| |
| |
| |
Jan Siebelink
Knielen op een bed violen
door Jaap de Gier
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De roman Knielen op een bed violen van Jan Siebelink (* 13-2-1938 te Velp) verscheen in januari 2005 bij uitgeverij De Bezige Bij te Amsterdam. De eerste twee drukken kwamen gelijktijdig uit: de eerste als gebonden uitgave (2000 exemplaren), de tweede als paperback (8000 exemplaren). Vele herdrukken volgden. In oktober 2006 verscheen reeds de zesendertigste druk en waren ongeveer 375.000 exemplaren verkocht.
Daarnaast verscheen een uitgave als Luisterboek: twaalf cd's met de complete tekst, die de auteur zelf voorleest. De roman is of wordt vertaald - in het Deens en Duits -, wordt verfilmd en bewerkt tot toneelstuk, en is bekroond met de AKO Literatuurprijs 2005.
Het plan voor deze roman bestond reeds tientallen jaren. De oudste beginversie - afgedrukt in de separate uitgave Zaailingen van violen - stamt uit februari 1980. De definitieve realisering vond pas plaats in 2004.
Het vooromslag van de uitgave toont een bloemenvaas met kleurrijke violen; het achteromslag vermeldt een passage uit een brief van Siebelink aan zijn uitgever.
De titelpagina bevat de genreaanduiding ‘Roman’. Het boek zit vol met autobiografische elementen - het moest het ‘complete verhaal’ van de vader van Siebelink worden - maar deze zijn nadrukkelijk geplaatst in een fictioneel kader. Het is geen documentaire. De auteur wilde niet beschrijven naar de letter, maar naar de geest, met gebruikmaking van literaire middelen.
Het motto dat aan de tekst voorafgaat - ‘... en had de liefde niet...’ - is ontleend aan de Bijbeltekst 1 Corinthiërs 13.
De roman omvat 446 pagina's. De eerste twee pagina's tekst fungeren als proloog, daarna volgen het ‘Eerste boek’ (103 pagina's, ongeveer een kwart van de roman) en het ‘Tweede boek’ (328 pagina's, driekwart van de roman), waarna als epiloog nog twee pagina's volgen. Het ‘Eerste boek’ bevat drie delen: ‘Een’, ‘Twee’ en ‘Drie’ en het ‘Tweede boek’ vier delen: ‘Vier’, ‘Vijf’, ‘Zes’ en ‘Zeven’. Aan de zeven delen, onderverdeeld in 84
| |
| |
hoofdstukken, gaat steeds een motto vooraf, respectievelijk de eerste zeven coupletten van Psalm 119 uit de psalmberijming van 1773.
| |
Inhoud
Proloog
De twee pagina's geven een panorama-achtige tekening van het landschap rond Lathum, met de Veluwezoom als lokkende overkant.
| |
Eerste boek
Hans Sievez is een fantasierijke leerling op de lagere school. Behalve met zijn vriendinnetje Margje heeft hij nauwelijks contact met leeftijdgenoten. Zijn vader, arbeider op een steenfabriek, heeft gekozen voor een piëtistische groepering, een keuze waar Hans' moeder niet achter staat. Hans is bang voor hem vanwege zijn hardheid. Zijn zachtaardige moeder sterft plotseling op vrij jonge leeftijd. Hans' toekomstplannen zijn: Lathum verlaten, zelfstandig worden, trouwen met Margje.
Hans vertoeft graag op een eenzame locatie waar zijn fantasie vrij spel heeft: een hut in het veengebied. Als zijn vader op een dag zijn geliefde konijn heeft gedood en verkocht, vertrekt Hans naar het westen om zijn leven ‘vorm’ te geven.
Hij komt terecht in Den Haag, gaat werken op een kwekerij en volgt onderwijs. Hij komt in de kost bij een hospita tegen wie hij niet opgewassen is. Op de kwekerij werkt een zekere Jozef Mieras, die behoort tot een godsdienstige gemeenschap buiten de officiële kerken. Mieras ziet in Hans een uitverkorene en dringt zich op. Als Hans er genoeg van heeft, breekt hij hardhandig met hem.
Hans' vader sterft een aantal jaren later. De begrafenis is zonder troost. Hans en Margje - beiden enig kind - zijn nu helemaal op elkaar aangewezen. Samen gaan ze een toekomst opbouwen en kopen een kleine kwekerij in Velp. Ze behoren tot de Nederlandse Hervormde Kerk, maar zijn niet streng ‘dogmatisch’. Hun huwelijk is gelukkig en het eerste kind Ruben wordt geboren.
| |
Tweede boek
Een kleine tien jaar later florisseert de kwekerij nog steeds niet. Winkeliers maken misbruik van de onderdanige Hans. Onverwachts verschijnt Jozef Mieras op de kwekerij. Hij speelt in op de hunkering naar geloofszekerheid bij Hans die zich niet meer thuisvoelt in de Nederlandse Hervormde Kerk, verkoopt hem stichtelijke boeken en brengt hem in contact met medebroeders. Ze wijzen hem op de eeuwigheid die belangrijker is dan het tijdelijke. Hans raakt steeds meer onder hun invloed en geeft zich over aan vrome lectuur, ten koste van kwekerij en gezin.
| |
| |
Op een dag vindt de elfjarige Ruben hem, liggend onder een appelboom. Hans heeft een visioen gehad: in vuur en wind heeft God hem bij zijn naam geroepen. Dit visioen, beleefd op een exact aan te geven tijdstip, betekent de definitieve ommekeer: Hans mag weten door God uitverkoren te zijn. Tijdens een vierschaarbijeenkomst wordt dit bevestigd.
Daarna gaat Hans daden stellen: huisdiensten met het hele gezin op zondag en het opzeggen van de schadeverzekering (met triest gevolg: bij een noodweer gaan de glaskassen eraan). Margje wordt steeds wanhopiger.
Het gezinnetje - inmiddels is er een tweede zoontje Tom - raakt sterk geïsoleerd en Hans raakt steeds meer in zichzelf gekeerd. Hij verbergt voor Margje allerlei zaken, zoals ontmoetingen met de broeders en aankoop van boeken. Margje, die meer wil weten, woont een Avondmaalsdienst bij waar ze niets van begrijpt: de voorganger jaagt de mensen angst aan. Hans is er steeds meer van overtuigd op de goede weg te zijn, waar Margje buiten staat. Soms heeft hij nog wel twijfel en heimwee naar vroeger.
De zachtmoedige Hans kent ook momenten van drift en krachtig optreden: hij weigert grond te verkopen aan zijn rijke buurman, hij jaagt een van de broeders weg en pakt een winkelier flink aan.
Margje kan de situatie niet meer aan. Hans daarentegen voelt zich opgenomen in Gods plan: al het tijdelijke moet wijken voor het eeuwige heil. Margje vlucht met Tom het huis uit.
Via Ruben wordt een compromis bereikt: Hans mag zijn geloof houden, maar moet het contact met de broeders verbreken en er vinden geen huisdiensten meer plaats. Het gezin kerkt weer in Velp, maar zonder Hans die op zondag in stilte piëtistische preken leest: hij is als volgeling van ds. Poort principieel een thuiszitter.
Nieuwe problemen betreffen de kwekerij, het gezin en Hans' gezondheid. Voor de aankoop van het huis moeten ze een stuk grond verkopen aan de buurman, die een golfslagbad aanlegt, met als gevolg veel overlast. Binnen het gezin ligt Tom dwars - hij verwijt zijn vader verwaarlozing - in tegenstelling tot Ruben die onderwijzer wordt en verkering krijgt met Johanna, voor wie Hans onverhulde gevoelens gaat koesteren. Ook met Hans' gezondheid gaat het verkeerd: longkanker. Werken moet hij opgeven, het bedrijf wordt gesaneerd en de Sociale Dienst geeft een - als vernederend ervaren - bijdrage voor levensonderhoud.
Als zijn einde nadert, komen op zijn verzoek de broeders terug, wat Margje toelaat. Op zijn sterfbed wijst Hans haar af en de broeders laten haar in het stervensuur niet toe, want zij zou
| |
| |
als onbekeerde zijn eeuwig heil in de weg staan. Wanneer Hans is gestorven en de broeders zijn vertrokken, beseft Margje dat Hans nu weer van haar en haar gezin is.
| |
Epiloog
Het gezin bepaalt zelf wat op de grafsteen komt te staan: ‘In de Heere ontslapen’. Margje ontkent dat haar huwelijk moeilijk is geweest. Ze weet zeker dat ze Hans ‘later’ zal terugzien.
| |
Interpretatie
Thematiek
Er zijn drie thematische kernen: (1) de allesbeheersende keuze voor het eeuwige heil; (2) opofferende liefde die ondanks alles standhoudt; (3) sociale verschillen en maatschappelijke stijging.
Het eerste thema houdt in dat de ‘reis door de wereld’ van Hans met idealen voor dit aardse leven verschuift naar een reis gericht op de eeuwigheid. Hij gaat een ‘weg’ op die hij steeds meer ziet als de enig juiste: niet liefhebben wat snel voorbijgaat, want dat is ‘ijdelheid’, maar zich spoeden naar de ‘eeuwige vrede’. Tot de dingen die voorbijgaan en dus moeten wijken, behoren ook de dagelijkse arbeid - ondanks zijn liefde voor het kweken van planten - en de zorg voor het gezin.
Bij de geestelijke ommekeer van Hans - getekend als iets onontkoombaars: ‘Er was geen weg terug.’ - is sprake van een gecompliceerd samenspel van tweeërlei factoren: van buitenaf en van binnenuit. Van buitenaf: de hernieuwde ontmoeting met Mieras en het visioen onder de appelboom. De ontmoeting met Mieras past in ‘Gods plan’ en de godservaring is een teken van goddelijke ‘uitverkiezing’ (in plaats van ‘verworpenheid’).
De factoren van binnenuit zijn vooral karakterologisch: een zacht karakter en weerloosheid bij druk van buiten; hunkering naar heilszekerheid: ‘het verborgene, het altijd zekere’; neiging tot escapisme (vanaf zijn jeugd) om zo de last van de dagelijkse zorgen te verdringen: ‘Hij las en van de duizenden dagelijkse zorgen was niets overgebleven.’ Zijn piëtistische lectuur betreft werken van ‘oude schrijvers’ als ds. Bernardus Smijtegelt (1665-1739). Een van zijn geliefdste boeken is De navolging van Christus van Thomas a Kempis, vertegenwoordiger van de Moderne Devotie, in het bijzonder de leefregel: ‘Wens slechts met God en zijn Engelen gemeenzaam te zijn [...].’
Enkele kernwoorden keren meermalen terug: de ‘weg’, een bekende piëtistische term, en de ‘ladder’. De ‘weg’ die Hans opgaat is geen toeval: God zelf heeft hem op de ‘weg’ van Mieras ‘gezet’, ‘de goede weg’, en die ‘weg had hij te gaan’. Het is wel een weg vol kwelling - vergelijk de snoeiing van de vruchtboom
| |
| |
- en vol twijfel, tot op het sterfbed, of hij werkelijk voor eeuwig gered is. De ladder-symboliek gaat spelen als Hans door zijn bekering van ‘staat’ is veranderd: van de staat des doods overgegaan naar de staat des levens, van verlorenheid naar eeuwig behoud. Maar hij bevindt zich in die nieuwe staat nog in het beginstadium, ‘op de onderste trap van de ladder’ en moet nog moeizaam ‘opklimmen’ op de ‘geestelijke ladder’. Die trappen heten in piëtistische terminologie ‘standen’ (= niveaus).
Margjes opofferende liefde is het tweede thema. De eerste tien huwelijksjaren is de liefdesrelatie zeer hecht. De onverwachte komst van Mieras luidt het begin in van Hans' geestelijke ommekeer én van het verwijderingsproces tussen Hans en Margje. Na het visioen en de vierschaartoetsing komt het proces in een versnelling. Hans' aanvankelijke schuldgevoelens worden minder en Margje gaat steeds meer beseffen dat ze onbereikbaar ‘ver van elkaar’ zijn. Hans gaat een dubbelleven leiden. Hij gaat ‘vreemd’ in een heel specifieke betekenis. In piëtistische termen: zijn aardse bruid Margje ruilt hij in om zelf bruid te worden van Christus, de hemelse Bruidegom (vergelijk de titel van het boek dat Margje uit zijn boekenkast haalt: Bruidegom van de ziel). Afwisselend werkt ze op zijn gemoed of spreekt ze verwijten uit. Hans laat haar als onbekeerde, die hem van de ‘weg’ probeert af te brengen, niet toe op zijn terrein. Na de crisis wordt een modus vivendi gevonden: geen huisdiensten meer en geen contact meer met de broeders. Maar Hans' ingekeerdheid blijft en dus ook de verwijdering. Hij raakt Margje extra diep door zijn gevoelens voor Rubens vriendin Johanna.
Als zijn stervensuur nadert, beseft Margje: ‘Hij is al lang niet meer van mij.’ Háár liefde blijft echter onveranderd. Vol tragiek zijn voor haar de laatste uren van Hans: zelfs dan wijst hij haar als ‘onbekeerde’ af. Pas als hij is overleden en uit de greep van de broeders is, kan ze zeggen: nu is hij ‘van mij’. Haar opofferende, standvastige liefde is zo groot dat ze in de epiloog ontkent dat haar leven met Hans moeilijk is geweest: de liefde, in het motto genoemd, ‘verdraagt’ alle dingen.
Een kernwoord in hun onderlinge verhouding is ‘begrijpen’. Hans is ervan overtuigd dat Margje van zijn visioen ‘niets’ zou begrijpen, in tegenstelling tot Ruben. Margje wil begrip opbrengen, maar moet constateren dat ze er ‘niets’ van begrijpt.
Het derde thema, van maatschappelijke aard, wordt direct al concreet bij Hans en zijn vader: de laatste bracht het nooit verder dan ongeschoolde arbeider, Hans wil van jongs af aan niet afhankelijk zijn maar zelfstandig: middenstander met een eigen bedrijf(je). En dat lukt hem.
| |
| |
De maatschappelijke verschillen tussen de diverse personages zijn groot. Al heeft Hans Sievez zich opgewerkt tot kleine middenstander, zijn maatschappelijke positie blijft bescheiden vergeleken met anderen uit zijn omgeving: grote middenstanders, geslaagde zakenlieden, villabewoners en academisch gevormden (de ouders van Johanna). Johanna komt als ‘deftig’ meisje een eenvoudig middenstandsgezin binnen. Hans' onderdanige houding tegenover de winkeliers is wel karakterologisch bepaald, maar berust ook op een diepgeworteld besef van standsverschil: de hogere sociale klasse heeft automatisch meer macht.
Het is een trieste afgang dat hij aan het eind van zijn leven afhankelijk wordt van de Sociale Dienst, iets wat niet bij een middenstander past. Met de woorden van Margje: ‘we hadden nooit met iemand iets van doen’. Hans moge geklommen zijn op de geestelijke ladder, op de maatschappelijke ladder voelt hij zich diep ‘gezonken’.
De kinderen - ‘die het verder zouden schoppen dan de ouders’ - klimmen hoger. Het duidelijkst is dit bij Ruben, die zich opwerkt tot leraar Frans op een mavo.
| |
Titel en motto
Titel en motto zijn nauw verbonden met de eerste twee thema's. ‘Knielen’ in de titel heeft twee betekenissen: de werkhouding van een kweker én een eerbiedige bidhouding. In de loop van de roman overvleugelt de tweede betekenis de eerste.
Het motto - ‘...en had de liefde niet...’ - is een citaat uit 1 Cor. 13, het bekende hoofdstuk van Paulus over de liefde die alle dingen ‘bedekt’ en ‘verdraagt’. Dit hoofdstuk stond centraal in de trouwdienst. Het motto is primair van toepassing op Margje.
De motto's die aan de delen ‘Een’ tot en met ‘Zeven’ voorafgaan, de eerste zeven coupletten van Psalm 119 uit de psalmberijming van 1773, zijn te verbinden met de volgzame Ruben die de coupletten voor zijn vader uit het hoofd wil leren, maar belangrijker is dat daarin steeds het ‘pad’ van de gelovige centraal staat, een weg die Hans ook wil gaan.
| |
Personages
De karaktertekening is sterk bepaald door contrasten, met name de drie tweetallen: Hans' vader en moeder, Hans en Margje en de twee zonen Ruben en Tom.
De vader van Hans heeft een hard karakter, meedogenloos soms, met strenge principes. De moeder daarentegen is liefdevol en zachtmoedig.
Ook Hans en Margje vormen een contrast. Hans is, net als de personages in de naturalistische roman, belast door erfelijkheid en milieu: van zijn vader heeft hij de driftbuien en een tekort aan gevende genegenheid, van zijn moeder de zachtaardigheid; zijn weerloosheid, en dus beïnvloedbaarheid, en
| |
| |
neiging tot isolement zijn (mede) een gevolg van zijn harde opvoeding. Die psychische belasting neemt hij mee uit Lathum. De weerloosheid tegenover zijn vader in de varkensschuur - een geïsoleerde locatie, tekenend voor het gezinsmilieu, waar de vader zich kan terugtrekken en waar deze een Godservaring beleeft - zet zich voort in zijn latere leven: niet opgewassen tegen klanten en winkeliers en evenmin tegen de broeders in het zwart. Alleen op schaarse momenten treedt hij flink op. Ook na zijn bekering blijven tegenkrachten in hem werken: soms verlangt hij naar vroeger en naar Margjes mooie lichaam, soms voelt hij zich schuldig jegens haar en vraagt hij zich af of de broeders wel vrienden zijn. Door die twijfelsituaties behouden zijn karakter en geloofskeuze iets raadselachtig.
Margje is zijn tegenpool: realistisch - geen vlucht uit de werkelijkheid -, spontaan, doortastend en zonder behoefte aan isolement. Haar geloof is onproblematisch en ruim. Ze is zorgzaam voor man en kinderen. De geestelijke ontwikkeling van haar man kan ze niet volgen. Dat ze hem tijdens hun huwelijk kwijtraakt, is haar grootste verdriet.
Ook de twee zoons vormen een scherp contrast. Ruben, de oudste, is de volgzame zoon die een bemiddelende rol vervult. Hij bewondert zijn vader en zou hetzelfde willen meemaken als hij. Tom voelt zich door zijn vader tekortgedaan - deze had bij de geboorte op een dochtertje gerekend - en is de dwarsligger die zich onttrekt aan het gezin.
Verscheidene nevenpersonages misbruiken Hans en worden negatief getekend: de hospita in Den Haag, buurman Maters - de ‘omhooggevallen schilder’ - en de bloemisten Weidema en Wieland.
Verreweg het meest negatief is de tekening van de broeders Mieras, Steffen en Ibel, volgelingen van ds. Poort (achter wie de piëtistische predikant J.P. Paauwe schuilgaat). Hun uiterlijk en kleding, hun geur en tafelmanieren wekken afschuw op. Ze werken niet en hun theologische bagage is eenzijdig. Ze maken misbruik van Hans en onttrekken hem aan gezin en kwekerij. Wel tekenen zich verschillen af: Steffen, Ibel en Taverne, die er later nog bij komt, vertegenwoordigen de hardere lijn, Mieras de zachtere. De laatste is ook de enige die bedroefdheid toont na Hans' overlijden.
Die negatieve tekening maakt duidelijk bij wie de verteller de schuldvraag neerlegt van het gezinsdrama: primair bij de broeders die dwangmatig beslag op Hans (en het gezin) leggen. Frappant is dat zelfs bij Hans soms ‘fysieke afschuw’ bovenkomt en de vraag of ze wel ‘respect’ verdienen. Tekenend is ook het compromis met Margje: Hans' geloofskeuze respecteert ze, maar pertinent niet de broeders.
| |
| |
| |
Vertelsituatie
Het verhaal wordt verteld in de hij-vorm. De alwetende, alles overziende verteller zet in met een panoramisch overzicht in de proloog, maar zoemt daarna in op de innerlijke en uiterlijke belevenissen van de personages. Hij tekent hoofdpersonage Hans met veel begrip en deze vertelhouding vertoont een frappante overeenkomst met de begripvolle opstelling van Ruben.
Driemaal echter - in de hoofdstukken 32, 40 en 57 - wordt de vertelwijze doorbroken: de verteller gaat van de hij-vorm over in de jij-vorm. Hij spreekt daarbij niet de lezer aan - zoals in negentiende-eeuwse romans à la Bosboom-Toussaint - maar Hans: aansporingen en gewetensvragen die bedoelen door te dringen tot zijn raadselachtige innerlijk, zoals: ‘Hans, gooi die vent eruit! Keer terug!’ Dit gebeurt steeds na een ontmoeting van Hans met de broeders. Hier geeft de verteller zich bloot: een kritische tegenstem gericht tegen Hans die zich laat inpalmen, maar vooral gericht tegen de broeders: zij kapselen hem zo in dat hij niet meer kan ontsnappen. Wanhoop en onbegrip worden hier voelbaar: Waarom gaat Hans met zulke ‘tweederangs apostelen van de Heiland’ in zee?
| |
Tijd en ruimte
De vertelde tijd omvat ongeveer een halve eeuw, het leven van Hans Sievez vanaf de lagereschooltijd (de vijfde klas) tot het graf. De tijdsituering is vaag en de historische tijd speelt in de roman nauwelijks een rol, zelfs niet de oorlogstijd, die alleen even ter sprake komt als Ruben ernaar vraagt.
De auteur maakt op diverse plaatsen gebruik van tijdsprongen: tussen de hoofdstukken 7 en 8 drie tot vier jaar, tussen 18 en 19 ongeveer tien jaar, tussen 23 en 24 ook ongeveer tien jaar, en tussen 63 en 64 zo'n vijf jaar. Driekwart van de roman handelt over de levensperiode van na de ongeveer eerste tien gelukkige huwelijksjaren, beginnend bij de beslissende tweede ontmoeting met Mieras.
Twee tijdsaspecten zijn verder van belang. Allereerst de toenemende irrelevantie van tijd: het tijdelijke, vergankelijke heden gaat bij Hans steeds meer wijken voor de eeuwigheid. Betekenisvol is de zin: ‘Tijd om het tijdelijke te overwinnen was geen verloren tijd.’ Het tweede cruciale tijdsaspect is het ‘punt des tijds’: exact het tijdstip kunnen aangeven dat God ingreep. In de roman is dat het tijdstip van het visioen. Het horloge stond stil op ‘vijf over halfvier’: exacter kan het niet.
Twee ruimten overheersen in de roman: het veengebied bij Lathum en de kleine kwekerij. Beide hebben iets paradijselijks - te associëren met de Bijbelse Hof van Eden en het hemelse paradijs -, beide bieden stilte en de mogelijkheid zich terug te trekken: in het veengebied bevindt zich de veenhut, op de geïsoleerde kwekerij de nog kleinere locaties waar Hans in stilte en afzondering zijn werk verricht en zich graag terugtrekt: ‘op
| |
| |
de stille tuin helemaal alleen te zijn was aangenaam’, wat het beeld oproept van de ‘locus amoenus’ (= bekoorlijke plaats) uit de vroegere pastorale literatuur. Zijn voorkeur voor ruimtelijke afzondering is nauw verbonden met zijn behoefte om te lezen, te bidden en te mediteren, het piëtistische patroon ‘met een boekje in een hoekje’.
Ook de weersomstandigheden zijn steeds nadrukkelijk aanwezig en vertonen in hun onontkoombaarheid een parallel met de noodlottige gebeurtenissen. Het is heet en er waait een harde wind als Hans het visioen krijgt, het noodweer slaat toe nadat de verzekering is opgezegd.
| |
Opbouw
Vooral vier structuurelementen vallen op: prospectie of vooruitwijzing, contrast, climax en herhaling.
Het ‘Eerste boek’ bevat diverse vooruitwijzingen naar ontwikkelingen in het ‘Tweede boek’. Direct al in de proloog: de tegenstelling tussen Lathum en het ‘beloofde land’ aan de overzijde wijst vooruit naar de maatschappelijke ontwikkeling van Hans, en de omschrijvingen ‘beloofde land’ en ‘land Kanaäns’ vormen een symbolische vooruitwijzing naar Hans' godsdienstige ontwikkeling naar ‘het hemelse Kanaän’. De vernedering in de varkensschuur wijst vooruit naar latere vernederingen door de winkeliers. Een uiterst belangrijke symbolische vooruitwijzing naar Hans' latere geestelijke groeiproces vinden we in hoofdstuk 16, waar een docent uitleg geeft over snoeien: ‘Hoe krachtiger de takken verbogen werden tegen hun natuurlijke groei in - hoe groter marteling - des te meer vruchtdraging.’
De hoofdverdeling in ‘Eerste boek’ en ‘Tweede boek’ berust op een fundamenteel contrast: opgang tegenover neergang. Een ander opvallend structuuraspect is hiermee nauw verbonden: de climax, dat wil zeggen dat steeds wordt toegewerkt naar een hoogtepunt of krachtige afronding, hetzij stilistisch - een kernachtige slotzin -, hetzij inhoudelijk.
Het ‘Eerste boek’ is te typeren als: opgang. Het slot van de drie delen ervan - met een duidelijk climaxkarakter - drukt dit op markante wijze uit. ‘Een’ eindigt met een optimistische toekomstvisie: ‘Zijn leven zou vorm krijgen.’; aan het slot van ‘Twee’ slaat Hans Mieras letterlijk van zich af: hij is een man ‘vol zelfvertrouwen’; ‘Drie’ eindigt met de doop van Ruben en tekent het gemeenschappelijke geloof, ondogmatisch en vol godsvertrouwen, van Hans en Margje.
Het ‘Tweede boek’ vormt hiermee een scherpe tegenstelling. Het is te karakteriseren als neergang. Deze heeft drie aspecten: het huwelijk, de kwekerij en de gezondheid van Hans. Ook hier vormt het slot van elk deel een climax. Aan het eind van ‘Vier’ vraagt Margje zich vertwijfeld af ‘wat ze toch ver- | |
| |
keerd had gedaan’; ‘Vijf’ eindigt met de visie van Hans: ‘hoe ver ze van elkaar verwijderd waren’; aan het slot van ‘Zes’ vertrekt Margje: ‘Er zit niets anders op.’; ‘Zeven’ eindigt met een climax vol tragische elementen: het sterfbed van Hans - het dramatische hoogtepunt van de hele roman. De toenemende dreiging in het ‘Tweede boek’ en de noodlottige neergang bepalen in belangrijke mate de spanning in de roman.
De epiloog heeft een afrondende functie - grafsteen en opschrift -, maar bevat ook een climax in de tekening van Margjes grootheid, haar liefdesband met Hans: ‘Ik zie hem terug.’
Frequent ten slotte is de herhaling, in velerlei vorm: jeugdbelevingen die in Hans' geest herhaaldelijk terugkeren: de varkensschuurscène, het bloeiende veen, de jeugdige Margje; zijn dagelijkse bezigheden: werken op de kwekerij, knielen op een bed violen, ontmoetingen met de broeders, lezen en mediteren; ook terugkeer van parallelle situaties en karaktereigenschappen, gekoppeld aan verschillende personages: twee troosteloze begrafenissen - van Hans' moeder en vader -, twee huwelijken waarin man en vrouw uiteengaan op godsdienstigkerkelijk terrein.
| |
Stijl
De roman is geschreven in een soepele stijl, zonder franje, met rake beelden: het zingen van een psalm klinkt ‘als het dreunen van een kar’, de tafelwachters bij de avondmaalsdienst stralen ‘marmerharde onverbiddelijkheid’ uit.
Een opvallend aspect is de humor, veelal vanuit Margjes perspectief. Als de broeders weer aan de deur staan om Hans' sterven te begeleiden, kijkt Margje hen aan ‘alsof het zeldzame exemplaren waren uit Burgers' dierenpark’. Als ze Hans een ‘omgekeerde’ noemt, voegt ze eraan toe: ‘Daar zijn we mooi klaar mee.’ Humoristisch is ook de aangedikte archaïsering in de woorden van Steffen: ‘twijfeldet’, ‘weninge’ en ‘knersinge’.
Een ander stijlaspect vormen de vele vraagzinnen, te relateren aan de twijfelsituaties van Margje en Hans. Het betreft vragen als: ‘Ben ik tekortgeschoten?’; ‘Had hij alles verloren?’. Ook de verteller gebruikt de vraagstijl bij het overstappen naar de jij-vorm: ‘Overviel de angst je niet?’
Bijbels taalgebruik doortrekt de hele roman. Reeds in de proloog is sprake van ‘het land Kanaäns’; vele andere Bijbelse namen zullen nog volgen. Het aantal Bijbelteksten dat wordt geciteerd of waaraan wordt gerefereerd, is legio. Deze zijn soms door aanhalingstekens te herkennen, zoals de zin die begint met ‘Ik, Johannes...’, een citaat uit de Openbaring van Johannes 1:9. Maar vele malen wordt de Bijbel geciteerd zonder aanhalingstekens; zo is de zin ‘Wee, wie met zijn Formeerder twist!’ een citaat uit Jesaja 45:9. Hoe belangrijk Bijbeltaal is, is ook te illustreren met de cruciale gebeurtenis van het visioen
| |
| |
onder de appelboom. Hans' antwoord op Gods stem is: ‘hier ben ik’, hetzelfde antwoord als dat van Abraham, Mozes en Jesaja, toen God hen riep.
Die Bijbeltaal is gekoppeld aan een specifieke ‘bevindelijke’ terminologie, zoals: je Pniël gehad hebben, het aanbiddelijke Opperwezen, ontledigen, ontgronden, geestelijke doodsstaat, ontdekkende genade, aanklevende en inklevende zonden, afgesneden worden, in Gethsemane zitten. Enzovoort.
Die combinatie van Bijbeltaal - teruggaand op de Statenvertaling - en ‘bevindelijke’ terminologie vormt de piëtistische groepstaal, ook wel de ‘tale Kanaäns’ genoemd. Deze verwoordt de gemoedstoestanden en geestelijke ervaringen van de piëtistische gelovigen, ‘de weg in woorden’ (aldus de titel van de studie van C. van de Ketterij).
| |
Poëtica
Twee lijnen in Siebelinks oeuvre - machteloosheid tegenover onontkoombare gebeurtenissen en vastleggen wat voorbij is - komen samen in Knielen op een bed violen.
De roman is een poging om het raadsel te doorgronden van iemand die in het besef van zijn sterfelijkheid eeuwig heil zocht, met desastreuze gevolgen voor zijn directe omgeving. Het moest geen karikaturale portrettering worden. Er is, in Siebelinks visie, meer dan de platte werkelijkheid en hij voert zijn lezers met deze roman een onbekende wereld binnen.
De verbeelding moest aanvullen wat de auteur nooit zelf heeft kunnen zien - de jeugdjaren van de hoofdpersoon - maar we raken hier ook aan een centraal punt in Siebelinks poëtica: de overtuiging dat fictie of verbeelding een diepere werkelijkheid aanboort dan de blote feiten. Een poëticaal aspect is ook het bewust klein houden van het ‘universum’: Margjes ouders blijven afwezig, Hans is enig kind, het gezin van Hans en Margje bestaat uit slechts twee zoons. Dit zijn aantoonbare afwijkingen van de realiteit. Een ander centraal element in Siebelinks romanpoëtica is de vrijheid van de auteur om bepaalde werkelijkheidsfacetten met aangezette dramatiek aan de orde te stellen (bijvoorbeeld de enscenering van de vierschaarbijeenkomst en de groteske scènes rond het sterfbed). Overdrijving kenmerkt ook de tekening van de broeders, die uitgroeien tot groteske, monsterachtige figuren. (Hier weer een duidelijke afwijking van de realiteit: Paauwianen bedrijven géén evangelisatie.)
| |
Context
Knielen op een bed violen is een familieroman waarin een ‘Vatersuche’ centraal staat, een zoektocht naar het wezen van een
| |
| |
vader. Ook in romans als De aansprekers van Maarten 't Hart en Het verzet van Harmen Wind treedt een vader met calvinistische opvattingen op, maar wel met het hoofdaccent op Bijbelvastheid en onveranderlijke geloofswaarheden, met als gevolg een verzethouding bij de kritische zonen (evenzo in de romans van Jan Wolkers). Bij de vaderfiguur in Siebelinks roman ligt het duidelijk anders: hier ligt het hoofdaccent op de innerlijke beleving, de zielenroerselen (in piëtistische zin), en hij wordt respectvol getekend.
Knielen op een bed violen plaatst ons, anders dan de genoemde romans, in de bevindelijke stroming van het gereformeerde protestantisme, het piëtisme (pietas = vroomheid). Ondanks onderlinge verschillen heeft deze stroming twee hoofdkenmerken: (1) een sterk accent op het innerlijke leven - de zielservaringen in het contact met God (‘bevinding’ genoemd, vandaar ook wel de benaming ‘bevindelijken’) - en op bekering of wedergeboorte, gekoppeld aan het leerstuk van de predestinatie; (2) een vroom, van God afhankelijk leven in de praktijk (strenge zondagsheiliging, cultuurmijding, het lezen van piëtistische werken, het niet afsluiten van verzekeringen maar vertrouwen op Gods leiding). Kortom: innerlijke en uiterlijke vroomheid. Deze stroming aan de rechterflank van het protestantisme gaat terug op de zogenaamde Nadere Reformatie in de zeventiende en achttiende eeuw, een verdergaande reformatie dan die van Luther en Calvijn. Invloeden van de Moderne Devotie, de laat-middeleeuwse vroomheidsbeweging, zijn aantoonbaar, in het bijzonder De navolging van Christus van Thomas a Kempis. Piëtistische gelovigen vinden we deels in landelijke kerkgenootschappen, deels in vrije gemeenten en kerkelijke afsplitsingen. Vooral bij deze laatste kunnen opvattingen en eenzijdigheden voorkomen die ver afstaan van Calvijn en de brede stroming van het calvinisme.
Zo'n afsplitsing vormen ook de Paauwianen, volgelingen van ds. P.J. Paauwe (1872-1956), die na afzetting in 1914 een vrije gemeente vormde zonder organisatiestructuur. Ds. Paauwe, in Siebelinks roman ds. Poort genoemd, was een charismatische persoonlijkheid met duizenden volgelingen. Ook na zijn dood in 1956 bleef een deel van hen hem trouw, veelal als ‘thuislezers’. Binnen de bredere piëtistische stroming legde hij enkele eigen accenten, die in de roman op evidente wijze aanwezig zijn. De voornaamste zijn: (1) de algemeen-piëtistische noodzaak van bekering of wedergeboorte scherpte hij zodanig aan dat het tijdstip exact moest worden aangegeven: het ‘punt des tijds’; (2) georganiseerde kerken dragen geen van alle de volle ‘Waarheid’ uit en moeten daarom worden gemeden, met ‘thuislezen’ als consequentie. In deze sterk indivualistisch inge- | |
| |
stelde groepering kwam de vader van Jan Siebelink terecht, getransformeerd tot de romanfiguur Hans Sievez.
De relatie van Siebelinks roman met zijn vroegere werk is evident. De paradijselijke kwekerij, de worsteling van de kleine middenstander, het visioen van de vader en diens godsdienstige ‘ligging’, de colporteurs, de zoon die zich opwerkt, Velp en de Veluwezoom: het zijn ingrediënten die we allang kennen uit het oeuvre van Siebelink van vóór Knielen op een bed violen. De vrome, bedeesde vader treedt al op in het verhaal ‘Witte chrysanten’ in Siebelinks debuutbundel Nachtschade (1975), het visioen en het sterven van de vader kennen we al uit De bloemen van Oscar Kristelijn (1998) en de controverse tussen de twee broers uit Engelen van het duister (2001). Als standbeeld voor de vader vormt de roman een soort tweeluik met zijn vroegere roman De overkant van de rivier (1990), een standbeeld voor de moeder.
| |
Waarderingsgeschiedenis
De roman kreeg buitengewoon veel aandacht in de dagbladpers. Elk dagblad van enig niveau wijdde minstens een recensie aan de roman, veelal weer gevolgd door een of meer interviews. De auteur zelf ontving een overstelpend aantal reacties en een grote hoeveelheid uitnodigingen voor lezingen, interviews, signeersessies en deelname aan radio- en tv-programma's.
De recensenten blijken unaniem zeer lovend. In elke recensie treft men wel kwalificaties aan als: ‘indrukwekkend’ en ‘adembenemend’. Die positieve waardeoordelen berusten in hoofdzaak op de volgende aspecten: de knappe wijze waarop de auteur het ‘subtiele midden’ bewaart tussen afkeer en medeleven, onbegrip en respect (Peters); het aangrijpende aspect van de constante dreiging en de ‘met elkaar strijdende krachten van godsdienst en huwelijk’ (De Reus); het ‘inlevingsvermogen’ waarmee de auteur de radicalisering van zijn hoofdpersonage voelbaar maakt (Pruis); het effectieve gebruik van literaire middelen als stijl en compositie (Baycili); het overtuigend oproepen van een voor velen onbekende godsdienstige wereld (Cartens).
In recensies komt vooral naar voren dat de roman de lezer diep treft. Zo ook in het juryrapport van de AKO Literatuurprijs 2005, waarin wordt gesteld dat het boek ‘terneerslaat en ontroert’, dat het ‘je bij de keel grijpt en onthutst achterlaat’.
Omdat de roman zo'n groot lezerspubliek bereikte en bij lezers zoveel heeft losgemaakt, zijn er ook op universitair niveau openbare colleges en lezingen aan gewijd. Diverse psychologen
| |
| |
en critici hebben gezocht naar verklaringen. Enkele mogelijke verklaringen zijn: herkenning en identificatie bij lezers met een vergelijkbaar, door godsdienst ingesnoerd verleden; toenemende belangstelling voor spiritualiteit in Nederland - de ‘rentree van religie in de Nederlandse cultuur’ (Kester Freriks) - inclusief extreme richtingen daarin; toenemend besef dat onze samenleving multicultureel en multireligieus is; een zeker heimwee, min of meer onbewust, naar een verleden dat verworvenheden kende - het intieme, gesloten gezin - die verloren zijn gegaan; een sluimerend verlangen naar mystiek in een zakelijke, nuchtere, rationele wereld.
Lezers uit de kring van Paauwianen (en andere piëtistische groeperingen) oordelen veelal aanzienlijk minder positief, onder meer verwoord in bepaalde bijdragen in het Reformatorisch Dagblad. De roman wordt door hen gezien als een aanval op het piëtistische geloofsklimaat en ze leggen de vinger bij vertekeningen en feitelijke onjuistheden. Daarnaast speelt de overtuiging mee dat de auteur bijdraagt aan een karikatuur van het calvinisme (dat immers veel breder is dan de verengde stroming van de Paauwianen).
Lezers met deze en andersoortige negatieve reacties lijken te weinig oog te hebben voor de respectvolle tekening van de hoofdfiguur. Ook lezen zij het boek niet zozeer als fictie, maar als non-fictie. Het is zeker niet moeilijk om in de roman allerlei afwijkingen van de echte werkelijkheid aan te wijzen, zoals hiervoor al ter sprake kwam. En ook de ‘Bronvermelding’ achter in de roman bevat voor insiders een aanwijzing dat de auteur geen exacte beschrijving heeft willen geven van de Paauwianen: de tweede bron is namelijk een levensbeschrijving van een predikant die behoorde tot de Oud-Gereformeerde Gemeenten in Nederland, een andere piëtistische groepering dus dan de Paauwianen.
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Jan Siebelink, Knielen op een bed violen. Roman, tweede druk, Amsterdam 2005.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
C. van de Ketterij, De weg in woorden. Een systematische beschrijving van piëtistisch woordgebruik na 1900, Assen 1972. |
Rob Schouten en Bert Peene, Jan Siebelink. In: Kritisch Lexicon van de Moderne Nederlandstalige Literatuur, 38e aanvulling, augustus 1990. |
Arjan Peters, Toen God in Velp verscheen. Jan Siebelink eert zijn vader. In: de Volkskrant, 28-1-005. |
Elma Drayer, Monument voor een calvinist. In: Trouw, 29-1-2005. (interview) |
Arie Storm, Heeft u de Christus gezien? In: Het Parool, 3-2-2005. |
Janet Luis, Jan Siebelink: Knielen op een bed violen. In: NRC Handelsblad, 4-2-2005. |
Hans Werkman, Ultieme vaderroman van Jan Siebelink. In: Nederlands Dagblad, 4-2-2005. |
Jaap Goedegebuure, In de wurggreep van Calvijn & Co. In: Haagsche Courant, 11-2-2005. |
Wam de Moor, Afrekening en eerbetoon. In: De Gelderlander, 18-2-2005. |
Sevtap Baycili, Siebelink op zijn best. Vreemdgaan met God. In: Vrij Nederland, 26-2-2005. |
Tjerk de Reus, Dramatische familiegeschiedenis. In: Friesch Dagblad, 2-3-2005. |
Daan Cartens, Een literair monument. In: Ons Erfdeel, juni 2005, jrg. 48, p. 443-445. |
Jos Borré, Geloof in de achteruitgang. In: De Morgen, 6-7-2005. |
Marja Pruis, Om de Heer ten volle te dienen. In: De Groene Amsterdammer, 29-7-2005. |
Tjerk de Reus, De bevindelijke ontsporingen als verhaal. Herleving van de geloofsroman. In: Friesch Dagblad, 13-8-2005. |
Kester Freriks, De kwekerij is mijn paradijs. De wereld van schrijver Jan Siebelink. In: NRC Handelsblad, 16-9-2005. (interview) |
W.B. Kranendonk, Siebelink draagt bij aan karikatuur van calvinisten. In: Reformatorisch Dagblad, 22-10-2005. |
Elsbeth Etty, Weerzien met domineesland. De literaire trends van 2005. In: NRC Handelsblad, 30-12-2005. |
Lodewijk Dros en Nico Sjoer, Als een eenzame mus. Leven en volgelingen van ds. J.P. Paauwe, Goudriaan 2005. |
[Jan Siebelink], Zaailingen van violen. Uitgave Stichting Bredevoort Boekenstad & Vereniging Bredevoorts Boek Belang, [Bredevoort 2005]. |
Gerda van de Haar, Zo brengt de aarde je de diepte in. In: Liter, april 2006, jrg. 9, p. 67-70. |
Kester Freriks, De opzienbare rentree van religie in de Nederlandse cultuur. In: NRC Handelsblad, 10/11-6-2006. |
Rob Schouten e.a., En had de liefde niet. Beschouwingen over ‘Knielen op een bed violen’, Amsterdam 2006. |
lexicon van literaire werken 75
september 2007
|
|