| |
| |
| |
K. Schippers
Eerste indrukken
door P. de Nijs
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
Eerste indrukken van K. Schippers (pseudoniem van Gerard Stigter, *1936 te Amsterdam) verscheen in 1979 bij Em. Querido Uitgeverij bv, met als ondertitel: ‘De memoires van een driejarige.’ Het werd in 1982 herdrukt in de Salamanderreeks. Een derde druk verscheen in maart 1991.
De opdracht op de titelpagina luidt: voor G.S.K. De titelpagina vermeldt verder onderaan: ‘Erica tetralix.’ Het boek telt 163 bladzijden en is onderverdeeld in 30 korte hoofdstukken.
| |
Inhoud
De ‘ik-figuur’ maakt met haar tante, een kunsthistorica, en haar zusje een reis langs buitenlandse musea. Ze verblijven in een oud hotel aan zee. De tante schrijft prentbriefkaarten aan haar vrienden, de ‘ik-verteller’ observeert haar omgeving. Ze merkt dingen op die niemand ziet: hoe een violist bier in zijn viool giet; hoe twee kelners een plaatje met de inscriptie ‘dat een beroemde schrijver dertig jaar geleden op die stoel heeft gerust’, op een andere stoel schroeven en de oorspronkelijke stoel weghalen. Ze stelt vast dat blijkbaar niemand zich om deze ‘openbare fouten’ bekommert. Ze denkt terug aan ‘een paar jaar geleden’, aan de jaren vlak nadat ze was geboren.
Van haar ‘eerste indrukken’, van het eerste huis waar ze woonde of van haar moeder herinnert ze zich niets. ‘Ik sliep te veel [...] om het debuut van licht, ruimte en kleur goed tot mij door te laten dringen.’ Ze heeft ‘heimwee naar blanke dagen’. Noodgedwongen begint ze aan ‘een tweede reeks eerste indrukken’. Ze beseft dat ze daarvoor zeer afhankelijk is van anderen. Zo kan ze slechts uit opmerkingen iets afleiden over de kleur van haar haar en ogen en de vorm van haar neus. ‘Ik had een gezicht dat afhankelijk was van anderen, dat bij de gratie van hun mededelingen bestond.’ Ze merkt dat er niet over haar wordt gepraat wanneer ze zich stilhoudt en besluit dan ook zich zo min mogelijk te laten horen - ook al omdat ande- | |
| |
ren het geluid dat ze als ‘schuldeloos vermaak’ produceert telkens als een signaal of een belangrijke mededeling interpreteren. Uit het verhaal over een meisje wier eerste woord ‘Help’ was, leidt ze af dat aan zo'n eerste woord een groot belang wordt gehecht; je gaat daarmee onherroepelijk deel uitmaken van een verhaal waarin je rol al is vastgelegd.
Ze merkt dat er nog niemand is geweest die tegen haar spreekt: iedereen heeft het over ‘zij’, niemand zegt ‘jij’ tegen haar. Wanneer iemand iets tegen haar zegt, gebeurt dat steevast in de vorm van een reeks onverstaanbare klanken. ‘Nooit wilde iemand mij iets duidelijk maken. Ik was altijd een onderdeel van korte geschiedenissen, die voor anderen waren bestemd. Aan het pure feit dat ik er was ontleenden anderen veel meer dan het recht mijn hoofd te vormen; zonder mijn toestemming schoven zij mij in verhalen, die ik niet kon afbreken.’ Ze besluit haar eerste woord uit te stellen en zorgvuldig te kiezen: ‘Het moest een woord zijn, dat aan elk verhaal kon ontsnappen, alleen dan zou ik er niet het slachtoffer van worden.’ Ondertussen observeert en vergelijkt ze. Aan veel voorwerpen of verschijnselen (hoe stof zich verzamelt of hoe de schaduw van een vaas steeds langer wordt) besteedt niemand enige aandacht. Ze ontdekt een overeenkomst tussen haarzelf en de dingen: ze zijn afhankelijk van menselijke aandacht. Maar ook het verschil is duidelijk: terwijl zijzelf blijkbaar moet groeien en ouder worden, is dat aan vruchten of stof niet toegestaan.
De fragmenten uit een verhaal over haar familie die ze opvangt, helpen haar niet om haar ‘eerste indrukken’ te reconstrueren. ‘De schilder met het rode haar’ vertelt aan haar tante dat zijn eerste indrukken chaotisch en overdonderend overkwamen; hij begreep dat hij uit het grote aanbod van informatie een selectie moest maken om rust te vinden: ‘leven was kiezen.’ De ik-verteller overweegt dat aan zo'n keuze een aantal risico's kleeft: later zou je kunnen betreuren dat je niet voor een andere indruk had gekozen.
Aan het feit dat ze steeds vaker uit haar bed wordt gehaald merkt ze dat ze niet kan ontkomen aan gebeurtenissen die buiten haar gebruikelijke dagindeling vallen. De man met het rode haar draagt haar de kamer rond, langs de vele schilderijen die er hangen. Van veel dingen krijgt ze dus een eerste indruk uit de tweede hand. Op een gegeven ogenblik wordt ze op de grond gelegd. Wanneer iemand haar een zetje geeft, probeert ze haar evenwicht te herstellen en begint zo - per ongeluk - te kruipen. Ze begrijpt dat ze niet meer ‘buiten ieder verhaal’ kan blijven. ‘Ik had een leeftijd bereikt waarop je loutere bestaan niet meer voldoende is. Ik moest optreden.’ De confron- | |
| |
tatie met een ander kind in de box leert haar dat ze soms ‘gebeurtenissen naar eigen inzicht kan kleuren’: dat zij het kind aan het huilen heeft gemaakt, maskeert ze door de beer van de ander uit de box te gooien. Ze experimenteert verder met haar ingrepen: wanneer ze een vaas stukgooit, krijgt de kat de schuld; wanneer ze een scheur in het behang maakt, besluit haar tante om de kamer opnieuw te behangen. Het is amusant om te zien dat je incidenten kunt veroorzaken, bedenkt ze, maar hoe stuur je acties zò, dat er gebeurt wat jij wil?
Ze begint haar lopen te oefenen wanneer niemand in de kamer is en acteert haar ‘eerste stappen’, wanneer niemand nadrukkelijk aandacht voor haar heeft. De schilder met het rode haar neemt haar mee naar een huis dat ze kent van een schilderij. Hij begint de inventaris van het huis nauwkeurig in een aantekenboek te noteren. De ik-verteller ontdekt in een kamer een onafgemaakt vrouwenportret, dat ze thuis uit haar geheugen probeert na te tekenen. Dat lukt niet erg en ze beseft dat ze niet goed genoeg heeft gekeken en dat ze het schilderij nog eens moet zien. Wanneer de schilder op een dag opmerkt dat hij voor het laatst in het huis is geweest, beseft ze dat ze daarmee geen kans meer krijgt om het portret nog eens te bekijken. Dat verleidt haar tot het uiten van haar eerste woord: ‘Ik nam zelf de beslissing niet. [...] Ik liep naar de tafel en duwde tegen het boek. Ik aarzelde tussen boek en huis. Nee, huis was te algemeen. Het boek, daar zat het hele huis al in. “Boeh,” zei ik. “Broekh, bloek.”’ Haar poging wordt beloond met een cadeau: een uitwisbare lei en een blok met voorgedrukte tekeningen. Ze beseft dat ze beter had moet oefenen om haar gedachten uit te drukken. Haar tweede woord, ‘huis’, heeft meer gevolgen: de schilder hoort het en neemt haar mee naar het huis dat ze eerder hebben bezocht. Het wordt afgebroken. ‘Ik zag het en meteen zat ik klem in de geschiedenis [...]waar ik buiten had willen blijven.’ Ze ziet in dat haar jacht op eerste indrukken is uitgelopen op een twijfelachtige buit: een vulgaire familiekroniek. ‘‘Twee zusters, verlaten door hun mannen. De jongste zuster sterft, de oudste neemt haar twee dochters in huis. En weet je, zij en haar minnaar verkopen het huis van de moeder, het moest toch worden afgebroken. Ook haar schilderijen, alles.’
Ze constateert dat het een onmogelijkheid is om, zoals ze van plan was, ‘buiten ieder verhaal te blijven’ en om trouw te blijven aan haar (gefantaseerde of werkelijke) ‘eerste indrukken’. Ze doet een laatste poging om iets daarvan voor later te bewaren door wat van haar kinderspeelgoed te verstoppen, samen met de lei waarop ze het onafgemaakte portret heeft nagetekend. Ze besluit te kiezen voor een karakter, een ‘neer- | |
| |
slachtig karakter.’ En dat blijkt een juiste keuze, want wanneer ze na enkele jaren de bergplaats opent, ziet ze dat de lijnen die ze op de lei had getekend zijn uitgewist.
| |
Interpretatie
Titel
De titel valt tweeledig te interpreteren. Allereerst verwijst deze naar de ‘eerste indrukken’, de eerste waarnemingsprikkels die een kind bewust ondergaat. Het verhaal van ‘de schilder met het rode haar’ geeft de onmogelijkheid aan van een speurtocht naar ‘eerste indrukken’: wanneer ze bewust zijn geregistreerd, hebben ze namelijk al een bewerking ondergaan. Bewust waarnemen betekent selecteren: sommige waarnemingen worden wèl, andere niet in het geheugen vastgelegd.
De titel verwijst bovendien naar de (eerste) indruk die een kind op zijn omgeving maakt. De eerste (verbale of nonverbale) uitingen van een kind worden door de omgeving geïnterpreteerd en zijn bepalend voor het beeld dat anderen van dat kind opbouwen. De herhaald terugkerende clichés als: ‘je jeugd bepaalt je leven’, ‘leven is kiezen’ en ‘wie de jeugd heeft, heeft de toekomst’, bevatten dan ook een tweede, niet stereotiepe betekenis. Leven brengt een noodzakelijke selectie met zich mee, maar die keuze kleurt ook de manier waarop de omgeving iemand waarneemt; uit deze keuze wordt namelijk het toekomstige gedrag of karakter ‘afgeleid.’
| |
Thematiek
Eerste indrukken beschrijft schematisch de ontwikkeling van een kind vanuit de fase van de aselectieve waarneming, wanneer het aan alle waarnemingsprikkels nog evenveel aandacht geeft, naar de fase van de bewuste communicatie. Schippers schetst dit proces van volwassen worden als ‘verlies’: het opbouwen van een duidelijk beeld van het ‘ik’, als onderscheiden van de ander, dat wil zeggen de vorming van een ik-bewustzijn, gaat ten koste van het niet-selectieve blanco bewustzijn en van de naïeve blik. In de eerste fase van het leven is er sprake van overeenkomst (‘vriendschap’) tussen het kind en de dingen: net als de dingen is het kind volledig manipuleerbaar en afhankelijk. In deze fase is iedere waarneming een bron van verwondering. In de latere levensfase leert het kind het belang van de hiërarchie en van de selectie van waarnemingsprikkels: aan sommige wordt meer aandacht besteed dan aan andere, die nog slechts als terloops worden geregistreerd. Herhaling en gewenning treden op, net als een eerste bewustzijn van het verstrijken van de tijd (de herinnering). Tenslotte leert een kind dat de dingen gemanipuleerd kunnen worden (vgl. de passage over het jak) en dat de interpretatie van ge- | |
| |
beurtenissen valt te sturen (het omgooien van de vaas; de huilbui van het kind in de box). Met de keuze van het eerste woord is het proces van socialisatie en het verlies van de naïeve blik definitief onomkeerbaar geworden.
Eerste indrukken geeft daarnaast een ironisch beeld van de ‘verschrikkelijke babyrace’, waarin alles gericht is op prestatie en competitie: ieder kind moet - liefst zo vroeg mogelijk - lachen, kruipen, lopen en praten. De ik-verteller probeert om buiten die race te blijven, omdat ze weigert te voldoen aan het stigmatiserende beeld dat haar omgeving haar probeert op te leggen. Haar eerste woord betekent tegelijk haar nederlaag. Ze ziet in dat het onmogelijk is om buiten de verhalen van anderen, buiten de (familie)geschiedenis te blijven, omdat ze daar al vanaf haar geboorte een onderdeel van is geweest.
| |
Vertelsituatie
Het perspectief berust uitsluitend bij de ik-verteller. Het contrast tussen haar naïeve blik en haar volwassen bewustzijn leidt tot een vervreemdende en humoristische kijk op haar omgeving. Dit ongewone perspectief benadrukt hoezeer de waarneming van de dagelijkse werkelijkheid is gekleurd door gewenning en selectie. Met de ‘blanke dagen’ waar de ik-verteller in Eerste indrukken naar terugverlangt, verwijst Schippers naar de periode van de ongerichte waarneming, waarin nog niets is gekleurd door de (kunstmatige) verbanden van de herinnering en de geschiedenis. Deze ‘blanke dagen’ zijn vergelijkbaar met ‘het witte noorden’ uit een ander boek van Schippers, Bewijsmateriaal (1978), waar niets ooit is benoemd en alles doelloos aanwezig is. (Het schilderij met de witte koets dat de ik-verteller uit Eerste indrukken in de kamer ziet hangen is een directe verwijzing naar dat ‘witte noorden’.) De ik-verteller uit Eerste indrukken probeert te voorkomen dat ze in het gebied van de voorgevormde betekenissen terechtkomt. Haar heimwee geldt het gebied van het onbenoemde, waarin de mogelijkheid tot nieuwe ontdekkingen altijd aanwezig is, het ‘no man's land between the object and the eye’, waar Schippers net als Beckett door is gefascineerd. Via het kinderlijk perspectief komt ook datgene in beeld waar Schippers geregeld aandacht voor vraagt: alleen de naïeve blik richt zich op datgene wat zelf niet waarneembaar is, maar aan de waarneming voorafgaat: ruimte, licht, kleur, beweging. (In Beweegredenen (1982) spitst Schippers dit toe op het element ‘ruimte’, dat - zelf onzichtbaar - wordt gedefinieerd als ‘de voorwaarde om iets te kunnen zien’.)
Schilderijen zijn in Eerste indrukken prominent aanwezig (uit de beschrijvingen van de ik-verteller valt op te maken dat het vooral gaat om impressionistische werken, waaronder Een zomerdag op het eiland La Grande Jatte van Seurat, om Manets
| |
| |
Déjeuner sur l'herbe en om Renoirs Le Déjeuner des canotiers). Het ‘schildermotief’ benadrukt het belang van de visuele waarneming voor een kind, maar geeft tegelijkertijd een extra dimensie aan het idee dat een ‘eerste indruk’ onderhevig is aan een stelsel van voorgevormde betekenissen: de ik-verteller leert veel dingen ‘uit de tweede hand’ kennen en is wat haar visie betreft afhankelijk van de optiek van anderen. Het perspectief van een schilder valt te vergelijken met dat van de driejarige: net als zij heeft een schilder aandacht voor datgene waar men in de dagelijkse realiteit normaal gesproken aan voorbijgaat: schaduw en lichtval, ruimte en perspectief. Zo zijn in sommige verwonderde observaties van de ik-verteller (over de veranderingen van kleur van objecten, of de schaduwen die deze op de grond werpen en die telkens van vorm veranderen) echo's te beluisteren van enkele voor het werk van Schippers belangrijke kunstenaars: de voorzichtige benadering van objecten in de stillevens van Juan Gris en Morandi of de ironische benadering van Marcel Duchamp, die in zijn atelier in New York de glasplaten voor zijn belangrijkste werk, het Grote Glas, enige maanden op de grond liet liggen en het stof dat zich daar op had verzameld vervolgens fixeerde - net als zijn ‘ready-mades’ een middel om iets onaanzienlijks in een kunstwerk tot iets bezienswaardigs te verheffen.
| |
Stijl
Kenmerkend is het ontbreken van eigennamen en exacte plaats- en tijdaanduidingen. Plaatsen en personages worden slechts omschreven: de man met het rode haar, de vrouw met de hoed, het oude hotel aan zee. Het soepele overschakelen van concreet naar abstract taalgebruik zorgt voor onvoorspelbare en ironische wendingen. Zo filosofeert de ik-verteller over het begrip ‘tijdverlies’: ‘Wat moet je doen met die tijd, die overblijft als je iets vlugger doet? Ik kon niet meer doen dan bestaan. Het tempo van mijn aanwezigheid kon ik niet verhogen.’ En over licht en schaduw: ‘Niemand onderzocht de schaduw die een zwarte vaas op de vloer van de zitkamer wierp. Als de dag verstreek, werd hij steeds langer totdat hij onderging in de schemering. Er vormden zich geen groepen om over deze geboorte en dood te praten. Er werd rustig door het zwart gelopen zonder dat iemand iets over de wisselende grenzen van dit schaduwrijk beweerde. [...] Wanneer de schemering intrad werd de lamp met de groene kap aangestoken. Wat moest er worden verlicht? Van wat zichtbaar was werd toch het meeste overgeslagen?’
| |
| |
| |
Context
Het ontbreken van plaats- en tijdaanduidingen en van eigennamen is kenmerkend voor het werk van Schippers. Ook diens ander werk bevat geregeld aanduidingen als ‘onze kleine stad aan de rivier’ (Beweegredenen), ‘het noorden van het dunbevolkte land waarin ik geboren ben’ en ‘onze enige nationale held’ (waarmee uiteraard Willem de Zwijger wordt bedoeld) (Bewijsmateriaal). Een ironische onderstreping van het wantrouwen dat Schippers klaarblijkelijk koestert ten opzichte van een ‘exacte’ benaming is te vinden in het verhaal ‘Doorkijk naar zee’ in De berg en de steenfabriek. Daarin hebben verschillende prentbriefkaarten telkens dezelfde afbeelding (een ‘doorkijk naar zee’), maar ieder een andere plaatsaanduiding. In het eerste hoofdstuk van Eerste indrukken verwondert de ik-verteller zich eveneens over zeegezichten, die slechts verschillen in onderschrift.
De keuze van een ongewoon perspectief is eveneens kenmerkend. Al in Een klok en profil (1965) citeerde Schippers een aforisme van Duchamp: ‘Wanneer je een klok van opzij bekijkt, geeft hij dan nog de tijd aan?’ In Bewijsmateriaal verdwijnt de verteller in het papier. In Beweegredenen wordt de ik-verteller letterlijk in een schilderij gefixeerd en blijft vervolgens nog slechts als bewustzijn in de hoofden van anderen aanwezig; hij verandert van een vreemde zin in een grap en eindigt als een object van pure woordassociatie.
Net als Duchamp gaat het Schippers bij het isoleren van objecten of verschijnselen uit de dagelijkse werkelijkheid echter niet uitsluitend om de ironische werking van een vervreemdend perspectief. De ironie is geen doel op zich, maar een middel om ruimte te scheppen, om aandacht te vestigen op de voorwaarden die ten grondslag liggen aan de waarneming: ruimte, kleur en licht. Tegelijkertijd voorkomt de ironie dat er aan het gerealiseerde kunstwerk een tè nadrukkelijke filosofische betekenis of waarde wordt gehecht. In die zin is er in het werk van Schippers dan ook slechts schijnbaar sprake van een verschuiving van aandacht voor de alledaagse werkelijkheid naar de fantasie: het spelelement heeft altijd een belangrijke rol vervuld in diens werk. Hoewel er van daar uit dus lijnen te trekken zijn naar stromingen in de literatuur en de kunst (meestal wordt dan gewezen op het ‘nieuw realisme’ en de Pop-art), zijn er ook sporen in terug te vinden van de traditie van het circus, de slapstick en het variété, waarin verwondering over het gewone tot een komische mix leidt van begrippenparen als oorzaak/gevolg en werkelijkheid/fantasie.
| |
| |
| |
Waarderingsgeschiedenis
De kritiek oordeelde in het algemeen positief over Eerste indrukken. Hoewel de meeste critici wijzen op de gelijkgestemde stijl en problematiek, valt de vergelijking van Eerste indrukken met Schippers voorafgaande roman Bewijsmateriaal in het voordeel van het eerste boek uit: de verhaallijn heeft zich versterkt en de thematiek beperkt zich niet meer uitsluitend tot ‘de discriminatie van de omgeving’. Er zijn echter ook enkele tegengeluiden. Matsier vraagt zich af of Schippers de mogelijkheden die het verhaalgegeven hem bood wel genoeg heeft uitgeput: de roman belooft in het begin meer dan het eind biedt. Herman Leys noemt het verhaal te traag en te nadrukkelijk; het ‘evenwicht tussen filosofie en literatuur’, waar Schippers volgens Leys op mikt, ontbreekt. Ab Visser tenslotte roemt Schippers als ‘ideeënman met originele invallen’, maar hij noemt zijn boeken ‘onleesbaar’.
Voor deze bespreking is gebruik gemaakt van:
K. Schippers, Eerste indrukken. 2e druk (Salamander), Amsterdam 1982.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Jan Brokken, K. Schippers. In: Haagse post, 17-2-1979. Ook in: Jan Brokken. Schrijven. Amsterdam 1980, p. 207-217. |
Ischa Meijer, Het compromis. In: Haagse post, 17-11-1979. |
Robert Anker, Een opgewekt pessimisme. In: Het parool, 14-12-1979. |
Tom van Deel, Memoires van een driejarige. In: Trouw, 5-1-1980. Ook in Tom van Deel, Recensies Amsterdam 1980, p. 259-261 (onder de titel: ‘De ouderdom van een kind’). |
K.L. Poll, De gevangenis van de ironie. In: Het parool, 18-1-1980. |
Graa Boomsma, Verbeelding en verwondering als kritiek. In: De waarheid, 19-1-1980. Ook in: Graa Boomsma, Een lek in het zwijgen. Amsterdam 1989, p. 190-192. |
Remco Heite, De kritische blik van een kind. In: De volkskrant, 26-1-1980. |
Nicolaas Matsier, Een tabula rasa in beeld gebracht. Het zachte precieze proza van K. Schippers. In: Vrij Nederland, 26-1-1980. |
Ronald Soetaert, Kunst en realiteit. In: De morgen, 7-3-1980. |
Cyrille Offermans, Uit een verhaal blijven is onmogelijk. In: De groene Amsterdammer, 2-4-1980. |
Ab Visser, Onderschat en overschat. In: Leeuwarder courant, 3-5-1980. |
Bzzlletin, nr. 76, 1980, jrg. 8. |
Herman Leys, Origineel standpunt. In: De standaard, 12-12-1980. |
William Rothuizen, De zinvolle verwarring van K. Schippers. In: Haagse post, 11-9-1982. |
Max Pam, Ik ben geloof ik meer een speelgoedwinkelier dan een schrijver. In: Vrij Nederland, 13-11-1982. |
lexicon van literaire werken 17
februari 1993
|
|