te wijzen op diens voorbeeldige afwijzing van de hem aangeboden stewardessen. In ruil voor stilzwijgen loodst de man de auteur en de familie Schillebeeks het vliegtuig in.
Via Frankfurt reist Harrison door naar Londen om Bailey de laatste hoofdstukken van zijn manuscript te overhandigen. Maar de uitgever vindt de tekst waardeloos en weigert die uit te geven.
Dan krijgt Harrison via Bailey een boodschap van Alfred dat Jahanbari in Zürich zal aankomen. De schrijver haast zich naar Zwitserland, maar daar blijkt het niet om Pat te gaan maar om haar vader. De dochter heeft de oude man Alfreds vliegtuigticket gegeven.
Weer terug in Londen, waar Harrison op 6 april naar is teruggevlogen, blijkt Bailey geen gebruik meer te willen maken van Harrisons diensten. Harrison schrijft nog wat brieven naar Isfahan en Teheran, maar krijgt nooit antwoord.
| |
| |
| |
Interpretatie
Thematiek
Meteen in de eerste alinea's van Teheran, een zwanezang wordt een belangrijk thema ingezet, dat van de onbereikbare geliefde. Als jongens kenden Toby Harrison en zijn vriend Alfred ene Yvonne, die voor Alfred buiten bereik is gebleven. En hoewel de laatste intussen gelukkig getrouwd is met een Zwitserse, blijft Yvonne een rol spelen in het begroetingsritueel dat de vrienden opvoeren telkens wanneer ze elkaar ontmoeten.
Dit thema breidt zich later uit naar Harrison zelf. Een paar jaar geleden is hij in de steek gelaten door ene Kora, en in Teheran wordt hij hopeloos verliefd op zijn secretaresse Pat Jahanbari, die uiteindelijk misschien niet helemaal ongevoelig tegenover hem staat, maar kiest voor een leven als verpleegster in het nieuwe islamitische Iran. In kleinere setting komt het thema terug bij het liefdespaar Teun en Mary, door de Nederlandse gemeenschap Tristan en Isolde genoemd, die samen geen toekomst hebben omdat beiden getrouwd zijn met een ander. En dan is er nog de verwijzing naar de film Waterloo Bridge (1940) waarin de gelieven, gespeeld door Vivien Leigh en Robert Taylor, elkaar door allerlei misverstanden vele jaren mislopen.
Het liefdespaar uit de film is verzonnen, evenals de Yvonne uit het begroetingsritueel, die niet veel meer te maken zal hebben met de vrouw die ze in werkelijkheid is. De figuren zijn onderdeel van een tweede thema dat onder meer te maken heeft met schuilnamen.
In het klein vallen hier mevrouw Purdani en haar zoontje Ali onder die als de familie Schillebeeks Iran verlaten. En ook de aanduiding door de Nederlandse gemeenschap van de sjah als Arie van der Meer en de tot zijn aankomst in Teheran uitsluitend met algemene bewoordingen omschreven ayatollah Khomeini zijn hier op hun plaats. Maar de opvallendste schuilnaam is natuurlijk Toby Harrison, een nom de plume die de auteur ook in het dagelijks leven gebruikt. Zijn werkelijke naam is alleen bekend aan jeugdvriend Alfred, en later ook aan Turfjager.
Het pseudoniem Toby Harrison is ontsproten aan het brein van uitgever Trevor Bailey, die de Nederlandse achternaam van zijn auteur voor zijn Engelse publiek onuitsprekelijk vindt. Maar de omdoping is meer dan het verzinnen van een pseudoniem. Wanneer Bailey weigert Harrison nog langer uit te geven, zegt de laatste over zijn uitgever: ‘Hij had “Toby Harrison” uit het niets geschapen en kon hem ook weer in het niets doen verdwijnen.’ Harrison is hiermee de creatie van een ander.
| |
| |
Gevolg van dit alles is dat geen personage, inclusief de verteller zelf, weet wie Harrison werkelijk is. Pat vraagt het een keer: ‘Wie ben jij, Toby? [...] Zeg mij wie je werkelijk bent.’ Harrison weet zo gauw niet wat te zeggen: ‘Het liefst had ik mij grappig van de zaak afgemaakt door te zeggen dat ik de schim van Piet Hamming was, [...].’ En wanneer Pat het even later opnieuw vraagt, is de reactie: ‘Ik begon iets te hakkelen over de onmogelijkheid om jezelf te kennen. Geen mens kon in vier woorden verklaren wie hij werkelijk was [...].’ Alleen tegen Turfjager laat de schrijver iets los: ‘Geen broers, geen zusters, Engelse moeder in de oorlog gestorven, Haagse vader drie jaar geleden, na gelukkig tweede huwelijk, geen contact met zijn weduwe, een zekere Kora verliet mij zonder nauwkeurige opgave van redenen, waarschijnlijk uit minachting. Niemand maakt zich dus, voorzover bekend, ongerust over mijn lot.’
Door zich ‘de schim van Piet Hamming’ te noemen, wijst Harrison erop dat hij alleen kan bestaan door middel van imitatie. Succesvol ghostwriter (!) Hamming is hem tot voorbeeld geweest; van hém leerde Harrison het schrijversvak, de opgeblazen stijl incluis, en van hém nam hij gedrag en manier van kleden, en uiteindelijk zelfs diens kantoor en woning over. En van hém leerde hij, als van Bailey, dat mystificatie de mystiek van het schrijverschap in stand houdt.
| |
Thematiek / vertelsituatie
Ook de vertelsituatie van de personagegebonden ik-verteller draagt aan de anonimiteit bij. En dan gaat het niet zozeer om Harrison, van wie de lezer trouwens - juist door dat perspectief - redelijk veel te weten komt. Het gaat dan om de andere figuren die alleen door de ogen van de verteller gepresenteerd worden, waardoor hún denkwereld afgesloten blijft. Zo blijft bijvoorbeeld Pat, die nauwelijks haar emoties toont en pas na langere tijd iets over zichzelf loslaat, lang een raadsel. Daarbij komt dat het perspectief onbetrouwbaar is, omdat de lezer weet dat Harrison regelmatig fantaseert. En wie zo doorredeneert, beseft dat het eigenlijk niet is na te gaan welke figuur of gebeurtenis op feiten berust en welke niet.
| |
Thematiek / Opbouw
Ook nu weer wordt het thema van de imitatie verder uitgewerkt. Zo weet Harrison het kantoorpersoneel op de kast te jagen door het als Mazandi af te blaffen. En ook Turfjager, met zijn joviale manieren en studentikoos-brallerige, vaak archaïsche spreekwijze, dient hem als voorbeeld.
In het laatste geval loopt de imitatie ongemerkt over in identificatie. Op het vliegveld van Teheran neemt Harrison de rol van de consul over en loodst hij Ali en zijn moeder het land uit. Van een man zonder gezicht wordt hij een werkelijke persoon met een eigen karakter.
Kort erop vindt er opnieuw een dergelijke identificatie plaats,
| |
| |
wanneer Harrison achterblijft zonder zijn geliefde Pat, die op haar beurt juist anoniem is geworden door te verdwijnen onder een chador. Op het vliegveld van Zürich beseft Harrison de vrouw voorgoed kwijt te zijn. In feite is hier sprake van een gelijksoortige situatie als aan het begin van de roman, wanneer Alfred op Heathrow aan zijn onbereikbare geliefde Yvonne refereert; Harrison wordt (als) Alfred. Door deze twee scènes sluit het eind van de roman aan op het begin en ontstaat er een cirkelstructuur in het verhaal, dat overigens vrijwel chronologisch wordt verteld.
| |
Thematiek
Ook bij de identificatie vindt trouwens weer de uitwerking in bijkomstige situaties plaats. Meest treffend is de vergelijking van Alfred met Marlon Brando vanwege hun schorre stemmen. Verder gaat het wanneer de eerste direct met ‘sweet Godfather’ wordt aangesproken.
Gevolg van de imitatie/identificatie is dat er leiders zijn en volgelingen. Natuurlijk springt het meest in het oog de verhouding van Harrison tot zijn leermeesters Hamming en Bailey, de laatste door hem zelfs ‘Mister Telemachus, Trevor Bailey, mijn schepper en meester’ genoemd. Maar op zijn beurt heeft Harrison óók zijn adepten. Parviz bijvoorbeeld die, bekeerd van pooier tot kuis aanhanger van de ayatollah, de schrijver als voorbeeld neemt, omdat die aan het zwembad in het Hiltonhotel consequent de aangeboden diensten van zijn stewardessen weigerde. En dan zijn er de andere Telemachus-auteurs, die ter inspiratie Harrisons werk lezen.
Alles bij elkaar is de opmerking aan het eind van het verhaal van Alfreds vrouw - ‘Illusie - wat is het leven zonder illusie’ - van toepassing op de gehele roman. In feite leven velen in een schijnwerkelijkheid, niet alleen door imitatie van anderen en het gebruik van schuilnamen, maar ook omdat men de feiten niet onder ogen wil zien. De sjah valt hier natuurlijk op, met zijn weigering zijn naderend einde als heerser te erkennen. En ook Harrison, die hierin meegaat, niet alleen omdat de sjah nu eenmaal zijn opdrachtgever is, maar vooral omdat hij zo langer in Pats nabijheid kan zijn.
Hiermee is het thema van imitatie nog niet helemaal besproken. Ook boeken worden geïmiteerd, zo niet overgeschreven. Op deze manier komt Harrison aan zijn stof; al bij zijn eerste tekst voor Telemachus laat hij zich inspireren door een brochure over Ludwig van Beieren. Maar hier zijn vooral de verwijzingen naar de schelmenroman The Adventures of Hadji Baba of Isfahan van James Morier op hun plaats. In deze roman worden de lotgevallen beschreven van de Pers Hadji Baba, die zich in leven weet te houden dankzij list en bedrog. Harrison neemt het boek als voorbeeld voor zijn tekst over de
| |
| |
keizerlijke familie. En ook hier gaat imitatie over in identificatie. Harrison zelf is (als) Hadji Baba, wanneer hij zich door het leven bluft. En ook Springer kan hier genoemd worden, net als Morier diplomaat in Teheran en net als Morier schrijver; en nu heeft hij ook nog eens de oude schelmenroman bij zijn eigen werk gebruikt.
Naast bovengenoemde thema's komt in Teheran, een zwanezang nóg een belangrijk thema aan bod: dat van het schrijven, hier vooral van geschiedenis. Een groot deel van Springers roman gaat over het creatieve proces van het schrijven van een biografie: het inlezen, schema's en eerste opzetten maken en het uiteindelijke schrijven.
Maar Harrison is niet iemand die zich aan de feiten houdt; heel gemakkelijk laat hij immers zijn fantasie gaan. Tegen Alfred, die zijn vriend in een van de deeltjes van de Toby Harrison's Illustrated Mirror of History & Culture op een onzinnige fout heeft betrapt, zegt hij: ‘Geeft niks, Alfred, je kent mijn handelsmerk. Ik besprenkel bekende historische feiten met een fantasierijk lawaaisausje. Die bekende boekjes zijn niet voor slimme Zwitserse klokkenmakertjes bedoeld. Ik schrijf voor nitwits. Populair en geïllustreerd. Niets zo gemakkelijk als geschiedschrijving.’ De opmerking is typerend voor de manier waarop Harrison over zichzelf denkt: hij is een pulpschrijver, die zo makkelijk mogelijk zijn geld wil verdienen.
Maar Harrisons omschrijving van zijn werk wordt niet alleen gebruikt om de auteur zelf te definiëren, ze slaat ook op een algemene opinie over geschiedschrijven. In Teheran, een zwanezang nemen journalisten en diplomaten zonder te controleren informatie over; zij geloven een bron eenvoudigweg omdat die hen uitkomt. Harrison, die zijn bij toeval opgedane kennis slim inzet om zich op te blazen, is zo'n geschikte nieuwsbron: hij heeft autoriteit vanwege zijn audiëntie bij de sjah, en zijn mededeling dat alles goed gaat en er geen omwenteling op til is, wordt dan ook grif overgenomen.
Bovendien weet de Nederlandse consul Turfjager dat ooggetuigenverslagen altijd incompleet zijn; niet voor niets beklaagt hij zich erover dat de verslagen uit geschiedenisboeken nooit overeenkomen met zijn eigen wederwaardigheden als diplomaat in de brandhaarden van de wereld. Toch vraagt hij Harrison om naast diens fantastische biografie van de Pahlavi's, ook de wérkelijke situatie in Teheran te beschrijven. En hij weet het al: ‘Wat mij betreft hoef je het met de exacte feiten niet zo nauw te nemen, je kunt gerust allerlei sappige bijkomstigheden uit je duim zuigen, ik zal je daar niet over lastigvallen want volgens mij bestaat geschiedschrijving voor vijfenzeventig procent uit bij knappend haardvuur opgetekende indianenverhalen.’
| |
| |
| |
Thematiek / Vertelsituatie
Op dit punt is het aantrekkelijk de fantasie te laten gaan. Is het verhaal dat de lezer voor zich heeft soms Harrisons invulling van bovenbeschreven verzoek? In dat geval heeft de lezer twéé verhalen in één voor zich: dat van Harrison in Teheran om het leven van de sjah te beschrijven - of beter: naar diens smaak te verzinnen -, en dat van Harrison die de werkelijke situatie in de stad beschrijft vlak voor en tijdens de Islamistische Revolutie van 1978-1979. Daarmee is Harrison niet alleen de ik-verteller in het verhaal, maar zou hij er ook de schrijver van zijn. Het idee dat het hier om meer gaat dan de pulptekst die de auteur normaal produceert, wordt benadrukt door de aanwezigheid van Aantekeningen die, wegens vermelding van onder andere gebruikte literatuur en verdere levensloop van de personages, het geheel een serieuzer cachet geven.
| |
Titel
Het sluit aan bij de titel dat Teheran, een zwanezang ook de beschrijving is van de ondergang van het op het Westen georienteerde Perzië van de keizer ten behoeve van de - in westerse ogen - middeleeuwse maatschappij van de sjiitische moslims onder leiding van de ayatollah Khomeini. De tekst beschrijft de zwanenzang van de sjah en diens moderne rijk, dat in de titel symbolisch alleen met de naam van de hoofdstad wordt aangeduid.
En ook Harrisons carrière is ten einde: nadat Pat hem heeft verlaten, kan hij zich niet voorstellen dat hij ooit nog een letter op papier zal krijgen. Bailey bevestigt dit einde door Harrisons boeken niet meer uit te geven. Maar de mogelijkheid dat Harrison de schrijver is van het verhaal over de omwenteling in Iran, kan erop duiden dat de auteur alleen als pulpschrijver mag worden afgeschreven en een nieuwe, serieuzere, carrière is begonnen.
Het begrip zwanenzang wordt nog eens benadrukt door de koren die de opstandelingen scanderen en die misschien mogen worden vergeleken met het zangerige geluid dat zwanen volgens de mythe vlak voor hun dood aanheffen. Ook de regelmatige verwijzingen naar popsongs als Suicide is Painless uit de film Mash (1970) van Robert Altman en Fool on the Hill van Lennon en McCartney vallen binnen dit kader.
Altmans film gaat over de waanzin van de oorlog in Vietnam, al is de hele situatie naar Korea verplaatst. Het bijbehorende liedje past in Springers roman binnen de vele referenties aan de grote wereldbranden, die met name Turfjager als diplomaat van dichtbij heeft meegemaakt.
Wat Fool on the Hill betreft, valt het woord ‘fool’ om te beginnen al op in het motto: ‘Fools! Your Reward is neither Here nor There!’ (Rubáiyát XXIV), een citaat van de Perzische kwatrijnendichter Omar Khayyam (1048-1131). Het lijkt van
| |
| |
toepassing op de handelwijze van zowel Harrison als Bill Turfjager, beiden mannen die niet uit zijn op een directe beloning - al zullen geen van beiden zichzelf vergeten! -, maar toch op de juiste momenten de handen uit de mouwen steken. In de tekst zelf wordt het woord bijna uitsluitend gebruikt met betrekking tot Harrison en de sjah, die in een paleis op een heuvel woont. Beiden gedragen zich in hun ontkenning van de werkelijkheid inderdaad als een ‘fool’, net zoals die ‘fool’ in het Beatles-liedje die als geïsoleerd individu niet in contact staat met de werkelijkheid. Door Harrison en de sjah beiden ‘fool’ te noemen, worden zij trouwens weer aan elkaar gelijkgesteld.
Een geheel ander motief, maar evenzeer gebruikt om de toestand in Teheran te schetsen, is het zwembad. Aanvankelijk is het een symbool voor (westerse) decadentie, in de tuinen van de rijken oorden van nietsdoen, bij het Hiltonhotel zelfs pleisterplaats van zich prostituerende stewardessen. Samen met het verdwijnen van het rijk van de sjah verandert deze heerlijke plek bij Turfjager in een smerige voederplaats voor verwilderde huisdieren, achtergelaten door hun baasjes die naar het buitenland zijn vertrokken.
Maar het zwembad blijft Harrison ook in een andere vorm bij: in gedachte ziet hij Pat telkens weer in het zwembad van haar vader in Isfahan duiken. De laatste zin van het verhaal is hieraan gewijd en sluit aan op de opmerking van Alfreds vrouw over dat alles illusie is: ‘Maansikkel boven Isfahan, pauwen, lelies, onbeweeglijke nimf weerspiegeld in rimpelloos water.’ Door te refereren aan de pauwen in Jahanbari's tuin krijgen de vogels op de omslagen extra betekenis.
| |
Genre
Het literaire motto, in combinatie met de mogelijkheid dat de tekst die Harrison vertelt meer is dan alleen het relaas van een pulpschrijver, toont aan dat de kwalificatie van Teheran, een zwanezang als louter schelmenroman onvoldoende is. Het is ook een liefdesroman en zeker ook een ontwikkelingsroman waarin een onbetekenende, inhoudsloze figuur evolueert naar een werkelijk individu. De joviale, jongensboekachtige stijl is daarbij misschien wel bewust gekozen: in het geval dat Harrison ook de auteur van de tekst zou zijn, hanteert hij mogelijk nog steeds de stijl die hij als schrijver van een lichter genre nog gewend is. Daarnaast wordt die stijl bepaald door het thema van de imitatie: ook zijn bewoordingen kiest Harrison naar het voorbeeld van opscheppers als Hamming en Turfjager, maar ook die van de hielenlikkende Iraanse ambtenaren. Tegelijkertijd wordt Springers stijl gekenmerkt door een droog soort humor, en vooral door ironie die de ik-verteller lijkt te gebruiken als overlevingsstrategie.
| |
| |
| |
Context
Hoewel Teheran, een zwanezang veel langer en wijdlopiger is dan Springers overige werk, past het qua thematiek naadloos in zijn oeuvre.
Om weer te beginnen met de onbereikbare geliefde. Tabee, New York (1974) is hier misschien wel het sprekendste voorbeeld van met als hoofdpersonage ik-verteller Rudy voor wie zijn jeugdliefde buiten bereik blijft. Later, in Bougainville (1981) en Quissama (1985), is de verteller louter toeschouwer van de onmogelijke liefdes van anderen. Hij wordt hiermee een buitenstaander, een positie die in Springers werk nog eens benadrukt wordt door de functies van de hoofdpersonen, vaak diplomaten - als Springer zelf - of zakenlui in het buitenland, geen van allen deel uitmakend van de cultuur waarin zij verkeren. Harrison en Turfjager passen prima binnen dit gezelschap. Bovendien kunnen zij zich aansluiten bij de vele vriendenparen die Springer in zijn werk opvoert.
Veel van de personages hebben bovendien een Indische achtergrond - weer als Springer zelf -, waardoor ze verschillen van hun landgenoten. In Teheran, een zwanezang is Alfred zo'n figuur. En de Nederlanders laten zich zelfs in Iran de rijsttafel nog steeds smaken! Binnen Springers oeuvre is het gegeven van de Indische afkomst waarschijnlijk het meest uitgewerkt in Bandoeng-Bandung (1993).
Een ander bekend type uit het werk van Springer is de patser, hier vertegenwoordigd door Bill Turfjager. De consul kan zich, om zomaar een voorbeeld te noemen, heel goed meten met een bestuursambtenaar als Voerman uit ‘Zaken overzee’ uit de gelijknamige verhalenbundel uit 1977, al is de laatste een stuk onsympathieker.
En dan zijn er nog de verzonnen figuren. Wanneer Bailey Toby Harrison als zijn creatie neerzet, dringen zich onmiddellijk de slotzinnen van Quissama op. Hier noteert ik-verteller Charles Enders zijn wederwaardigheden met zijn vriend King Velderman: ‘Ik schreef. Steeds sneller schreef ik, want alles moest worden vastgelegd voordat iemand binnenkwam om te beweren dat Pauline, King Velderman en ikzelf nooit hadden bestaan.’ Dit citaat is trouwens meteen een mooi voorbeeld van de thematisering van het schrijverschap in Springers boeken.
Springer wordt als verteller pur sang nogal eens in de Angelsaksische traditie geplaatst met F. Scott Fitzgerald als zijn grote voorbeeld. In Teheran, een zwanezang tonen Harrison en Turfjager zich bewonderaars van W. Somerset Maugham en Graham Greene. Aardig is dat deze auteurs beiden spionagewerk verrichtten voor de Britse geheime dienst. Harrison doet niet voor deze collega's onder wanneer zowel Turfjager als Mazandi
| |
| |
hem vragen oren en ogen open te houden!
Maar naast de verwijzing naar de Engelse letterkunde mogen we een link naar Willem Elsschot niet over het hoofd zien. Hamming verwijst direct naar deze auteur wanneer hij een gedenkboek laat zien dat hij als ghostwriter heeft gefabriceerd: ‘Éh... voilà, Willem Elsschot is er niets bij.’ Met zijn fraaie brochures die geen ander doel hebben het publiek geld uit de broekzak te kloppen, is Piet Hamming inderdaad (als) Boorman uit Lijmen/Het Been, die met zijn Algemeen Wereldtijdschrift op gelijksoortige wijze te werk gaat. En daarmee wordt Harrison (als) Boormans compagnon Laarmans.
| |
Waarderingsgeschiedenis
Over het algemeen werd Teheran, een zwanezang niet al te best ontvangen. Negatief oordelende recensenten storen zich vooral aan de stijl, die hun voorkomt als van een jongensboek of avonturenroman, of vervelen zich bij in hun ogen overbodige verwikkelingen en oppervlakkige personages. Met weemoed verwijzen zij naar Springers eerdere, kortere werk dat suggestiever is en minder uitgeschreven. Twee voorbeelden. In het Nieuwsblad van het Noorden schrijft Peter Blom: ‘Het boek rust op een knullig, binnen het kader van het gegeven volstrekt wezensvreemde constructie en werd verder opgebouwd in een stijl die heen en weer zwenkt tussen die van de keukenmeidenroman en van het ouderwetse jongensboek.’ En ook: ‘Dit omstandig geschreven louteringsproces [Harrisons verandering van slappeling in held] wordt doorspekt met diverse nauwelijks ter zake doende verhalen over Toby Harrisons persoonlijke relaties.’ Reinjan Mulder (NRC Handelsblad) meent: ‘Uit Teheran wordt wat mij betreft ook voor het eerst duidelijk dat Springer de techniek van het romanschrijven niet goed beheerst. Er staan stukken in het boek die maar zo'n beetje in het wilde weg geschreven lijken te zijn, er wordt veel te makkelijk met flash-backs gewerkt, er komen te veel personages in voor die niet interessant zijn, en er wordt veel te veel ruimte uitgetrokken om al hun vaak dodelijke saaie belevenissen uit de doeken te doen.’
Maar tegenover dergelijke negatieve oordelen staan toch ook een paar positieve, en dan meteen zeer enthousiaste reacties. In De Telegraaf reageert I. Sitniakowsky op de afkeurende meningen van collega's: ‘Natuurlijk, smaken verschillen, maar wie Teheran, een zwanezang slechts als een veredeld jongenboek leest, heeft kennelijk geen oog voor de schijnbaar eenvoudige, maar in werkelijkheid geraffineerde compositie, de elegante, fluwelen stijl en Springers grote gevoel voor humor, die een
| |
| |
ondertoon heeft van tragiek en gevoed wordt door ironie en een eeuwige neiging tot relativeren.’ Doris Grootenboer sluit zich in het Algemeen Dagblad hierbij aan: ‘Dat zijn boek qua heldendom en humor eerder op De Katjangs van J.B. Schuil, ja, zelfs op Cissy van Marxvelds Zomerzotheid lijkt dan op een serieuze roman, doordrenkt van politieke analyse, zal een aantal lezers misschien blasfemisch voorkomen. Het zij zo.’ En zij besluit met: ‘Elke bladzij is een lawine van informatie, kleurrijk, geestig, direct, to the point geschreven. Teheran, een zwanezang is buitengewoon spannend, volstrekt ongelikt en pretentieloos opgeschreven, door een zeer intelligent en geestig waarnemer. Het is voor een recensent verrukkelijk zo nu en dan een boek te moeten bespreken, dat je niet schematisch in je werkuren inpast, maar dat je telkens vol verlangen ter hand neemt en schaterend uitleest.’
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
F. Springer, Teheran, een zwanezang. In: Verzameld werk, eerste druk, Amsterdam 2001.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Arjen Schreuder, Gesprek met diplomaatschrijver F. Springer: Of ik word begrepen kan mij niet schelen.’ In: NRC Handelsblad, 2-2-1990. (interview) |
Ben Haveman, Springers koffers staan niet meer gepakt. In: de Volkskrant, 23-2-1990. (interview) |
Dick van Rietschoten, ‘Wat ik in Teheran heb meegemaakt, tart elke beschrijving’. In: Amersfoortse Courant, 14-3-1990. (interview) |
T. van Deel, Straatrumoer en onvervulde liefde. In: Trouw, 24-10-1991. |
Reinjan Mulder, Eerste lange roman van F. Springer: Een avontuur van de pen. In: NRC Handelsblad, 25-10-1991. |
Peter Blom, Een revolutie als welverdiende siësta. In: Nieuwsblad van het Noorden, 1-11-1991. |
Johan Diepstraten, Het feest der verliezers. In: De Stem, 1-11-1991. |
Arnold Heumakers, Volwassen kwajongens: F. Springer en de pulpschrijver van de shah. In: de Volkskrant, 1-11-1991. |
Hans Warren, Een zwanezang in Teheran: F. Springer. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 1-11-1991 en in Utrechts Nieuwsblad, 22-11-1991. |
Doris Grootenboer, Een charlatan in Teheran; Meeslepende en geestige roman van F. Springer. In: Algemeen Dagblad, 28-11-1991. |
Doeschka Meijsing, Pisang goreng in Teheran; Jolig tijdsbeeld van F. Springer. In: Elsevier, 4-1-1992. |
Robert Anker, Springer verdrinkt in zee van ironie. In: Het Parool, 11-1-1992. |
Ton Verbeeten, Grand guignol in Teheran; De forse schelmenroman ‘Teheran, een zwanezang’ van F. Springer. In: De Gelderlander, 15-1-1992. |
I. Sitniakowsky, ‘Teheran, een zwanezang’ miskend meesterwerk van F. Springer. In: De Telegraaf, 22-5-1992. |
Teunis Bunt, Hadji Baba verliefd. In: Dietsche Warande & Belfort, nr. 4, augustus 1992, jrg. 137, pp. 524-526. |
Jeroen Vullings, Recht op een droom. In: Ons Erfdeel, nr. 5, november-december 1992, jrg. 35, pp. 742-743. |
Martijn Jacobs, De bontmantel van F. Springer; Over Springers nieuwste roman ‘Teheran, een zwanezang’. In: Letterlik, nr. 7, december 1992, jrg. 7, pp. 31-39. |
Harry Bekkering, F. Springers ‘Teheran’: meer dan een schelmenroman; Geen ‘metafysische kluifjes’? In: Literatuur, nr. 6, november-december 1993, jrg. 10, pp. 337-344. |
Johan Vandenbroucke, [Recensie]. In: De Morgen, 8-11-1996. |
Marcel Poorthuis, Religie en politiek in Iran. In: Roodkoper, nr. 8, oktober 1998, jrg. 3, pp. 26-27. |
| |
| |
Harry Bekkering, Tijdgebonden achtergrondmuziek? Pop in het werk van F. Springer en A.F.Th. van der Heijden. In: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden, 2002-2003, te vinden via de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (www.dbnl.org). |
lexicon van literaire werken 77
februari 2008
|
|