| |
| |
| |
Willy Spillebeen
Cortés of De Val
door Jos Martens
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De roman Cortés of De Val van Willy Spillebeen (*1932 te Westrozebeke) verscheen bij uitgeverij Hadewijch, Schoten, in het najaar van 1987. De eerste druk bedroeg 3 000 exemplaren. In november 1992 waren hiervan circa 2 400 exemplaren verkocht. In 1993 werd een Noorse vertaling door Dr. Kåre Langvik-Johannessen onder de titel Skriftemålet (De biecht spreken) gepubliceerd bij Gyldendal Norsk Forlag in een oplage van 3 000 exemplaren.
In 1984 schreef Willy Spillebeen De hel bestaat, een adolescentenroman over de geschiedenis van de Maya. Op dat ogenblik had hij ideeën voor nog een jeugdboek rond een page van Cortés, de veroveraar van het Aztekenrijk. Dat draaide uit op Cortés of De Val, een psychologische historische roman voor volwassenen.
Op het individuele vlak zetten twee feiten zijn schrijverspen in beweging: een fragment uit de memoires van ‘die wonderlijke Bernal Díaz, geen soldaat als de anderen, maar de schrijver van de groep’ (p. 122) over een jongen, Orteguilla, die page werd van de Aztekenheerser Montezuma. Daarbij trof het hem dat de zoon van Cortés door de inquisitie wegens atheïsme op de brandstapel was gebracht. Omwille van de thematiek heeft hij voor deze laatste figuur de historische werkelijkheid omgebogen en die vervangen door de gelijknamige bastaardzoon van Cortés en zijn Indiaanse minnares en leidsvrouwe doña Marina. De roman is geschreven tussen juli 1985 en april 1987.
Op het macro-historische vlak spelen twee gebeurtenissen een hoofdrol: de welbekende verovering van Mexico en de in onze contreien veel minder bekende cultuur van de Azteken.
De roman telt 291 bladzijden en bestaat uit twee delen, elk voorafgegaan door een motto. Voor De opdracht, 1547 is dat een fragment over de dichter als geschiedschrijver uit Eduardo Galeano, Kroniek van het vuur i, (p. 6); voor De opdracht, 1568 een citaat over de eenzaamheid als gevolg van de geboorte-val uit Octavio Paz, Het labyrint der eenzaamheid (p.
| |
| |
260). Na een blanco bladzijde sluit het boek af met een tweede citaat van Galeano, over de folteraars, uit Dagen en nachten van oorlog en liefde (p. 291).
De omslagillustratie van Jan Vanriet toont, onder de auteursnaam en de titel, een ruiter te paard met een gevelde lans die een Indiaan vertrapt; voor hem en onder zijn paard liggen in stukken gehakte ledematen; rechts achter en boven hem staat een vrouw in inheemse klederdracht, die met de rechterhand wijst. De illustratie stelt Cortés en Malintzin (Doña Marina) voor en is gebaseerd op een late negentiende-eeuwse kopie door Chavero (1892) van de Lienzo de Tlaxcala, een lange rol beschilderd linnen, met taferelen uit de verovering van Mexico, die de Tlaxcalteken als klachtenboek naar de Spaanse koning zonden, om hem te herinneren aan de hun toegekende rechten als bondgenoten van Cortés tijdens de verovering. Het geheel is geprojecteerd tegen een achtergrond van purper met veegjes geel onderaan, geel met zeven oplaaiende brandhaarden bovenaan.
In 1990 ontving Willy Spillebeen voor Cortés de Interprovinciale Prijs voor de Roman.
| |
Inhoud
De opdracht 1547
In 1547 wordt padre Ortega, zeer tegen zijn zin, door zijn oversten naar Castilleja de la Cuesta gezonden, waar Hernán Cortés op sterven ligt. Een mensenleven en een continent vroeger was de padre de kleine Orteguilla, page en pleegzoon van de conquistador, die het machtige Aztekenrijk veroverde. Als page uitgeleend aan de Grote Spreker Montezuma, zijn tweede pleegvader, heeft hij het schamele einde meegemaakt van de heerser der Azteken, de dood ‘van één man, die een stad en een volk is geweest’ (p. 8). Cortés, eens terecht vergeleken met Caesar en Alexander de Grote, ligt nu weg te rotten in zijn eigen uitwerpselen. Maar de stank van de ziekte verzinkt in het niet bij die van de wreedheden die tijdens zijn biecht opborrelen uit het verleden, vier dagen lang. Want Cortés wil via de vergeving van zijn misdaden - gepleegd in de naam van God, uit zucht naar macht, rijkdom en aanzien - eigenlijk de rechtvaardiging van zijn handelwijze verkrijgen. Elke dag neemt de fysieke weerzin van Ortega toe, niet tegen de zieke doch tegen de opgerakelde gruwelen. Zij maken hem letterlijk ziek, terwijl hij steeds meer in een gewetensconflict verzeilt: kan hij barmhartigheid betonen tegenover deze man, die hij ooit heeft bewonderd, maar die nu zijn afkeer opwekt? Vooral omdat de biechteling te trots is om echt berouw te tonen (p.
| |
| |
206). Zelfs nu nog wil Cortés zijn dochter Juanita tegen haar zin een huwelijk uit berekening laten sluiten, iets wat Ortega (die zelf op Juanita verliefd is geraakt) tevergeefs poogt te beletten. Ortega ontdekt dat het Cortés was, die zijn (Ortega's) beestachtige vader heeft laten vermoorden, omdat hij van zijn vereerde moeder hield. Ook de dood van zijn geliefde tweede pleegvader Montezuma blijkt de conquistador op zijn geweten te hebben. Als de biecht ten einde is, heeft padre Ortega definitief zijn geloof in een rechtvaardige God verloren. Verbitterd vertrekt hij uit Castilleja. Cortés sterft eenzaam en verlaten, zonder absolutie.
| |
De opdracht 1568
Voor Ortega is het innerlijk conflict nog niet ten einde. Meer dan twintig jaar later, in 1568, wordt hij opnieuw voor een opdracht weggestuurd, ditmaal naar Martin, de bastaardzoon van Cortés, die door de inquisitie zal worden verbrand als atheïst.
| |
Interpretatie
Het eerste motto uit Eduardo Galeano, Kroniek van het vuur i, (p. 6) zegt: het is de taak van de dichter de gedachte aan de gruwelijke gebeurtenissen uit de geschiedenis levend te houden en te interpreteren. De dichter is het levende geweten van het volk. Het derde motto, uit Dagen en nachten van oorlog en liefde (p. 291) maakt duidelijk dat de gruwel alleen maar erger wordt naarmate we naderen tot vandaag. Dit actualiseert de gebeurtenissen uit de zestiende eeuw. Het tweede motto, uit Octavio Paz, Het labyrint der eenzaamheid (p. 260) zegt dat we allen schuldig zijn ‘Aan een onnoembaar misdrijf: geboren te zijn’. Het geeft weer hoe de mens schuldig wordt gemaakt door het leven zelf. Dit heeft zowel betrekking op Cortés en Ortega als op Martin, de bastaardzoon van Cortés, die geboren is uit een (symbolische) verkrachting.
| |
Thematiek
Spillebeens roman is rijk aan motieven, aan universele thema's-voor-alle-tijden, die hij in een verantwoorde historische omkadering heeft gestoken. Net als zijn Aeneas (1982) is Cortés hierdoor een historiserende, eerder dan een historische roman. Belangrijke thema's in zijn boeken zijn de oorlog en de vaderzoonrelatie. In deze roman herhaalt hij de thematiek van machtsmisbruik en val uit Aeneas. Hij voegt eraan toe: de ondergang van de Azteekse cultuur, geloofscrisis, eenzaamheid, de vele gedaanten van de liefde, wreedheid en humanisme, gruweldaden en vertwijfeling. Alle motieven vloeien samen als de padre valt bij de terechtstelling van Martin. Het is de val van de mens, die definitief door het masker van de wereldlijke schijn heenziet.
| |
| |
Maar nog om een andere reden bekleedt De Val een bijzondere plaats in het oeuvre van Spillebeen: voor de tweede maal voert de auteur een precolumbiaanse cultuur ten tonele, hier die van de Azteken. Deze dimensie van het werk lijkt tot de meeste recensenten nauwelijks door te dringen. De auteur is gefascineerd door deze exotische culturen die een gigantische ‘witte plek’ vormen in ons onderwijs en onze collectieve kennis. In vergelijking met zijn recentere roman De anonieme jezuïet (1992), over de verering van Peru, waarvoor hij als writer in residence de goed uitgeruste universiteitsbibliotheek van Madison, Wisconsin kon gebruiken, bezorgde de research voor Cortés hem heel wat problemen. Vandaar enkele historische onnauwkeurigheden: Ahuizotl (p. 61) is niet ‘Slang der Messen’ (Itzcoatl in het Nahuatl), maar ‘Otter’. De directe voorganger van Montezuma was niet Tizoc (p. 64) doch Ahuizotl. Nezahualpilli (‘Hongerige Prins’) heerste in Texcoco, niet in Cholula (p. 26).
| |
Stijl
Cortés of De Val dient zich op het eerste gezicht aan als een zeer klassiek gecomponeerde roman: degelijk geconstrueerde volzinnen, kwistig uitgestrooide citaten in het Latijn, talloze bijbelse verwijzingen, feiten uit een ver verleden. Toch is het boek wel degelijk een zeer hedendaags werk, dat niet mogelijk zou zijn zonder de experimentele en de nouveau roman. In dit verband denken we aan de telkens weer opduikende reeksen van personen, planten, plaatsen, die uiteraard een zeer concrete geografische, botanische of historische betekenis hebben, waarvoor soms heel wat speurwerk nodig is om ze te identificeren. Los daarvan gaan ze alleen al door hun klank en door hun litanieachtige karakter een magisch-evocerend effect krijgen, dat exotische streken en lang vervlogen heroïsche daden tot leven wekt in pure taalcreatie. Denken we ook aan de vele elliptische zinnen en de zinnenreeksen in nevenschikkend zinsverband, die in wezen sterk afwijken van de klassieke periodenbouw met haar hoofd- en bijzinnen en aan de bijzinnen nogmaals ondergeschikte bijzinnen. En tenslotte zijn er de snelle perspectiefwisselingen van hij naar ik (wanneer de emoties van het verleden zo verhevigen dat Ortega weer Orteguilla wordt), de tijdwisselingen, de talloze niet in chronologische volgorde geplaatste flashbacks.
De coherent opgebouwde plot speelt tegen de achtergrond van een groots episch gegeven: de verovering van Anahuac, het Aztekenrijk. Een verovering, die dan nog geprojecteerd wordt op het decor van de grandioze en snel wisselende landschappen van Mexico. (De Peruaanse periode van padre Ortega is in vergelijking daarmee slechts vluchtig aangestipt.)
| |
Personages
In dit kader met haast kosmische proporties worden de
| |
| |
hoofdpersonen ten tonele gevoerd, als protagonisten uit een Griekse tragedie, speelbal van sardonisch grijnzende goden. Orteguilla, de enige onschuldige, kind nog en toeschouwer van het drama, krijgt later voor een der allesbehalve onschuldige spelers, Cortés, een sleutelrol, doordat hij in de biecht de sleutels tot de hemel en tot de rechtvaardiging van een leven bezit. Montezuma is de edele en werkelijk tragische figuur, die tot krachteloos reageren gedwongen wordt door zijn religieuze overtuiging en dan in een leegte valt, als hij ontdekt dat de nieuwe goden monsters zijn en zijn eigen goden onbestaande. En vooral doña Marina neemt mythische afmetingen aan: gedreven door het Lot, door haar kalenderbestemming en door wraakzucht, ensceneert zij de apocalyptische ondergang van een wereld. Zij is schikgodin, Medusa, minnares, moeder en geliefde in één persoon. Zij is de engel van liefde en de engel des verderfs. Beter dan in de Griekse, past zij in de Azteekse mythologie: zij wordt de incarnatie van Tonantzin, de Aardmoeder, baarmoeder van leven, godin van vernietiging.
Toch is Cortés vooral een boek van de vaders geworden. De personages uit Spillebeens boeken zijn verscheurd door innerlijke conflicten, gaan gebukt onder schuldgevoelens, zijn ontevreden met zichzelf en met de wereld. Kortom: ze lijden aan het leven dat geen zekerheden en geen hogere zin biedt. Of toch, één zekerheid: de dood. Maar die maakt het leven juist zinloos. Het kwaad, dat geïncarneerd wordt in de macht, is een belangrijk leidmotief in zijn werk. Kwaad en macht associeert hij met de gehate vaderfiguur als symbool van de onrechtvaardige maatschappelijke structuren. De moeders schikken zich, de zonen komen in opstand tegen het vaderlijk gezag en wat het vertegenwoordigt. Maar zij zijn voorbestemd om de rol van hun vader over te nemen, want dit is de tragische realiteit: de vaders worden in hun zonen herboren. Orteguilla haat en vreest zijn wrede vader, die voor hem als initiatie een moordpartij in petto had; Cortés, zijn pleegvader na de dood van zijn vader, zorgt voor hem, doch eerder omwille van zijn moeder; Montezuma, zijn geestelijke vader, wordt gedood. Als padre zoekt hij een eeuwige vader in God, die hij zelf uiteindelijk afstoot. Tijdens de eerste vier dagen van het verhaal is er voor Ortega alleen wanhoop. Het is als Christus aan het kruis, die roept: ‘Vader, waarom hebt Gij mij verlaten?!’ Hij worstelt met het probleem van een rechtvaardige God, die tegelijk barmhartig is. Maar als je merkt welke gruwelijke daden in Zijn naam bedreven worden, waarom laat Hij dan betijen? Wat hij blijkbaar nooit inziet is, dat het probleem voornamelijk bij hem ligt, niet bij God: Ortega beoordeelt God naar menselijke maatstaven, hij heeft zich een God geschapen naar
| |
| |
het eigen beeld en gelijkenis. Als gevolg van die worsteling verliest hij op zijn beurt zijn geloof en maakt dezelfde val in de leegte als Montezuma. Het enige wat hem de laatste twintig jaar van zijn leven nog rest, is het helpen van de armen, zonder geloof en zonder hoop, maar met een oneindige liefde. In dit opzicht sluit de thematiek aan bij Aeneas, die ervan overtuigd is dat zijn leven is mislukt omdat hij niet aan de liefde heeft beantwoord. Dan herhaalt de geschiedenis zich. Zelf beschouwt hij zich als geestelijke vader van Martin, zoals Montezuma dat voor hem was. Maar ditmaal is het de zoon die wordt geofferd en niet de vader.
| |
Motieven
Het drama zit in zijn ontwikkeling nog vol spiegeleffecten die aan het verhaal en de personages een diepere dimensie verlenen. De confrontatie Ortega-Cortés is een spiegel van die tussen Cortés en Montezuma; de vader-zoonverhouding tussen Orteguilla en Montezuma herhaalt zich tussen de ouder geworden Ortega en Martin. Deze opsplitsing, herhaling en verbrokkeling passen in de cyclische opbouw van de roman. Maar er is nog meer: niet alleen kwamen dubbelfiguren of het dubbelgangersmotief reeds vaker voor bij de romancier Spillebeen, zij zijn hier perfect op hun plaats in het Azteekse wereldbeeld dat hij immers probeert te evoceren! Dit wereldbeeld was een van de meest complexe constructies die ooit door mensen werden uitgedacht, een cultuur, die zo afwijkt van onze gedachtenwereld, dat ze wel van een andere planeet kon komen. Fundamenteel hierin is de tweepoligheid die elk aspect van het maatschappelijk leven doordesemt. De tweevoudigheid, een voor Europeanen moeilijk te vatten gegeven, vond haar oorsprong in de scheppende oppergod Ometeotl, de Twee-God, die mannelijk en vrouwelijk tegelijkertijd was. Deze grondgedachte weerspiegelde zich zelfs in het dagelijkse taalgebruik, in de zogenoemde difrasismen: uitdrukkingen en beeldspraak waarmee één begrip werd weergegeven door twee verbonden elementen. Zo werd een plaatselijke of regionale gemeenschap benoemd met de woorden ‘water en berg’, omdat het leven in de vallei van Mexico zich altijd afspeelde tussen de tastbare tweedeling water en berg(en). In hun eigen taal, het Nahuatl, noemden de Azteken het gebied daarom Anahuac (‘Bij het Water’). Toen Cortés in Anahuac aankwam, hield Montezuma hem voor de teruggekeerde God Quetzalcoatl (‘Vogel-Slang’ of ‘Kostbare Tweeling’). In zijn hemels aspect werd deze god vereenzelvigd met de planeet Venus als Morgenster, voorloper van de opkomende zonnegod. Maar tevens was hij als Avondster
zijn monsterachtige tweelingbroer Xolotl. Vaak wordt Xolotl als skelet afgebeeld op de rugzijde van Quetzalcoatl: twee verschijningsvormen van eenzelfde figuur.
| |
| |
Bij uitstek drukken de Azteken hiermee uit dat de dualistische polarisatie licht-donker en goed-kwaad niet enkel speelt tussen verschillende goden, maar in één en dezelfde persoon aanwezig is. Net zo staan Cortés en Montezuma tegenover elkaar in de roman, waarbij de tegenstanders als spiegelbeelden van rol verwisselden. Cortés incarneert ironisch genoeg Xolotl en Montezuma de zachtmoedige Quetzalcoatl! Toch wel heel verbazingwekkend hoe Azteekse opvattingen convergeren met die van de auteur.
De tweepoligheid Spanje-Anahuac zet zich door in het taalgebruik. Elk van de hoofdpersonen hanteert een eigen taalregister, met uitdrukkingen en woorden die wortelen in de eigen cultuur en denkwereld. Slechts twee personages overbruggen - in taal - de kloof tussen de twee werelden: doña Marina en Orteguilla. De jonge Orteguilla merkt herhaaldelijk dat zij in vertaling andere dingen zegt in het Nahuatl dan in het Spaans, om haar sluwe plannen - of haar predestinatie? - te volbrengen. Padre Ortega herinnert zich na meer dan een kwart eeuw nog woordelijk hele gesprekken met Montezuma. Diens bloemrijke en zeer beeldende taalgebruik reflecteert de Nieuwe Wereld van Anahuac. Voor het leidmotief van de roman, het in water opwolkende vuil, heeft hij een Azteekse versie die past bij zijn religie èn de historische omstandigheden: het in water opwolkend bloed (p. 22) of Tenochtitlàn, huiverend onder een waas van bloedmoer, afkomstig van de talloze mensenoffers (p. 61). Dit motief van het vuil, van het troebele water komt voor in verscheidene boeken van de auteur. Ook het motief van de val duikt vaker op in zijn werk. In de titel van deze roman is het - in de beste Azteekse traditie - minstens dubbelzinnig op te vatten en verbonden met het motief van de vergankelijkheid van aardse grootheid: ‘sic transit gloria mundi’.
| |
Opbouw
Bij een tweede, grondige beschouwing kan Cortés overkomen als een zeer chaotische ‘stream of consciousness’- roman, vol spontane en intuïtieve gedachtenassociaties. En toch is ook die indruk vals. Wanneer je van de close-reading van één onderdeel overstapt naar de structuur van het geheel, dan blijkt de volgehouden strakke compositie van het boek, zo typerend voor Spillebeen. Schrijven betekent voor hem essentieel orde scheppen in de chaos, de vormeloze en eindeloze veelheid aan indrukken ordenen tot een coherent geheel en daardoor de wereld zinvol maken. De zorgvuldige compositie van zijn romans is voor hem even fundamenteel als vanzelfsprekend. Die compositie wordt gedomineerd door de getallen drie en vier, net als in Aeneas of De levensreis van een man. Drie is in de westerse getallensymboliek een heilig getal dat staat voor vol- | |
| |
maaktheid (God = drie personen: Vader, Zoon en Heilige Geest); 3 × 3 = 9 stond in de middeleeuwen en nog lang daarna symbool voor de cirkel, dit is oneindigheid, volmaaktheid èn mysterie (want de cirkel kun je benaderend becijferen, maar nooit correct in getallen vatten, door dat vervelende getal π). Deze cirkelvormige structuur past echter nog veel beter bij het wereldbeeld van de (uiteraard niet christelijke) precolumbiaanse volkeren uit Meso-Amerika, die een cyclisch opgebouwd tijdsbesef kenden, en geen lineaire chronologie zoals wij tegenwoordig. Voor de Maya en de Azteken keerden dezelfde gebeurtenissen en personen terug na elke cyclus van 52 jaar. (Uitleggen hoe zij aan die ‘eeuwen’ van 52 jaar kwamen, zou ons hier te ver voeren) De geschiedenis vormt dus een cirkel, net zoals de seizoenen, dag en nacht, zaai- en oogsttijd telkens op elkaar volgen en telkens terugkeren. Volgens de auteur stemt deze Meso-Amerikaanse opvatting van de geschiedenis verbazend goed overeen met zijn eigen visie, die eveneens erg cyclisch is, zoals
blijkt uit verscheidene van zijn vroegere boeken waaronder Aeneas of De levensreis van een man (1982) en Doornroosjes Honden (1983). Dit cyclische karakter drukte hij reeds in deze vroegere werken uit door een structuur, waarin het getal 3 een grote rol speelt.
Bij de Azteken wordt het cyclische wereldbeeld gedetermineerd door het getal 4, dat de Vier Wereldrichtingen van de kosmos aanduidt. Dit cultureel bepaalde structuurelement sluit nogmaals merkwaardig aan bij de evolutie in Spillebeens oeuvre.
Cortés is ingedeeld in twee delen (1547 en 1568) die er eigenlijk drie zijn: een proloog (Vooravond, p. 7-39); Castilleja (p. 40-257); De opdracht 1568 (p. 260-289). De proloog en De opdracht 1568 tellen elk acht ongenummerde leesstukken, gescheiden door witregels. Het middendeel speelt zich af in 4 dagen. Elke dag is op zijn beurt onderverdeeld in 8 leesstukken. Dus: 4 dagen, elke dag 2 × 4 onderdelen, als een compositie in 3/4 maat, 2 × herhaald. In de eerste en de tweede dag is het vierde leestuk korter dan alle andere, als een onbeklemtoonde maat; in de tweede dag is ook het vijfde leesstuk beduidend korter. Elk achtste leesstuk speelt zich 's nachts af. In de eerste en tweede dag ligt het zwaartepunt van het verhaal in het achtste leesstuk. Leesstuk 8 van de tweede dag bevat onmiskenbaar de sleutel tot het hele boek, met het herhaalde relaas van haast ondraaglijke wreedheden, die de oorzaak zijn van Ortega's levenstrauma.
| |
Poëtica
Voor de auteur (zoals voor veel van zijn vakgenoten) betekent schrijven: chaos vervangen door orde: schrijven is scheppen, als het ware een eigen kosmos creëren. Zo beschouwd
| |
| |
kan men het boek zien als een microkosmos, zoals de Grote Tempel van Tenochtitlán en de stad in haar geheel de kosmische ordening van het Azteekse wereldbeeld letterlijk weerspiegelden in hun opbouw.
De overeenkomst gaat nog verder: padre Ortega zegt herhaaldelijk dat hij de verovering, de conquista, ziet als ‘ontschepping’, als werk van de duivel. Dit past perfect in het mentale kader van de tijd waarin het verhaal zich afspeelt. Ortega past de conquista op een heel eigenzinnige, persoonlijke wijze in binnen het kosmologisch en theologisch denken van zijn tijd. ‘Vermoedelijk staat hij met deze interpretatie alleen. Zijn tijdgenoten zagen in de Nieuwe Wereld de kans voor een Nieuwe Schepping en een Nieuwe Mens. Zijn visie staat diametraal tegenover Bartolomé de las Casas (in Cortés overvloedig geciteerd). Las Casas heeft nooit getwijfeld aan de rechtvaardigheid van de conquista zelf, die immers de mogelijkheid schiep om door missionering het Rijk Gods op aarde uit te breiden.’ (Spillebeen) Op basis van dezelfde gegevens, van wreedheden, ontleend aan het werk van Las Casas, komt Spillebeen/Ortega tot een volkomen tegengestelde opvatting. Pas in 1992, vier jaar na de bovenstaande uitspraak van de auteur, onthulde een nieuwe studie dat ook Las Casas op het einde van zijn leven dezelfde evolutie heeft doorgemaakt als padre Ortega!
| |
Context
Willy Spillebeen is een van de meest veelzijdige en produktieve schrijvers in ons taalgebied. Hij schrijft poëzie, romans, kritieken en essays voor volwassenen. Zijn volledige werk vormt een caleidoscoop van elkaar herhalende, overlappende, aanvullende, voortzettende thema's en motieven, waardoor de indruk ontstaat dat hij altijd aan hetzelfde boek schrijft
De criticus Hugo Bousset (1988) onderscheidt drie categorieën auteurs in de Vlaamse prozaliteratuur na 1970: zij die met zichzelf bezig zijn (autobiografisch en therapeutisch schrijven); zij die over de wereld schrijven (geëngageerd schrijverschap); zij die zich bezighouden met taalkritiek en taalcreatie (schrijven aan een ‘opus’).
In Cortés ontmoeten de drie richtingen elkaar. Sedert Steen des aanstoots (1970) werd Spillebeen beschouwd als een bij uitstek autobiografisch en autotherapeutisch schrijver en dan nog bij voorkeur ‘kringschrijvend rondom de eigen navel’, over eigen familie en eigen streek. Hoe komt een dergelijk auteur terecht in Latijns-Amerika en dan nog met vier romans in een
| |
| |
soort ‘symfonie van het onrecht’? Hoe passen deze romans in het geheel van zijn werk? Daarover zegt hij: ‘In al mijn boeken ben ik op zoek naar een antwoord op de vraag: wie ben ik? Waarom en hoe ben ik geworden wie ik ben? Dit is geen navelstaarderij. Want deze existentiële vragen kun je niet loskoppelen van hun maatschappelijke context. Dat is het geval voor al mijn romans voor volwassenen, ook als ze in mijn geboortestreek spelen. Ook mijn “heimatboeken” zijn geëngageerde literatuur. Zowel in De vossejacht, een dodenboek (1977) als in De andere oorlog [1988 - herwerking van een ouder boek uit 1979] ga ik simultaan op zoek naar de eigen wortels en de wortels van de verloedering van mijn geboortestreek. Tussen het “navelschrijven” en het “wereldschrijven” bestaat er voor mij geen fundamenteel onderscheid en dus zeker geen fundamentele tegenstelling. Altijd zijn de hoofdpersonen in zekere zin afsplitsingen en afspiegelingen van mijn eigen persoonlijkheid. En die persoonlijkheid is zeer gevoelig voor onrecht, waar ook ter wereld. Want de wereld is ons dorp. In De hel bestaat tracht ik de structuren van het onrecht bloot te leggen in hun historische context. In Cortés ga ik na hoe ze ontstonden. Maar ook hier zien de hoofdpersonen zich gesteld voor vragen die van alle tijden zijn: macht, geweld, wreedheid, onverdraagzaamheid. De waarheid van Antonio Salgado [1988 - een roman over de hedendaagse genocide van de Indianen in Brazilië] is als het ware een epiloog bij een genocide, die al vijf eeuwen duurt. In bijna al mijn boeken onderzoek ik hoe kleine mensen slachtoffer worden van machtsmisbruik en hoe dat machtsmisbruik, op kleine en op grote schaal, leidt tot verdrukking, ellende, tot miskenning van de mensenrechten.’ Dit thema van de macht zal hij nog verder uitwerken
in De anonieme jezuïet (1992), waarbij de conquista van het Inkarijk centraal staat, doch niet zozeer meer de precolumbiaanse cultuur. ‘Daarbij... als elk romanpersonage een afsplitsing is van de eigen persoonlijkheid van de auteur, ben ik een beetje padre Ortega... en Cortés!’ (Spillebeen)
Een afsplitsing van de eigen persoonlijkheid? Dan valt het te begrijpen waarom Spillebeen zo gemakkelijk de sprong maakt van het eigen therapeutisch schrijven naar het therapeutisch be-schrijven en spreken van zijn alter ego uit de zestiende eeuw. Jaak Tantasis, het hoofdpersonage uit verscheidene van zijn boeken, die in het midden van zijn leven geconfronteerd wordt met een ernstige crisis, ziet zich geplaatst voor de opgave het chaotische ik te ordenen door de genezende kracht van de taal. Hetzelfde geldt zowel voor Cortés als voor Ortega, die in meer dan één opzicht elkaars alter ego zijn.
| |
Bronnen
Voeg aan al het voorgaande nog toe dat Spillebeen hele
| |
| |
passages uit zestiende-eeuwse werken haast letterlijk opneemt: uit het opus magnum van de franciscaner monnik Bernardino de Sahagun, de Historia General de las Cosas de Nueva España (voornamelijk uit zijn twaalfde boek, ondertussen vertaald door R. van Zantwijk als De oorlog tegen de goden, Amsterdam 1992); uit de Cartas de Relación van Cortés zelf, de Brevísima Relación de la Destrucción de las Indias van Bartolomé de las Casas (vertaald door M. van Nieuwstadt als: De verwoesting van de West-Indische Landen, Nijmegen 1992) en de Historia verdadera... (Ware geschiedenis...) van Bernal Diaz del Castillo. Tenslotte richtte zijn research zich nog op ketterprocessen uit de zestiende eeuw.
| |
Waarderingsgeschiedenis
Cortés of De Val werd haast unaniem positief ontvangen door de kritiek, tenminste in Vlaanderen. Nederlandse recensies schitteren door quasi-algehele afwezigheid. Terecht noemt Maarten Schoon Spillebeen in prisma-Lectuurvoorlichting: ‘De ten onrechte weinig bekende Vlaamse schrijver...’ Jooris van Hulle begroette het werk met meer dan gebruikelijk enthousiasme. H. Bousset schreef in een gedegen literaire analyse ‘Cortés of De Val van Spillebeen is een roman die niet onverschillig laat. Ik voelde me voortdurend uitgenodigd om met padre Ortega èn met de auteur mee te filosoferen. Het boek is bovendien erg sterk geschreven: herhaaldelijk heb ik de lectuur moeten onderbreken omdat de wreedheden te ondraaglijk werden. Verder heb ik de grondige research bewonderd die aan het schrijven van de roman moet zijn voorafgegaan, en de aisance waarmee die kennis tot een boek werd verwerkt. Het gaat duidelijk om een topwerk uit het oeuvre van Willy Spillebeen en om een zeer belangrijke roman uit onze recente Nederlandstalige literatuur.’
Slechts één dissonant in het koor der akkoorden: in een overzicht van tien jaar Vlaamse literatuur in Streven (april 1988, p. 655) doet Leo Geerts het boek onder de titel ‘Het smeden van romannen’ af als volgt: ‘Een voorbeeld van Spillebeens deskundige aanpak: niet Cortés is de spil van het boek, maar zijn page: die kan later ook aan het hof van Montezuma verblijven en nog later missionaris worden, zodat hij een historisch indringender beeld kan schetsen dan de veroveraar zelf. Er zijn ook referenties naar de hedendaagse conflicten tussen gerechtigheid en barmhartigheid (zoals de flaptekst zegt!), naar de antropologische, eurocentrische basis van de conquista en de daaruit resulterende onmenselijkheid. Een
| |
| |
boek dat aan alle verwachtingen voldoet en daardoor juist oninteressant is.’ Eén opmerking: het kan Spillebeen bezwaarlijk aangewreven worden dat de realiteit hier de fictie overtreft, aangezien de historische Orteguilla inderdaad page en tolk van Montezuma is geweest, voor hij monnik werd!
Voor deze bespreking is gebruik gemaakt van:
Willy Spillebeen, Cortés of De Val. Eerste druk, Schoten 1987.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Maarten Schoon, Spillebeen Willy: Cortés, of De val. In: prisma-Lectuurvoorlichting, Voorburg, 87-3823. |
M. de Swart, Spillebeen, Willy: Cortés of De val. In: nblc- 87-50-332-8. |
Jooris van Hulle, ‘Oeverloze droefheid om de mens’. Willy Spillebeen verbetert zijn meesterproef. In: De standaard, 7-11-1987. |
Fernand Auwera, Spillebeens beste roman. In: Het laatste nieuws, 19-12-1987. |
W. Spillebeen & J. van Hulle, Zelfportret & documentatie. Antwerpen 1988. |
Jooris van Hulle, De maskers afgerukt. In: Boekengids, nr. 1, 1988, jrg. 66, p. 6-7. |
Koen Vermeiren, De vloek van Montezuma. In: Ons Erfdeel, nr. 1, 1988, jrg. 31, p. 112-114. |
Hugo Bousset, Queeste naar een vader, een zoon en een geest. In: Dietsche warande & Belfort, nr. 3, 1988, jrg. 133, p. 208-212. |
Phil Cailiau, Is vergeten of verdringen van gruwelen mogelijk? In: Kreatief, nr. 2-3, 1988, p. 64-72. |
Carlos Alleene, Willy Spillebeen: ‘Ik vraag me af of de mens te redden is’. In: Het volk, 17-3-1988. |
Bernard Dewulf, De aktualiteit van 1547. In: De morgen, 24-6-1988. |
Hugo Bousset, Grenzen verleggen. De Vlaamse prozaliteratuur 1970-1986. i, Trends. Antwerpen 1988, p. 41-45. |
Michel Laureys, Latijnsamerikaanse suite. Recent prozawerk van Spillebeen. In: Randschrift, nr. 6, 1989, jrg. 4, p. 17-23. |
J. Van Thienen, Willy Spillebeen. Antwerpen 1991, 12 blz. + 8 blz. teksten. |
Didactische publikaties
Jos Martens, Historische romans als sleutel tot vakkenintegratie en multimediaal werken. In: Verslag van de derde Conferentie Het Schoolvak Nederlands in het Voortgezet Onderwijs. Enschede 1988, p. 132-146. |
Idem, Lectuursteekkaart: Willy Spillebeen, Cortés of De Val. In: Werkblad voor Nederlandse Didactiek, Themanummer Lectuurlijsten, ii, nr. 4, 1988, jrg. 16, p. 76-78. |
lexicon van literaire werken 18
mei 1993
|
|