| |
| |
| |
Allard Schröder
De dode arm
door Rudi van der Paardt
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De dode arm, de achtste roman van Allard Schröder (* Haren 14-6-1946), verscheen in gebonden vorm in het vroege voorjaar van 2013 bij De Bezige Bij in Amsterdam. Het boek is omvangrijker dan alles wat Schröder tot dan toe geschreven had: het telt 571 bladzijden, verdeeld over acht hoofdstukken van nogal ongelijke lengte. De meeste van deze hoofdstukken bevatten tussen de twintig en dertig paragrafen. Het eerste hoofdstuk, gewijd aan de jeugdjaren van Coltersteen (één van de namen van de hoofdpersoon van de roman, en wel degene die hij voor zichzelf het vaakst gebruikt) is opvallend lang, terwijl het achtste hoofdstuk, dat diens laatste levensjaar en dood (althans per implicatie) verhaalt, het kortst is.
De hoofdstukken hebben allemaal korte titels; boven de vele tientallen paragrafen staat meestal de naam van het personage dat daarin centraal staat. Hoofdstuk I heeft als motto een citaat van Goethe uit de Zueignung van Faust: ‘Und mich ergreift ein längst entwöhntes Sehnen/ Nach jenem stillen, ernsten Geisterreich...’, een toespeling op de vele ‘geesten’, levende doden, die zorgen voor het sprookjesachtige, mythische element in de roman. Het laatste hoofdstuk bevat als motto de woorden ‘the calm sunshine of the mind’, die juist het rationele aspect vertegenwoordigen: zij komen uit The Natural History of Religion van David Hume.
De ondertitel van de roman als geheel is ‘Een Romantisch leven’, waarvan het adjectief met hoofdletter - Schröder wijst daar in interviews zelf op - van essentieel belang is. De term ‘Romantisch’ (officieel geschreven met een kleine letter) duidt op de kunststroming die in de tweede helft van de achttiende en de eerste helft van de negentiende eeuw vooral in Groot-Brittanië, Frankrijk en Duitsland dominant was: belangrijke aspecten van de romantiek waren verbeelding en fantasie, die stonden tegenover realiteit en ratio, kenmerkend voor verlichting en classicisme.
| |
| |
| |
Inhoud
I De jongen met de drie namen
Alles in de roman draait om de wederwaardigheden van Ernst Coltersteen, geboren in 1945, opgroeiend in het Hollandse provinciestadje A***, gelegen aan het eind van een grote rivier. Zijn (achter)naam staat niet vast: hij wordt aanvankelijk Wolkenband genoemd, een naam die afkomstig is van zijn stiefvader, maar er zijn ook papieren uit een Londens ziekenhuis, waar hij bij zijn geboorte naar zijn moeder Emma Coltersteen wordt genoemd. Volgens zijn moeder was zijn vader Oswald Elfkind Thuler, een Amerikaanse jachtvlieger, die in de oorlog in (boven) Nederland werkzaam was geweest. Ernst zelf blijft als achternaam die van zijn moeder hanteren: die is hard als graniet en niet pluizig, zoals de naam Wolkenband.
Omdat zij weten dat hij geen echte vader heeft, sarren zijn schoolgenoten hem: zij noemen hem ‘onecht’ of ‘niemand’. Hij maakt echter grote indruk als hij een van de pestkoppen zo hard slaat dat het bloed uit zijn neus spat. Meisjes adoreren hem en hij krijgt zelfs enkele relaties: de belangrijkste is die met Helma Verhul, die hem in haar huis en bed ontvangt, niet langer dan een week. Maar eigenlijk is er slechts één meisje dat hij werkelijk liefheeft: zijn buurmeisje, de mooie Almi, zo goed als blind, ‘een kind van drie als meisje van zeventien’. Met haar wandelt hij vaak langs de dode arm van de rivier. Hij is niet de enige die haar schoonheid opmerkt. De naar A*** gekomen Chas Widergaenger, uiterlijk gekenmerkt door een onvolgroeid armpje, die naar eigen zeggen ‘gekomen is om hem te dienen’, wordt zijn vriend, maar evenzeer zijn concurrent: hij neemt Almi onder zijn hoede om Coltersteen gelegenheid te geven ‘zijn vleugels uit te slaan’. Dan wordt zij drijvend in de dode arm gevonden: was het een ongeluk, of zelfmoord, of was Widergaenger de dader? Een verhoor met hem levert echter niets op: hij verlaat ongezien het stadje. Nu er niets meer in A*** is dat Coltersteen bindt, zelfs zijn eindexamen gymnasium niet, vertrekt hij per trein naar Wenen, maar hij stapt al in Frankfurt uit.
| |
II Man van glas
Coltersteen is inmiddels al vier jaar in Frankfurt aan de Main, waar hij in juli 1965 was uitgestapt. Hij had zich eerst gewend tot de Amerikaanse legerbasis om te informeren of de naam Thuler daar bekend was, maar sergeant Walker, die voor de AFN een radioprogramma presenteerde, had nooit van hem gehoord. Later zou Coltersteen regelmatig zijn stem horen (waarschijnlijk inbeelding, want bij een grondig onderzoek wordt de man nergens gevonden). In Frankfurt verdiende Coltersteen zijn geld in de horeca, niet veel, maar zijn stiefvader zorgde voor een maandelijkse bedrage. Hij kreeg contact krijgt met de aantrekkelijke studente Brigitte: na enige tijd trok hij bij
| |
| |
haar in. Dat zij deel uitmaakte van een anarchistische beweging ontging hem grotendeels. Omdat Brigitte vaak weg was, kennelijk naar haar politieke vrienden, kwam de klad in hun relatie.
Op een dag, door de stad lopend, herkent hij met een schok zijn moeder. Hij blijft staan, niet wetend wat te doen. Een politieagent spreekt hem aan en vraagt om zijn paspoort, dat al lang verlopen blijkt. Er wordt hem gevraagd of hij bepaalde personen kent: het gaat om de namen van Brigitte en haar vrienden, van wie hij maar een enkeling kan thuisbrengen. Voorlopig mag hij gaan. Als Brigitte weer eens is verdwenen, komt Karl, lid van de groep, aan de deur met het nieuws dat zij een ongeluk heeft gehad: zij heeft het overleefd, maar in haar auto zijn wapens gevonden en een lijst met namen van bentgenoten. Karl zegt dat Coltersteen onmiddellijk moet vertrekken: de politie zal jacht op hem maken. Hij neemt hem mee naar een huis in de Harz, dat hij heeft geërfd.
| |
III Het huis op de berg
Om moeilijkheden met de politie te voorkomen gaat Coltersteen nu eerst naar het Nederlands consulaat in Hamburg om zijn paspoort te verlengen. Hun huis staat naast dat van een ex-priester, Kleingelt, met zijn vrouw, zuster en nichtje, Katharina Ueberberger, dat niet alleen door haar schoonheid Coltersteens aandacht trekt, maar ook door haar kleding: zij houdt haar handen en armen steeds bedekt. Hij heeft inmiddels in een casino de eenarmige journalist Widko ontmoet en vraagt hem of hij meer over zijn buurvrouw weet. Dat is niet het geval; wel brengt hij Coltersteen in contact met de al wat oudere, maar nog steeds verleidelijke Magda von Wolnyschek, in wier netten hij verstrikt raakt. Coltersteen vertrouwt Widko absoluut niet, zeker niet als er een brief van hem bij Kleingelt arriveert, waarin een oude beschuldiging van een moord die door de priester zou zijn begaan, wordt opgerakeld. Coltersteen en Katharina willen de verdere dreiging van Widko ontvluchten en kiezen een plek waar het echt veilig moet zijn, ergens in de bosrijke Göhrde.
| |
IV Bomen, liefde, dood
Coltersteen heeft in hun nieuwe verblijfplaats werk gevonden als houtvester. Katharina woont samen met hem, maar staat geen intimiteit toe. De verklaring van haar afwerend gedrag hoort Coltersteen als hij een modeblad vindt waarin een foto van Katharina voorkomt. Volgens haar gaat het om een oude foto, uit de tijd dat zij model was. Zij gebruikte in die tijd drugs, maar werd ziek en kwam terecht in een ziekenhuis. In een poging nieuwe drugs te bemachtigen, stootte zij een fles met brandende vloeistof over haar handen en armen, die zij voor de buitenwereld verborg. Niet lang na haar openhartig relaas durft zij het aan met Coltersteen het bed te delen.
Hij krijgt een brief van zijn stiefvader. Die wil zijn zoon en diens geliefde graag ontvangen in zijn vakantiehuis in het Nor- | |
| |
mandische Honfleur. Wolkenband vertelt Coltersteen dat zijn moeder enkele malen per jaar voor weken het huis verlaat, maar nooit zegt waarheen zij gaat (dat Coltersteen haar in Frankfurt meende te zien, kan dus kloppen). Op de terugreis hoort Coltersteen in Koblenz van een (gewonde) Amerikaanse autocoureur dat binnenkort de grote Prijs van Duitsland op de Nurbürgring wordt verreden. Onder de deelnemers zijn vader en zoon Thooler. Coltersteen is benieuwd naar mogelijke familieverbanden van hen met zijn vader. Eenmaal thuis zoekt hij de Thoolers op. Katharina vergezelt hem, gefascineerd als zij is door snelle auto's. Coltersteen wordt niet wijzer als hij de oude Thooler ondervraagt. De jongste Thooler neemt de mooie Katharina graag mee in zijn auto: zij probeert hem steeds harder te laten rijden. De volgende dag hoort Coltersteen dat Katharina in het bos is gaan wandelen. Bang dat er een ongeluk aankomt, rent hij naar de plaats die hem is genoemd. Hij ziet de jonge Thooler, die achter Katharina aan zit. Zij wordt door een scherpe houtsplinter doorboord en sterft.
| |
V Dode jaren
Een sprong in het verhaal: Coltersteen is in de gevangenis beland (1982). In het dossier waarover zijn advocaat, Albrecht, beschikt, staan drie aanklachten, waarvan de belangrijkste is dat hij een terroristische aanslag heeft voorbereid. De rechtbank eist acht jaar cel (met aftrek van voorarrest). Na vijf jaar (1987) komt hij vrij. Hij heeft in de gevangenis een studie rechten voltooid: van zijn advocaat krijgt hij een fraai appartement en een goede baan bij diens kantoor. Maar als Albrecht na enkele jaren zijn functie neerlegt, rest hem alleen een positie als juridisch adviseur, waarmee hij weinig verdient. Van Wolkenband krijgt hij een groot bedrag op zijn rekening, met de aantekening ‘pro agendis’. Even later krijgt hij de boodschap dat zijn stiefvader is overleden (1995). Hij reist af naar Honfleur: een buurman geeft hem het testament, waarin Wolkenband meldt dat het buitenhuis voor hem is, maar alle overige bezittingen aan zijn moeder toevallen, omdat zij nooit officieel gescheiden zijn. De bankkluis in A*** gaat pas open, als alle formaliteiten zijn afgehandeld. Coltersteen begrijpt dat hij voor de afhandeling van diverse zaken zijn geboorteplaats weer moet opzoeken.
| |
VI Zonen
In A*** aangekomen vindt Coltersteen de bankkluis. Zijn oom Ernst (net als Wolkenband advocaat) deelt hem mee dat zolang er niets bekend is over zijn moeder, Coltersteen zich niet met deze materie mag inlaten; hij vecht het testament aan. Coltersteen vraagt mr. Kahl, de voormalige compagnon van zijn stiefvader, om bijstand. Die vindt in de kluis onder meer een briefje van zo'n vijf jaar oud, gericht aan zijn moeder, afkomstig uit Schweinfurt van een zekere Deino. Dat moet een minnaar
| |
| |
zijn van zijn moeder, meent Coltersteen, en vrijwel zeker zijn biologische vader. Hij vertrekt onmiddellijk naar Beieren. Daar aangekomen treft hij Thuler, die een slecht functionerende linkerarm heeft, en zijn moeder. Wat hij ook ziet is een foto van Thuler als Obersturmführer van de Waffen-SS. Van zijn moeder hoort hij dat zij hem in 1944 in Arnhem had ontmoet, waar zij zwanger van hem raakte, maar ook uit het oog verloor. Via Londen, waar haar zoon werd geboren, kwam zij weer in A***, waar zij de zachtaardige Wolkenband trouwde: de heroïsche Oswald (Dein O., Deino) kon zij echter niet vergeten. Zij vond hem in Schweinfurt terug en trouwde met hem na zijn scheiding. Coltersteen wil na dit onthutsende verhaal zo snel mogelijk naar huis.
In A*** zoekt Coltersteen zijn advocaat op om de kluisstukken te bestuderen. Wat daar onder meer uit blijkt, is dat Wolkenband er in 1949 voor gezorgd had dat zijn grootvader de dans van de Zuivering was ontsprongen. Ook andere leden van de familie waren ‘fout’ geweest. Wolkenband had zijn cliënten vrij gekregen, maar wel een schaduwdossier over hun activiteiten aangelegd. Coltersteen kon hiermee zijn familieleden, die uiteraard over hun oorlogsverleden zwegen en nu zelfs weer politieke aspiraties koesterden, aanpakken, maar als zij in zijn verleden gingen graven, konden zij daarin ook belastende feiten vinden, waarvoor hij (ten onrechte, als wij de verteller geloven) al had moeten boeten. Hij besluit het er bij te laten.
Tijdens zijn verblijf in A*** komt veel van vroeger terug: hij meent steeds mensen te herkennen die er niet meer zijn. Almi verschijnt niet alleen in zijn dromen, maar hij denkt haar ook te zien onder het publiek van een concert. Die schok der herkenning heeft hij ook wanneer hij Lise ziet, die werkt bij de advocaten Coltersteen: zij is geen (tweede) Almi, maar lijkt sterk op Helma Verhul. De advocaten hebben over Helma nog een verrassend verhaal. Enige tijd na Coltersteens vertrek uit zijn geboorteplaats hadden zij bezoek gehad van Helma Verhul, die een zoon had gekregen, Rik, van wie Coltersteen de vader moest zijn: die geeft toe dat dit heel goed mogelijk is. De Coltersteens vragen hem langs te komen om zijn zoon te ontmoeten.
| |
VII Rik
Bij de confrontatie met Rik stelt deze aan hem zijn compagnon voor: het is Widergaenger, die ook nu zegt geen andere bedoeling te hebben met zijn komst dan om hem, Coltersteen, te helpen. Rik is rijk (hij is onder meer eigenaar van een disco), maar takelt lichamelijk zo snel af, dat hij in een ziekenhuis moet worden opgenomen. Hij blijkt aids te hebben, in het laatste stadium, een situatie die veroorzaakt zal zijn door zijn seksuele contacten met de travestiet Nemesis. Enkele weken later sterft hij. Coltersteen krijgt in Honfleur daarvan bericht, als hij reeds
| |
| |
begraven is. Intussen heeft hij geprobeerd te achterhalen wie de vrouw in de concertzaal was die hem zo aan Almi deed denken. Hij achterhaalt dat zij Amélie Obrist heet. Coltersteen legt contact met haar en laat haar foto's en filmpjes van Almi zien: verbijsterd zegt zij dat dit sprekend afbeeldingen van haarzelf zijn, maar dat identificatie onmogelijk is. Coltersteen legt zich met spijt bij haar opvatting neer.
| |
VIII Terugkeer uit de verte
Coltersteen is inmiddels zestig jaar. In Honfleur heeft hij contact met de weduwe Vergeat, met wie hij elke avond dineert, maar zo'n vastgelegd leventje wordt hem toch te gezapig: hij vertrekt weer naar A***. Lopend langs de rivier wordt hij geroepen door een visser: of hij hem wil helpen met het transport van zijn vangst naar een huis aan de dijk, waar drie vrouwen bezig zijn dunne, eindeloos lange slierten van aardappels te schillen. Zij leveren commentaar op de manier waarop mensen in het leven staan, dan wel daaruit onopgemerkt verdwijnen. Als zij naar buiten gaan, zien zij aan de overkant van de rivier Widergaenger: volgens de visser zullen zij hem nooit krijgen. Naar Honfleur teruggekeerd, in afwachting van een diner met madame Vergeat, verliest Coltersteen het leven, zonder de muziek te horen die hij verwacht had. Almi komt naast hem zitten: samen zwaaien zij naar Widergaenger.
| |
Interpretatie
Titel
De titel van de roman, De dode arm, is uiteraard dubbelzinnig: hij verwijst naar de rivierarm in A***, waarin de levenloze Almi wordt gevonden, maar ook naar een onvolgroeide of ontbrekende arm bij personages die op enigerlei wijze met het kwaad of de dood worden geassocieerd. Widergaenger, die met name de verwerpelijke tijdgeest symboliseert, heeft een eigenaardig kort armpje. Widko, die Coltersteens buurman Kleingelt bedreigt, heeft eveneens een misvormde arm. Thuler, Coltersteens biologische vader, de Obersturmführer, heeft een slecht functionerende linkerarm. Katharina wordt geobsedeerd door de dood, zoals onder meer blijkt uit het feit dat zij gevaarlijk hard in auto's rijdt. Er is duidelijk een relatie met haar drugsgebruik van vroeger, dat zijn sporen heeft nagelaten: misvormde handen en armen, die zij bedekt houdt.
| |
Verteltechniek
De verteltechniek in de roman kenmerkt zich door tal van ‘motiefherhalingen’, soms wel, soms niet als zodanig aangeduid. Een goed voorbeeld vindt men in het verhaal over geboorte en vaderschap van Coltersteen. Zijn vader en moeder hadden in 1944 slechts één week een relatie en juist daarin moet hij zijn verwekt. Die situatie herhaalt zich als Coltersteen, vlak voor zijn
| |
| |
vertrek uit zijn geboortestad, een affaire heeft, ook hier niet langer dan een week, en wel met Helma Verhul: ook daaruit komt een zoon voort, Rik. Beiden blijven lang onwetend over hun vaderschap: als zij hun vaders leren kennen, overheerst de teleurstelling, van beide kanten. Herhaling treft men ook aan bij personen in de vorm van dubbelgangers: Widergaenger en Widko enerzijds, Almi en Amélie anderzijds lijken zelfs met hun namen op elkaar. Ook locaties kunnen opvallende overeenkomsten hebben. De Harz en de Göhrde zijn bosrijke streken, waar Coltersteen zich kan verbergen; de havenstad Honfleur (waarschijnlijk ook gekozen vanwege het feit dat de grote romanticus en symbolist Charles Baudelaire daar met ‘Le voyage’ zijn Les Fleurs du Mal voltooide) doet sterk denken aan Coltersteens geboortestad.
Hoewel de lezer veel over de protagonist van De dode arm te weten komt, zijn er romangedeelten die gebeurtenissen van jaren in beslag nemen, maar door de verteller niet of nauwelijks ter sprake worden gebracht. Dat geldt bijvoorbeeld voor de tijd die hij in Frankfurt doorbrengt. Er is veel aandacht voor zijn relatie met Brigitte, die op een bijzondere wijze eindigt, maar over de daaraan voorafgaande periode van ruim vier jaar wordt alleen verteld dat hij werkt in een café. Vergelijkbaar is de beschrijving van zijn werk als houtvester in de Göhrde: die neemt slechts enkele alinea's in beslag, terwijl zijn verblijf jaren duurt. Zijn periode in de gevangenis van Frankfurt (die voor de lineaire lezer als een volslagen verrassing komt), duurt in totaal vijf jaar, maar van drie daarvan krijgt men niets te lezen.
| |
Decor
Het leven van Coltersteen strekt zich uit van 1945 (ook het geboortejaar van de auteur) tot en met 2005. Het is een periode van belangrijke gebeurtenissen die zich in Europa, met name in Duitsland, voordeden. Het gaat met name om de studentenopstanden in 1968, die in diverse Europese steden, zoals Parijs, Milaan en Frankfurt voor grote chaos zorgden. In West-Duitsland, waar jongeren zich afzetten tegen het nazistische verleden van hun ouders, werd eind jaren zestig de basis gelegd voor de Rote Armee Fraktion (RAF), een anarchistische beweging die met bloedige aanslagen de maatschappij wilde ontwrichten (‘het systeem wilde breken’) en sympathie koesterde voor het Oost-Duitse regime. Het einde van de terreur viel ongeveer samen met de hereniging van de beide Duitslanden door de val van de Muur (1989).
Al deze (objectief bezien) belangrijke gebeurtenissen komen in de roman aan de orde, maar zij gaan eigenlijk langs Coltersteen heen: hij kijkt wel eens naar journaals. Brigittes steeds herhaalde tirades over de noodzaak van een gewelddadige strijd tegen de politieke machthebbers, stuiten bij hem op een muur
| |
| |
van desinteresse. Zij noemt hem daarom ‘een man van glas’, door wie je heen kijkt.
| |
Genre / Thematiek
Er is niet één duidelijk afgebakend genre te noemen waartoe De dode arm behoort. De roman heeft kenmerken van verschillende genres. In de eerste plaats kan men denken aan een ‘generatieroman’: de hoofdpersoon en figuren uit zijn omgeving behoren tot de zogeheten babyboomers, (jonge) mensen die zijn opgegroeid in de jaren vijftig, met hun verboden en taboes die in de jaren zestig werden aangevochten. Gewelddadig verzet tegen de autoriteiten werd gecombineerd met experimenten op het gebied van drugs en seks. In de roman zijn deze drie fenomenen overduidelijk aanwezig: gekoppeld aan respectievelijk Brigitte, Katharina en Coltersteen, die, zelf nog niet volwassen, al een zoon verwekt, de homoseksuele Rik, die op zijn beurt slachtoffer wordt van zijn seksuele obsessie.
Elsbeth Etty heeft ook gewezen op het naturalistische karakter van begin en eind van de roman, die in diverse opzichten doen denken aan de familieromans van Couperus. De verteller besteedt in zijn eerste hoofdstuk uitvoerig aandacht aan de diverse vaders die aan Coltersteen worden toegeschreven en aan de daarmee gepaard gaande onzekerheid over zijn eigen identiteit. Die familieproblematiek keert aan het einde van de roman terug, als tussen Coltersteen en zijn ooms over de nalatenschap van Wolkenband wordt gestreden.
Maar veel meer dan een generatieroman of een naturalistische roman is De dode arm een realistisch en eigentijds ogende roman (er zijn bijvoorbeeld talrijke verwijzingen naar popmuziek uit de jaren zestig en zeventig), die gestoffeerd is met thema's en motieven uit de romantiek: juist dat amalgaam van heden en verleden is het kenmerk van de roman. Schröder had met dit genre een voorloper in de fantastische vertellingen van F. Bordewijk, zoals in de veelgeprezen bundel De wingerdrank.
| |
Intertekstualiteit
Het is niet zo moeilijk te achterhalen, waar Schröder die Romantische elementen gevonden heeft: in de eerste plaats bij Goethes Faust (opmerkingen van Widergaenger, getekend als Mephisto; Almi als een tweede Gretchen) en de romans/novellen van E.T.A. Hoffmann, de lievelingsauteur van Schröder en zijn hoofdfiguur. Het gaat echter in de onderhavige roman vooral om het gebruik van archetypische personages en situaties uit de zogeheten zwarte romantiek, de schaduwzijde van de romantiek, zoals die zijn beschreven in de The Romantic Agony (1933) van de Italiaanse geleerde Mario Praz (1896-1982). Enkele belangrijke topoi, die alle voorkomen in de roman, zijn de duivel en het jonge, onschuldige meisje (Widergaenger en Almi); ‘La belle dame sans merci’: de mooie vrouw aan wier dominantie moeilijk te ontkomen valt (Magda); de eenheid van lust en
| |
| |
lijden (Katharina); seksuele perversies, waartoe de homoseksualiteit gerekend werd (Rik).
Dat de duivel niet als een hersenschim, maar als een reëel personage wordt voorgesteld, ligt voor de hand. In het eerste hoofdstuk speelt hij al meteen een belangrijke rol. Zijn naam is significant: met de benaming Widergaenger (ook wel Wiedergänger) wordt namelijk een dode aangeduid die in de wereld der levenden terugkeert en zich daar boosaardig manifesteert: Widergaenger kan men overal vinden waar ellende of de dood heerst. Het slot van de roman maakt dit nog eens duidelijk: Coltersteen en Almi, beiden inmiddels niet meer in het land der levenden, zien aan de overkant van de doodsrivier Widergaenger, die, zoals de visser opmerkt, niet (opnieuw) kan sterven.
Naast deze romantische toespelingen gebruikt Schröder een handvol antieke namen en allusies, zoals Nemesis (de Griekse godin van de wraak) en de aardappelen schillende oude vrouwen, die verwijzen naar de drie antieke Schikgodinnen.
| |
Stijl
Geïnterviewd door Joep van Ruiten stelt Schröder dat een verzorgde stijl een voorwaarde is voor een goede roman: ‘Ik vind dat de taal goed moet zijn. Het is iets dat je leert door te lezen. Stendhal beweerde dat hij voor het slapen een uurtje in het wetboek las, het leerde hem om precies te zijn. Maar soms moet je de beknoptheid loslaten.’ Dat is precies wat Schröder doet: zijn stijl is niet uniform, maar wisselt voortdurend, bijna van paragraaf tot paragraaf.
Als het gaat om de breedvoerigheid van een passage is de opening van de roman wellicht het mooiste voorbeeld: in drie lange, ritmische zinnen, met een overdaad aan metaforisch taalgebruik, wordt de loop van de rivier geschetst, vanaf de bergen tot aan A***, waarna zij, ‘oud en breed’, vergetelheid vindt in dode armen. De laatste woorden verwijzen ontegenzeglijk naar de dood van Almi (symbolische anticipatie).
De dode arm bevat talrijke literaire verwijzingen, van klassieke citaten tot en met allusies op poëzie van moderne Nederlandstalige dichters.
| |
Context
Het oeuvre van Schröder vormt een hechte eenheid: thema's en motieven keren telkens terug. Terugkijkend kan men vaststellen dat heel wat kenmerken van De dode arm al in de romans De hydrograaf (2002) en Favonius (2005) voorkwamen. In alle drie begint het verhaal met een reis van de hoofdpersoon die het karakter heeft van een zoektocht, met verwijzingen naar de antieke onderwereld.
| |
| |
Ook de personages komen sterk overeen: het lijkt erop dat Schröder weinig op heeft met een actieve en sterke hoofdfiguur. De verteller van Favonius bestempelt al op de tweede bladzijde de titelheld juist als een antiheld, iemand die zijn zwakheden overschreeuwt en alles doet om die te verbergen. Ook Coltersteen heeft weinig persoonlijkheid: de meeste dingen overkomen hem. De hoofdpersoon van De hydrograaf, die zich als opdracht heeft gesteld de zeegang te doorgronden, raakt steeds minder geïnteresseerd in zijn missie en beëindigt na terugkeer zijn wetenschappelijke carrière. In het verlengde hiervan ligt de relatie van deze mannen met vertegenwoordigers van het andere geslacht. De hydrograaf ontmoet aan boord van het schip dat hem naar Zuid-Amerika brengt een Nederlandse vrouw, Asta Maris, wier schoonheid grote indruk op hem maakt, maar met wie hij heel moeilijk contact krijgt. Haar naam (genitief van mare, ‘zee’) duidt op een verband tussen de vrouw en de zee, die hij evenmin doorgrondt. Favonius wordt verrast door het overspel van zijn vrouw met zijn beste vriend. Coltersteen heeft in de loop van zijn leven tal van vriendinnen, maar de relaties lopen allemaal stuk: voor geen van hen koestert hij zoveel liefde als voor de mooie, maar zwakzinnige Almi, die in ‘de dode arm’ verdrinkt. De romans komen ook overeen in stilistisch opzicht: Schröder hanteert in alle drie een gevarieerde, verfijnde stijl.
Enkele frappante overeenkomsten bestaan er tussen De dode arm en de roman De naam van de vader (1993) van Nelleke Noordervliet. De hoofdpersoon Augusta de Wit weet, net als Coltersteen in De dode arm, dat haar vader een Duitse soldaat was. Zij weet bovendien dat hij in Weimar was geboren en reist in 1989 (het jaar van de val van de Muur) naar de beroemde Duitse kunststad af. Ze wordt er ontvangen door een zuster van haar vader, die vertelt dat haar broer, August Schulz, kort tevoren is overleden. Van zijn verhouding met een Hollandse vrouw weet zij weinig, alleen dat hij veel van haar moet hebben gehouden. De parallellen beperken zich overigens tot ongeveer de eerste honderd bladzijden van beide romans.
| |
Waarderingsgeschiedenis
De roman werd over het algemeen goed, soms zelfs buitengewoon enthousiast ontvangen. Overheersend was de opvatting dat Schröder met De dode arm zijn beste roman geschreven had en volgens critici als Elsbeth Etty en Rob Schouten had hij daarmee de top van de huidige Nederlandstalige literatuur bereikt. Opvallend was het verschil in lengte tussen de verschillende kritieken. De korte recensies van Sonja de Jong, Daniëlle Serdijn,
| |
| |
Max Verplancke, Lies Schut en Tjerk de Reus waren niet veel meer dan aanbevelingen om de (complexe) roman te gaan lezen. De Reus was de minst positieve van de critici: hij meende dat Schröder veel van zijn eigen onzekerheid en wankelmoedigheid aan zijn hoofdfiguur had meegegeven. In de overige recensies stonden vooral twee aspecten van De dode arm centraal: de verhouding tussen mythe en werkelijkheid in de roman, daarnaast de rol die Coltersteen in het geheel vervult. Jeroen Vullings zag in Coltersteen een dromer die nooit één wordt met zijn tijd, een maatschappelijke misfit. Het artistieke gemoed van de kunstzinnige hoofdpersoon maakt naar zijn mening De dode arm tot een kunstenaarsroman, die tegelijkertijd een generatieroman is (deze opvatting kwam ook aan de orde in recensies van Jaap Goedegebuure en Elsbeth Etty).
Carel Peeters beschouwde Coltersteen als iemand die met veel wat mis is in de wereld wordt geconfronteerd, maar zich steeds redt door zijn mooie herinneringen, bijvoorbeeld aan Almi, te revitaliseren. Cloostermans maakte korte metten met de gedachte dat De dode arm de zoveelste roman over de naweeen van de Tweede Wereldoorlog zou zijn: ‘Vergeet het. Vergeet realisme. Bij Schröder bestaat het bovennatuurlijke.’ Zijn universum is een mix van culturele en mythologische verwijzingen, veelal naar de Duitse literatuur, maar ook naar de klassieke oudheid. Rob Schouten plaatste de roman in het gehele oeuvre van Schröder: daarin is de ‘degelijke’ Duitse cultuur dominant en de invloed van Faust bijna overal waarneembaar. Ook hij stond stil bij de opvallende aanwezigheid van bovennatuurlijke elementen in het boek. Die kan men zien als een uitvloeisel van Schröders opvatting dat pure fictie net zo veel waard is als realiteit.
Joost de Vries' oordeel over de roman was anders geformuleerd, maar sloot aan bij dat van Cloostermans en Schouten: ‘Het verhaal is geplaatst in een afgebakende periode, in echte steden, gevuld met echte historische gebeurtenissen, en toch heeft het weinig met de wereld te maken.’ Zijn oordeel was zeker positief, maar hij noteert wel als punt van kritiek de grote afstandelijkheid van de verteller, die liever registreert dan dat hij de lezer onder Coltersteens huid laat kruipen; die vertelt over vriendschap, maar ons niet het verbond toont. Evenals De Reus was Jaap Goedegebuure weinig enthousiast over de roman: de verteller valt vooral aan het eind zozeer in herhalingen dat de lectuur een vermoeiende aangelegenheid wordt.
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Allard Schröder, De dode arm. Een Romantisch leven, eerste druk, Amsterdam 1913.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Sonja de Vries, Ongrijpbaar maar zeer intens Nederlands. In: Haarlems Dagblad, 27-2-2013. |
Joost de Vries, Pleidooi voor een droomlandschap. In: De Groene Amsterdammer, 6-3-2013. |
Rob Schouten, Luisterend naar oude stemmen. In: Trouw, 9-3-2013. |
Joep van Ruiten, Uit het raam staren, het zijne denken. In: Dagblad van het Noorden, 15-3-2013. (interview) |
Daniëlle Serdijn, Een 20ste-eeuws sprookje in een narcotiserende stijl. In: de Volkskrant, 16-3-2013. |
Maarten Moll, Lang wachten in onttoverde wereld. In: Het Parool, 20-3-2013. (interview) |
Elsbeth Etty, Laat die idealen maar los. In: NRC Handelsblad, 22-3-2013. |
Marnix Verplancke, Zoeken naar een vader. In: Knack, 3-4-2013. |
Jaap Goedegebuure, Een wat vermoeiende variant op Faust. In: Het Financieele Dagblad, 13-4-2013. |
Lies Schut, Hallucinerende generatieroman. In: De Telegraaf, 15-4-2013. |
Jeroen Vullings, Haaks op de tijdgeest. In: Vrij Nederland, 20-4-2013. |
Tjerk de Reus, Schraalheid troef. In: De Nieuwe Koers, 1-5-2013. |
Mark Cloostermans, Loop naar je duivel. In: De Standaard, 10-5-2013. |
Carel Peeters, De man zonder naam. In: Tirade, nr. 448, mei 2013, jrg. 57, p. 87-90. |
Rudi van der Paardt, Motieven uit de Zwarte Romantiek. Indrukwekkende roman van Allard Schröder. In: Ons Erfdeel, nr. 4, november 2013, jrg. 56, p. 174-176. |
Voorts werd gebruikgemaakt van:
Mario Praz, The Romantic Agony, London / New York 1970. (oorspronkelijke Italiaanse titel: La carne, la morte e il diavolo nella letteratura romantica, Firenze 1930.) |
Nol Gregoor, Gesprekken met F. Bordewijk, 's-Gravenhage 1983. |
Ton Anbeek, Het donkere hart. Romantische obsessies in de moderne Nederlandstalige literatuur, Amsterdam 1996. (onder meer over ‘Zwarte Romantiek’) |
G.F.H. Raat, ‘Het gaat nooit over’. In: Ons Erfdeel, nr. 1, 2011, jrg. 49, p. 91-97. (over constanten in het werk van Schröder) |
lexicon van literaire werken 103
september 2014
|
|