| |
| |
| |
K. Schippers
De waarheid als De koe
door Pieter de Nijs
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De waarheid als De koe van K. Schippers (pseudoniem van Gerard Stigter, *1936 te Amsterdam) verscheen in maart 1963 bij Em. Querido's Uitgeverij. Schippers' debuutbundel werd in 1977 herdrukt. De gedichten werden geschreven in de periode 1958-1963; een deel ervan verscheen eerder in het tijdschrift Barbarber.
Het motto is ontleend aan The Diaries van Lewis Caroll. Schippers had naast dit motto over het luisteren naar eigen zeggen een tweede motto willen toevoegen, namelijk een tekst van Erik Satie: ‘Choses vues à droite et à gauche (sans lunettes)’, maar dat motto is uiteindelijk niet opgenomen.
De bundel telt 46 bladzijden en bevat 27 gedichten en vier pagina's met ‘gedachten’.
| |
Inhoud en interpretatie
De bundel opent met een negenregelig gedicht, ‘Ongeveer zo’, dat als motto draagt: ‘erica tetralix (juni-oktober)’ (een verwijzing naar de voornaam van Schippers' vrouw). De toon van dit gedicht is exemplarisch. Het taalgebruik is nadrukkelijk terloops en alledaags en de vergelijking ongewoon: Schippers vergelijkt zijn geliefde niet met een abstract en traditioneel liefdessymbool (een roos bijvoorbeeld), maar met een zeer persoonlijke ervaring: de geur van kamperfoelie en gepofte kastanjes. De nadrukkelijk onprecieze titel en het gebruik van het voorwaardelijke ‘als’ dragen bij tot deze relativering van een traditioneel dichterlijk middel dat de vergelijking is. Het tweede gedicht - ‘De koe’ - lijkt een persiflage op een lemma uit een woordenboek, waarin een aantal algemene en onderscheidende eigenschappen van het te definiëren woord of begrip wordt opgesomd. Maar Schippers geeft in dit gedicht niet het wezen of de essentie van ‘de koe’: in plaats daarvan vertaalt hij iets wat gewoon en algemeen bekend is in iets wat vreemd is en onbekend: ‘Een koe / is een merkwaardig beest’.
| |
| |
| |
Titel
De titel van de bundel kan op vergelijkbare wijze worden geïnterpreteerd. Op de achterflap wordt vermeld dat de titel is bedoeld als ‘een knipoog naar het gezegde’. Schippers ondergraaft de gebruikelijke betekenis van bedoeld gezegde (‘een waarheid als een koe’), doordat hij de beide onbepaalde lidwoorden ‘een’ vervangt door het bepaald lidwoord ‘de’. Met deze substitutie blaast hij een afgesleten zegswijze nieuw leven in: ‘de waarheid’ is als ‘de koe’, namelijk een algemeen begrip met weinig realiteitswaarde.
| |
Poëtica
‘Een waarheid als een koe’ houdt in: iets wat zo evident of vanzelfsprekend is, dat het niet nodig is er verder over uit te weiden. Schippers vraagt echter juist aandacht voor het (schijnbaar) vanzelfsprekende: zijn gedichten zijn ‘uitnodigingen tot verwondering’ (Kees Fens); pogingen om datgene wat niet wordt opgemerkt of als onaanzienlijk wordt aangemerkt zò te laten verschijnen, dat het zijn vanzelfsprekendheid verliest.
Schippers maakt daartoe gebruik van een techniek van ontregeling of vervreemding: hij toont de keerzijde van een gezegde of cliché-uitspraak door die letterlijk te nemen; hij doorbreekt een verwachtingspatroon door een bekende taalsequentie bewust te laten ontsporen. Zo begint ‘Mooi hoedje’ als het overbekende kinderliedje: ‘Een twee drie vier / hoedje van / hoedje van’, maar het eindigt met:
De middelen die hij toepast, zijn ontleend aan stromingen uit de kunstgeschiedenis, zoals Dada en het nouveau réalisme: isolatie van fragmenten uit de werkelijkheid, montage van deze fragmenten in een daaraan wezensvreemde context, met als doel ze in een vervreemd perspectief te plaatsen. Schippers' kunstopvatting leunt sterk op de ideeën van Marcel Duchamp. Duchamp was van mening dat de kunstenaar een eenvoudig (gebruiks)voorwerp tot kunst kon verheffen, uitsluitend en alleen door dat voorwerp uit te kiezen en als kunstvoorwerp te presenteren. Schippers varieert op dit idee van de ready-made wanneer hij in ‘Twee gezegdes’ twee cliché-waarheden (‘Na regen komt zonneschijn’ en ‘Beter een vogel in de hand dan tien in de lucht’) presenteert als ‘gedicht’.
Duchamp problematiseerde met zijn ready-mades (zijn befaamde urinoir bijvoorbeeld, dat hij onder de titel Fountain als
| |
| |
beeldhouwwerk tentoonstelde) de grenzen tussen kunst en werkelijkheid en stelde daarbij en passant de rol van de kunstenaar als scheppende kracht aan de orde. Schippers problematiseert de grenzen tussen alledaags en ‘dichterlijk’ taalgebruik. Al doende relativeert hij de activiteit van ‘de dichter’. Schippers ‘is een dichter wie alle dichterlijkheid vreemd is, omdat alles, ook het meest banale en alledaagse voor hem “poëzie” kan zijn’, stelde Buddingh' ooit. In Schippers' bundel is dan ook nauwelijks iets terug te vinden van wat men zich gewoonlijk bij een gedicht voorstelt. ‘Vele dichters proberen dichterlijker te zijn dan de onderwerpen waarover zij schrijven’, luidt een van de ‘gedachten’ die achterin de bundel zijn opgenomen. In Schippers' ‘gedichten’ (Kees Fens spreekt bij gebrek aan een betere term van ‘dingen’) zijn gebruikelijke dichterlijke middelen als beeldspraak en rijm over het algemeen afwezig. Voor nadruk, verfraaiing en versiering is geen plaats; wie de werkelijkheid beziet, moet verdichting wel als een onnatuurlijke activiteit voorkomen, lijkt Schippers' credo. Vandaar dat dichterlijk taalgebruik ironisch wordt gepresenteerd, als een bron van vermaak:
Het mooiste beeld
Aan dichters beleef ik vaak een bijzonder plezier
zo aardig weten te zeggen
hoe ze aan al die gedichten komen
als er toch iets in een ander
beeld uitgedrukt moet worden
het mooiste beeld genomen
zou het de schoonheid bezingen
waarbij een krul van het haar
naar het lijnenspel van de ogen
Met het voorwaardelijke ‘maakte ik een gedicht’ ironiseert Schippers overigens niet alleen het dichterlijk taalgebruik, maar ook zijn eigen positie als dichter.
In sommige gevallen, zo lijkt Schippers te beweren, wint een woord of cliché-uitdrukking juist aan zeggingskracht wanneer je het uit de beeldende context losmaakt. Een voorbeeld:
| |
| |
Ja
Ik heb je lief zoals je soms
gelijk een gouden zomerdag bent
ik heb je lief zoals je bent
Een van de gemeenschappelijke thema's van de gedichten uit De waarheid als De koe is de steeds wisselende optiek op de werkelijkheid. Schippers onderstreept dat die visie verschilt per individu: zoveel visies, zoveel werkelijkheden. Zijn gedichten hebben dan ook de begrenzing, zowel letterlijk als figuurlijk, van de (individuele) waarneming tot onderwerp:
Duo
Ik kijk naar de zee bij Zandvoort
er is verder niemand te zien
heel alleen op het strand
Schippers' ironie treft vooral de taal als abstrahering van de concrete waarneming: in de abstrahering via de taal verliezen de woorden hun oorspronkelijke werkelijkheidswaarde, hun waarde als verwoording van een primaire, dat wil zeggen individuele ervaring. Een voorbeeld daarvan is te vinden in ‘Naar zee’. Schippers herhaalt hierin dezelfde strofe bijna volledig. In de tweede strofe van dit gedicht vertelt een jongen hoe de grijze kleur van de vogels ‘mooi afstak bij wat blauw daartussen’, in de derde strofe vertelt een dronken man hoe dat grijs ‘mooi afstak bij wat paars daartussen’. De laatste strofe luidt dan ook:
Kinderen en dronken mensen
de waarheid verschilt van kleur
| |
| |
Ook hier varieert Schippers op de clichéwaarde van een ‘gezegde’: iedere waarneming is anders gekleurd en wat waarheid is, is daarvan afhankelijk.
In een van de ‘gedachten’ varieert Schippers op dit idee: ‘Als je goed om je heen kijkt dan zie je dat alles gekleurd is.’ Deze aforistische uitspraak keert later letterlijk terug in Bewijsmateriaal (en was al eerder in een aflevering van Barbarber gepresenteerd als gedicht onder de titel ‘De ontdekking’: een aanwijzing dat ook het onderscheid tussen proza en poëzie voor Schippers niet determinerend is). Het woord ‘gekleurd’ kan uiteraard zowel figuurlijk (namelijk als ‘subjectief’) als letterlijk worden opgevat. Naar aanleiding van deze zin merkte Schippers (in een interview met Johan Diepstraten) op: ‘Je denkt niet voortdurend als je om je heen kijkt dat alles gekleurd is. Als die zin mij te binnen schiet zie ik dat alles weer zijn kleur krijgt.’
Met deze uitspraak onderstreept Schippers waar het in zijn werk om gaat. Hij wijst er voortdurend op dat de wereld bestaat dank zij de waarneming en dat die waarneming bestaat bij de gratie van een selectie van indrukken; wanneer die selectie niet zou bestaan zou de waarnemer samenvallen met zijn omgeving en dus verdwijnen.
In de bundel staan enkele gedichten afgedrukt die wel degelijk traditioneel-dichterlijke middelen zoals rijm en zelfs stijlfiguren als synesthesie bevatten. Vaak ontstaat in deze gedichten een humoristisch effect door het contrast tussen inhoud en vorm. Dat is bijvoorbeeld het geval in ‘De zeerover en zijn buit’, dat vanwege zijn nonsensrijm aan een kinderversje doet denken, of in ‘De leeuwen’, met zijn overdreven alliteraties en naïef-gedwongen rijmschema. Opvallend zijn de surrealistisch-fantastische beelden, waardoor deze gedichten zich lijken te onderscheiden van meer feitelijk-constaterende gedichten als ‘De koe’. Toch is de thematiek hier wezenlijk dezelfde: ook in een gedicht als ‘De leeuwen’ draait het om waarneming en ervaring van indrukken: voelen, ruiken, kijken:
Bij Zanzibar de zee induiken
een rode bloem in China ruiken
Naar vreemde Finse boeken kijken
al spelende de geest verrijken
alles verkleurt van noord naar zuid
| |
| |
| |
Context
Hierboven is al gewezen op de relatie tussen het werk van Schippers en dat van Duchamp en met het werk van de ‘nieuwe realisten’ (Spoerri, Tinguely, de Zero/Nulgroep) die zich uitspraken tègen de romantische zelfexpressie van het individu en mikten op ‘een herwaardering van de werkelijkheid, die tot dan toe onder een deken van woorden en verf was bedolven’ (Bernlef).
In zijn vroegste werk vertoont Schippers veel verwantschap met het werk van Cees Buddingh'. Beiden hebben een voorkeur voor het verwoorden van simpele, alledaagse ervaringen op een laconiek-constaterende toon; net als Buddingh' kiest Schippers daarbij vaak voor de ready-made: een gevonden of opgevangen mededeling, die door isolatie en vervreemding van de oorspronkelijke betekeniscontext een nadrukkelijker en meer algemeen-abstracte lading krijgt.
Schippers' vroege werk is daarnaast uiteraard niet los te zien van de groep rond het tijdschrift Barbarber (1958-1971), waarvan hij mede-initiator was. Algemeen wordt Schippers gezien als de meest uitgesproken exponent van de Barbarber-ideeën. Fens wijst er echter op dat het werk van Schippers niet uitsluitend berust op isolatie van werkelijkheidsfragmenten (een kenmerk dat de Barbarber-dichters delen met de dichters van de Gard Sivikgroep): de Barbarber-teksten worden niet alleen ‘gevonden’, maar ook ‘gemaakt’. In dat maakwerk is een ‘huiver voor het grote woord’ of voor de geijkte literaire taal zichtbaar. Dat leidt tot ‘antipoëzie’, maar in die antipoëzie wordt het alledaagse dusdanig gecultiveerd, dat er een nieuwe literaire taal tot stand komt.
Was in Schippers' werk van de jaren zestig nog een toon van dadaïstisch protest tegen (romantische) zelfexpressie hoorbaar, vanaf de jaren zeventig is die provocatieve toon gaandeweg afgezwakt. Toch blijkt zowel uit zijn romans (vanaf 1971) als uit zijn (kunst)beschouwingen dat zijn onderwerp wezenlijk hetzelfde is gebleven: Schippers tast nog steeds en met niet-aflatende verbazing rond in de ruimte die zich ophoudt tussen oog en voorwerp, het gebied waar de indrukken nog niet tot uitdrukking zijn gekomen.
| |
Waarderingsgeschiedenis
Schippers' eerste gedichtenbundel leidde in de kritiek nauwelijks tot reacties. Een uitzondering vormt Simon Carmiggelt; deze besprak de bundel in een van zijn ‘Kronkel’-columns voor
| |
| |
Het parool. Carmiggelt wijst op de ingehouden humor waarmee Schippers het schijnbaar onopvallende onder de aandacht brengt: ‘“Een leuk boekje” is verkeerd, omdat je dan denkt aan een boekje dat leuk wil zijn. En “een dichtbundel” is een te zondags pak voor dit subtiel bewijs, dat een enigszins bedremmelde humor kan leiden tot zeer heldere poëzie.’
Pas bij de verschijning van Een klok en profil in 1965 krijgt ook De waarheid als De koe meer aandacht. Zowel Bernlef als Buddingh' bespreekt de gedichten uit Een klok en profil in relatie met die uit Schippers' debuut. Bernlef stelt dat Schippers zich in zijn bundel opvallend vaak lijkt te willen distantiëren van ‘de dichter’: ‘Veel dichters overwoekeren met hun gedichten de zichtbare werkelijkheid en geven er hun eigen werkelijkheid voor in de plaats. Schippers leek het meer te doen te zijn om de gegeven werkelijkheid zo duidelijk mogelijk te laten zien.’ Schippers gaat er, aldus Bernlef, minder vanuit dat poëzie zit in het verdichten van de werkelijkheid; bij hem gaat het eerder om het wegnemen van alle vooroordelen die wij over de werkelijkheid hebben. Bernlef noemt Schippers' werk verwant aan dat van Hanlo, die zijn eigen gedichten ooit omschreef als ‘vacantie van de filosofie’. Ook Buddingh' ziet in de gedichten uit De waarheid als De koe een verwantschap met Hanlo (en met Campert). Werd het werk van Schippers door critici nog al eens als ‘flauw’ of ‘melig’ betiteld, Buddingh' noemt Schippers ‘allesbehalve een grappenmaker’. Humor speelt in het werk van Schippers zeker een belangrijke rol, maar het is ‘nevenschikkende’ humor: ‘zij berust niet op woordspelingen of dwaze anecdotes, maar op een broodnuchter naast en (daardoor) tegenover elkaar plaatsen van feitelijke gegevens.’ Zijn humor is vaak een gevolg van een verrassende kijk op alledaagse en vertrouwde zaken, die daardoor voor een onverwachte uitleg vatbaar zijn.
H. Niezink vergeleek (in zijn bespreking van De waarheid als De koe ter gelegenheid van de verschijning van de tweede druk) de gedichten uit deze bundel (zoals ‘De koe’) met sommige gedichten van de Schoolmeester: hun beider werk ademt dezelfde spel-geest, aldus Niezink.
Voor deze bespreking is gebruik gemaakt van:
K. Schippers, De waarheid als De koe. Tweede druk, Amsterdam 1977.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
S. Carmiggelt, Koe. In: Het parool, 16-4-1963. |
J. Bernlef, Het noteren van observaties. In: Hollands maandblad, nr. 215, juni 1965, jrg. 7, p. 39-40. |
C. Buddingh', De verbazing op peil houden. In: Schrijfkrant, 7-5-1965. |
C. Buddingh', Het werk van K. Schippers. In: NRC, 26-11-1966. |
H. Niezink, De waarheid als De koe. Bij de herdruk van K. Schippers eerste bundel. In: Bzzlletin, nr. 52, januari 1978, jrg. 6, p. 46-50. |
K. Fens, Panorama, een korte literatuurgeschiedenis over de periode 1961-1966. In: K. Fens e.a., Literair lustrum. Een overzicht van vijf jaar Nederlandse literatuur 1961-1966. Amsterdam 1967. |
Bzzlletin, nr. 176, 1980, jrg. 8. |
K. de Bakker, De waarheid als De Koe. In: idem, Mijn eerste boek, dertig schrijversdebuten. Amsterdam 1983, p. 129-134. |
H. Renders, Barbarber 1958-1971. Leiden 1986. |
lexicon van literaire werken 27
augustus 1995
|
|