| |
| |
| |
F. Springer
Bandoeng-Bandung
door Ina Giard-Kramer
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
Bandoeng-Bandung van F. Springer (pseudoniem van Carel Jan Schneider, *1932 te Batavia) verscheen in 1993 bij Em. Querido's Uitgeverij b.v. in Amsterdam. Het boek is aan de achtste druk toe en zijn er bijna 40 000 exemplaren verkocht.
De tekst wordt voorafgegaan door een opdracht: ‘Voor de klasgenoten van toen’ en door een motto: ‘Time will say nothing but I told you so, / Time only knows the price we have to pay; / If I could tell you I would let you know. // W.H. Auden.’ Deze regels vormen de eerste strofe van het gedicht But I Can't van de naar Amerika geëmigreerde Engelse dichter W.H. Auden (1907-1973).
Het boek telt 146 bladzijden en is niet onderverdeeld in hoofdstukken. Tekstfragmenten worden enkel door witregels van elkaar gescheiden.
De omslagillustratie toont een jonge vrouw, haar kleding wekt de suggestie van het begin van de jaren zeventig. Als op het kaft van een boek iemand staat afgebeeld, is de lezer geneigd dit beeld te koppelen aan een van de personages. In het geval van Bandoeng-Bandung is die identificatie onmogelijk, want de vrouw is te jong om Eva te kunnen zijn en andere vrouwen komen nauwelijks voor in het boek. Bovendien spelen de jaren zeventig geen enkele rol in het verhaal. Kortom, de afbeelding past bijzonder slecht bij de inhoud van het boek, maar zal waarschijnlijk gekozen zijn vanwege het ‘tropische sfeertje’.
In december 1995 ontving Springer de Constantijn Huygensprijs voor zijn gehele oeuvre.
| |
Inhoud
Direct na de verkiezingen stelt Chris Regensberg zijn ‘Kamerzetel’ beschikbaar om plaats te maken voor de jongere generatie. Chris is een doorgewinterd politicus en raadsman van de door hem in het zadel geholpen minister-president. De werke- | |
| |
lijke reden van zijn terugtreden is dat zijn partij hem aan de kant geschoven heeft. De jongere fractieleden stellen zijn kritische commentaar niet langer op prijs. Als pleister op de wonde belooft de minister-president hem een aantrekkelijke burgemeestersplaats. Chris voelt daar weinig voor, hij wil liever zijn memoires schrijven. Het voorstel van zijn vrouw Vera om een sentimental journey naar zijn geboorteland Indonesië te maken, begroet hij evenmin met enthousiasme: hij verafschuwt nostalgie.
Chris stemt er wel mee in om samen met Vera, op uitnodiging van het bedrijfsleven, een handelsmissie naar Indonesië te vergezellen. Zijn aanwezigheid moet het commerciële doel van de delegatie enigszins verdoezelen. Als tegenprestatie hoeft hij alleen af en toe een ‘after-dinnercauserie’ over zijn geboorteland te houden.
In zijn koffers stopt Chris een doos met brieven, die zijn moeder vanuit Indië naar haar ouders had geschreven; er zit ook een klassefoto van Chris bij.
Tijdens een interview in Jakarta komen tegen zijn zin de eerste herinneringen aan de oorlogsjaren boven. Na het officiële gedeelte van de reis, reizen Chris en Vera samen door naar zijn geboorteplaats Bandung. De taxichauffeur die hen door de stad rondrijdt, brengt hen als vanzelf naar Chris' ouderlijk huis en naar de school. Bij het afrekenen blijkt de chauffeur Regensberg bij naam te kennen. Daarna krijgt Chris een telefoontje van de ambassadeur, die meldt dat er een burgemeesterspost voor hem gevonden is - binnen twee dagen moet hij beslissen.
De volgende dag rijdt dezelfde taxichauffeur Chris naar het voormalige jappenkamp en daar vertelt de chauffeur dat hij Otje Blanchet is, de klasgenoot van Chris die hem destijds na de bevrijding uit het kamp heeft meegenomen naar huis. Chris had Otje beloofd dat hij mee mocht gaan naar Nederland, maar oom Rick heeft dit verhinderd. Ook zijn belofte om Otje te zullen schrijven, is Chris niet nagekomen. Chris probeert zich te verontschuldigen, maar Otje wuift zijn woorden weg.
Terug in het hotel vertelt Chris aan Vera dat hij de burgemeesterspost weigert.
| |
Interpretatie
Thematiek
Door jarenlang zijn herinneringen te verdringen, heeft Regensberg, tot op het moment dat hij Otto terugziet in Bandung, zijn trouweloze gedrag jegens zijn vriend kunnen vergeten. Met deze ene zin kan de kern van het verhaal worden
| |
| |
samengevat. Niet voor niets vermeldt het kaft van Bandoeng-Bandung dat het een novelle betreft. Een novelle kenmerkt zich (volgens Lodewick) door een enkelvoudige intrige en toont de hoofdpersoon op een kritiek moment van zijn leven, dat beslissend is voor zijn verdere bestaan. Deze twee punten vinden we inderdaad terug in Bandoeng-Bandung.
| |
Vertelsituatie
Het verhaal is personaal verteld, vanuit het gezichtspunt van Chris Regensberg. Omdat de lezer uitsluitend de subjectieve en dus beperkte visie op het gebeuren van Chris kan volgen, betekent de onthulling van Otje aan het slot van het verhaal een climax.
| |
Personages
Chris, de hoofdpersoon, is een ‘koele realist’ en het ‘geweten van de partij’, zo staat aan het begin van het boek. Achter de schermen speelde hij een grote rol in de politiek, met de ambitie om de wereld te verbeteren: ‘IJskoud, rücksichtslos - zo wou hij opereren.’ (p. 67) Pas in het tweede deel van het boek wordt de andere kant van Chris zichtbaar. Vera's rol blijft beperkt tot die van gewaardeerd klankbord: ‘Goeie Vera, lieve Vera, betrouwbare Vera.’ (p. 16) Ze geniet enorm van de reis en is de opgewektheid zelve, maar dat belet Chris niet om zich tijdens hun privé-trip aan haar gebabbel te ergeren: ‘kip zonder kop’. Hun verhouding lijkt tamelijk oppervlakkig. Chris stelt haar geduldig luisteren na een lange vergadering zeer op prijs, maar in het hotel in Jakarta verwijten de echtgenoten elkaar niets van de ander af te weten. Als Vera ziek wordt, raakt Chris bijna in paniek, maar hij maakt haar nergens deelgenoot van de hevige emoties die hem in Bandung overvallen.
De overige personages worden geschetst met een enkele (karikaturale) eigenschap, zoals de doortastendheid van de ondernemer Vilders, de dikdoenerij van staatssecretaris Van Tilburgh en de efficiënte aanpak van Jim Lunter. Bij Otto Blanchet speelt vooral het contrast tussen zijn armoedige uiterlijk en zijn trotse, eerlijke karakter een rol. Zijn gebit bestaat uit niet meer dan ‘twee stompen in de bovenkaak en een gele slagtand middenonder’ en zijn blote voeten zijn gestoken in ‘glimmende lakschoenen zonder veters’, maar zijn ‘eerlijke ogen’ geven de chauffeur ‘iets wijs en betrouwbaars’ (p. 87).
| |
Motieven
Het verhaal begint met een schets van het politieke milieu. Op zijn bekende ironische wijze ontmaskert Springer de hypocrisie binnen deze kringen. Chris, ‘de ruggegraat van de fractie’, wordt aan de kant geschoven door de man die hij aan het bewind heeft geholpen. Alsof het hem werkelijk spijt dat Chris vertrekt, maant de minister-president Vera om goed op Chris te passen, want ‘we hebben hem nog nodig’. Spottend worden de kwaliteiten van de staatssecretaris beschreven: ‘Geknipt voor zijn post, die Jacques! Niet al te snugger, maar zéér aima- | |
| |
bel, goede handenschudder, voor elk gewenst en ongewenst moment een gemoedelijke lullepot achter de hand, geroutineerde drinkebroer.’ (p. 19) Ook de zakenwereld krijgt een veeg uit de pan: ‘“Dan gaan we nu zorgeloos zuipen bij de ambassadeur!” riep een van de kindsblije kooplieden.’ (p. 50)
| |
Stijl
De schrijver roept een beeld op van een wereld waarin alles en iedereen ondergeschikt wordt gemaakt aan de eigen carrière. De ironische stijl van Springer creëert enige afstandelijkheid. Halverwege het verhaal, wanneer Chris en Vera hun reis privé voortzetten, verdwijnt de relativerende en ironische toon om plaats te maken voor diepgaande emoties.
| |
Motieven
De rode draad in dit boek wordt gevormd door het motief van de herinnering. De opmerking van Chris, ‘een goed politicus moet kort van memorie zijn, heb ik altijd beweerd, is beter voor zijn nachtrust’ (p. 101-102), is in de context van de gebeurtenissen wel heel ironisch. Chris wil zijn memoires schrijven, ‘Indische jeugd, Japanse kamptijd, [...] Alles moet verteld, Vera!’ (p. 15-16). Maar als hij zijn causerie voorbereidt, blijkt dat hij nog geen vijf minuten kan vullen met persoonlijke herinneringen. Hij heeft niets toe te voegen aan de bekende clichés van een paradijselijke jeugd en bovendien heeft hij een hekel aan nostalgie. Bij gebrek aan herinneringen vult hij zijn verhaal met een beschouwing over het moderne Indonesië. In Jakarta ontwijkt Chris vragen van de Indonesische journalist Subrapto, naar de kamptijd. ‘De herinnering vervormt alles,’ antwoordt hij en eigenlijk herinnert hij zich niets, ‘behalve een beetje heimwee en een beetje honger.’ Toch komen in dit gesprek voor het eerst flarden van het verleden terug en constateert Chris geërgerd dat hij Subrapto meer verteld heeft dan zijn eigen vrouw ooit te horen heeft gekregen. Vanaf dit moment borrelen er meer herinneringen op, maar pas bij Otto's verhalen komt de waarheid omtrent het verleden aan het licht. Dan kan Chris het verleden niet langer ontlopen: ‘Iedere stap van toen moet ik opnieuw zetten - of ik wil of niet.’ (p. 123) Uiteindelijk moet Chris zichzelf bekennen dat hij met opzet zijn herinneringen verdrongen heeft: ‘Alles wou ik vergeten, ik wás alles vergeten, maar het is er nog. Mijn leven lang heb ik zonder het te weten alles meegedragen in een geheime cel in mijn botte kop.’ (p. 133)
Het selectieve geheugen van Chris is veroorzaakt door zijn verraad van de vriendschap met Otje. ‘Heb ik je toen verraden, ik bedoel, voelde je je toen verraden?’ (p. 142), vraagt Chris nu aan hem. Om zijn geweten te sussen, heeft Chris deze episode uit het verleden liever willen vergeten.
Als Chris, nieuwsgierig naar de buitenwereld, voor het eerst even buiten het kamp gaat kijken, wordt hij direct her- | |
| |
kend door zijn vroegere klasgenoot, Otje Blanchet. Elke dag wacht Otje hem op bij de poort van het kamp, Otjes moeder stopt hem vol met lekkere hapjes en zolang Otje bij hem is, kan Chris zonder gevaar over straat. Wanneer oom Rick verschijnt, stelt Chris Otje aan hem voor als ‘een van mijn beste vrienden van vroeger’. Toen al bedroog zijn geheugen hem, want op het moment dat hij uit het jappenkamp voor het eerst bij Otje thuiskomt, weet hij heel goed dat ze voor de oorlog geen vrienden waren, ‘vroeger speelde ik nooit met hem, [...]. Ik ben nooit hier bij hem thuis geweest en ik heb hem nooit op mijn verjaardag gevraagd.’ (p. 125) Chris wil Otje meenemen naar Nederland, maar oom Rick steekt daar een stokje voor en dan belooft Chris hem later te komen halen, ‘ik kom je halen, Otje, [...], welpenbelofte, ik zweer, ik kom je halen’ (p. 132). Deze welpeneed en de belofte om Otje vanuit Batavia te schrijven, komt Chris niet na.
Het woord ‘verraad’ lijkt voor deze situatie wat sterk uitgedrukt. Chris echter ziet dit verraad als exemplarisch voor de ontrouw die in de politiek gangbaar is en waaraan Chris gedurende zijn politieke loopbaan ongetwijfeld heeft meegedaan: ‘Ik heb de boel bedonderd. Wie heb ik allemaal bedonderd? Meneer staat met mij op die foto, meneer is nu van de Nederlandse regering...’ (p. 139) Dit inzicht doet Chris aan het slot van het verhaal besluiten om de aangeboden burgemeesterspost af te wijzen. De recensent Hans Warren zegt hierover: ‘Gevoelens van schaamte nopen hem een daad te stellen, hij slaat het aanbod af.’ Het verraad dat Chris tegen de vriendschap gepleegd heeft, wordt gespiegeld in het trouweloze gedrag van de politieke vrienden jegens Chris, ‘Dat doet mp beter dan Judas zelf’ (p. 8), bedenkt Chris schamper als de minister-president hem de onderscheiding opspeldt. De verrader wordt verraden. Chris helpt zijn partij aan een verkiezingsoverwinning, vervolgens pleegt de top zonder enige schroom kiezersbedrog door Chris terzijde te schuiven en tenslotte misleidt men de vertrouwenscommissie van een gemeentebestuur om Chris aan een burgemeesterspost te helpen. Aan dit spel van rechtbreien en manipuleren onttrekt Chris zich verder. Hoe gewend Chris aan deze mentaliteit was, blijkt uit het leidmotief ‘quid pro quo’.
Wel vijf keer bezigt Chris de woorden quid pro quo, wat ongeveer betekent: voor wat, hoort wat. De gedachtegang dat je nooit iets voor niets krijgt, dat de weegschaal steeds in evenwicht moet zijn, beheerst het hele verhaal. In het begin van het boek komen we de uitdrukking al tegen als Chris hoort dat hij hier en daar een causerie moet houden als tegenprestatie voor een betaalde reis, ‘Royal Class, maar wel een causerie
| |
| |
hier of daar [...]. Quid pro quo, altijd quid pro quo.’ (p. 22) Vroeger ging het tussen broer en zus al niet anders, ‘“Dan smeer ik 'm even, snap je, Chris, en moet jij op Castor passen.” Quid pro quo, zo was het toen al.’ (p. 100) De minister-president paait zijn afgedankte raadgever met een mooie burgemeestersplaats, ‘Quid pro quo. Nadenken, ik moet nadenken.’ (p. 111) Otto wijkt van dit quid pro quo-principe af, ondanks dat Chris het af laat weten in de vriendschap, maakt Otto hem geen verwijten, ‘Ik heb hem verraden, maar ik ben nog steeds zijn vriend.’ (p. 144-145) Otto staat moreel boven de westerse quid pro quo-mentaliteit, wat Anthony Mertens op doet merken: ‘Het vermogen om werkelijk te delen bestond eerder aan de andere kant.’ Het antwoord op de vraag wie de verliezer is, lijkt voor de hand te liggen: niet Otto, de ‘gesjochten verliezer’, maar Chris, de gevierde politicus, eindigt in dit verhaal met lege handen.
| |
Titel
De titel wijst op Chris' confrontatie met het verleden, die van doorslaggevend belang blijkt te zijn bij het besluit dat hij moet nemen over zijn verdere carrière. In het huidige Bandung wordt Chris indringend geconfronteerd met zijn jeugd in Bandoeng.
| |
Motto
Het motto van Auden geeft aan dat onze fouten niet onder het stof van de tijd verdwijnen. Hoe meer tijd er verstrijkt, hoe hoger de prijs is die betaald moet worden.
| |
Thematiek
Titel, motto en motieven dragen bij aan de hechte structuur van dit boek en verwijzen elk naar het thema dat we kunnen omschrijven als de schuldgevoelens vanwege de verbroken belofte. Het pleit voor Chris dat hij zich, nadat hij zich bewust geworden is van zijn trouweloosheid jegens Otje, durft af te vragen of hij onbewust ook tegenover anderen tekortschoot. ‘Ik heb de boel bedonderd. Wie heb ik allemaal bedonderd?’ Chris, die zijn leven in dienst van een rechtvaardiger samenleving stelde, heeft zijn plichten als vriend verzuimd. Aan dit inzicht verbindt hij consequenties die zijn verdere leven beïnvloeden.
Bekkering en Wuytack wijzen er beiden op dat het schrijverschap in het latere werk een onderdeel is geworden van Springers thematiek. Wuytack stelt dat in Bougainville en Quissama ‘het scheppen van literatuur de enige uitweg [was] voor de ik-figuur die met doorgeprikte illusies verder moest leven’. In Bandoeng-Bandung oppert Chris aanvankelijk de gedachte om zijn memoires te schrijven, later tempert hij de verwachtingen van zijn reisgenoten omtrent het optekenen van zijn herinneringen wanneer hij expliciet zegt: ‘Ik ben geen schrijver’ (p. 71). Het heeft er veel van weg dat de auteur Springer deze taak van Chris heeft overgenomen. Heeft Sprin- | |
| |
ger wellicht de schuld van Chris Regensberg vereffend, door het boek vervolgens op te dragen aan de vroegere klasgenoten? Dan zou - weliswaar via een omweg - de literaire schepping weer fungeren als uitweg.
| |
Context
In een interview in Vooys (maart 1992) kondigde Springer aan dat hij, naar aanleiding van een recente reis naar Bandung, bezig was aan een boek dat voornamelijk zou handelen over jeugdherinneringen. Hij voegde daaraan toe dat hij hiervoor minder ruimte nodig zou hebben dan voor zijn laatst verschenen omvangrijke roman Teheran, een zwanezang. Dit resulteerde in de bescheiden novelle Bandoeng-Bandung. Ditmaal komt de diplomatieke dienst slechts zijdelings ter sprake, maar we herkennen in Bandoeng-Bandung de overige bekende ingrediënten van Springers werk, zoals de ironische verteltrant, het doorprikken van de hypocrisie bij de mensen die het voor het zeggen hebben en de plotselinge ontmoeting met een oude bekende. Hoewel het deze keer niet om een patser draait, herkennen we het typische ‘Springer-personage’, de man die het gemaakt heeft in de wereld, maar toch onderuitgaat. De achterflap van Bandoeng-Bandung noemt het boek terecht de pendant van Tabee, New York. Ook dat boek handelt over de trouweloosheid van de hoofdpersoon in zijn jeugd: tot tweemaal toe laat hij zijn jeugdliefde in de steek.
Bandoeng-Bandung behoort door de beschreven jeugdherinneringen tot de Indische literatuur. Hierin vindt altijd een confrontatie plaats tussen Oost en West. Diepstraten en Van Zonneveld zijn beiden van mening dat Bandoeng-Bandung een geheel eigen invulling aan deze confrontatie geeft. Diepstraten wijst op het verschil in mentaliteit tussen de Hollandse koopmansgeest en het trotse karakter van de Javaanse Otto, ondanks alle armoede. Van Zonneveld vindt het boek een geheel eigen variant binnen de Indische letteren, omdat het boek ‘over veel meer dan alleen het kamp’ gaat.
| |
Waarderingsgeschiedenis
De novelle Bandoeng-Bandung is uitgebreid in de dagbladkritiek besproken. De beoordelingen door Verbeeten en Robbemond zijn ronduit negatief, ‘een voor Springer ondermaats verhaal’, schrijft Robbemond. Heumakers en Luis vinden het boek minder geslaagd, omdat het sentimenteel is en te weinig
| |
| |
diepgaand. ‘Springer koos voor een gemakkelijke uitweg,’ meent Luis. De overige critici laten zich veel positiever uit over het boek. Springers verteltalent, de ironische toon en de strakke compositie worden alom gewaardeerd. Waar Luis meent dat de schrijver zich er te gemakkelijk vanaf gemaakt heeft: ‘Springer maakte het zichzelf en ons niet al te moeilijk met psychologische of sociale nuances, maar zette de contrasten flink aan’, vindt Tom van Deel dat ‘het plezierige van de novelle-vorm is dat het bij aanduidingen kan blijven. In beknoptheid veel suggereren kan Springer heel goed. Hij kent ook de kracht van het contrast, zonder te vervallen in onsubtiele tegenstellingen.’
Heumakers spreekt over een ‘vloedgolf van sentiment’, terwijl Meijsing juist ‘het gebrek aan sentimentaliteit’ roemt en Osstyn van mening is dat Springer ‘uitzonderlijke gevoelens in goede banen weet te leiden’.
Twee uitgesproken positieve reacties tot slot. Mertens beoordeelde de novelle als ‘Springers beste boek tot nu toe’ en Vervaeck beschouwt Bandoeng-Bandung als ‘het beste boek dat ik dit jaar gelezen heb’.
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
F. Springer, Bandoeng-Bandung. Vijfde druk, Amsterdam 1994.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
H.J.M.F. Lodewick, Literaire kunst. 's-Hertogenbosch 1955. |
Janet Luis, Een beetje honger en een beetje heimwee. In: NRC Handelsblad, 2-4-1993. |
Hans Warren, Tussen zedenschets en melodrama. In: Nieuwsblad van het Noorden, 2-4-1993. |
Ed van Eeden, Bandoeng-Bandung: beheerste nostalgie. In: Utrechts nieuwsblad, 2-4-1993. |
Peter van Zonneveld, Een beetje heimwee en een beetje honger. In: Vrij Nederland, 3-4-1993. |
T. van Deel, Alles komt terug. In: Trouw, 8-4-1993. |
Arnold Heumakers, Gedumpt door de minister-president. In: De volkskrant, 16-4-1993. |
Ton Verbeeten, Kruiperige koloniaal met spijt. In: De Gelderlander, 21-4-1993. |
Karel Osstyn, De tweestrijd van F. Springer. In: De standaard, 24-4-1993. |
Anhony Mertens, Lullepot, Diplomatieke zelfportretten. In: De groene Amsterdammer, 28-4-1993. |
Jan Robbemond, F. Springer beneden de maat. In: Algemeen dagblad, 29-4-1993. |
Doeschka Meijsing, Goede handenschudders. In: Elsevier, 15-5-1993. |
Robert Anker, Een tikje halfslachtig. In: Het parool, 22-5-1993. |
Johan Diepstraten, In de greep van het verleden. In: De stem, 23-4-1993. |
Bart Vervaeck, Bolster en pit. In: De morgen, 28-5-1993. |
Nico Keuning, ‘Ik heb het wel gezien, rij maar door’. In: Leidsch dagblad, 3-6-1993. |
H. Bekkering, F. Springers Teheran: meer dan een schelmenroman. In: Literatuur, nr. 6, 1993, jrg. 10, p. 337-344. |
Tamara Wuytack, F. Springer, of de vlucht voor de lichtheid van het bestaan. In: Ons erfdeel, nr. 5, 1994, jrg. 37, p. 670-678. |
lexicon van literaire werken 33
februari 1997
|
|