| |
| |
| |
Arthur van Schendel
De wereld een dansfeest
door Piet Kralt
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
Op 29 november 1936 schreef Arthur van Schendel (* 1874 te Batavia, † 1946 te Amsterdam) aan de criticus Jan Greshoff: ‘Voorlopig heb ik het te druk in het hoofd, twee boeken, die eruit willen, elkaar verdringen en het mij maar lastig maken. Maar ik weet nu welk van de twee ik zal laten wachten.’ Deze twee boeken waren De grauwe vogels (geschreven in de eerste helft van 1937 en in datzelfde jaar verschenen) en De wereld een dansfeest. Aan dit tweede boek begon Van Schendel direct na de voltooiing van het eerste, ondanks een zekere vermoeidheid. Mevrouw Van Schendel schreef op 16 augustus aan Greshoff dat haar man niet had kunnen wachten, hoewel hij dat eigenlijk van plan was. ‘Maar het moest eruit’, meldde ze, ‘en nu zijn er al heel wat hoofdstukken van af.’
De schrijver die toen in Setri Levante, Italië, woonde, schreef De wereld een dansfeest in enkele maanden. Reeds op 1 oktober berichtte hij Greshoff dat de roman af was. ‘Het nieuwe boek is nu klaar. Humoristisch zou ik het niet durven noemen, wel veel luchtiger dan het vorige.’ Hoogstwaarschijnlijk heeft het schrijven hem veel genoegen gedaan; tegen zijn gewoonte in heeft hij hoofdstukken ervan, toen het boek nog niet af was, aan twee bezoekers voorgelezen.
De roman had aanvankelijk een korte inleiding die Van Schendel bij nader inzien heeft weggelaten. In deze inleiding ging de auteur in op de vorm van de roman. In De wereld een dansfeest wordt het leven van twee mensen verteld door negentien anderen. Van Schendel betoogde dat op die manier een zuiverder beeld van het personage ontstaat dan wanneer hij of zij gezien wordt door één verteller. Zo'n door velen waargenomen persoon wordt volgens hem ‘een ster met ontelbare stralen, oneindig in schittering en verschijning, ver boven het begrip.’ Hij bedoelde daarmee dat de verschillende waarnemingen tezamen genomen een bepaald beeld van het personage suggereren. Het karakter van het personage wordt niet meegedeeld (uiteengezet, geanalyseerd) maar aangeduid. De lezer moet uit de verschillende waarnemingen zelf een beeld opbouwen.
| |
| |
In het eerste hoofdstuk komt de herkomst van de romantitel ter sprake. De moeder van Daniël Walewijn, één van de twee hoofdpersonen, zingt een Spaans lied dat zij voor haar bezoeker vertaalt: ‘De wereld is een dansfeest en wie niet danst een domoor - un tonto.’ In werkelijkheid gaat het niet om een lied maar om een spreekwoord: ‘Este mundo es un fandango, y quien no lo baila un tonto’.
De roman verscheen in 1938 bij uitgeverij J.M. Meulenhoff, met een omslagtekening van R.W. Snapper. Hij was tamelijk succesvol. In 1938 verscheen reeds een tweede druk en in 1939 een derde, vierde en vijfde druk. Bij de vijftigste sterfdag van Van Schendel in 1996 gaf Meulenhoff van enkele romans een herdruk uit; voor De wereld een dansfeest betekende dat de eenentwintigste druk.
| |
Inhoud
In de zomer van 1893 bezoekt makelaar Abel Jonas in Middelburg notaris Walewijn. Hij maakt daar kennis met diens vrouw die met hem enige maten van een menuet danst om haar elfjarig zoontje Daniël voor te doen hoe men elegante buigingen maakt. Aansluitend aan dit bezoek gaat Jonas naar een partij die de zakenman Ringelinck te Breda geeft. Daar probeert hij vergeefs de muzikanten uit te leggen welk menuet hij bedoelt. Uiteindelijk probeert hij in de gang met twee kinderen het menuet te dansen: de elfjarige Marion Ringelinck en een jongetje wiens naam niet genoemd wordt maar dat voortdurend bewonderend naar Marion had gekeken. Een jaar later is hij weer in Breda en weer laat hij twee kinderen het menuet dansen, dit keer Marion en een blond jongetje dat (zoals later zal blijken) Reynald heet. Ook nu lukt het Marion niet in de maat van het menuet te blijven.
Vier jaar later ontmoet Marion in Brussel, waar zij in een pensionaat is, Daniël Walewijn. Zij wordt verliefd. Ze dansen samen, waarbij zij nogal eens uit de maat raakt. Tegen de directrice van het pensionaat zegt ze al snikkend, dat ze bang is dat Daniël haar ongelukkig zal maken, omdat ze nooit zal kunnen dansen als hij.
In het voorjaar van 1900 verlaat Marion het pensionaat en komt ze bij haar tante in Oisterwijk wonen. Ze gaat daar veel om met Reynald. Wanneer ze op een zomeravond een partijtje hebben georganiseerd, waarbij ze op de muziek van een gehuurd orkestje in de vrije natuur zullen dansen, komt Daniël toevallig met een paar vrienden langs. Marion gaat met hem mee. De tante ziet hen één keer samen, 's avonds laat, dicht bij
| |
| |
haar huis. Ze dansen, zonder muziek. Opeens geeft Marion hem een duw, dan haast ze zich naar binnen. In september gaat ze naar de balletschool in Brussel; Daniël sluit zich aan bij een groep Spaanse dansers en vertrekt naar het buitenland.
Een paar jaar later reist Marion met haar vader naar Londen waar ze Daniël in het Alhambra Theater ziet dansen. Hij treedt daar op onder de naam De Moralis, de meisjesnaam van zijn moeder.
In 1909 danst Marion onder de naam Mlle Tintarion in Parijs. Reynald die daar ook verblijft, stuurt haar vaak bloemen; de bloemist vertelt dat aan Daniël wanneer die uit Londen over is. Blijkbaar prikkelt hem dat, want hij stuurt haar op zijn beurt een week lang overdadige boeketten. Hij gaat zelfs naar de Opéra om haar te zien dansen. Hij bezoekt haar ook en het lijkt erop dat zij met hem zal meegaan. Maar dan speelt aan de overkant van de straat een violoncellist een menuetachtige melodie en haar houding verandert op slag. Daniël vertrekt, Marion wordt ziek. Men doet nu van alles om de muziek te vinden. Reynald wordt erbij betrokken en Abel Jonas; ten slotte weet men via notaris Walewijn te achterhalen dat het om de Pavana Castillana gaat. (De pavane is een Spaanse dans waarvan de maat veel op die van een menuet lijkt.) Om op te knappen gaat Marion naar Nice, waar het klimaat een stuk milder is en waar haar vader een villa bezit. Daar krijgt ze les van ene Chlepski, die met haar de pavane instudeert; dat wil zeggen: zij meent dat het de pavane is. Maar het is bedrog. De dans die ze heeft ingestudeerd, blijkt een boerendans uit het zuiden van Portugal te zijn.
In één van de volgende jaren reist Daniël met een danspartner door Spanje. Marion, in gezelschap van twee dames, lijkt hem wel te volgen: zij duikt steeds op waar hij verschijnt, in Madrid, Toledo, Cordova. In een dorpje bij Cordova danst Daniël zo extatisch en overtuigend dat de omstanders uitbundig reageren. Aan een hem bekende politierechter die zich tussen de omstanders bevindt, vertelt hij dat hij een pavane heeft gedanst waarnaar hij lang gezocht had en die hij eindelijk heeft gevonden. In Sevilla danst hij de pavane opnieuw. Nu is Marion onder de toeschouwers. De politierechter constateert dat zij elkaar aankijken met ‘de blik van mensen die elkaar begrijpen’.
Opnieuw maakt de geschiedenis een sprong. Het is 1916. Marion woont weer in Parijs. Zij is verarmd en haar berooide vader kan haar niet meer helpen. Ze verkoopt de juwelen die ze eens van hem gekregen heeft stuk voor stuk om in haar onderhoud te voorzien. Die worden overigens zonder dat zij het weet weer door Reynald opgekocht. Op een goede dag komt ze
| |
| |
in aanraking met majoor Jean Frayboon die ze nog kent uit haar Brusselse tijd. Deze man besluit iets voor haar te doen. Hij reist naar Londen en nodigt Daniël uit. Met Marion oefent hij de pavane, de echte dit keer. Wanneer Daniël arriveert dansen die twee eindelijk samen. Ze vertrekken naar Londen. Maar de hele gang van zaken betekent allerminst dat Marion gelukkig is. Vlak voor haar vertrek schrijft ze haar vriendin Alida Honingblom dat ze niet durft en niet kan, dat haar geluk ergens anders ligt. Toch gaat ze.
Via een Londense jongeman die Daniël en Marion ziet optreden en een Nederlands meisje dat over hen hoort, krijgt de geschiedenis van Marion en Daniël nader commentaar. Wanneer de jongeman hen de pavane heeft zien dansen oordeelt hij dat het eerder om de maat dan om de dans gaat en dat het pijn moet doen als het ritme zo diep zit. Het meisje meent dat het een maat is die je opneemt zodat je er licht van wordt.
Vanaf 1920 gaat het bergafwaarts met het danspaar. Ze raken uit de mode, dansen in steeds mindere gelegenheden en leven in uiterst armoedige omstandigheden. Ten slotte worden ze ziek en in 1922 sterven ze kort na elkaar. Reynald zit aan het sterfbed van Marion. Zijn commentaar op haar leven besluit de roman.
| |
Interpretatie
De wereld een dansfeest is een roman over liefde en een roman over een dans. De vraag is hoe die twee zich tot elkaar verhouden. Voor een antwoord daarop moeten drie aspecten onderzocht worden: de manier van vertellen, de betekenis van de pavane en de rol van Reynald, de figuur op de achtergrond.
| |
Perspectief
Negentien personen vertellen de geschiedenis. Dat wil zeggen: elk van de negentien vertelt een verhaal dat direct of indirect met de geschiedenis van Marion en Daniël te maken heeft. De twee hoofdpersonen komen zelf niet aan het woord. En veel van de vertellers weten niet of nauwelijks wat de twee beweegt. Zelfs sommige namen en gebeurtenissen weten ze maar half. Het dichtst bij Marion staat Alida Honingblom, een jeugdvriendin die het vijftiende verhaal vertelt. Ze heeft veel met Marion gesproken, ook een brief van haar ontvangen waaruit ze citeert. Maar Alida is een uitzondering. De leraar Deursting, verteller van het derde verhaaal, heeft via via van Reynald gehoord; volgens hem heet hij Rinaldo en is zijn achternaam zoiets als sterrenwichelaar. In het negende verhaal noemt de bloemist Papelon hem ‘Rainaud Sterré - met nog een syllabe’. De lezer moet raden dat het om dezelfde persoon gaat.
| |
| |
Sommige commentatoren zijn door deze aanduidende vertelwijze op een dwaalspoor gebracht. Vestdijk, Pulinckx, 's-Gravesande en Noë menen dat het jongetje met wie Marion op haar elfde en twaalfde jaar danste Daniël Walewijn is. Maar dat is onmogelijk. In het laatste hoofdstuk vertelt Reynald dat hij het was die met de twaalfjarige Marion danste. Het ligt dan voor de hand dat hij ook als elfjarige met haar heeft gedanst. Maar zelfs als er sprake zou zijn van twee jongetjes, komt Daniël niet in aanmerking. Kort nadat ze de eerste keer gedanst heeft, zegt Marion tegen ene mevrouw Hadee, dat makelaar Jonas had verteld over een aardig, geestig jongetje met wie hij het menuet gedanst had. Dat was Daniël, bij wiens ouders de makelaar de zaterdag daarvoor op bezoek was geweest. Met andere woorden: het jongetje met wie Marion danste, was Daniël niet.
Ook de uitwerking van de pavane op de twee geliefden blijft lange tijd onduidelijk. Soms is het niet eens zeker of het om deze dans gaat. De tante van Marion ziet haar in de late avond buiten voor haar huis dansen met Daniël. Opeens geeft ze hem een duw en haast ze zich naar binnen. Om welke dans het gaat en waarom Marion haar partner wegduwt, blijft onzeker, al zal de lezer wanneer hij doorleest begrijpen dat het om de pavane gaat en dat het haar niet lukt die in harmonie met Daniël te dansen. Veel later, als beiden volwassen zijn en beroepsdansers, besluit Marion met Daniël mee te gaan naar Londen. Maar dan hoort ze aan de overkant van de straat een violoncellist een melodie spelen en in een impuls komt ze op haar besluit terug. De lezer mag raden. Gaat het om de pavane? Waarom wil Marion nu opeens niet mee? Is het omdat ze de dans onvoldoende beheerst? Is het omdat de dans haar herinnert aan die andere aanbidder: Reynald? Hoe kan überhaupt een dans een liefde dwarsbomen? Het blijft allemaal ongezegd. Het blijft alles even raadselachtig.
| |
Thema
Maar om dat raadselachtige is het nu juist begonnen. De suggererende vertelwijze sluit aan bij het centrale thema: de onbegrijpelijkheid van de liefde. Het onderwerp van de roman is de raadselachtige liefdesband tussen twee mensen. De pavane verwijst naar dat raadsel. Daarmee zijn we toe aan het tweede aspect van de roman: de betekenis van deze speciale dans.
In het vijftiende verhaal onthult de jeugdvriendin van Marion wat de pavane voor Marion betekent. Haar onthullingen sluiten aan bij wat Marion op zestienjarige leeftijd tegen de directrice van het pensionaat over Daniël zei: ‘O ik moet hem haten, hij zal mij ongelukkig maken omdat ik nooit zo dansen kan als hij.’ Toch begon ze toen hij weer vertrokken was met hem te corresponderen. Ze weet dat hij haar noodlot is, maar
| |
| |
ze kan hem niet loslaten. Om die dubbelheid gaat het, dat is de kern van de zaak. Het is dat vreemde element van de liefde waardoor twee mensen zich tot elkaar aangetrokken voelen en elkaar tegelijk afstoten. Waardoor men elkaar verlaat en weer bij elkaar terugkomt. Waardoor men naar elkaar verlangt als men niet bij elkaar is en als men bij elkaar is weer uit elkaar wil. Van die tegenstrijdigheid is de pavane het symbool. Daarom wil Marion de dans; om hem met Daniël te kunnen dansen, en is ze tegelijk bang dat het ooit zover zal komen. Vandaar dat ze als ze in 1909 een violoncellist een (de?) pavane hoort spelen met Daniël breekt maar als gevolg daarvan ziek wordt en alle mogelijke moeite doet de muziek te achterhalen. Vandaar ook dat ze niet gelukkig is als ze in 1916 eindelijk de dans machtig is en met Daniël naar Londen zal vertrekken. Tegen haar vriendin zegt ze dan: Het is niet de maat maar iets wat erachter zit. En: ‘Het is het noodlot dat me altijd roept uit een andere wereld, op die maat.’ Ook anderen nemen dat waar, dat het een benauwend geluk is. Mr. Sedge, een architect en theaterkenner die hen in Londen ziet dansen, zegt van hen dat het pijn doet als het ritme zo diep zit. Daniël is voor Marion zowel haar geluk als haar ondergang. Hun naargeestige einde is daarvan een teken, ook al komt het einde niet direct voort uit hun relatie maar uit de daaruit ontstane omstandigheden.
De noodlottige relatie tussen Marion en Daniël krijgt nog scherper contouren dan ze van zichzelf al heeft doordat ze geplaatst is tegen de achtergrond van Marions relatie tot Reynald. Hij is de jongen met wie ze op haar twaalfde verjaardag het menuet danste. Mevrouw Hadee die daarover vertelt, zegt dat van de drie (de makelaar Jonas, Marion en Reynald) alleen de laatste gracieus danste. Verderop verneemt de lezer via een andere buitenstaander, de leraar Deursting, dat Reynald een uitstekend danser is. Zelf vertelt hij tegen het eind van de roman dat zij hem die bewuste avond van zich af duwde. Dat moet zijn geweest omdat zij de maat niet beheerste. Hij vraagt zich af of het de vergissing van zijn leven was dat hij haar toen de juiste maat niet geleerd heeft. De betekenis van deze opening zal duidelijk zijn: voor het noodlot zich in de persoon van Daniël aandiende, heeft Marion kans gehad op een harmonieuze, gelukkige relatie. Ook voor deze verhouding stond de dans symbool.
Dat blijkt ook uit het vervolg en buiten alle symboliek om. Als ze achttien zijn en elkaar in Oisterwijk goed leren kennen, zal Reynald met Marions vader gaan praten. Ongetwijfeld wil hij diens toestemming voor een verloving. Maar dan komt Daniël langs, de jongen op wie Marion twee jaar geleden verliefd werd, en ze gaat met hem mee. Bij alle volgende cruciale momenten is Reynald op de achtergrond aanwezig en steeds speelt
| |
| |
hij de rol van de liefdevolle aanbidder. ‘Een prinses kon geen scherper bewaker hebben’, zegt hij er zelf van. In Parijs, in 1909, kruist Daniël zijn pad en zet hem de voet dwars. Maar als Marion daarna ziek wordt, is het Reynald die zich om haar bekommert en de identiteit van de pavane probeert te achterhalen. In 1916 koopt hij de door haar verkochte juwelen terug. Ook nu duikt Daniël op. Marion gaat met hem mee en Reynald trekt zich terug, tot hij in 1922 hoort hoe het haar vergaan is. Zijn verhaal (een terugblik op hun verhouding) sluit de roman af. Nogmaals: deze achtergrond maakt Marions levensgeschiedenis eens zo schrijnend.
| |
Titel / Thematiek
Er komt nog iets bij. Reynalds overpeinzingen in het laatste hoofdstuk zijn melancholiek van toon en niet zonder cynisme. Dat geeft alle voorafgaande verhalen een bepaalde kleur, die van de zinloosheid. De titel wordt ironisch, omdat Reynald de wereld allerminst als een dansfeest ziet. ‘Een dansfeest’, smaalt hij, ‘dat dachten wij toen wij twaalf waren. En zie ik het verleden aan, dan was het een spel zonder zin, waarin wij langs elkander gingen bij wat muziek [...].’ Met die uitspraak sluit zich de thematiek van de roman tot een eenheid. In De wereld een dansfeest gaat het om de raadselachtige en noodlottige krachten van de liefde in een wereld waarin mensen in feite langs elkaar heen leven. Men gaat elkaar voorbij, meer niet.
| |
Stijl
Deze op zichzelf juiste conclusie verdient echter een kanttekening. Ondanks de zware en pessimistische thematiek is De wereld een dansfeest op veel plaatsen luchtig van toon. Die toon dankt het aan de verschillende vertellers. Van Schendel heeft elk van hen met subtiele aanduidingen getypeerd. De verscheidenheid en het feit dat aan de meeste vertellers de tragedie achter de gebeurtenissen ontgaat, zorgt voor een zekere luchthartigheid en lichtvoetigheid.
| |
Context
De hoogtepunten van De wereld een dansfeest spelen zich af in 1893, 1900, 1909 en 1916. Dat is min of meer de tijd van het fin de siècle en van het decadentisme. De motieven en thema's van de roman passen uitstekend bij die van deze periode: het innerlijk tegenstrijdig liefdesgevoel, de dans (of muziek) als begeleidend symbool en het onafwendbare noodlot. Internationaal gezien zijn Pan (1894) van Knut Hamsun en A la Recherche du Temps Perdu (1913-1927) van Marcel Proust goede voorbeelden. De eerste roman verbeeldt als geen andere het verterende spel van aantrekken en afstoten in een verliefdheid, hier die tussen de natuurmens Glahn en het meisje Edvarda. In de grootse ro- | |
| |
man van Proust figureert een sonate als de artistieke sublimatie van de liefde; de hoofdpersoon is voortdurend op zoek naar de componist ervan, zoals Marion en Daniël zoeken naar de muziek van de pavane.
Ook binnen de Nederlandse literatuur komt deze thematiek voor. Aan den weg der vreugde (1908) van Louis Couperus sluit naadloos aan bij de hierboven gegeven voorbeelden. De mannelijke hoofdfiguur heeft trekken van de god Pan: met zijn fluitspel lokt hij de vrouw op wie hij verliefd is tot zich. Hij is zelf verliefd, maar verlaat zijn geliefde. Net als in de roman van Hamsun eindigt de geschiedenis met de dood van een van de hoofdpersonen.
Het decadentistische dansmotief is schitterend verwoord in het gedicht ‘Tempo di menuetto’ uit de bundel De wandelaar (1916) van Martinus Nijhoff, waarvan de op een na laatste strofe wel als motto voor de roman van Van Schendel had kunnen dienen.
God heeft ons in een vreemde wereld gezet:
Wij dansen nog zooals we vroeger deden,
De ziel danst nog het oude menuet,
De tijd is zonder doel voorbij gegleden.
De wereld een dansfeest verenigt verschillende centrale thema's van Van Schendels oeuvre in zich. Het noodlot speelt vanaf het begin een rol in zijn werk. Het is het dragende thema van Drogon (1896), zijn debuut. In zijn latere romans figureert vooral het thema van het ‘voorbijgaan’: mensen leven langs elkaar heen zonder elkaar te kennen en daar moeite voor te doen. Zij zijn schimmen voor elkaar. Deze uitspraken van het personage Reynald in het laatste hoofdstuk van De wereld een dansfeest preluderen op de roman Voorbijgaande schaduwen, postuum verschenen in 1948: een krachtige roman over de vluchtigheid van het leven en de eeuwige misverstanden tussen mensen, die voor elkaar hooguit schaduwen zijn.
| |
Waarderingsgeschiedenis
Zowel in de belangrijkste kritieken bij het verschijnen van de roman als in de latere studies die aan De wereld een dansfeest aandacht schenken, spelen drie aspecten een belangrijke rol: de context (de plaats van het boek binnen het oeuvre van Van Schendel), de vorm (dat wil zeggen: het perspectief en de stijl) en de interpretatie (met name de symbolische betekenis van de dans).
| |
| |
De meeste commentatoren zien in het verschijnen van De wereld een dansfeest een ‘nieuwe’ Van Schendel. Du Perron, bijvoorbeeld, vatte de voorafgaande periode samen als een reeks die met Het fregatschip Johanna Maria (1930) begon en met De grauwe vogels (1937) eindigde; met De wereld een dansfeest (‘een volstrekte top in (het) oeuvre’, volgens Du Perron) vernieuwt de schrijver zich, zij het niet geheel onverwacht.
In zijn bekende studie ‘Arthur van Schendels drie gestalten’ onderscheidt Stuiveling drie perioden in Van Schendels werk. De laatste (die inzet met De wereld een dansfeest) bevat een grote verscheidenheid aan werken. Wat hen bindt is het feit dat de auteur nergens een directe uitspraak over zijn personages doet. Daarmee accentueert hij volgens Stuiveling de ondoorgrondelijkheid van de mens. Van Tichelen wees al in 1939 op een bijzonder aspect. Na de benepen eng-Hollandse sfeer van de voorafgaande romans (Een Hollands drama, 1935, De rijke man, 1936 en De grauwe vogels) speelt De wereld een dansfeest in mondaine kringen en in de grote metropolen van Europa.
De vernieuwing school voor de eigentijdse besprekers, die Van Schendels verdere ontwikkeling natuurlijk nog niet kenden, vooral in de lichte, ietwat luchtige stijl en in het verrassende perspectief. Nijhoff sprak van ‘de zeer originele schrijftrant’ en bedoelde daar beide aspecten mee. Hij vatte de verschillende hoofdstukken min of meer als zelfstandige grootheden op. Daarbij vond hij niet alle vertellingen van gelijke waarde; de vertellers boeiden naar zijn mening meer naarmate ze minder over de hoofdfiguren vertellen.
Vestdijk werkte het gegeven in iets andere richting uit. In alle vertellingen bleef Van Schendel tot in de toon zichzelf gelijk en toch onderscheidt iedere spreker zich ‘door middel van de fijnste, de geestigste wendingen’. Knuvelder was dezelfde mening toegedaan; de essentie van zijn bespreking is aan dit punt gewijd. Ook Du Perron bewonderde deze ‘gelijkheid bij verscheidenheid’: Van Schendel was niet uit op het goedkope succes iedere spreker realistisch een eigen taaltje te laten spreken, maar hij maakte kleine verschillen tussen de vertellers, terwijl hij ‘zijn eigen verteltrant en rhythme heeft weten te handhaven’.
Zoals we zagen lag voor Van Schendel zelf het belang van deze vertelwijze in de karakterisering van de hoofdpersonen: hun karakter werd erdoor gesuggereerd in plaats van geanalyseerd. Voor Du Perron was dat eveneens een pluspunt: de figuren zijn ‘menselijk ontroerend als weinig zogenaamde driedimensionale personages’, schreef hij. Ter Braak daarentegen ontdekte in Daniël en Marion iets van ‘Biedermeier-simpelheid’.
| |
| |
Door het wisselende perspectief en de raadselachtige sfeer nodigt de roman uit tot interpretatie. Het is een paradox: omdat de schrijver verhult, wil de lezer weten. Dat wil zeggen: er zijn lezers die het raadsel het raadsel wensen te laten. Du Perron meende dat als men de zin van het dansmotief probeerde vast te stellen, er van de ontroerende bekoring van het verhaal niets zou overblijven. En in 1996 schreef Peter Wesley bij de eenentwintigste druk van De wereld een dansfeest dat het voor de hand ligt dat er ‘in deze geen waarheid is die, zoals in een detectiveroman, ondubbelzinnig wordt onthuld’.
Maar zij zijn uitzonderingen. Ter Braak en bijna iedereen na hem zag als essentie van de roman het noodlottige verschil in ritme tussen Daniël en Marion; het noodlot dus, gesymboliseerd in de dans, niet de spontane dans die mensen verbindt, maar de gecultiveerde dans. In zijn monografie over Van Schendel kwam Pulinckx tot eenzelfde interpretatie. Weliswaar vatte hij de pavane op als symbool ‘der volmaakte zielenharmonie’, maar hij legde alle nadruk op het verschil in ritme en concludeerde dat achter ‘het lachende masker van de dansende wereld’ de schrijnende tragiek van twee levensritmen is verborgen. 's-Gravesande was dezelfde mening toegedaan. Dat wil zeggen: zijn hoofdstuk over De wereld een dansfeest heeft hij bijna letterlijk uit Pulinckx overgeschreven. Er is dus eerder sprake van plagiaat dan van een gedeelde mening.
Uiteindelijk kwam Van Heerikhuizen met een andere interpretatie. Volgens hem is de pavane een symbool voor Marions angst. Het is een existentiële angst, namelijk de angst voor de ‘grondeloze lokking’ waarin de eigen persoonlijkheid verloren gaat. Ze voelt die angst voor de pavane en voor Daniël, eerst gescheiden, dan samenvallend. Overigens sluit de ene interpretatie de andere niet uit, juist door het zich steeds wijzigende perspectief. Terecht stelde René Marres in zijn studie over de roman dat beide interpretaties geldig zijn.
Een geval op zich is de interpretatie die Vestdijk aan de roman gaf. Hij stelde dat Marion en Daniël in hun jeugd de pavane in volkomen harmonie gedanst hebben. De herinnering aan dat moment zorgt bij het opgroeien voor een kloof: zo harmonieus als die eerste keer zal het nooit meer zijn. De gelieven zijn eigenlijk verliefd op de pavane en op het jeugdmoment dat zij vertegenwoordigt, en niet op elkaar. Maar deze interpretatie berust op een misvatting. Marion heeft in haar jeugd niet met Daniël gedanst en met Reynald, degene met wie ze wel danste, danste ze niet in harmonie. Vestdijks vergissing had echter wel een gevolg: zijn eigen roman De koperen tuin (1950) is op dit gegeven gebaseerd. Zo kan ook via een ondeugdelijke draad de ene roman met de andere verbonden zijn.
| |
| |
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Arthur van Schendel, De wereld een dansfeest, elfde druk, Amsterdam 1966.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Maurits Uyldert, Letterkundige kroniek. Arthur van Schendel: ‘De wereld een dansfeest’. In: Handelsblad, 1-11-1938. |
Menno ter Braak, Het noodlot danst. In: Het Vaderland, 13-11-1938. (Opgenomen in: Verzameld werk, deel 7, Amsterdam 1951, p. 98-103) |
S. Vestdijk, Een pavane als medeminnaar. In: NRC, 17-12-1938. (Opgenomen in Muiterij tegen het etmaal, deel 1, [derde druk], Den Haag 1966, p. 9-15) |
Martinus Nijhoff, Gedanste tragedie. In: Critisch Bulletin, deel II, 1938, jrg. 12, p. 1268-1269. (Opgenomen in: Verzameld werk, deel 2, Amsterdam 1982, p. 869-870) |
D.A.M. Binnendijk, Arthur van Schendel. In: Groot Nederland, deel II, 1938, jrg. 35, p. 688-690. |
Gerard Knuvelder, Het blinde lot. Arthur van Schendel in zijn nieuwe boek, In: De Maasbode, 28-1-1939. |
E. du Perron, Arthur van Schendel: ‘De wereld een dansfeest’. In: Bataviaasch Nieuwsblad, 18-2-1939. (Opgenomen in: Verzameld werk, deel 6, Amsterdam 1958, p. 361-366) |
H. van Tichelen, Kroniek van het proza. In: De Vlaamsche Gids, 1938/1939, jrg. 27, p. 468-476. |
P. van Valkenhoff, A. van Schendel. In: Dietsche Warande & Belfort, 1939, jrg. 39, p. 225-233. |
R. Pulinckx, Arthur van Schendel. Zijn werk en zijn beteekenis, Diest 1944, p. 147-151. |
G.H. 's-Gravesande, Arthur van Schendel. Zijn leven en werk, tweede druk, 's-Gravenhage 1981, p. 78-81. (Eerste druk: 1949) |
G. Stuiveling. Arthur van Schendels drie gestalten. In: G. Stuiveling, Steekproeven, Amsterdam 1950, p. 161-178. |
F.W. van Heerikhuizen, Het werk van Arthur van Schendel. Achtergronden, karakter en ontwikkeling, tweede druk, Utrecht 1978, p. 299-333. (Eerste druk: 1961) |
Joris Noë, Arthur van Schendel, Nijmegen/Brugge 1980, p. 66-81. |
René Marres, ‘De wereld een dansfeest’: Een fatale liefde versus vrijheid. In: René Marres, Arthur van Schendel's werk revisited: leven in vrijheid of gebondenheid, Leiden 1994, p. 49-53. |
Peter Wesley, Arthur van Schendel 1874-1946: Een mens weet niet wat er in zijn eigen hart verborgen ligt. In: Vrij Nederland, 2-11-1996. |
P. Kralt, Een ongewone beweeglijkheid van geest. S. Vestdijk over Arthur van Schendel. In: Vestdijkkroniek, nr. 97, juni 2001, p. 17-26. |
lexicon van literaire werken 81
februari 2009
|
|