| |
| |
| |
Clem Schouwenaars
De seizoenen
door Jooris van Hulle
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De roman De seizoenen van Clem Schouwenaars (*1932 te Mortsel; †1993 te Lubbeek) verscheen in 1972 als nummer 42 in de reeks Merkstenen bij uitgeverij Orion/ddb (Desclée De Brouwer) te Brugge. Tot en met de vierde druk in 1982 bleef het werk bij uitgeverij Orion, dat toen al een samenwerkingsakkoord had afgesloten met Orbis en naar Beveren was verhuisd, terwijl in Nederland uitgeverij B. Gottmer uit Nijmegen voor de verspreiding zorgde. Vanaf de vijfde druk in 1984 verscheen de roman bij uitgeverij Hadewych. In juni 1994 verscheen een nieuwe druk in de pocket-reeks Houtekietjes van uitgeverij Houtekiest. Van de roman werden tot op heden 15 000 exemplaren verkocht.
De seizoenen berust grotendeels op authentieke feiten en ervaringen uit de periode herfst 1970-zomer 1971, toen de schrijver zich voor een psychische openluchtkuur uit Antwerpen had teruggetrokken in een gehucht van het Westvlaamse dorpje Lampernisse (bij Diksmuide). In de roman vertelt hoofdfiguur Anton Zevenbergen hoe hij in de winter (i.c. januari-februari 1971) een roman schrijft. Het gaat hier om Een krans om de maan, die Schouwenaars in 1971 in Lampernisse schreef en die in het najaar van dat jaar verscheen. In het derde deel van De seizoenen wordt Zevenbergen bij het beluisteren van Bach geïnspireerd tot het schrijven van een gedicht. Later zal hieruit een nieuwe bundel groeien. Een zachte Saraceen, verschenen in het voorjaar 1972. Aan het slot van De seizoenen vertelt Anton Zevenbergen aan zijn vriend en collega-journalist Geert, die hem naar Antwerpen terugbrengt, het verhaal dat Schouwenaars in september-oktober 1971 te Antwerpen zal schrijven en dat uiteindelijk de lijvige roman De seizoenen zal worden.
De roman, die inclusief het voorwerk 420 bladzijden beslaat, is ingedeeld in vier delen van telkens iets meer dan honderd bladzijden, die samenvallen met en betiteld worden naar de seizoenen. Elk deel krijgt een aparte opdracht en een apart motto mee. Deel i, Herfst, is opgedragen aan Werner
| |
| |
Spillemaeckers en krijgt een motto mee van Ingeborg Bachman; Winter is geschreven ‘voor Helena en Paul Koeck’ onder een motto van François Villon; Lente wordt, met een motto van William Carlos Williams, opgedragen aan Evelyn en Gerd de Ley; het slotdeel Zomer opent met de opdracht ‘voor Marleen en Anne, mijn dochters’ en als motto fungeert hier een excerpt uit Plato, Wetten, vii 803 b.
In 1973 kreeg Clem Schouwenaars voor De seizoenen de Yang-prijs.
| |
Inhoud
Herfst
Uit verdriet en wanhoop om het failliet van de Grote Liefde tussen hem en Livia, een getrouwde vrouw voor wie hij zijn gezin verlaten heeft, ontvlucht de schrijver Anton Zevenbergen de stad en de mensen. Hij neemt zijn intrek in een weinig comfortabel huisje in de Cayenne, ‘een heel toepasselijke naam die ze aan deze plek, in een uithoek van het land, gegeven hebben. Cayenne, eiland van ballingen en boeven. Ik ben misschien geen boef, maar een balling ben ik zeker.’ Hij maakt er kennis met het landschap (‘hier dateert alles van na 1918. Alles wat er daarvoor bestond hebben ze kapot geschoten’), de dieren, waarbij vooral de reiger hem opvalt (‘zou het mogelijk zijn dat hij mijn trouwste gezel wordt?’), en de mensen: zijn buren, de zakelijke en bitse Noël en diens zenuwzieke vrouw Lily; de postbode die lange tijd de enige band met de buitenwereld zal blijven; de blonde veertienjarige jongen van Duerinckx, die in het water staart en door Zevenbergen Narcissus wordt genoemd. Ieder weekend ontmoet hij Frits, een tapijtenverkoper uit de nabije stad, die het huisje naast dat van Zevenbergen opknapt om er zijn weekendverblijfje van te maken. In het dorp bezoekt hij het café van Wieza en het winkeltje van Enigma, die hij zo noemt omdat ze iets raadselachtigs heeft.
Dit relaas van een aantal vluchtige ontmoetingen wordt voortdurend doorkruist door overpeinzingen van Zevenbergen, waarin aanvankelijk vooral Livia de hoofdrol komt opeisen. Gaandeweg krijgt de schrijver meer aandacht voor hetgeen rond hem gebeurt. De bietenoogst bijvoorbeeld, die machinaal gebeurt en een dramatisch hoogtepunt kent, wanneer Narcissus door een van de machines wordt gegrepen en later sterft. De manier waarop onder anderen Noël op het feit reageert (‘dood is dood’) doet Zevenbergen heel nadrukkelijk de beklemming aanvoelen die uitgaat van ‘dit land van de dood’, ‘ik hoor dood in de wind en in het roepen van de kieviten, de trouwe. Zij zijn de vogels des doods. En de bunkers herinne- | |
| |
ren mij aan de dood, de jaartallen op de huizen. Duizenden zijn hier gestorven.’ Aan het einde van het eerste deel beleeft Zevenbergen een eerste vluchtig erotisch avontuur met de jagersvrouw Teresa. De herfst eindigt met het aangrijpende beeld van de jagers die terugkeren met het bericht dat ze bij vergissing de reiger hebben doodgeschoten.
| |
Winter
Langzaam groeit bij Zevenbergen in de winter de levensdrang: hij is vast van plan opnieuw te gaan schrijven. In eerste instantie denkt hij daarbij aan ‘een boek uit de Cayenne. In feite gebeurt hier niets, maar toch gebeurt er heel veel. Kleine dingen die heel bevreemdende dimensies krijgen.’ Zevenbergen krijgt in zijn huisje gezelschap van een muis. Op bezoek bij Noël en Lily stelt hij vast dat Noëls gezicht deerlijk toegetakeld is: hij werd afgetuigd door Lily's broers, die wraak zijn komen nemen voor het feit dat Lily zelf regelmatig door haar man wordt mishandeld. Op kerstavond krijgt Zevenbergen bezoek van Frits. Beiden zetten zich overmatig aan het drinken. Op tweede kerstdag is de streek helemaal ondergesneeuwd. Anton raakt totaal geïsoleerd en voor zijn bevoorrading is hij nu aangewezen op Noël en Lily. Deze laatste komt hem wat later de nieuwjaarswensen van Lily overbrengen. Zij bekent hem dat ze van hem houdt.
Op nieuwjaarsdag zelf treedt de dooi in. Op het traditionele dorpsfeest bij Wieza wint Zevenbergen een ‘turke’ (een kalkoen) bij het dobbelspel. De verliezer André vliegt hem naar de keel en pleegt de volgende dag zelfmoord. Op het feest heeft Zevenbergen Mireille leren kennen, de vrouw van de apotheker. Hij begint een avontuurtje met haar, dat niet verborgen kan blijven voor de dorpsbewoners, die letterlijk alles zien en weten van elkaar. Als haar man, als laatste uiteraard, lucht krijgt van haar relatie met de schrijver, keert zij terug naar haar gezinnetje. Ondertussen is bij Zevenbergen de telefoon aangelegd. Als de winter naar zijn einde loopt, begint Zevenbergen te schrijven aan een roman, die zich afspeelt in de stad. ‘En toen het boek af was, hij het allerlaatste woord geschreven had, uitgeput een streep getrokken, onderaan het blad, en zijn pen neergeworpen, toen was het lente.’
| |
Lente
Nu zijn roman voltooid is, blijft er slechts een ‘uitzichtloze leegte’ in Anton over. Hij voelt zich dan ook aanvankelijk niet betrokken bij de lente-bedrijvigheid op het land. Stilaan echter wordt de band met alles wat hem omringt weer sterker. Hij krijgt problemen met de gerechtsdeurwaarder omdat hij schade moet betalen voor zijn vroegere huurwoning. Hij relativeert de hele zaak, onder meer door zijn afkeer voor materieel bezit te uiten. De idee dat de Cayenne het ‘land van de dood’ is, wijkt voor het besef dat het leven niet tegen te houden is.
| |
| |
Zevenbergen beluistert een compositie van Bach en schrijft er een gedicht over, ‘roekeloos genoeg (als hij is) om nog in schoonheid te geloven’. Twee rijkswachters komen hem melden dat hij in Antwerpen het pistool kan gaan afhalen waarmee zijn vader tien jaar geleden zelfmoord heeft gepleegd. Zevenbergen doorbreekt voor het eerst na maanden zijn isolement. In de stad ontmoet hij zijn vriend Geert, maar na een slapeloze nacht keert hij geestelijk totaal ontredderd terug naar de Cayenne. Daar belandt hij in een diepe crisis, waarbij hem zelfs de gedachte overvalt zelfmoord te plegen. Hij voelt zich een mislukkeling, ‘gefaald in alles: huwelijk, liefde, carrière, menswaardig bestaan’. Een brand op de hoeve van Noël en Lily doorkruist zijn zelfmoordplannen. Zevenbergen gaat hulp bieden en bij zijn terugkeer in zijn huisje belt hij zijn vroegere echtgenote op en vraagt hoe de kinderen het maken. Hij voelt zich bevrijd, ‘ik ben door de dood gegaan, ik heb de wanhoop overwonnen’. Hij relativeert ook meer en meer, ‘mensen toch, laat ons doordrongen zijn van onze geringheid’. Voor de muizen, die hem in zijn eenzaamheid gezelschap hebben gehouden, is vanaf nu geen plaats meer in zijn huisje: hij bestelt vergif in het winkeltje van Enigma.
| |
Zomer
Bij het begin van de zomer wordt Zevenbergen weer aan ‘de wereld’ herinnerd: hij krijgt een belastingformulier toegezonden en wordt lastig gevallen door de gerechtsdeurwaarder, nog altijd in verband met de zaak van de huurschade. De zomer brengt ook een derde erotisch moment, dit keer met Elvire. Zij is een vriendin van zijn weekendbuur Frits. Bij haar aankomst in de Cayenne ligt Frits stomdronken in zijn bed. Elvire leert Anton kennen en zal een week bij hem blijven. Meer en meer neemt Anton afstand van de Cayenne, ‘zij heeft uitgediend, haar rol is vervuld’. Een zomers onweer, na een lange periode van droogte, brengt hem ook letterlijk de bevrijding: ‘Ik ben gezuiverd, ik leef, ik leef.’ Als zijn vriend-uit-de-stad Geert hem komt bezoeken, beslist Zevenbergen ook zelf naar de stad terug te keren. Zijn dichtbundel is af, hij neemt afscheid van de mensen met wie hij een jaar lang geleefd heeft, hij neemt afscheid van de streek en keert terug naar de stad, de maatschappij, de wereld.
| |
Interpretatie
Titel
Naar aanleiding van de publikatie van De seizoenen verklaarde Clem Schouwenaars: ‘Jarenlang heb ik rondgelopen met het idee om een roman te schrijven, waar het natuurgebeuren zeer nauw bij betrokken zou zijn. Geen boerenroman, geen heimat- | |
| |
verhaal, maar een synthese als het ware van het eeuwig verbonden-zijn met de aarde, en het more brains, dat de laatste generatie in onze literatuur geleid en vaak misleid heeft.’ De directe betrokkenheid met de natuur spreekt uit de titel. Schouwenaars toont zich een scherp en aandachtig waarnemer van de natuur die op de achtergrond mede de hoofdrol speelt in zijn roman. De vier seizoenen maken ook vier fasen uit in het mentale genezings- en louteringsproces van Anton Zevenbergen. De traditionele symboliek van de seizoenen wordt parallel aangewend om de psychische ontwikkeling van de hoofdfiguur te illustreren: de herfst verbeeldt het afsterven, de verwording; de winter de eenzaamheid, de verlatenheid; de lente luidt de hergeboorte in, terwijl de zomer met als crisismoment de storm de katharsis, de (definitieve) bevrijding brengt.
| |
Thematiek
‘Schrijf je vrij, maar dan ècht, niet zoals die andere opgeblazen puiten het bedoelen, maar eerlijk, zonder literatuur en zonder aan je bedenkelijke grootheid te dokteren.’ Hoofdmotief in De seizoenen is het mentale bevrijdingsproces dat de schrijver Anton Zevenbergen doormaakt van herfst naar zomer. M. Janssens wijst erop dat ‘Zevenbergens mentale overwintering in de Cayenne op drie vlakken verloopt: op het vlak van zijn verhouding tot de natuur en het buitenleven, op het vlak van de verhouding tot de anderen en op het vlak van zijn verhouding tot het schrijverschap’. De verbinding tussen de drie is het zoeken naar een aangepaste vorm van levenskunst, een modus vivendi van een schrijver op middelbare leeftijd. Zevenbergen zoekt in de Cayenne genezing om als schrijver te kunnen leven in de stad. Overkoepelend motief daarbij is de drang tot relativeren. Zevenbergens bewustzijnsproces evolueert geleidelijk in de richting van een soort van deemoed van het relativeren, ‘de levenshouding die de meeste waarborgen biedt om ons er door te slaan. Alles naar zijn werkelijke omvang proberen te schatten. Onszelf niet tot middelpunt maken van alles, maar het kleine fenomeen van ons bestaan zien in de gehele samenhang van mensheid en universum.’ Op het vlak van de verhouding tot de natuur en het buitenleven valt op hoe de twee belangrijkste componenten van de zuiveringskuur in haar beginstadium - de eenzaamheid en de natuur - geleidelijk worden afgebouwd.
De roman vertoont in zijn geheel een finaliteit die van het land weg in de richting van de stad wijst. De Cayenne blijkt van meet af aan voorbestemd om slechts te fungeren als voorgeborchte, waar de schrijver zich moet louteren om dan weer naar de stad terug te kunnen keren. Ook in de verhouding tot de anderen doet zich een gelijksoortige evolutie voor: eerst wordt alle contact vermeden, aan het slot van de roman zet
| |
| |
Zevenbergen de stap terug naar de samenleving die hij aanvankelijk was ontvlucht. In het innerlijke bevrijdingsproces speelt tenslotte ook het schrijven zelf een belangrijke rol. Het schrijven, dat al bij het eind van de winter een verlossende daad is geweest (‘uiteindelijk barst de wonde open en de etter vloeit over het blad, wordt woorden, een roman’), speelt ook in het slotdeel nadrukkelijk mee: Zevenbergen zal afstand nemen van de Cayenne door haar onder woorden te brengen. M. Janssens meent zelfs dat ‘Zevenbergens schrijver-zijn de eigenlijke inzet was van de retraite’. Daarom onder meer zou Zevenbergen de Cayenne van meet af aan geësthetiseerd hebben: de jongen van Duerinckx noemt hij Narcissus, de winkeldame Enigma, de telefoonkabelleggers Pythagoreeërs, en zelf wordt hij in het slotdeel opgevoerd als ‘een zware, koperen Dionysos’. Terecht spreekt Janssens hier van een ‘esthetisch vitalisme’, waarin naast het schrijven ook de muziek, in de eerste plaats dan Bach, een belangrijke plaats inneemt.
| |
Motieven
Een belangrijk nevenmotief in De seizoenen is dat van de tegenstelling tussen de stad en het platteland. Mede door het feit dat Zevenbergen zich in een uitermate dun bevolkt gehucht heeft teruggetrokken, worden vooral de eigen levensstijl en het eigen karakter van de plattelandssamenleving getekend: de familieclangeest (Lily's broers komen Noël aftuigen als die haar mishandelt), de patriarchale houding van de man ten opzichte van de echtgenote (de relatie Noël-Lily), de verbondenheid van de plattelandsmensen met de natuur, dit vooral wegens het overheersend beroep, het landbouwbedrijf (i.c. de suikerbietenteelt), de eenvoud en de soberheid van het leven, de tragere beleving van de tijd, de gebondenheid aan tradities, maar aan de andere kant ook het doorsijpelen van stadsinvloeden die het landelijke karakter verstoren (conform het pseudo-moderne café van Germaine). Op een ander niveau wordt de tegenstelling tussen stad en platteland uitgewerkt in de figuur van Frits. Deze weekend-plattelander fungeert heel het boek door als een mentale anti-Zevenbergen en ontpopt zich in het slotdeel als een egoïstisch en laf personage.
| |
Vertelsituatie
De seizoenen is een hij-verhaal, waarin de hoofdfiguur vaak met zichzelf praat in de jij-vorm en, naar het slot toe, ook in de ik-vorm. Dit staat symbolisch voor het feit dat Anton Zevenbergen er langzamerhand in slaagt zijn ik terug te vinden en zijn jij, het teken van zijn persoonssplitsing, te begraven. Dat Zevenbergen voortdurend tot zichzelf spreekt, is psychologisch te verklaren als een surrogaat om de eenzaamheid te doorbreken. Die dialogen-met-zichzelf zijn geen eigenlijke inwendige monologen, want de gedachten en gevoelens die bij hem opkomen, worden telkens tussen aanhalingstekens ge- | |
| |
plaatst, wat bij een echte monologue intérieur zelden het geval is. De hij-, respectievelijk ik-jij-afwisseling verklaart ook de opeenvolging binnen de roman van narratieve en bespiegelende elementen. Heel het boek door wordt de lezer geconfronteerd met mijmeringen, invallen, commentaren op de actualiteit, op het schrijverschap, de liefde, de vrouw...
| |
Opbouw
De seizoenen is binnen een macrostructuur opgebouwd volgens de opeenvolging van de vier seizoenen. Elk deel bestaat bovendien uit een ongeveer gelijk aantal bladzijden. In de eentonige beurtgang van de seizoenen vormen de postbode en de telefoon twee belangrijke structuurelementen, die de spanning gaande moeten houden. L. Deflo wijst erop dat ‘je je tijdens de leesakt zodanig met Zevenbergen en zijn eenzaamheid gaat identificeren dat je net als hem gaat hunkeren naar wat nieuws uit de buitenwereld. Zodra de telefoon is geïnstalleerd, wordt de postbode wel veel minder belangrijk.’
| |
Stijl
In een interview verklaarde Clem Schouwenaars: ‘Wil de literatuur levend blijven, dan moeten wij terug naar het boek dat gewoon leesbaar is, dat alles, ook het moeilijkste en diepste, vertolkt op een voor iedereen verstaanbare wijze.’ De roman De seizoenen leest bijzonder vlot: korte, enkelvoudige zinnen, zonder veel bijvoeglijke naamwoorden en/of literaire franjes, geven aan het boek een zeldzame vaart. Elk seizoen wordt bovendien naar een pointe toe geschreven, die telkens weer bijzonder gevoels- en sfeergeladen is en in enkele zinnen enerzijds een afsluitende synthese evoceert, anderzijds op het volgende seizoen anticipeert.
| |
Context
In meerdere gesprekken heeft Clem Schouwenaars erop gewezen dat De seizoenen ‘het een beetje geromanceerde verhaal is van dat jaar dat ik in Lampernisse gezeten heb. Ik blijf dat een roman noemen, omdat het aangepast is, ondanks de zwaar autobiografische inslag.’ In zijn bespreking van Oog in oog (1973), de roman die in het oeuvre direct op De seizoenen volgt, wijst M. Janssens erop dat ‘uit dit nieuwe boek pas blijkt wat voor een keerpunt De seizoenen is geweest’. Uit die nieuwe roman blijkt immers dat de ik-figuur erin echt heeft leren opgaan in de euforie van het kleine gebeuren. M. Janssens: ‘De mentaliteitsverandering, bron van genezing en bescheiden geluk, heeft te maken met een diep doordringende relativerende skepsis, wellicht het kostbaarste gewin dat Schouwenaars uit de Cayenne meebracht.’
Een roman als De seizoenen hoort in een breder kader thuis
| |
| |
binnen de trend van het therapeutische schrijven, die eind van de jaren zestig, begin van de jaren zeventig, mede de toon aangaf in de Vlaamse letteren. Volgens H. Bousset is het therapeutische schrijven het menselijke tekort bezweren, de versplintering van het ik ongedaan maken. In ‘Brieven aan mijn kater’, opgenomen in de verhalenbundel Antichambre (1973), reflecteert Clem Schouwenaars over de schrijfsituatie voor en na De seizoenen: ‘Ik heb tot vandaag alleen maar geschreven om mezelf in stand te houden. Tegen de ontgoocheling, tegen de verweking, tegen de verveling, tegen de wanhoop, tegen de eenzaamheid, tegen de zelfmoord.’
| |
Waarderingsgeschiedenis
De In Memoriam-bijdragen die na Schouwenaars' dood in 1993 verschenen, refereerden bijna unaniem naar de roman als het hoogtepunt in zijn (toch wel heel omvangrijk) oeuvre. In zijn boek Grenzen verleggen. De Vlaamse prozaliteratuur 1970-1986, waarin de belangrijkste auteurs uit de hedendaagse Vlaamse prozaliteratuur worden voorgesteld rond een of meer ‘model-romans’, schrijft H. Bousset over Clem Schouwenaars: ‘Hoogtepunt in zijn omvangrijk oeuvre is de roman De seizoenen (1972). Verder ligt telkens autoplagiaat op de loer, behalve wellicht in Bougainvillea (1979) en in de Emily Beyns-tetralogie (1981-82).’
Ook bij verschijnen werd met veel waardering geschreven over De seizoenen. Bijzonder jubelend is de kritiek van L. Deflo: ‘Inderdaad, ze worden nog geschreven, de boeken waarvoor je je soep laat koud worden, de boeken waarvoor je met je lieve echtgenote bijna op de vuist gaat om het “leesbezit” ervan, de boeken waarvoor je na lektuur haast in je wagen springt om het landschap dat erin beschreven wordt ter plaatse te gaan verkennen.’ M. Janssens wil ‘alleen voorbehoud maken voor een paar herhalingen en een aantal mijmeringen-op-een-laag-pitje’, maar besluit dan als volgt: ‘Als geheel genomen is dit een werk op een intellectueel en artistiek niveau dat kan tellen.’ P. Hardy evalueert de roman (ook) vanuit meer morele motieven: ‘In zijn beste delen is De seizoenen een mooi en tevens een wijs boek, ook al is Zevenbergens genieten van de natuur, zijn kommuniceren met haar, veeleer zinnelijkvitalistisch dan sereen-spekulatief.’
P. Sterckx ten slotte staat even stil bij het feit dat Schouwenaars amper drie weken nodig heeft gehad om de meer dan vierhonderd bladzijden van De seizoenen te schrijven: ‘Aan die vlugschrijverij is een nadeel verbonden. De taal is niet bepaald
| |
| |
“gespierd” en een inkorting zou de actie opgedreven hebben, maar er zijn ook voordelen aan verbonden. Men voelt dat het boek in een vlotte geut werd geschreven, en het is een onderhoudend leesboek geworden. Men dient geen taaie brokken te verteren. Men moet er zich niet doorheen wringen.’
Voor deze bespreking is gebruik gemaakt van:
Clem Schouwenaars, De seizoenen. 4de druk. Nijmegen-Beveren 1982.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
P. Sterckx, De seizoenen van Clem Schouwenaars: 400 bladzijden geloofwaardigheid. In: Nieuwe gazet, 4-2-1972. |
P. Koeck, Kroniek van Lampernisse. In: De post, 21-5-1972. |
H.F. Jespers. Vitalisme en zelfanalyse. In: Knack, 7-6-1972. |
P. Koeck, Clem Schouwenaars brengt De Seizoenen in kaart. In: Nieuwe gazet, 14-6-1972. |
P. Hardy, Een krans om de maan. De seizoenen. Tweemaal zoekende Clem Schouwenaars. In: Gazet van Antwerpen, 8-8-1972. Ook in: Boekengids, nr. 8, oktober 1972. |
A. Demedts, In Het Bloote genezen. In: De standaard, 15-9-1972. |
P. de Wispelaere, Overwinning op narcisme. Vierluik van Clem Schouwenaars in categorie bekentenisroman. ‘De seizoenen’, roman met klassiek karakter. In: Het vaderland, 14-10-1972. |
W.M. Roggeman, Eenzaamheid geneest. In: Het laatste nieuws, 20-10-1972. |
A. Demedts, Drie romans: Hannelore, Schouwenaars, Stervelynck. In: De periscoop, 7-11-1972. |
H. Bousset, Clem Schouwenaars schrijft zich schreiend vrij. In: Spectator, 27-1-1973. Ook in: Schreien, schrijven, schreeuwen. Brugge 1974, p. 22-25; in: Grenzen verleggen. De Vlaamse prozaliteratuur 1970-1986. ii. Profielen. Antwerpen-Baarn 1990, p. 22-24. |
M. Janssens, Een overwintering van Clem Schouwenaars. In: Dietsche warande & Belfort, nr. 1, januari 1973, p. 37-41. |
H. Bousset, Clem Schouwenaars: Schrijf je vrij. In: Ons erfdeel nr. 3, mei-juni 1973, p. 106-108. |
L. Deflo, Clem Schouwenaars: ‘Ik leef me kapot, ik schrijf me kapot, ik schrei me kapot’. In: Kreatief, nr. 1, mei 1973, p. 28-37. Ook in: Clem Schouwenaars. Brugge-Nijmegen 1976, p. 67-76. |
E.G., Schouwenaars kreeg Yangprijs. In: De standaard, 20-11-1973. |
K.T., De Seizoenen: De kroon voor Clem Schouwenaars. In: De Gelderlander pers, 16-1-1974. |
G. Bosman, De seizoenen. In: Amarant, nr. 2, februari 1974, p. 76-77. |
J. Backx, Boekbesprekingen. In: Koebel, nr. 2-3, 1974, p. 37-38. |
M. Janssens, Over Clem Schouwenaars. In: Dietsche warande & Belfort, nr. 8, september 1974, p. 554-557. |
S. van Elzen, Clem Schouwenaars: Ik geloof niet in de heilige taak van de schrijver. In: Knack, 7-1-1976. |
[An.], De autobiografische fictie van Schouwenaars en Nabokov. In: Volksgazet, 14-7-1978. |
lexicon van literaire werken 24
november 1994
|
|