| |
| |
| |
Arthur van Schendel
Een zwerver verliefd
door P. Kralt
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
Toen Arthur van Schendel (*1874 te Batavia, †1946 te Amsterdam) Een zwerver verliefd schreef, verbleef hij in Engeland. Sinds 1902 was hij getrouwd; een betrekking had hij niet. Het gezin woonde eerst in Pwllheli, Noord-Wales. Hier begon Van Schendel aan zijn roman, mei 1903. In de loop van 1903 verhuisde men naar Muswell Hill, bij Londen, waar Van Schendel zijn roman voltooide, in februari 1904.
In brieven aan zijn vrienden in Nederland schreef hij soms over zijn boek. Op 12 januari 1904 meldde hij Aart van der Leeuw: ‘'s Avonds zit ik geregeld te schrijven aan een grooten roman, die nu wel gauw klaar zal wezen.’ Tegenover Willem Witsen was hij, op 19 januari, veel uitvoeriger. ‘Ik zit nu geregeld 's avonds tot laat te schrijven aan een roman; hij is bijna af, maar ik ben bang dat ik er veel aan veranderen moet, omdat ik mij een beetje heb laten verleiden door beschrijvingen en als ik daar bang voor werd, weêr mijzelf te veel inhield. [...] Het is over een geboren zwerver, die zichzelf eigenlijk heel gelukkig vindt, en na heel veel ondervinden verliefd wordt; de menschen hebben nooit iets met hem te maken gehad en het meisje wil natuurlijk ook niets van hem weten. Hoe kom ik aan zoo'n onderwerp zou je zeggen? Ja, dat weet ik ook niet, misschien is het nog iets van vroeger.’
Dat Van Schendel Een zwerver verliefd ‘een grote roman’ noemde, lijkt overdreven. Maar in de eerste plaats moet men bedenken dat hij tot die tijd weinig ‘groot werk’ had gemaakt; het enige was de roman Drogon van 1894, in 1896 verschenen. En in de tweede plaats moet men weten dat Van Schendel de eerste vier hoofdstukken van zijn roman later geschrapt heeft. Het manuscript was aanvankelijk dus een stuk uitgebreider dan de uiteindelijke uitgave.
Het eerste hoofdstuk van de roman verscheen als voorpublikatie in De nieuwe gids. Het boek zelf kwam nog in 1904 uit, bij uitgeverij W. Versluys te Amsterdam. Het telde 203 bladzijden.
Er verschenen drie vertalingen: een Franse (Le Vagabond
| |
| |
amoureux, 1923), een Duitse (Ein Wanderer, 1924) en een Italiaanse (Tamalone, 1928). De twee laatste vertalingen werden samen met Een zwerver verdwaald uitgegeven. In Nederland verscheen in 1987 de vierentwintigste druk, ook met Een zwerver verdwaald in één band.
| |
Inhoud
Een zwerver verliefd telt veertien ongenummerde hoofdstukjes. Naar tijd en plaats is er een duidelijke tweedeling te maken in enerzijds het eerste hoofdstuk en anderzijds de andere dertien hoofdstukken. Het eerste speelt in Frankrijk. Het beschrijft de jeugd van Tamalone, de hoofdfiguur, van zijn dertiende tot zijn twintigste jaar. De rest van de roman speelt zich tien jaar later af, in Italië, gedurende anderhalf jaar. Tamalone is dan omstreeks dertig jaar, evenals Van Schendel, toen hij het boek schreef.
| |
Vertelde tijd
Een precieze tijdsaanduiding is alleen mogelijk met behulp van de historische achtergrond. De verteller werkt namelijk uitsluitend met vage tijdsaanduidingen, zoals ‘de herfst naderde’, ‘omtrent Paas’. Maar ook de historische achtergrond is slechts summier aangeduid en het vereist enig speurwerk hem te reconstrueren.
Een zwerver verliefd is een verhaal over een driehoeksverhouding. De legeraanvoerder Rogier wordt verliefd op Mevena Lugina, een meisje uit het vijandelijke kamp. Als hij gewond is en, verscholen in de bergen, verpleegd wordt, vraagt hij de zwerver Tamalone haar te halen. Die doet dat, maar onderweg raakt hij zelf op Mevena verliefd. In het kamp is zij bij Rogier tot die hersteld is. Dan trekt deze weer ten strijde, Mevena gaat met Tamalone naar Pisa. In die stad krijgt ze een kind. Als Tamalone hoort dat Rogier bij het beleg om Capraia betrokken is, gaat hij samen met Mevena naar hem toe. Maar Rogier houdt haar aan het lijntje. Na een tweede verblijf in Pisa zoekt Mevena Rogier opnieuw op. Die ontmoeting leidt tot het dramatische hoogtepunt van de roman.
De roman bevat maar een paar historische toespelingen en die zijn dan nog vrij vaag. In het eerste hoofdstuk wordt gesproken over ‘het nieuwe klooster van St. Franciscus’ (p. 119) en over ‘een geschrift met leerstellingen van de catharisten’. (p. 121) Daaruit kan men afleiden dat de gebeurtenissen zich afspelen in de eerste helft van de dertiende eeuw. De keizer over wie in de roman gesproken wordt (de ‘heidenkeizer’ noemt Mevena hem (p. 148)), moet dan Frederik ii van Hohenstaufen zijn. Deze Frederik (1194-1250) geldt in de geschie- | |
| |
denis als de eerste moderne vorst. Hij was keizer van Duitsland, maar verbleef voornamelijk in Italië, waar hij in de gebieden die hij beheerste een modelstaat stichtte. Hij was voortdurend in oorlog met de paus, die ook wereldlijke belangen in Italië had. Deze strijd vormt de achtergrond van de dramatische liefdesverhouding tussen Mevena en Rogier.
Op drie momenten uit de oorlog wordt in de roman gezinspeeld. Dat zijn: de keus van Florence voor de keizerlijke partij (p. 153), de veroveringstocht van de kardinaal (p. 132 en 136; bedoeld is kardinaal Ottaviano degli Ubaldini; de verteller verzwijgt zijn naam) en de inname van het kasteel Capraia (p. 173, 174 en 183). Die gebeurtenissen zijn precies te dateren: 31 januari 1248, midden mei 1248 en 25 april 1249. Met behulp van deze data is de gang van zaken in Een zwerver verliefd nauwkeurig weer te geven: Rogier en Mevena ontmoeten elkaar en worden verliefd (mei 1248), Tamalone maakt Mevena ten behoeve van Rogier (eind mei 1248), Tamalone brengt Mevena naar Pisa (juni 1248), Mevena bevalt van een kind van Rogier (februari 1249), Tamalone en Mevena gaan naar Capraia om Rogier te bezoeken (april 1249), Mevena gaat na een tweede verblijf in Pisa opnieuw naar Rogier (oktober 1249).
Op zichzelf is zo'n datering natuurlijk van weinig belang. Maar Van Schendel heeft haar onduidelijk gehouden, net als sommige andere onderdelen van zijn verhaal trouwens, en dat heeft tot veel misverstand aanleiding gegeven. Daarom is het zinvol te constateren hoe nauwgezet de schrijver te werk ging. In de volgende paragraaf wordt dit aspect nader behandeld: wat Van Schendel vaag hield, hoe hij dat deed en waarom hij het deed.
| |
Opbouw
Het onderwerp van de roman (de driehoeksverhouding) heeft voor een groot deel de compositie of opbouw ervan bepaalt. Men kan vier delen onderscheiden. Ten eerste het eerste hoofdstuk dat, zoals gezegd, over de jeugd van Tamalone gaat. Ten tweede de hoofdstukken ii tot en met vii, die het verloop van de liefde tussen Mevena en Rogier beschrijven tot het moment dat ze uit elkaar gaan, hij naar het leger, zij naar Pisa. In dit gedeelte is Tamalone een bijfiguur. Alleen het zesde hoofdstukje waarin hij het meisje van Bologna naar het kamp brengt, is grotendeels aan hem gewijd. In de derde plaats de hoofdstukken viii tot en met xi, die het zuiverst op de driehoeksverhouding afgestemd zijn: de tweestrijd van Rogier die moet kiezen tussen liefde en carrière en de vergeefse, romantische liefde van Tamalone krijgen praktisch evenveel aandacht.
Aan Mevena's stille, maar volhardende overgave worden veel minder woorden besteed. Dit gedeelte eindigt bij Capraia, waar Tamalone moet vluchten voor zijn vijanden en Mevena
| |
| |
na enige tijd teruggestuurd wordt. De hoofdstukken xii tot en met xiv vormen het laatste gedeelte. Tamalone is opnieuw de centrale figuur. Hij zwerft, woont weer bij Mevena in Pisa, volgt haar tenslotte als ze naar het kamp van Rogier gaat. Al die tijd (ruim een half jaar) bepeinst en overdenkt hij zijn liefde: neemt hij er afstand van, laat hij er zich toch weer door overrompelen. In het kamp van Rogier vindt dan de fatale ontknoping plaats.
| |
Motieven
De opbouw van de roman geeft alleen de hoofdlijn van de gebeurtenissen aan. Naast die hoofdlijn zijn nog andere motieven aan te wijzen. De belangrijkste daarvan is de houding van Rogiers onderaanvoerders tegenover Mevena. Dat motief bepaalt namelijk de noodlottige afloop. Een tweede nevenmotief is de verhouding tussen Rogier en Tamalone. In de nu volgende, meer uitgebreide inhoudsweergave zal uitkomen hoe deze motieven met elkaar verbonden zijn.
| |
Eerste hoofdstuk
Het boek begint als Tamalone dertien jaar is. Hij is een rustige, zwijgzame jongen. Maar dan, ‘in de donkere wintertijd’ (p. 114) wordt hij onrustig. Hij gaat niet naar zijn werk, zwerft door de stad. Hij is bleek, een groot verlangen verteert hem. Dat duurt jaren. Tenslotte probeert hij rust te vinden in een klooster. Maar als dat verdacht wordt van de ketterij der katharisten, vlucht hij met enige andere monniken, onder wie Simon. Voortaan leidt hij een zwervend leven. Hij is spraakzaam, vrolijk, onbezorgd. Hij trekt zich van de zorgen van de mensen weinig aan. Het grote verlangen komt nog maar zelden in hem op. Hij neemt genoegen met het verbeeldingsspel.
| |
Tweede hoofdstuk
Het is tien jaar later. Rogier trekt met zijn legerbende een stad in Italië binnen. In zijn gevolg is Carolus, de brigadier. Tamalone komt helemaal achteraan, ‘een deuntje zingend’ (p. 123). 's Avonds, bij een inspectie, ziet Rogier een meisje dat een diepe indruk op hem maakt. Hij informeert naar haar. Ze is een van de dochter van heer Lugina.
| |
Derde hoofdstuk
Rogier maakt werk van Mevena. Hij bezoekt zelfs Lugina, de oude vijand van zijn geslacht. Carolus besluit hem te bewaken. Op een avond heeft Rogier met Mevena buiten de stad afgesproken. Ze worden verrast door een onweer en schuilen in een hut. Als ze terugkeren staat Walid, de hoofdman over Rogiers oosterse soldaten, bij de poort. Niet lang na hun thuiskomst wordt het lijk van Mevena's jongste broer de stad binnengedragen.
| |
Vierde hoofdstuk
Tijdens de begrafenis van de jonge Lugina ontstaat er een opstand tegen de bezetters. Rogier weet met zijn bende te ontkomen.
| |
Vijfde hoofdstuk
Enkele dagen later wordt zijn kamp overvallen door het leger van Bologna. Hij raakt gewond en moet zich in de bergen
| |
| |
schuil houden. Hier bezoekt Tamalone hem. Hij heeft een boodschap van Mevena: zij heeft Rogier lief. Tamalone heeft een edelsteen van haar meegekregen, een zeldzame bloedsteen. Als Walid die ziet, is hij onthutst en zegt hij dat de steen ongeluk zal brengen. Maar Rogier en Carolus geloven dat niet. Tamalone zit tot diep in de nacht met Rogier te praten. De zwerver vertelt over zijn leven. Rogier vraagt hem Mevena te halen.
| |
Zesde hoofdstuk
In Bologna spreekt Tamalone af met Mevena; hij bezorgt haar een pij en als twee monniken verkleed ontvluchten ze de stad. Tijdens de twee dagen durende reis wordt Tamalone door een nieuw gevoel ontroerd. Hij heeft een verlangen haar te beminnen, maar weet dat dit dwaasheid is.
| |
Zevende hoofdstuk
Als Rogier herstelt, maken hij en Mevena lange wandelingen. Ze beminnen elkaar, zijn gelukkig. Na dagen komt er bericht van de keizer. Florence heeft zich met de vorst verbonden. Alle aanvoerders worden ontboden. Rogier is blij dat hij kan gaan. Hij verzoekt Tamalone Mevena naar Siremonte, zijn kasteel, te brengen.
| |
Achtste hoofdstuk
Als Rogier weg is, vraagt Mevena echter of Tamalone haar niet zo ver weg wil voeren en ze besluiten naar Pisa te gaan. Die reis duurt drie dagen; een tijd waarin Tamalones liefde in hevigheid toeneemt. In Pisa logeren ze in het huis van Simon, de monnik met wie Tamalone indertijd uit het klooster gevlucht is.
| |
Negende hoofdstuk
Een leger onder leiding van de koning heeft het beleg om een slot geslagen. De bende van Rogier is daarbij. Hij krijgt een brief van Tamalone, die hem over Mevena vertelt. Rogier wil dan weg, maar de koning wil hem niet laten gaan.
| |
Tiende hoofdstuk
In Pisa wandelen Mevena en Tamalone veel samen. Als hij merkt dat ze in verwachting is, wil hij weer gaan zwerven; maar zij vraagt hem te blijven en hij stemt direct toe. In de winter wordt het kind geboren; in het voorjaar besluiten ze naar Rogier te gaan.
| |
Elfde hoofdstuk
Rogier is met zijn mannen bij het keizerlijke leger dat om Capraia ligt. Als ze daar komen, wordt Tamalone herkend door de edelman Montefeltre, die hem eens ter dood had veroordeeld. Hij weet te ontkomen. Mevena is eindelijk bij Rogier. Die wil het leger verlaten en met haar meegaan; hij vraagt de keizer om verlof, maar die staat hem dat niet toe, belooft hem zelfs dat hij stadhouder van Toscane zal worden. Mevena vertrekt alleen naar Pisa, met Rogiers belofte dat hij vóór Sint-Michiel zal komen.
| |
Twaalfde hoofdstuk
Tamalone zwerft door het land, mijmerend over zijn leven, peinzend over zijn liefde. In Lucca ontmoet hij Mevena's vader, die hem vertelt dat hij en zijn zonen Rogier zoeken te do- | |
| |
den. Tamalone is bang voor Mevena. Hij haast zich naar de stad waar hij denkt dat beiden zijn.
| |
Dertiende hoofdstuk
Tamalone hoort van Walid dat Mevena in Pisa is en dat Rogier de dochter van markgraaf Lancia zal trouwen. Tamalone gaat naar Pisa. Hij verzwijgt het slechte nieuws voor Mevena, maar die heeft het gehoord toen hij het aan Simon vertelde. De zomer verstrijkt. Als het Sint-Michiel geweest is, reist Mevena plotseling af. Tamalone gaat haar achterna, hij is bang voor Walid die in Mevena het noodlot ziet. Hij vindt haar pas nabij het legerkamp. Zij heeft dan al met Rogier gesproken. Ze wil met haar kind naar haar vader gaan, die in de buurt is. Hij zal haar wel vergeven, denkt ze.
| |
Veertiende hoofdstuk
Tamalone loopt naar het kamp; onderweg, bij een waterval, ziet hij Rogier. Hij springt op hem toe en doodt hem. De volgende morgen - hij heeft in het bos geslapen - vindt hij het lijk van Mevena, op haar borst de bloedsteen die zij eens aan Rogier gegeven heeft. Hij beseft dat hij, door Rogier te doden, de wraak van de soldaten over het arme meisje heeft doen komen. Hij neemt het kind op zijn arm en gaat op weg, ‘langzaam, want zijn voeten deden zeer’.
| |
Interpretatie
Thematiek
In Een zwerver verliefd gaat het om de samenhang van drie grote Van Schendel-thema's: noodlot, verlangen en droom.
Noodlot betekent hier: het onafwendbare onheil, de ondergang die in de toekomst verscholen ligt en die niet te vermijden is. In deze roman heeft de voltrekking van het noodlot bovendien een tragisch accent. Het wezenlijke van het tragische is dat iemand ongewild, door zijn overmoed, de ondergang van wat hem lief is bewerkstelligt. Dat is wat in Een zwerver verliefd gebeurt. Tamalone is woedend, omdat Rogier Mevena in de steek laat, hij doodt hem in drift en veroorzaakt zodoende de dood van het meisje dat hij liefheeft.
| |
Motieven
Drie motieven bereiden dit einde voor. Het eerste is dat van de Saraceen Walid, die Rogier onvoorwaardelijk trouw is. Hij weet uit astrologische waarnemingen dat een vrouw Rogier bloedige ellende kan brengen. (p. 136; ook p. 147 en 192) Hij zegt dat de rode steen die Mevena aan Rogier schenkt gevaarlijk is (p. 139) en hij weigert Mevena aanvankelijk toegang (p. 146). Hierbij komt zijn neiging Rogier zonodig door middel van moord te beschermen, iets wat de tekst zijdelings aanduidt: Tamalone ziet hem met een glinsterende dolk (p. 140), Walid vindt dat de oorzaak van Rogiers lijden uitgeroeid moet worden (p. 147). Zo gerangschikt wekken deze gegevens bij de
| |
| |
lezer de verwachting dat het slecht moet aflopen - iets wat, op zijn beurt, de onafwendbaarheid van het onheil accentueert.
Het tweede motief is Tamalones woede. Verwey heeft in een uitvoerige bespreking van Een zwerver verliefd de nadruk gelegd op de plotselinge opwelling waarin Tamalone Rogier doodt. Maar zo plotseling is die driftaanval toch niet. Het woedemotief is juist zo opvallend door het contrast met Tamalones gewoonlijke stemming: het is vrolijk, hij trekt zich weinig van de zorgen van de mensen aan. Maar als Rogier, na genezen te zijn, Mevena verlaat, moet Tamalone zijn woede bedwingen (p. 155) en als hij hoort dat Rogier een dochter van graaf Lancia zal trouwen, zwellen zijn aderen ‘door het valse onrecht [Mevena] aangedaan’ (p. 193). Dat hij zich het lot van Mevena wèl aantrekt, duidt op zijn grote liefde en doet vermoeden dat hij eens zijn woede niet zal kunnen bedwingen.
Het derde motief is dat van de toekomstverwachting die in enkele gesprekken ter sprake komt. De noodlotsgedachte, het onvermijdelijke ervan, komt in dit motief het zuiverst tot haar recht. Tamalone praat in de nacht vertrouwelijk met Rogier en beiden hebben ‘onuitgesproken, een eender gevoelen van toekomst, donker en onafwendbaar - en diep begeerd’ (p. 140). Later praat Tamalone met Walid; hij weet de oosterling te overtuigen van zijn mening. ‘Het lot moet zijn loop hebben en het is een dwaas, die het wil weren.’ (p. 147) Dat de onheilsvolle toekomst ook begeerd wordt, lijkt vreemd. De gedachte daarachter is deze: de mens verlangt naar de verwezenlijking van iets schoons, maar als zo'n droom werkelijkheid wordt, komt onherroepelijk het onheil, want het schone kan in de werkelijkheid niet (blijven) bestaan. Anders gezegd: de verwezenlijking van het verlangen heeft altijd noodlottige gevolgen.
De hierboven geformuleerde gedachte onthult de samenhang van de drie genoemde thema's: noodlot, verlangen, droom. Van die drie krijgt het verlangen in de roman de meeste aandacht. Dat komt doordat Tamalones peinzerijen over zijn liefde voor Mevena meestal met dit thema te maken hebben. Twee punten zijn hierbij van belang en verdienen een korte bespreking: de functie van het eerste hoofdstuk en de ‘systematiek’ van Tamalones overwegingen.
Men kan zich afvragen waarom Van Schendel, die de eerste vier hoofdstukken van zijn roman schrapte, het vijfde liet staan. Wat heeft dit hoofdstukje over Tamalones jeugd met de rest van de roman te maken? Het antwoord op die vraag ligt in de golfbeweging die Tamalones gemoedsleven vertoont. Als kind en jongeman is hij zwijgzaam, hulpvaardig, melancholiek en wordt hij beheerst door een sterk verlangen. Als hij uit het klooster vlucht en een zwerver wordt, is zijn gemoedsgesteld- | |
| |
heid precies tegengesteld: hij praat veel, de ellende van de mensen interesseert hem niet, hij is vrolijk en gemoedelijk en (dit vooral) hij neemt genoegen met het verbeeldingsspel. Dat wil zeggen: hij verlangt niet langer dan zijn dromen werkelijkheid zullen worden. Dit ‘duister verlangen’, zoals de roman het noemt, komt nog ‘maar zeldzaam in zijn gemoed’ (p. 122).
Als nu Tamalone verliefd wordt op Mevena keren al die vroegere eigenschappen en eigenaardigheden terug. Als hij haar naar Rogier brengt, is hij verbaasd over zijn onbespraaktheid (p. 143). Hij trok zich, eenmaal een zwerver, het lot van de mensen niet aan, maar voor Mevena heeft hij alles over; hij gaat zelfs met haar naar Capraia, hoewel hem dat zijn leven kan kosten (p. 174). Direct in de eerste nacht die hij buiten met haar doorbrengt, is de melancholie terug: hij ligt uren, in droefheid luisterend (p. 145). Hij is opnieuw onrustig (p. 144). Het is dan ook geen wonder dat hij zich voortdurend afvraag of het grote, duistere verlangen teruggekomen is. Wil hij Mevena? Wil hij haar niet? Toen hij haar schaakte voor Rogier, was hij zich zijn liefde nog niet bewust. Maar de vraag of hij haar werkelijk liefheeft, gaat steeds meer zijn gedachten beheersen.
Daarmee zijn we toegekomen aan het tweede aandachtspunt: de ‘systematiek’ van Tamalones overwegingen. Hierover heerst veel misverstand. Van Heerikhuizen, bijvoorbeeld, stelt dat Tamalone (‘en met hem Van Schendel’) met opzet zijn gedachten en gevoelens vaag houdt. Nog afgezien van het feit dat Van Heerikhuizen Tamalones ideeën voor die van Van Schendel houdt (de veel gemaakte fout waarbij geen onderscheid wordt gemaakt tussen personage en auteur), deugt ook de karakteristiek niet. Tamalones gedachten zijn niet vaag. Ze cirkelen voortdurend om dit ene punt: is Mevena de vervulling van mijn verlangen of niet? De antwoorden die hij geeft, zijn tegengesteld, al naar gelang de situatie waarin hij verkeert. Is er hoop voor hem, dan denkt hij dat het meisje de ‘grote werkelijkheid’ (p. 186) is; is er geen hoop, dan meent hij van niet. Als hij in Pisa dagelijks met haar wandelt, heeft hij ‘geen andere gedachte dan voor haar te zorgen en haar te behagen’ (p. 169); wanneer hij dan merkt dat ze in verwachting is, wil hij weer gaan zwerven en meent hij dat hij gelukkiger zou zijn ‘zo hij slechts aan haar denken kon’ (p. 171). Later, aan de dagen in Pisa terugdenkend, meent hij dat ze niet ‘de grote gebeurtenis [waren] welke hij van kindsbeen al vreesde en begeerde beide’ (p. 186). Hij zal er geen traan om laten. Hij denkt op dat moment dat Mevena voorgoed bij Rogier is. Maar niet zo gauw hoort hij dat haar leven in gevaar is, of hij haast zich naar haar toe, en, verdwaald in het moeras, snikt ‘hij hardop
| |
| |
zijn rampzaligheid uit’ (p. 190). Die tegenstellingen typeren de figuur Tamalone. Hij verkeert immers in een crisis. Rond zijn twintigste levensjaar had hij een levenshouding ‘bereikt’ van vrolijke, onverschillige, dromerige vrijblijvendheid. Die houding dreigt hij kwijt te raken. Hij heeft lief, hij is betrokken, treurt. Zijn peinzerijen zijn geen systematische overwegingen, ze zijn reacties op een liefde. Als zodanig zijn ze vaak tegengesteld aan elkaar. Maar dat is, psychologisch gezien, heel natuurlijk. Het beeld van de verliefde Tamalone is door Van Schendel scherp en duidelijk getekend. Een andere conclusie is niet mogelijk. Van vaagheid is geen sprake.
Een en ander houdt in dat niet uit te maken is of Mevena de vervulling van Tamalones verlangen is. Hij weet het zelf niet; ook de verteller geeft op die vraag geen antwoord. Evenmin kan men vaststellen wat volgens Een zwerver verliefd beter, van een hogere orde, is: het verlangen of de droom. Ze worden in de roman in een bepaalde constellatie tegenover elkaar geplaatst. Zo hoort ‘hulpvaardigheid’ bij de gemoedsstemming van het verlangen en de ‘onverschilligheid’ bij die van de droom. Maar die rangschikking is psychologisch van aard, ze hoort bij het personage Tamalone in dit stadium van zijn leven. Ze is allerminst een ‘waarheid’ in ideologische zin. Het enige dat men kan zeggen is dat de auteur de vrijblijvende dagdroom tegenover het verlangen naar een hevige werkelijkheid heeft geplaatst en daarbij de noodlotsgedachte aan de laatste heeft gekoppeld. Hij heeft zich niet uitgesproken over de waarde die verlangen of droom voor het leven heeft. Hij maakt geen keus.
| |
Stijl
Dit alles wordt bevestigd door de stijl waarin de roman geschreven is. Want terwijl de inhoud van het verhaal de nadruk legt op de werking van het verlangen, doet de stijl dat op de sfeer van de dagdroom. Van Schendel heeft er alles aan gedaan om zijn roman het vage karakter van de dagdroom te geven. Let wel: zonder de (mogelijke) realiteit van de gebeurtenissen aan te tasten. Een zwerver verliefd is geen sprookje. Ondertussen is die vervaging wel zo geslaagd, dat er allerlei misverstanden over de inhoud van de roman gerezen zijn. Twee zijn er al genoemd: het ontbreken van een historische achtergrond en de onhelderheid van Tamalones overwegingen.
Van Schendel bereikte die vervaging vooral door gebruik te maken van de indirecte mededeling. Veel zaken worden via een omweg verteld, iets wat extra aandacht van de lezer vergt. Er zijn vier categorieën te onderscheiden.
In de eerste plaats de stijlfiguur van het understatement. Bij de beschrijving van een handeling noemt de verteller niet de essentie, maar iets bijkomstigs. Een goed voorbeeld is de
| |
| |
dood van Rogier. ‘Maar de ander stond op met de hand in zijn gordel. Toen, met een diep geluid, sprong Tamalone op hem toe, zij worstelden en vielen op de grond. Hij wist niet wat er gebeurde, maar een poos later voelde hij, dat hij een slappe arm vastklemde, zijn andere hand was nat.’ (p. 202) Dat Rogier een mes droeg (in zijn gordel), dat Tamalone dat te pakken kreeg en hem ermee doorstak, waardoor zijn hand nat werd van bloed - dat alles moet de lezer concluderen.
| |
Vertelsituatie
In de tweede plaats heeft Van Schendel ruim gebruik gemaakt van de vrije indirecte rede. De verteller geeft iemands gedachten of woorden weer, maar zegt niet duidelijk dat het om een weergave gaat en handhaaft bovendien de ‘hij-vorm’. Daardoor is vaak niet uit te maken of de genoteerde overwegingen van het personage of van de verteller zijn. Er staat bijvoorbeeld dit: ‘[...] van al zijn dromen zou er geen ooit tastbaar geluk zijn [...]’ (p. 186). Dat is een overweging van Tamalone (ingegeven door zijn situatie), maar dat lijkt een constatering van de verteller. Juist door deze manier van schrijven zijn veel misverstanden over de ‘idee’ van de roman ontstaan.
| |
Stijl
In de derde plaats heeft Van Schendel, als het een gecompliceerde handeling betrof, zich nogal eens beperkt tot bijzaken die hij vervolgens over de tekst verspreidde. De moord op Mevena's jongste broer is een goed voorbeeld. Rogier en Mevena wandelen buiten de stad. Ze horen een gerucht. Later horen ze iets vallen, een boomtak waarschijnlijk. Als ze terugkomen staat tot hun verrassing Walid bij de poort. Niet veel later wordt het lijk van Mevena's broer de stad binnengedragen. De lezer moet de gebeurtenissen reconstrueren: Walid is Rogier gevolgd om hem te beschermen, datzelfde heeft Mevena's broer gedaan met betrekking tot haar; de twee beschermers troffen elkaar, waarbij Walid de broer doodde.
Ten slotte heeft Van Schendel namen verzwegen. Dat verzwijgen heeft hij bovendien benadrukt door andere namen wel te noemen. Er ontstaat dan contrast, en contrastering accentueert. De verteller noemt de namen van de oosterse wijze Theodoro (p. 136 en 179) en van de aanvoerder Romano (p. 153, 163, 180, 183 en 184) (historische figuren, allebei), maar niet die van de kardinaal (p. 132), de koning (p. 164) en de keizer. De roman speelt zich welgeteld op tien plaatsen af. Vier daarvan zijn genoemd: Bologna, Pisa, Capraia, Lucca. De rest heet ‘de stad’, ‘het kasteel’, ‘het kamp’, ‘het gehucht’. Een van die onbekende steden is waarschijnlijk Livorno, hetgeen men uit enkele gegevens kan afleiden. Overigens is de streek waar de gebeurtenissen zich afspelen wel te traceren. Zo vaag is de ruimte nu ook weer niet aangeduid. Het is het gebied rond de rivier de Arno, waar, meer naar het zuiden, de plaats Talamone ligt,
| |
| |
de stad, die misschien, via een letteromzetting, de verliefde zwerver zijn naam bezorgd heeft. (Dat Tamalone ‘I am alone’ zou betekenen, een veronderstelling van Greshoff, heeft Van Schendel nooit willen bevestigen. Maar de ene verklaring sluit de andere niet uit, natuurlijk.)
| |
Context
Een zwerver verliefd berust voor een deel op het Romeo en Julia-motief: twee mensen, elk uit een vijandig kamp, krijgen elkaar lief. Het motief is bekend geworden door het drama van Shakespeare: Romeo and Juliet (1595). Van Schendel, die een biografie over Shakespeare schreef, heeft zich bijna zeker door de grote Engelse dramaturg laten inspireren. Maar het motief komt ook in meer moderne literatuur voor. De vuuraanbidders van S. Vestdijk (1947), waarin een contraremonstrantse jongen verliefd wordt op een remonstrants meisje, met alle gevolgen van dien, is er een voorbeeld van.
Nog een ander motief kan van invloed zijn geweest - het ‘Francesca da Rimini-motief’. Francesca da Rimini was een edelvrouw uit de tweede helft van de dertiende eeuw. Door haar vader werd zij als vrouw gegeven aan de mismaakte Gianciotto Malatesta. Paolo, de knappe jonge halfbroer van de bruidegom, werd naar de bruid gestuurd en beide jonge mensen vatten een vurige liefde voor elkaar op. Gianciotto betrapte hen tijdens een kus en vermoordde hen beiden. Reeds Dante heeft het lot van de twee geliefden in zijn Divina Commedia bezongen. Het motief heeft hierna veel kunstenaars geïnspireerd. Bij Van Schendel is de afloop anders, maar het gegeven van de man die het meisje voor een ander haalt en verliefd op haar wordt, is hetzelfde. In wezen gaat het om een variant op het beroemde middeleeuwse Tristan en Isolde-motief.
Een zwerver verliefd staat bovendien in de traditie van de ‘zwerversverhalen’: een man trekt rond, op de vlucht voor een vijand of op zoek naar avontuur. Bij Van Schendel, die meer geschiedenis dan literatuur las, maar een bewonderaar was van Edgar Allan Poe, mogen we zeker aan diens The Narrative of Arthur Gordon Pym (1838) denken, ook al is dit een zeeverhaal. Gaat het om de landelijke sfeer dan moet de novelle Aus dem Leben eines Taugenichts van Josef von Eichendorff (1826) genoemd worden, al komt aan het gezwerf van de vioolspelende ik-figuur in dat verhaal gauw een eind. Verliefd wordt hij wel, op een schijnbaar onbereikbaar meisje. Ook Claude de Lingendres, hoofdfiguur in Aart van der Leeuws Ik en mijn speelman (1927) zwerft rond en raakt verliefd. Beide boeken
| |
| |
missen echter het tragische accent, dat voor Een zwerver verliefd zo belangrijk is.
Een zwerver verliefd is exemplarisch voor de neoromantiek: historische en/of contemporaine romans, waarin het gaat om de prioriteit van werkelijkheid of droom. In deze context hoort het bij romans als (opnieuw) Ik en mijn speelman, maar ook De stille lach van Nico van Suchtelen (1925) en Kleine Inez van Reinier van Genderen Stort (1925), al mist Tamalone ten enenmale het wereldvreemde idealisme dat de hoofdfiguren van de twee laatste boeken kenmerkt. Tot voordeel van Van Schendels roman overigens.
Arthur van Schendel heeft in 1907 een vervolg op zijn roman geschreven: Een zwerver verdwaald. In dit boek gaat het om de keus tussen vrijheid (om te zwerven) en gebondenheid. Opnieuw is die keuze gecompliceerd doordat de hulpvaardigheid bij een van de twee (nu de gebondenheid) hoort. Bovendien geldt ze niet één persoon, de geliefde, maar richt ze zich ook tot de armen, de vertrapten. Ze heeft dus maatschappelijke aspecten. Tamalone kiest tenslotte voor de vrijheid.
Van Schendel is ooit begonnen aan een derde deel. Het begin ervan en enkele hoofdstukken hebben bestaan, maar zijn verscheurd. Wel zijn er enige aantekeningen bewaard, uit 1907, waarschijnlijk vlak na het voltooien van Een zwerver verdwaald gemaakt. Daaruit blijkt dat voor Tamalone ‘het schoone leven’ begonnen is, ‘waarin de werkelijkheid een droom gelijkt en waarin alles gebeurt wat hij droomde’. Hij gaat met vertrouwen onder de mensen, een liefderijk man.
Naar hun innerlijke betekenis zijn Van Schendels zwervers-romans het meest verwant met de onvoltooid gebleven roman van Novalis Heinrich von Ofterdingen (begonnen in 1799; Novalis overleed in 1801). In het tweede deel van deze roman vindt een overschrijding van de werkelijkheid naar de droom plaats. Hetzelfde zien we in het derde deel van Van Schendel gebeuren - het deel ‘waarin de werkelijkheid een droom gelijkt’. Zowel Novalis' tweede deel als Van Schendels derde deel is fragmentarisch gebleven. Het lijkt erop dat de (romantische) vervulling van de droom of verwachting ondenkbaar, onbeschrijfbaar is. Zo'n vervulling in de werkelijkheid krijgt als vanzelf weer het karakter van een droom.
Overigens heeft Van Schendel veel later in Maarten Rossaart, de hoofdpersoon uit De waterman (1933) en Engelbertus Kompaan, uit De rijke man (1936) figuren uitgebeeld, die als Tamalone in het derde deel ‘liefderijk’ zijn en met vertrouwen onder de mensen gaan.
| |
| |
| |
Waarderingsgeschiedenis
Jan Greshoff vertelt in een boekje uit 1934 (Arthur van Schendel heet het) een verhaal dat min of meer typerend is voor de faam van Een zwerver verliefd. Als zeventienjarige las hij die roman, een jaar na zijn verschijnen. Hij was er kapot van. Sindsdien was Van Schendel voor hem de grootste schrijver, verheven boven alle kritiek.
Ook E. du Perron had grote waardering voor de twee zwerversboeken. Hij stelde ze niet alleen boven Van Schendels andere neoromantische romans, hij vond ze ook beter dan sommige van Van Schendels latere, ‘Hollandse’ romans. Naar aanleiding van de eerste schreef hij aan N.A. Donkersloot: ‘Alleen Tamalone (en in de beide “Zwervers”) stijgt boven die mooiigheid uit’. (10 juni 1929) Over Brouwer, de hoofdfiguur uit Het fregatschip Johanna Maria (1930) schreef hij aan Constant van Wessem in een brief van 3 november 1930: ‘Ik voel zelf bepaald veel meer voor Tamalone’, en twee dagen later: ‘ik prefereer 100x Tamalone.’
Een zwerver verliefd maakte Van Schendel beroemd, al oogstte het naast waardering ook kritiek. Die kritiek gold meestal het vage, onbepaalbare van de roman. Merkwaardig genoeg berustte ze bijna altijd op slordig lezen en was er dus steeds sprake van misverstand.
Twee kritieken hebben de toon gezet; die van Albert Verwey en die van Carel Scharten. Beiden prezen de stijl. Verwey noemde de ‘aangenomen eenvoud van sierlijke schrijfmanier’, Scharten had het over ‘de bewogene eenvoud van dit proza’. De eenvoud van stijl moest in die tijd de critici wel opvallen, gewend als ze waren aan schrijvers als Ary Prins en Louis Couperus. Verwey zag Een zwerver verliefd bovendien als de ‘kunst van idee’, ‘een tafereel van innerlijk leven’, en plaatste het als zodanig tegenover naturalisme en impressionisme. Scharten ging in op wat hij als de ‘onzuiverheid’ van de romanfiguur zag: Tamalone is eerst oud, tussen veertig en vijftig jaar, dan weer jong, eerst arm, opeens weer rijk; Rogier lijkt een groot edelman, blijkt dan weer van anderen afhankelijk. Al die constateringen berustten echter op verkeerd lezen.
In een proefschrift uit 1944 herhaalde Pulinckx de misverstanden van Scharten en vroeg hij zich ten aanzien van Tamalone af: ‘Was zijn beeld bij Van Schendel zelf niet heel duidelijk?’
In zijn opstel ‘Arthur van Schendels drie gestalten’ (1950) stapelde Garmt Stuiveling alle misverstanden nog eens op elkaar. De ruimte is onbepaald zuidelijk, de tijd is tweede helft middeleeuwen. Men weet niet hoe Tamalone aan de kost
| |
| |
komt, zijn leeftijd blijft ongewis. Stuiveling concludeerde: de gegevens over Tamalone laten zich niet concretiseren tot een portret. Allicht, als men zich beperkt tot het herhalen van andermans slordigheden.
Van Heerikhuizen was in zijn dissertatie (1961) een stuk zorgvuldiger, ook al was zijn verwijt van ‘vaagheid van gevoelens en gedachten’ onterecht. Hij signaleerde de tegenstelling dagdroom-verlangen naar realiteit. Hij ontkende dat de roman de idee van het noodlot uitbeeldde, zoals Verwey beweerd had. Eerst in 1969 zette J. van der Sande in een ‘close-reading’ opstel de meeste misverstanden recht.
Bij het verschijnen van het eerste deel van Van Schendels Verzameld werk publiceerde Jaap Goedegebuure een kort opstel, grotendeels gewijd aan de twee zwerversboeken. Hij legde de nadruk op het ‘onvoltooibare’ van de romans. De zwerver kan zich niet aan mensen binden en moet dus altijd verder zwerven. Vandaar dat Van Schendel de Tamalone-figuur wel loslaten moest - iets wat ‘een desoriëntatie op creatief gebied’ betekende, die eerst in de jaren dertig zou eindigen.
Ver daarvoor, in 1948, had W.H. Staverman in een artikel Van Schendels stijl bekritiseerd. In zijn onderzoek had hij ook Een zwerver verliefd betrokken. Er deugde niet veel van: foute woordkeus, gebrekkige zinsbouw, onstelselmatige interpunctie, contaminaties en barbarismen. G.H. 's-Gravesande heeft, in zijn boek uit 1949, de criticus van repliek gediend en met behulp van Van Schendels ‘Aantekeningen over Stijl’ uitgelegd waarom de auteur schreef zoals hij schreef.
Voor deze bespreking is gebruik gemaakt van:
Arthur van Schendel, Een zwerver verliefd. In: Arthur van Schendel, Verzameld werk. Deel 1, Amsterdam 1976, p. 111-203.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Carel Scharten, Naar het proza der toekomst. In: De krachten der toekomst i. Amsterdam z.j. [1909], p. 173-208 (een opstel uit 1905). |
Albert Verwey, Arthur van Schendel: Een zwerver verliefd. In: Proza iii. Amsterdam 1921, p. 31-63 (een opstel uit 1905). |
Willem Kloos, Arthur van Schendel. In: Letterkundige inzichten en vergezichten i. Amsterdam z.j., p. 66-77 (een opstel uit 1905). |
J. Greshoff, Arthur van Schendel. Amsterdam 1934. |
W. Kramer, De noodlotsidee bij Van Schendel. In: De nieuwe taalgids, 1938, jrg. 31, p. 193-204. |
J. Greshoff, Rede over Arthur van Schendel. Willemstad 1942. |
R. Pulinckx, Arthur van Schendel. Zijn werk en betekenis. Diest 1944, p. 40-47. |
W.H. Staverman, De bevoegdheid der Nederlandse kritiek. In: De nieuwe taalgids, 1948, jrg. 41, p. 69-74. |
G.H. 's-Gravesande, Arthur van Schendel. Zijn leven en werk. Amsterdam 1949, p. 24-36. |
G. Stuiveling, Arthur van Schendels drie gestalten. In: Steekproeven. Amsterdam 1950, p. 161-178. |
F.W. van Heerikhuizen, Het werk van Arthur van Schendel. Achtergronden, karakter, ontwikkeling. Amsterdam 1961, p. 112-118. |
J. de Cort, Stijlverschijnselen in het jeugdwerk van Van Schendel. In: De nieuwe taalgids, 1962, jrg. 55, p. 152-155. |
H.P.A. van Eyk, Mededelingsvormen bij Arthur van Schendel. Een stilistisch onderzoek. Assen 1965. |
J. van der Sande, Tamalone de andere: nieuwe gezichtspunten in een oud boek. In: Onsterfelijk behang en andere essays. 's-Hertogenbosch 1979, p. 79-98 (een opstel uit 1969). |
P. Kralt, Vervaging als literaire techniek in Arthur van Schendels Een zwerver verliefd. In: De nieuwe taalgids, 1974, jrg. 67, p. 24-31. |
Jaap Goedegebuure, Zwervend op weg naar het einde. In: Tirade, 1976, jrg. 20, p. 535-540. |
P. Kralt, Nader over Tamalone. In: De nieuwe taalgids, 1984, jrg. 77, p. 508-515. |
Charles Vergeer, Gewezen en gemaskerd: over de jonge Arthur van Schendel. Leiden 1988. |
P. Kralt, Tamalone: de conflicten van een vagebond. In: Sic, nr. 4, 1990, jrg. 5, p. 59-68. |
René Marres, Arthur van Schendel's werk revisited: leven in vrijheid of gebondenheid. Leiden 1994, p. 11-14. |
lexicon van literaire werken 25
februari 1995
|
|