| |
| |
| |
F. Springer
Quissama. Een relaas
door Ton Brouwers
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
Quissama is de vierde roman van F. Springer, pseudoniem van Carel Jan Schneider (* Batavia 1932). Het boek verscheen in het najaar van 1985 bij uitgeverij Querido te Amsterdam en behoort met voorganger Bougainville (1981) tot de meest gelezen werken van deze auteur.
Na een herdruk in het jaar van verschijning volgden er drie herdrukken in 1986. Drie jaar later verscheen de zesde druk in de Salamanderreeks. De zevende, reguliere herdruk volgde in 1990, de achtste (gebonden) in 1992, de negende als Singel pocket in 1995, de tiende onder de titel Weemoed en Verlangen in 1998 (samen met Bougainville en Bandoeng-Bandung), de elfde als onderdeel van het Verzameld Werk in 2001 en de twaalfde onder de titel Verre paradijzen (samen met Bougainville) in 2004. Daarnaast zijn er licentie-uitgaven van de roman verschenen in de reeks Bulkboeken (nr. 178, 1989, jrg. 17, met interview), Grote Letter Bibliotheek (Baambrugge 1993) en Grote lijsters (Wolters Noordhoff, Groningen 1996).
In eerste uitgave telt het boek inclusief voorwerk 159 bladzijden. Als ondertitel staat op zowel omslag als titelpagina de genreaanduiding ‘een relaas’ vermeld. De tekst wordt voorafgegaan door een motto van de Franse schrijver Romain Gary: ‘Tu ne peux pas aimer une femme, un homme, sans les avoir d'abord inventé.’
Het verhaal is niet opgedeeld in hoofdstukken. Wel dragen witregels bij aan de markering van scènes en episodes, doorgaans om de vier, vijf bladzijden. Het langste fragment zonder witregels, bladzijden 127-148, beschrijft de dramatische apotheose van de roman. De verhaaltekst wordt bovendien een paar keer onderbroken door de opname van een brief van de hoofdpersoon aan het thuisfront.
De roman speelt zich af in het postkoloniale Angola. Tussen 1979 en 1982 woonde de auteur in dit land als zaakgelastigde/ambassadeur van Nederland. Over zijn verblijf heeft hij in een interview gezegd: ‘Als je zit te schrijven in dat soort streken, in Luanda bijvoorbeeld, dan weet je soms niet meer wat waar is of niet! Ik heb daar ook wel avonden zitten praten met collega's,
| |
| |
en aan het eind wist ik niet meer wat nou werkelijkheid of fantasie was. De verhalen die iemand vertelt vermengen zich met je eigen fantasie, waardoor schijn en werkelijkheid door elkaar gaan lopen’ (zie ook onder Context). De roman is vermoedelijk in de periode 1982-1985 tot stand gekomen; Springer was toen werkzaam als diplomaat in Straatsburg.
In 1990 verscheen er een Duitse vertaling van Quissama (bij Suhrkamp, Frankfurt am Main), een jaar later gevolgd door een Franse vertaling (bij Seuil, Parijs). De roman is bovendien beschikbaar in een Bulgaarse vertaling (uit 1997) en een Slowaakse (uit 2003).
| |
Inhoud
Wanneer Charles Enders, werkzaam bij een Nederlandse exportfirma in machines en bedrijfsinstallaties, terugkeert van een missie naar Brazilië, wacht hem meteen een nieuwe taak. In het recent onafhankelijk geworden Angola valt mogelijk veel geld te verdienen. Enders is ervaren, spreekt de taal en mede door zijn succes in Zuid-Amerika is hij de aangewezen man om deze nieuwe markt te verkennen. Al hoeft hij niet meer zo nodig, hij zegt nooit nee, zoals ook zijn vrouw Vicky weet.
Het vliegtuig zit vol westerse zakenlieden die net als Enders een graantje hopen mee te pikken, nu het land na het vertrek van de Portugezen in 1975 opnieuw moet worden opgebouwd. Bij aankomst in Luanda wordt hij achterdochtig bejegend en blijkt het nu communistische Angola grotendeels disfunctioneel. Vanwege een anti-apartheidsconferentie is er geen hotelkamer meer te krijgen en zelfs geen taxi. Tot zijn geluk stuit Enders in de aankomsthal op King Velderman, een Nederlandse handelsagent die al jaren in Luanda woont en hem voorlopig onderdak biedt. In het eerste rapport aan zijn baas op het hoofdkantoor schetst Enders een gunstig beeld van de commerciële mogelijkheden.
Weldra blijkt hij echter meer geïnteresseerd in het levensverhaal van zijn gastheer dan in het leggen van zakelijke contacten. Velderman zit vol smeuïge verhalen en herinneringen over exotische plaatsen en het Luanda van voor de machtswisseling, toen de stad nog fungeerde als het Parijs van westelijk Afrika. Na zijn hbs-opleiding wilde hij weg uit het benauwde Nederland van de jaren vijftig. Jarenlang heeft hij voor een Brits handelskantoor in diverse landen in Azië gewerkt, waar hij ook zijn grote liefde Pauline heeft ontmoet.
| |
| |
Na een paar dagen meldt Enders in zijn tweede rapport aan het thuisfront dat hij meer tijd nodig heeft. Hij verblijft nog altijd bij Velderman, die hem de stad laat zien en veel nuttige contacten heeft. Maar Enders heeft nog amper belangstelling voor zijn werk. Tot diep in de nacht luistert hij ademloos naar Veldermans avontuurlijke verhalen over Angola, zijn kortstondige huwelijk met een Bloemendaalse verpleegster, zijn eerste ontmoeting midden jaren zestig met Pauline, destijds werkzaam op het Franse consulaat in Bombay, en zijn bezoek aan de tempelruïnes van Angkor Vat in Cambodja, waar hij haar na vier jaar zou weerzien. De dag erna beseft Enders dat hij liever uitgebreid de verhalen van zijn gastheer opschrijft dan dat hij verslag doet van zijn werk, laat staan dat hij zich serieus richt op het binnenhalen van orders.
Na bemiddeling door Velderman krijgt Enders toegang tot de Angolese minister van industrie. Dit contact zal zeker tot orders leiden, wat hij ook aan zijn firma rapporteert. Maar in plaats van zich in te zetten voor de zaak luistert Enders liever naar het vervolg van de verhalen over Veldermans leven met Pauline in Frankrijk, waar ze waren gaan wonen om hun spaargeld op te maken. Later haalde een Amerikaanse zakenman hem over verkoopagent in Angola te worden. Daar is hij in 1970 met Pauline naartoe getrokken en sindsdien geniet hij binnen het plaatselijke milieu van expats, diplomaten en zakenlieden ieders respect.
Al na een paar weken zijn Enders en Velderman dikke vrienden. Ze besluiten tot een uitstapje naar Quissama, een nabijgelegen wildpark waar Velderman naartoe pleegt te gaan als hij even genoeg heeft van alles. Het weekend wordt grondig voorbereid. Wanneer Enders te horen krijgt dat hij een belangrijke offerte moet afhandelen, meent hij dat dit ook wel tot na het weekend kan wachten.
De eerste avond in het park vertelt Velderman over de revolutie in november 1975 en hoe hij en Pauline die hebben beleefd, waarna zij kennelijk naar Europa is teruggekeerd. Enders bespeurt die avond een zekere radeloosheid bij zijn vriend. De volgende ochtend gaan zij met gidsen en een paar andere bezoekers van het wildpark in alle vroegte op pad, aanvankelijk zonder resultaat. Velderman raakt van de groep gescheiden en een tijdje later zien ze hem in de verte bij de rivier staan, oog in oog met een kudde olifanten. Kort daarna wordt hij onder de voet gelopen. De ingevlogen hulp komt te laat om hem nog te redden.
Enders neemt het op zich om de zaak af te wikkelen. Dat door zijn afwezigheid de grote Angolese order naar de concurrentie is gegaan, deert hem amper. Hij moet immers eerst alle
| |
| |
gebeurtenissen van de voorbije dagen nog opschrijven. Daarna zou hij wel weer verder zien.
| |
Interpretatie
Thematiek / Personages
Quissama laat zien dat verhalen en verzinsels soms meer houvast bieden dan de ‘werkelijkheid’. Deze thematiek wordt uitgewerkt aan de hand van de hoofdpersonages Charles Enders en King Velderman, beiden gepokt en gemazeld in de internationale handel. Een leven lang zijn zij al actief in politiek instabiele landen in Azië, Afrika of Zuid-Amerika, bezig met de verkoop van handelsproducten, het binnenhalen van orders, het openleggen van markten of het sluiten van deals met dubieuze regeringen. Als vrijbuiters van het naoorlogse kapitalisme zijn zij altijd ver van huis, betrokken bij meer of minder louche handel en alleen nog met het eigen land verbonden door gebrekkige communicatiemiddelen. Verslaafd aan hun buitenissige bestaan kennen zij op zeker moment geen ander leven meer, en zijn zij ook losgeweekt van hun land van herkomst. Hun vervreemding gaat gepaard met eenzaamheid, drankzucht, clichématig machogedrag en het onvermogen om waan en werkelijkheid nog van elkaar te kunnen onderscheiden. Omdat zij de chaotische ‘werkelijkheid’ niet aan kunnen en in het besef van hun vergeefse bestaan, vluchten ze in een verzonnen wereld.
De roman brengt de hiermee verbonden ontgoocheling op dubbele wijze in beeld: in het levensverhaal van Velderman, met vooral aandacht voor zijn verleden en dood, en in het verhaal over Enders' verblijf in het postkoloniale Angola van rond 1980. Het handelen van deze personages suggereert dat zij allebei in meer of mindere mate een crisis doormaken, in het geval van Velderman met fatale gevolgen. Bij hem lijkt gaandeweg de desillusie en vervreemding onomkeerbaar. Zijn tragische dood is het gevolg van naïeve en onnodige roekeloosheid, en heeft om die reden wel wat weg van een verkapte zelfmoord, al blijft dit in het ongewisse. Ook Enders vertoont sinds zijn komst naar Angola echter ongewoon gedrag. Na jaren van loyaliteit en zakelijk succes, lijkt hij ineens lichtzinnig, verzaakt hij zijn plicht jegens zijn bazen en geeft hij zich liever over aan lange avonden met veel sterke drank en de wilde of weemoedige verhalen van zijn gastheer. Hij is enerzijds geneigd diens leven van ‘onvervaarde alleskunner’ te idealiseren en er zich mee te vereenzelvigen (‘Verdomd! Dit moest mijn leven zijn! Diep weggestopt in een onvindbare uithoek van de wereld, iedereen kon doodvallen...’). Maar tegelijk ziet hij hem ook wel
| |
| |
als een ‘ouwelijk, vermoeid, terneergeslagen heertje’. Enders blijft niettemin gegrepen door de verhalen van zijn vriend en vindt houvast in het opschrijven ervan.
Hun verbondenheid wordt ondersteund door het motief van hun geestverwantschap. In hun beleving zijn zij gelijkgezinden, dubbelgangers bijna. Dit blijkt onder meer uit de suggestieve manier waarop diverse malen wordt verwezen naar hun gelijkenis. Tijdens de eerste avond van hun ontmoeting merkt Enders op dat ze dezelfde kleding dragen en zegt Velderman dat ze een ‘tweeling’ zouden kunnen zijn. Hun verwantschap of wederzijdse identificatie komt in diverse situaties aan de orde. Velderman noemt Enders een ‘ouwe tweelingbroer’, of Enders merkt op: ‘Zoals hij daar zat! In eenzelfde short als ik droeg, principes debiterend, die altijd ook de mijne waren geweest!’ Een belangrijk onderscheid is dat Enders vooral luistert en Velderman vooral vertelt. Twee maal laat Velderman overigens doorschemeren dat hij ook graag het ‘epos’ van Enders wil horen. Maar afgezien van een paar algemeenheden krijgt Velderman net als de lezer vrijwel niets over het verleden van Enders te weten.
| |
Titel / Thematiek
Quissama fungeert als het toneel van de ontknoping. Het niet ver van hoofdstad Luanda gelegen wildpark is volgens Velderman het ‘mooiste’ in zuidelijk Afrika, een plek met mystieke waarde. Dat hij daar mogelijk oog in oog met leeuwen of olifanten kon komen te staan, gaf hem altijd weer een bijna ‘religieus’ gevoel: ‘Dan dacht hij na over god en de duivel, over de zinloosheid van onze “ratrace” op aarde en over onze woorden die leeg zijn en onze nietige gedachten.’ Quissama is voor Velderman een retraite, een alternatieve ruimte buiten de tijd, een wereld los van de mens en diens vermeende beschaving. Hij voelde altijd sterke behoefte om erheen te gaan als de benauwenis van zijn huis weer eens te groot werd, hij onder slapeloosheid leed of zich aan alles en iedereen ergerde.
Door zijn tragische lot krijgt het park echter ook de symbolische waarde van land van de dood. Toen Velderman op zijn laatste avond vertelde over het laatste contact met zijn vrouw Pauline, zag Enders dat zijn façade van stoerheid wegviel, en hij bespeurde ook een radeloosheid in diens ogen. In de stilte van de avond, geplaagd door muskieten, bleek Velderman een oude eenzame ontredderde man, die in zijn leven weliswaar alles aan iedereen had verkocht, maar die ook van mening was dat het allemaal vrij zinloos was geweest. Zijn onbezonnen gedrag op de dag erna suggereert het besef bij hem dat hij niks meer te verliezen had en ook niet meer in zijn eigen illusies kon vluchten. Ook Enders stelt in Quissama de vraag naar zin en betekenis, zij het op meer bescheiden wijze: ‘is dit nu alles? In een donker gat in Afrika snakken naar nieuwe adem?’
| |
| |
Het ‘relaas’ uit de ondertitel krijgt in de roman eveneens een dubbele betekenis. Het verwijst in eerste instantie naar de zakelijke rapportage van Enders aan het hoofdkantoor. Daar komt echter na twee of drie keer de klad in omdat hij niet meer in staat blijkt zijn onderneming serieus te nemen. Ook hij loopt stuk op de werkelijkheid die hij in Angola aantreft. Houdt hij aanvankelijk nog de schijn op alles onder controle te hebben, later doet hij daartoe zelfs geen moeite meer. Hij is dan in de ban geraakt van dat andere relaas: het levensverhaal van Velderman. Aanvankelijk motiveert Enders zijn behoefte dat verhaal op te tekenen overigens op een ontwijkende manier; hij begint ermee ‘bij gebrek aan betere bezigheden’, om de tijd te doden. Maar gaandeweg verandert die bezigheid in een amper beheersbare obsessie: ‘Ik ergerde mij aan mijn kinderlijke nieuwsgierigheid en de onbegrijpelijke drang die ik voelde, om zijn geschiedenis verder op te schrijven.’ Hij levert zich uit aan een wereld van taal en fictie - het meer of minder verzonnen verleden van zijn vriend - als een wereld die beter manipuleerbaar is dan de ‘echte’.
| |
Opbouw / Vertelsituatie
De structuur van de roman weerspiegelt de wijze waarop beide hoofdpersonages in beeld komen. Het geheel is opgezet als een raamvertelling. Het chronologisch vertelde kader handelt over de belevenissen van Enders in het heden: zijn eerste reis naar Angola, de dingen die hij daar in een handvol weken meemaakt en het weekend in Quissama als anticlimax. Zijn beschrijving van dit weekend en de directe nasleep ervan krijgen relatief veel ruimte toebedeeld: meer dan eenderde van het boek is eraan gewijd. Het ingebedde verhaal richt zich op het verleden van Velderman, zoals dat op een verbrokkelde manier gestalte krijgt in de sterke of geromantiseerde verhalen die hij avond aan avond aan zijn gast toevertrouwt. Veel ervan fungeren bovendien weer als een verhaal-in-een-verhaal; ze illustreren de algemene thematiek, maar hebben ook een symbolische of vooruitwijzende functie, zoals de geschiedenis van Eduardo en Donna Monica, die een vliegtuigongeluk in de Angolese wildernis overleven om vervolgens het slachtoffer van schorpioenen te worden (zoals Velderman later van olifanten). Voorts fungeert de gelaagde vertelstructuur als een mise-en-abîme: het kaderverhaal wordt gespiegeld en gevarieerd in het ingebedde verhaal. Ze grijpen in elkaar, vullen elkaar aan en contrasteren deels met elkaar.
Het perspectief op de overkoepelende handeling ligt uitsluitend bij Charles Enders. Als ik-verteller geeft hij veelvuldig commentaar op gebeurtenissen, zijn beleving van dingen en het handelen van anderen. In die zin stelt hij zich binnen zijn eigen verhaal op als alwetend, zoals blijkt uit een opmerking
| |
| |
als ‘Niemand had in de gaten dat ik meeluisterde’. Aanvankelijk komt hij over als redelijk, nuchter en zelfreflectief, maar gaandeweg verliest hij zijn greep op de dingen en wordt ook zijn perspectief aarzelender, onbetrouwbaarder. Na zijn blackout in reactie op de dood van Velderman herneemt hij zich en wordt zijn benadering weer iets zakelijker en pragmatischer, al blijft hij tegelijk in de ban van zijn zelfopgelegde taak om het verhaal van Velderman op te schrijven.
De overige personages worden alleen van buitenaf getoond, zodat hun zielenroerselen hoogstens kunnen worden afgeleid uit beschrijvingen en interpretaties van de ik-figuur. In dit verband is het van belang dat voor Enders ook King Velderman grotendeels een mysterie blijft; het luisteren naar hem, het stellen van vragen, het botvieren van zijn nieuwsgierigheid, het optekenen van zijn verhaal - het is allemaal deel van zijn poging dat mysterie te doorgronden. In zijn rol van verteller behoudt Enders verder wel een sturende rol, voor zover hij de regie voert en commentaar geeft op wat wel of niet relevant is voor de lezer om te weten. Wanneer hij na aankomst op het vliegveld van Luanda een groepje mensen ontmoet, staat er bijvoorbeeld: ‘de namen van de anderen verstond ik niet, maar ik zou ze na die avond nooit meer tegenkomen, dus van belang was het niet’. Dit wijst erop dat de ik-verteller zijn verhaal in ieder geval enige tijd na de beschreven gebeurtenissen heeft vastgelegd.
| |
Ruimte / Opbouw
De samenhang binnen het verhaal en de ontwikkeling ervan worden versterkt door ruimtelijke contrasten en gelijkenissen. Zo fungeert het wildpark eerst als een soort paradijs, maar blijkt het later een oord van verschrikking. Een voorafschaduwing van het verhaal over Quissama is dat over de tempelruïnes van Angkor Vat, de Cambodjaanse locatie waar de liefde tussen Velderman en Pauline werd bezegeld; de olifantsculpturen op het idyllische Terrasse des Eléphantes zijn getuige van hun ‘adembenemende omhelzingen’ en wijzen vooruit naar Veldermans tragische einde. De twee locaties worden expliciet in verband gebracht met respectievelijk ‘A whiter shade of pale’ en ‘Hotel California’, popliedjes waarvan de teksten eveneens allusies aan de plot van de roman bevatten. Het sacrale Cambodjaanse tempelcomplex, een indrukwekkende uiting van menselijke beschaving, dreigt te verworden tot een speelplaats voor rijke toeristen uit het Westen - zoals de serene stilte in Quissama door het ‘banale’ gedrag van de toevallig aanwezige Belgische olietechnicus en zijn twee vriendinnen danig wordt verstoord.
Maar ook de westerse wereld en de (post)koloniale werkelijkheid van Angola worden tegen elkaar afgezet, veelal op iro- | |
| |
nische wijze. Er is cynisch commentaar op de grote westerse bedrijven, die geen enkel ander doel hebben dan zo veel mogelijk geld te verdienen in arme landen zonder verder enige verantwoordelijkheid te nemen. In tegenstelling tot de bazen in hun veilige kantoren in de westerse metropolen, halen lieden als Velderman en Enders de kolen uit het vuur. Uiteindelijk genereert de wereld van geld en handel voor geen van de partijen werkelijke waarde. Het cynisme van Enders blijkt uit het feit dat hij in zijn rapporten naar huis de politieke strijdkreet van de communistische Angolese bewindhebbers (‘a luta continua, a vitoria e certa’) overneemt als aanduiding voor zijn eigen commerciële doeleinden. Vallen landen als Angola al snel ten prooi aan wanbeleid en interne corruptie, de feitelijke dragers van de westerse zakenbelangen, patsers als Enders en Velderman, verwezenlijken hun dromen evenmin (‘We are all poor suckers’, vindt laatstgenoemde).
| |
Thematiek
Behalve over ontgoocheling gaat Quissama over de onzekere betekenis van verhalen. Het spel met vertelniveaus beklemtoont voortdurend het spanningveld tussen fictie en werkelijkheid. Waar houdt het ene op en begint het andere? Welke verhalen zijn waar of geloofwaardig en welke louter verzinsel? Zijn realiteit en fantasie wel van elkaar te onderscheiden? Hoe betrouwbaar is de verteller van verhalen? De roman toont aan dat deze vragen niet eenduidig zijn te beantwoorden. Enders noch Velderman is een betrouwbaar verteller. Diverse keren zijn er ook speelse verwijzingen naar de betrekkelijkheid van het schrijven, dat slechts een wereld van papier oplevert. Tegen het einde is er de verzuchting van Enders: ‘literatuur, wat moet ik met literatuur’. Evenmin is hij overtuigd van de waarheid van al wat zijn vriend vertelt: ‘Hij zat gewoon spannende verhalen uit zijn duim te zuigen!’ Omdat Velderman hem intrigeert, had Enders hem ‘bijna geloofd’. Zoals business draait om confidence, zoals de roman aangeeft, geldt datzelfde voor de wereld van literatuur en verhalen.
Het slot van de roman vestigt de aandacht van de lezer op de fictionaliteit van het vertelde: het verhaal is uiteindelijk niet meer dan een besloten wereld van tekst. Op de slotbladzijde bevindt Enders zich nog altijd in Angola, verwoed schrijvend aan het einde van zijn verhaal: ‘Morgen, de dag van beslissingen, was nog ver weg.’ Maar in de hierop volgende slotzin komt niet alleen het realiteitsgehalte van die dag van morgen grondig ter discussie te staan. Enders wil zijn verhaal zo snel mogelijk afronden, ‘want alles moest worden vastgelegd voordat er iemand binnenkwam om te beweren dat Pauline, King Velderman en ik zelf nooit hadden bestaan’. Dit einde beklemtoont dat het verhaal en de personages, met inbegrip van de
| |
| |
verteller, uiteindelijk alleen als een verzonnen werkelijkheid bestaan.
| |
Stijl
Ondanks de ernst van de thematiek is de lichtvoetige, geestige toon op iedere bladzijde merkbaar. Het taalgebruik is vaak elliptisch, onopgesmukt, wat past bij de op eenvoudige observaties en bondige notities gebaseerde vorm van het zakelijke relaas. Vergelijk bijvoorbeeld het volgende over de reis naar Angola: ‘Kort oponthoud in Libreville. Plezierige chaos op het vliegveld. Franse militairen keken vanaf een balkon op ons neer. Bier in een kantine.’ Enzovoort. Voorts heeft de relativerende levenshouding van de ik-verteller, die al vanaf de allereerste alinea merkbaar is, veel invloed op de sfeer van het verhaal. Zijn talent voor ironische zelfbeschouwing komt goed naar voren in de volgende passage: ‘Waar was mijn veelgeroemde gave om op charmante wijze mensen aan te pakken, die Ons Bedrijf konden helpen onze maaimachines, legbatterijen, sproeiapparatuur te verkopen? Met de jaren was die soepele benadering afgenomen, alleen het ongeduld groeide, het gevoel geen tijd meer te hebben voor koetjes en kalfjes.’ De businesscultuur van de personages hangt aan elkaar van clichés, ordinaire grapjes en jongensachtige romantiek. Het internationale karakter van de beschreven setting wordt op speelse wijze opgeroepen door het gebruik van flarden in het Engels, Frans en Portugees.
| |
Poëtica / Thematiek
Quissama is aldus een nadrukkelijk geconstrueerde roman over de armzalige wereld van expats en de tragiek van hun leven in den vreemde. De auteur heeft hun verhaal opgehangen aan een concrete historische en geografische werkelijkheid, maar tegelijk wordt er geen moeite gedaan om te verhullen dat de personages ‘onecht’, verzonnen zijn. Zij lijken eerder op groteske figuren die horen bij een stripverhaal of sentimentele B-film dan op de personages van vlees en bloed in een traditioneel realistisch vertelde roman en ze staan veelal op eenvoudige wijze naast of tegenover elkaar. Vicky, de saaie en oerdegelijke vrouw van Enders, heeft haar tegenhanger in Pauline, de interessante en opwindende vrouw van Velderman. Over haar bestaan, zoals over het hele verhaal, blijft echter tot aan de laatste zin een waas van onzekerheid hangen. Het is ook maar de vraag of Velderman niet gewoon een product van de fantasie van Enders is. Veldermans status als verhaalpersonage is onmiskenbaar, maar geen van zijn verhalen blijkt verifieerbaar (of alleen door een altijd dronken, onbetrouwbare ‘getuige’ als Graaf von Platen, zijn oudste vriend in Angola), en na zijn dood slaagt Enders er niet in ook maar enig document te vinden dat wijst op het verleden van Velderman. Zo wordt het spel van de auteur met zijn verhaal en personages tot aan het
| |
| |
laatste woord volgehouden. Ditzelfde geldt voor zijn spel met de werkelijkheid. Aan het eind blijkt de vermeende foto van Pauline een afbeelding van de actrice Viviane Romance. In het echte leven had deze Franse filmdiva uit de jaren dertig een andere naam. Zij heette niet Viviane, maar - hoe kan het anders - Pauline.
| |
Context
Binnen het oeuvre van F. Springer is Quissama een representatieve roman. Vrijwel al zijn romans en verhalen spelen zich af in het milieu van expats, de diplomatieke dienst en/of het internationale zakenleven ten tijde van de koloniale/postkoloniale periode van de jaren vijftig tot negentig. Dit impliceert aandacht voor onderwerpen die te maken hebben met internationale politiek, verre landen, koloniale uitbuiting, identiteit (de Nederlandse of westerse versus die van mensen in arme of gekoloniseerde landen), en de ermee verbonden culturele verwarring en vervreemding. In abstractere zin draait het in die verhaalkunst steevast om weemoed/ontgoocheling versus werkelijkheid/verbeelding. Steeds is er sprake van een hoofdfiguur met een leven of een verleden in een exotisch land. Op basis van afstand in de tijd of de ‘vreemde’ omgeving wordt een context opgeroepen waarin fictie en realiteit nogal eens door elkaar lopen als gevolg van een sterk besef van de discontinuïteit van tijd en ruimte. Tegelijk gaat de auteur daarbij uit van de herinnering, niet van de fantasie. Zoals hij in een interview heeft aangegeven: ‘Ik kan niet schrijven zonder in mijn geheugen vastgelegde beelden, flarden dialoog, gezichten, situaties. Ik schrijf vanuit die herinnering. Ik vind het moeilijk om echt te fantaseren, ik kan niet zomaar een verhaal uit de lucht trekken (...) Mijn fantasie gaat pas werken vanuit mijn eigen belevenissen of belevenissen van anderen die mij ter ore zijn gekomen.’
De romans van Springer worden bevolkt door verwante mannelijke hoofdfiguren die veelal pseudoheroïsch gedrag vertonen en altijd wel bezig zijn met verlangen naar de ideale vrouw. Het plot wordt ingegeven door dat van de avonturenroman, gekenmerkt door fysieke of mentale uitdaging, de wereld van het reizen en pionieren, verrassende voorvallen, de vreemde omgeving en zijdelingse romantische verwikkelingen. Maar door de onderkoelde toon, die men in vrijwel al het werk van Springer tegenkomt, wordt dat genre tegelijk sterk gerelativeerd. Zijn hoofdfiguren zijn antihelden.
Behalve Quissama schreef de auteur in dezelfde periode ook een kort verhaal dat zich afspeelt in het voormalige Portugese
| |
| |
koloniale rijk in Afrika: ‘Een glimlach in september’ (1982, opgenomen in Allemaal gelogen, 2002). Het gaat over een moment van vervreemding van de ik-figuur, een Nederlandse ambassadeur in Angola die zijn geloofsbrieven gaat aanbieden aan de regering van Sao Tomé, en daarvoor een week op het afgelegen en aanvankelijk in mist gehulde eilandje in de oceaan verblijft. Hij wordt er rondgeleid door de Nederlandse expat Willem, een landbouwdeskundige die om zijn rol in het verhaal enigszins aan Velderman doet denken. Het waarheidsgetrouwe verhaal, gebaseerd op een bezoek van Springer in september 1980, kan in menig opzicht als een vingeroefening voor de roman worden opgevat. Specifiek gaat het over een autoscopieervaring, het jezelf zien zitten, iets wat volgens de auteur heel ‘angstig’ was: ‘Ik zie het nog zó scherp voor me. Ik weet het niet te verklaren, een samenloop waarschijnlijk van allerlei dingen: inbeelding, fantasie, hele dagen met niemand praten, de sfeer ook weer.’
Binnen de context van de Nederlandse literatuur herinnert het werk van Springer enerzijds aan de romankunst over Nederlands-Indië, waartoe een paar van zijn boeken gerekend kunnen worden (zoals zijn debuut Bericht uit Hollandia, 1962, en Bandoeng-Bandung, 1993). In dit opzicht is er verder vooral verwantschap met iets ouder werk van A. Alberts (zoals De eilanden, 1952) en H.J. Friedericy (zoals De raadsman, 1958).
Zelf verwijst Springer naar de romankunst van F. Scott Fitzgerald als bron van inspiratie, zoals Tender is the Night and The Great Gatsby. In het bijzonder heeft hij gewezen op het autobiografische verhaal ‘The Crack-Up’ uit 1936, waarin Scott Fitzgerald ingaat op de ontnuchtering die zich op zeker moment in het volwassen leven aandient zodra men zich realiseert dat het bestaan slechts gebaseerd is op illusies. Deze realisering kan zich op heel uiteenlopende wijze in individuen voordoen: ‘a man can crack in many ways...’. Zo beschouwd biedt Quissama het relaas van een dubbele ‘crack-up’, die van King Velderman en, in mindere mate wellicht, van Charles Enders.
| |
Waarderingsgeschiedenis
Bij de ontvangst in de pers bestond er veel overeenstemming over het overtuigende karakter van Quissama, vooral dankzij de vertelkunst en de lichtvoetige stijl. Zo wijst Alfred Kossmann op de ‘goede typeringen’ en de ‘geestige observaties’. Aad Nuis karakteriseert deze roman als een boek waarin alles afhangt van de manier waarop het verhaal wordt verteld en hij waardeert de ‘trefzekere ironie’. De overheersende ‘lichte, on- | |
| |
derhoudende verteltrant’ gaat op subtiele wijze samen met ernst, iets wat de lezer pas achteraf inziet. Jaap Goedegebuure gaat in op de techniek van de raamvertelling in de roman en de verschuivingen, spiegelingen en contrasten die hierdoor mogelijk worden gemaakt. Hij noemt de stijl en thematiek van de auteur ‘karakteristiek en onvervreemdbaar’.
De recensies van Ad Zuiderent en Robert Anker getuigen van groot enthousiasme. Volgens eerstgenoemde laat de roman primair zien dat literatuur ‘bedrog, verzinsel’ is. Het verhaal kenmerkt zich door een ‘overvloed aan scherpe details’; de stijl en compositie bezitten zoveel ‘raffinement dat je pas bij de laatste regel van de roman duizelend merkt dat je nu iets van binnenuit hebt gelezen wat Springer in vroeger werk alleen maar van buitenaf, via bijfiguren, leek te kunnen vertellen’. Anker waardeert de opbouw van het hoofdpersonage (‘steeds intrigerender’) en het feit dat de ‘bittertafel’-stijl tegelijk wordt geïroniseerd. Maar hij wijst vooral op de indringende thematiek: de lezer blijft achter met een ‘diep gevoel van melancholie over zoveel vergeefsheid in een zo grote, lege wereld’.
Een opvallende uitzondering in de waardering onder critici is het negatieve oordeel van Hans Warren. In zijn bespreking karakteriseert hij de roman als een ‘oppervlakkig boek’ met weinig scherp getekende verhaalfiguren, een amper indringende verteltrant en een ‘drakerig slot’.
Latere beschouwingen gewijd aan Quissama plaatsen de roman in het oeuvre van Springer of gaan in op een specifiek thema of motief ervan. Zo behandelt Zuiderent (1995) het thema van Enders' vertelwoede en schrijft Harry Bekkering (2003) over het gebruik van popsongs als motief. Tamara Wuytak (1994) betoogt dat Enders uiteindelijk beseft dat ook het ‘succesvolle leven van de patser’ King Velderman neerkomt op een ‘mooie droom’, een ‘illusie’. Als zodanig belichaamt hij het algemene thema dat ‘het leven steeds weer niet beantwoordt aan de verwachtingen en inspanningen van het individu’.
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
F. Springer, Quissama. Een relaas, eerste druk, Amsterdam 1985.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Gerrit Jan Zwier, Een oude trekvogel. In: Leeuwarder Courant, 1-11-1985. |
Peter van Zonneveld, Volmaakte liefde in de tropen. Nieuwe roman van F. Springer. In: NRC Handelsblad, 29-11-1985. |
Ad Zuiderent, Quissama: een perfecte show van verzinsel en bordkarton. De nieuwe roman van F. Springer. In: De Tijd, 29-11-1985. |
J. Huisman, [Recensie]. In: Algemeen Dagblad, 7-12-1985. |
T. van Deel, De olifanten van Quissama. In: Trouw, 12-12-1985. |
Aad Nuis, Zwervende kooplui in Angola. F. Springer is een onderhoudend verteller. In: de Volkskrant, 13-12-1985. |
Robert Anker, [Recensie]. In: Het Parool, 20-12-1985. |
Michel de Koning, Relaas van een mythe. In: Brabants Nieuwsblad, 20-12-1985. |
Hans Warren, De grote King, Nieuw werk van F. Springer. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 21-12-1985. |
Alfred Kossmann, Quissama relaas van Angolese tragedie: briljante typeringen in roman van Springer. In: Het Vrije Volk, 28-12-1985. |
Jaap Goedegebuure, Een schuilplaats voor dromers. In: Haagse Post, 4-1-1986. (Ook in: Aad Nuis en Robert-Henk Zuidinga, Een jaar boek. Overzicht van de Nederlandse literatuur 1985-1986, Amsterdam 1986, p. 134-138) |
Eddy Mielen, Confidenties in de jungle. F. Springers roman Quissama. In: Vrij Nederland, 4-1-1986. |
Wim Vogel, Quissama pakkende roman van F. Springer. De aanwezigheid van een afwezige. In: Haarlems Dagblad, 4-1-1986. |
Douwe de Vries, Een verzonnen figuur als hoofdpersoon. In: Fries Dagblad, 18-1-1986. |
Eric Gobbers, Dood en leven van schrijvende lezer. In: De Morgen, 1-2-1986. |
Sus van Elzen, Als olifanten in een spiegelpaleis. In: Knack, 12-2-1986. |
Hugo Bousset, Relaas van een crisis. Apotheose in Angola. In: De Nieuwe, 13-3-1986. |
Harry Bekkering en Frank van Wijck, F. Springers kunstmatige paradijzen. Over ‘Bougainville’ en ‘Quissama’. In: Bzzlletin, nr. 147, juni 1987, jrg. 16, p. 14-24. |
B.M. Salman, ‘Nooit zal ik vergeten’. Het oeuvre van F. Springer. In: Bzzlletin, nr. 147, juni 1987, jrg. 16, p. 3-13. |
Hilbrand Gringhuis, In gesprek met F. Springer: ‘Ik vertel graag kampvuurverhalen’. In: F. Springer, Quissama. Een relaas. Amsterdam 1989, Bulkboek, nr. 178, jrg. 17, p. 3-5. |
Carel ter Haar, Nachwort. In: F. Springer, Quissama. Ein Bericht, Frankfurt am Main 1990, p. 177-181. |
Tamara Wuytack, F. Springer, of de vlucht voor de lichtheid van het bestaan. In: Ons Erfdeel, nr. 5, 1994, jrg. 37, p. 670-678. |
| |
| |
Ad Zuiderent, ‘Literatuur, wat moet ik met literatuur’. Over F. Springer, Constantijn Huygensprijs. In: Ad Zuiderent en Harry Bekkering (red.) Jan Campert-prijzen 1995, Baarn 1995, p. 7-18. (bevat ook een uitgebreide bibliografie) |
Liesbeth Dolk, Het verhaal is de waarheid. Liesbeth Dolk in gesprek met Carel Jan Schneider. In: F. Springer, Allemaal gelogen. De herinnering als mooi verhaal, Amsterdam 2002, p. 9-46. |
Ad Zuiderent, F. Springer. In: Kritisch lexicon van de moderne Nederlandstalige literatuur, aanv. 86, augustus 2002, p. 1-13. |
Harry Bekkering, Tijdgebonden popmuziek? Pop in het werk van F. Springer en A.F.Th. van der Heijden. In: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde 2003, Leiden 2003, p. 27-42. |
lexicon van literaire werken 89
februari 2011
|
|