| |
| |
| |
Arthur van Schendel
De grauwe vogels
door G.F.H. Raat
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
Arthur van Schendel (*1874 te Batavia, † 1946 te Amsterdam) schreef De grauwe vogels in 1936 en 1937 te Sestri Levante, nabij Genua, waar hij zich in 1936 had gevestigd. Omstreeks 1 juli 1937 voltooide hij de roman, die in de herfst van dat jaar bij uitgeverij Meulenhoff verscheen. Nog hetzelfde jaar was een tweede druk noodzakelijk. Een derde druk kwam uit in 1942 en een vierde in 1957. De vijfde druk verscheen in de reeks ‘De witte olifant’ van G.A. van Oorschot. Daar kwam ook een zesde druk uit. In 1977 werd De grauwe vogels opgenomen in deel 5 van het Verzameld werk en in 1984, samen met De Waterman en Een Hollands drama, in de bundel De Hollandse romans. De negende en tot nu toe laatste druk van de roman, in de reeks ‘Salamander’, werd uitgebracht door Querido. De tekst van de roman is door de jaren heen gelijk gebleven, behoudens de correctie van zetfouten.
In de hier gebruikte editie beslaat De grauwe vogels, inclusief titelpagina, 128 bladzijden. De roman is opgebouwd uit vijftien titelloze, Romeins genummerde hoofdstukken, die alle een lengte hebben van ongeveer negen bladzijden. Slechts het laatste hoofdstuk, dat het karakter heeft van een epiloog, vormt hierop met een omvang van drie pagina's een uitzondering.
De grauwe vogels werd in 1939 in het Engels vertaald onder de titel Grey Birds.
| |
Inhoud
Kasper Valk groeit op onder de hoede van twee ongetrouwde zusters, juffrouw Amalia en juffrouw Sophie, die zich zijn lot hebben aangetrokken, nadat zijn moeder kort na zijn geboorte is overleden. Zijn vader, Anthonie Valk, stierf al eerder, doordat hij werd getroffen door de bliksem. Diens kinderen uit een eerder huwelijk worden ondergebracht bij een oom in Maarssen, waar Kasper hen in de volgende jaren enkele malen bezoekt.
| |
| |
Als jongen zoekt hij vergeefs naar sporen van de bliksem die is ingeslagen in zijn geboortehuis, ‘Weltevreden’, op de dag dat hij ter wereld kwam. Over zijn vader hoort Kasper vertellen dat hij een goddeloze en stijfhoofdige man was, die als tuinder achtervolgd werd door ziekten in het gewas. De omgeving beschouwt dit, evenals zijn opmerkelijke levenseinde, als een straf van God.
Ook Kasper staat op school als koppig bekend. Na enige aarzeling laten de juffrouwen hem toch een vervolgopleiding in Amsterdam bezoeken. Op de dagelijkse reis naar deze school leert hij zijn vrienden Barend en Peter kennen. Een leraar brengt hem de liefde voor planten bij en hij bereidt zich voor op een studie in deze richting. Echter, zijn weldoensters sterven en daarom moet hij een vak leren. Kasper kiest voor het beroep van tuinman.
Zijn halfbroer Thomas, die militair is geworden, zoekt hem tijdens zijn verlof regelmatig op. Bij een stoeipartij richt Thomas een oud geweer op Heiltje, de toekomstige vrouw van Kasper. Als deze zijn broer het vuurwapen probeert af te nemen, omdat het geladen is, gaat het af in het gezicht van Thomas. Als gevolg daarvan zal hij blind worden.
Er treedt een verwijdering op tussen Kasper en zijn calvinistische vrienden, doordat hij de zondag niet heiligt door ook op die dag het stuk grond te bewerken dat hij heeft verworven. De tuin brengt vaak minder op dan hij verwacht. Hoewel Heiltje ook godsdienstig is, trouwt zij toch met Kasper.
Thomas krijgt wegens zijn blindheid ontslag uit het leger. Kasper voelt zich verplicht hem en zijn vrouw Christien in huis te nemen, hoewel Heiltje zich aanvankelijk hevig verzet. De komst van het echtpaar leidt tot spanningen, al doen Kasper en Heiltje hun uiterste best het de gasten naar de zin te maken. Na enige tijd keert Christien terug naar haar familie.
Van tijd tot tijd dringt Thomas er bij Kasper op aan een beter stuk grond te kopen. Tegenover Heiltje en de intussen geboren kinderen gedraagt hij zich vaak agressief. Als Kasper hier achter komt, besluit hij zijn broer elders onder te brengen, zeer tegen diens zin. Kasper verliest echter het geld dat nodig is om Thomas een nieuw onderkomen te verschaffen, zodat deze toch blijft.
Thomas vertoont nu rustiger gedrag en bezorgt weinig overlast. Zelfs zijn verhouding met Heiltje verbetert. De vrienden beschouwen Kaspers zorg voor Thomas als hovaardij: hij probeert recht te maken, wat God krom heeft geschapen. Ook de hulp die Kasper verleent aan langskomende zwervers, stuit op hun reformatorische kritiek. Gerritje, het jongste zoontje van Kasper en Heiltje, verdrinkt als hij met oom Thomas een uitstapje maakt.
| |
| |
Na het ongeluk wordt Thomas eenzelviger. De grond van Kasper draagt minder vrucht dan voorheen. Een epidemie teistert ook het gezin Valk: achtereenvolgens worden de oudste dochter Sofie, de oudste zoon Toon, de jongste dochter Leentje en Heiltje ziek. Kasper ergert zich in deze moeilijke tijd aan de onredelijke klachten van Thomas.
Er breekt een gelukkiger periode aan. Het tuinbouwbedrijf van Kasper floreert, doordat hij nieuwe bemestingstechnieken toepast. Hij verdient veel geld, dat hij makkelijk wegschenkt aan wie het nodig lijken te hebben. Slechts de zwakke gezondheid van Leentje vormt een bron van zorg. Van Thomas' zuster Martha verneemt Kasper dat zijn halfbroer zijn nood heeft geklaagd: hij vreest Heiltje te gaan haten en noemt Kasper een domkop die niet inziet dat zijn grond slecht is. Kasper spreekt zijn broer vermanend toe en zendt hem enige weken te logeren bij Martha.
Een storm vernielt het nieuwe dak van Kaspers huis. Leentje is lange tijd ziek. Thomas waakt aan haar bed. Heiltje bekent Kasper dat haar vertrouwen in God heeft geleden onder de rampen die hen hebben getroffen. Kasper meent daarentegen meer orde in het toeval te bespeuren dan vroeger. Een hevig onweer richt zware schade aan op het bedrijf.
Christien keert terug bij Thomas, hetgeen veel ruzie tussen hen tot gevolg heeft. De stemming van Thomas verslechtert weer. Toon vertrekt als soldaat naar Nederlands-Indië. Leentje sterft.
Thomas zwerft veel buitenshuis, terwijl Christien zich overgeeft aan de drank. Haar man volgt haar daarin om tijdelijk verlost te zijn van het onheil dat hij voelt naderen. Thomas waarschuwt Heiltje en dringt aan op verhuizing. Kasper wordt ouder en milder, maar houdt afstand tot de godsdienstige opvattingen van zijn vrienden. Toon pleegt zelfmoord, nadat hij door een ongeluk met een granaat zijn handen heeft verloren.
Thomas erft ‘Weltevreden’ en tracht Heiltje over te halen daar te gaan wonen. Zijn dreigende taal jaagt haar angst aan. Volgens Christien moet Thomas opgenomen worden in het gekkenhuis. Kasper wordt langdurig ziek, tot grote zorg van Thomas, die steeds meer tot waanzin lijkt te vervallen. Om Heiltje ter wille te zijn, stemt Kasper in met een verhuizing naar ‘Weltevreden’.
Terug in zijn geboortehuis hoort Kasper van een oude knecht nieuwe feiten over zijn vader. Hij was een monomaan tuinder, die werd gesard door zijn tweede vrouw. Zij sloot zich voor hem op, als hij met een bijl de boel kort en klein sloeg, en verliet hem ten slotte. Valk trouwde met zijn huishoudster, die de moeder van Kasper zou worden. Heiltje bekent Kasper haar
| |
| |
angst voor Thomas, die is toegenomen door de verhalen over hun vader.
De aardappeloogst lijkt goed, maar na enige tijd blijkt er toch weer ziekte in de grond te zitten. Het optreden van Thomas wordt steeds dreigender, zoals ook Kasper constateert. Hij besluit dat zijn broer niet langer bij hen in huis kan blijven en zegt hem dit ook. Maar voordat Thomas opgenomen kan worden, vermoordt hij Heiltje met een bijl. Kasper blijft alleen achter met zijn dochter Softe, die door haar zwakke gezondheid waarschijnlijk geen lang leven beschoren zal zijn.
| |
Interpretatie
Opbouw
In het eerste hoofdstuk van De grauwe vogels wordt de vroege jeugd van Kasper Valk verteld. De beginzin luidt: ‘Toen hij nog klein was, alleen in de tuin of langs de wegen, had hij gevoeld dat er met hem gedaan werd wat hij niet wilde.’ Hij voelt een kracht waartegen zijn wil niet bestand is. De laatste zin van het hoofdstuk herhaalt en veralgemeent deze opvatting: ‘Kasper was pas twaalf jaar toen hij gezien had, en meer dan eens, dat er veel door het toeval wordt beschikt.’ Het is de slotsom die hij verbindt aan de toestemming die hij krijgt naar de middelbare school in Amsterdam te gaan, bij wijze van beloning voor zijn hulp aan de angstige juffrouw Amalia tijdens een onweer.
Het tweede hoofdstuk, dat eveneens over de jeugd van Kasper handelt, brengt de bevestiging van de grote rol die het toeval, zoals hij het noemt, speelt, deze keer met een negatieve uitkomst. Een studie plantkunde kan niet doorgaan, omdat zijn beschermsters plotseling, kort na elkaar, overlijden. Kijkend naar het huis waar hij onder een hevig onweer is geboren, overweegt hij: ‘Hier was vroeger de bliksem ingeslagen, meer dan eens. Hij had het gevoel of hetgeen er nu gebeurd was niet veel verschilde van zo'n slag.’ (p. 331) Kasper heeft de overtuiging dat de loop van zijn leven mede wordt bepaald door een macht die zich manifesteert met de willekeur en de autonomie van een natuurverschijnsel. Hij hecht daarom geen geloof aan de woorden van de dominee, die hem voorhoudt dat God een wijze reden heeft gehad voor het ongeluk dat hem heeft getroffen en dat hij moet vertrouwen op de voorzienigheid. Kaspers ongeloof wordt eerst subtiel gesuggereerd, doordat Kasper vooral aandacht heeft voor het uiterlijk van de predikant (die ‘al een beetje grijs was, maar toch nog iets jongs in het gezicht had’) en wordt vervolgens concreter uitgesproken: ‘Veel dacht hij niet aan de woorden van de dominee, want hij begreep
| |
| |
niets van een voorzienigheid en dat de mensen zulke dingen zeiden kwam omdat zij toch niet wisten waarom de ongelukken gebeurden.’ (p. 331) Voor Kasper is het menselijk bestaan bovenal ondoorgrondelijk.
Het begin van De grauwe vogels is compositorisch niet alleen van belang, doordat het terstond de levensvisie van Kasper Valk laat uitkomen. In het eerste hoofdstuk hoort hij ook over de slechte reputatie die zijn vader geniet. Daarna verdwijnt deze persoon schijnbaar uit zijn leven, om pas terug te keren in hoofdstuk XIII, na de verhuizing naar ‘Weltevreden’, gezien het verleden, en de toekomst, ‘een verkeerde naam’ (p. 422). De oude knecht van Thomas' en Kaspers vader verstrekt nieuwe feiten over het gewelddadige gedrag van zijn baas. Het cyclische patroon dat zich nu aftekent wordt versterkt, doordat het optreden van Thomas, onder wiens aandrang de verplaatsing naar het domein van de vader tot stand is gekomen, allengs dreigender wordt. Hij zal de geschiedenis van zijn vader voltooien door met diens bijl Heiltje te vermoorden.
| |
Thematiek
Fens spreekt in Merlyn van ‘een ontdubbeling van de vader’, waarbij diens positieve eigenschappen zichtbaar worden in Kasper en zijn negatieve in Thomas (p. 461). De eerste lijkt inderdaad het halsstarrige vertrouwen in eigen kunnen van zijn vader te hebben geërfd. Net als hij probeert hij aardappels te telen, waar dit niet mogelijk lijkt. De onkerkelijkheid keert eveneens in Kasper terug, al belijdt de laatste zijn onafhankelijkheid minder agressief. Hun beider vrouwen betreuren de afstand tot de godsdienst die vader en zoon Valk in acht nemen.
Het geloof dat de grond behept is met een geheimzinnige kracht, deelt Thomas met zijn vader, al voelt Thomas deze kracht (‘Een vergif was het, bleek, groenachtig’ - p. 402) niet in ‘Weltevreden’, maar in de vorige tuin van zijn broer. Ook de neiging tot geweld jegens een vrouw gaat van de vader over op Thomas, die verder zijn lust tot sarren van zijn moeder lijkt te hebben, zoals Kasper de kalmte van zijn moeder heeft meegekregen.
Toch is De grauwe vogels geen puur deterministische roman, waarin de gebeurtenissen volledig uit bepaalde omstandigheden kunnen worden verklaard. Kasper Valk wordt bezocht door een ongekende veelheid van rampen: zijn beide ouders sterven, kort voor en onmiddellijk na zijn geboorte; de zusters die zich over hem ontfermen, gaan kort na elkaar dood; zijn halfbroer wordt blind door een ongeluk, waaraan Kasper zich, wellicht ten onrechte, schuldig voelt; hij verliest zijn geld; zijn jongste zoon verdrinkt; zijn jongste dochter overlijdt; zijn oudste zoon pleegt zelfmoord; zijn vrouw wordt vermoord door zijn halfbroer. Daarbij komen kleinere tegenslagen als ziekte in
| |
| |
het gewas en schade aan zijn bezittingen als gevolg van noodweer. Aan het einde van de roman blijft Kasper alleen achter met een dochter, die hem vermoedelijk ook op korte termijn zal ontvallen, waarna hij weer even eenzaam zal zijn als bij zijn geboorte.
In De grauwe vogels worden verschillende visies gepresenteerd op deze cumulatie van leed. De vrienden van Kasper, die hem vaak ter verantwoording roepen voor zijn goddeloze levenswandel, baseren zich op een calvinistische verklaring. Zo zegt Dirk Blok, niet eens de rechtzinnigste van het gezelschap: ‘Niet alleen het goede komt van de Almachtige, ook het kwade, en wij moeten het een en het ander aannemen.’ (p. 372) Dit standpunt laat veel in het duister, want wat God in Zijn wijsheid besluit, kan de mens niet begrijpen. Naar hiervoor al bleek, wijst Kasper de calvinistische zienswijze af, mede omdat zij alle verantwoordelijkheid van de mensen lijkt weg te nemen. De zorg die hij schenkt aan zijn broer en zijn praktische naastenliefde worden door de vrienden afgekeurd, omdat hij tegen Gods wil zou handelen. Heiltje huldigt aanvankelijk dezelfde religieuze opvattingen, al is zij minder hardvochtig, maar onder invloed van de slagen die haar worden toegebracht, vermindert haar godsvertrouwen.
Thomas gelooft op zijn manier eveneens in een ondoorgrondelijke macht die het leven bestiert: de vervloekte grond. Er is volgens hem een bepaald plan dat moet worden verwezenlijkt. Hij voorvoelt het onheil dat zich van hem als werktuig zal bedienen en vestigt zijn hoop op een verplaatsing naar ‘Weltevreden’. Tegen Heiltje zegt hij, na alle ongelukken opgesomd te hebben waardoor zij zijn getroffen: ‘Bid zoveel je wil, maar waar de duivel woont zal het je niet helpen. Wacht niet tot hij ons razend maakt en dan verscheurt. Hier gaat de hoop op zware schoenen.’ (p. 415) De grootste ramp, de moord op Heiltje, zal zich echter pas na de verhuizing voltrekken. Het dwingende advies van Thomas is dus onjuist. De duivel woont in hemzelf, niet in de grond. Thomas doorziet zijn wereld niet, in weerwil van de dreigende taal die hij uitslaat met de allure van een onheilsprofeet: ‘Je denkt dat mijn broer hier veilig is. Het komt. Er wordt een hand gezonden om te volvoeren. De straf blijft niet uit en al wat rokken draagt zal gehaat worden. Wij slaan de vleugels uit, wij vliegen weg, maar hier valt de duisternis, als je niet horen wil.’ (p. 411)
| |
Titel
De vrouwenhaat is evident in het laatste citaat, evenals de verbondenheid tussen de broers, die ook in de titel van de roman tot uitdrukking komt. Daarop wordt ook gezinspeeld als Heiltje de twee broers in een koortsvisioen ziet: ‘Met de ogen toe zag zij hun donkere gedaanten dwalen, nu hier, dan daar,
| |
| |
met grauwe schaduwen. Tussen droom en waken zag zij ze allebeiden, grauw, met vogelkoppen ingedoken naar elkaar toegekeerd, het was verschrikkelijk ze te horen, Tijd en Toeval! riepen zij om beurten.’ (p. 371) Wat de broers roepen, is, zoals Van Heerikhuizen (1961) heeft opgemerkt, een allusie op Prediker 9:11, een passage over de onberekenbaarheid van het menselijk lot: ‘Wederom zag ik onder de zon, dat niet de snelsten de wedloop winnen, noch de sterksten de strijd, noch ook de wijzen het brood, noch ook de schranderen de rijkdom, noch ook de verstandigen de gunst, want tijd en toeval treffen hen allen.’
| |
Thematiek
In vergelijking met de radicale visies van de vrienden en Thomas is die van Kasper bescheidener. Hij is er diep van doordrongen dat de gang van een mensenleven te begrijpen noch te voorspellen is: ‘En waarom de een gezegend wordt, de ander niet, dat begrijpen wij geen van allen.’ (p. 339) Bij gebrek aan een begrip dat meer verklaart, spreekt Kasper van toeval. In het gesprek met Heiltje waarin zij bekent dat haar vertrouwen in God is afgenomen, zegt Kasper dat hij soms orde in het toeval meent te ontwaren. Onder de druk van de opeenvolgende rampen groeien man en vrouw naar elkaar toe.
Een consequentie van Kaspers levensvisie is dat hij menselijke inspanningen niet op voorhand als vergeefs afwijst, zoals de vrienden en Thomas. Tegenover Heiltje trekt hij een vergelijking tussen planten en mensen. Planten behoeven zorg, al kunnen zij daarmee niet voor alle onheil worden behoed. Op een deel van hun ontwikkeling is geen invloed mogelijk. Met mensen is het net zo gesteld, betoogt Kasper, Thomas en hemzelf als voorbeeld gebruikend. ‘We komen allebei van dezelfde boom en vertel jij nu eens waarom hij zus is uitgevallen en ik zo. Twee gelijke zaadjes, het een groeit op met ongeluk en het ander heeft de kracht om gewoon te groeien. Voorzienigheid noem je het, maar voor mij is dat een raadsel. Alleen weet ik dat het in de macht van de mens ligt om een gebrekkige bij te staan, hetzij plant hetzij medeschepsel, om zijn leven nog zo goed mogelijk te maken.’ (p. 360)
In het licht van deze vergelijking roepen de koppige pogingen van Kasper, die daarin zijn vader navolgt, om op een bepaald stukje grond aardappelen te telen, associaties op met zijn streven het geestelijke defect van zijn broer ongedaan te maken. Terwijl de waanzinnige taal die Thomas uitslaat over het gif in de grond zich onthult als een beschrijving van het venijn dat in hemzelf zit.
Het voorspelt dan ook weinig goeds als na een overvloedige aardappeloogst op ‘Weltevreden’ toch een ziekte het gewas weer blijkt te hebben aangetast. Thomas is er niet verbaasd over: ‘Alle dingen hebben hun loop, daar is geen houden aan.
| |
| |
En zo komt er ook een eind aan de ellende die ik gezien heb. Alle dagen zijn duisternis geweest en ik heb gevangengezeten. Maar ook voor hem [= Kasper - G.F.H.R.] komen de zwarte planten, en alle dagen worden zwart. (...) Ze denken dat wij gek zijn, ik en mijn vader, maar wij hebben het verstand en hij is dom. Wat er gebeurt, daar zijn wij onschuldig aan, ik en hij en iedereen.’ (pp. 429-430) Terug op het gebied van de vader geeft Thomas uiting aan zijn verbondenheid met hem.
Thomas gelooft in een onweerhoudbare gang van de gebeurtenissen: ‘Alle dingen hebben hun loop [...].’ Dit noodlot lijkt inderdaad werkzaam te zijn in De grauwe vogels. Het wordt gesymboliseerd door het onweer dat de geboorte van Kasper Valk en de dood van zijn moeder begeleidt en al eerder het leven van zijn vader beëindigde. Zijn bijzondere dood laat zien dat de werking van het noodlot niet altijd makkelijk aanwijsbaar is, doordat ook andere interpretaties mogelijk zijn. In het onderhavige geval wordt beweerd dat de oude Valk is geslagen door het vuur uit de hemel, omdat hij in opstand kwam tegen God.
Ook de moord op Heiltje, de climax van de roman, laat geen eenduidige uitleg toe. De moord is het culminatiepunt van een noodlottige ontwikkeling, die wordt aangekondigd door de aanvankelijk bedekte, maar allengs openlijker dreigementen van Thomas. Maar de haat die hij Heiltje toedraagt, is ook erfelijk bepaald, gezien de onthullingen over het gewelddadige gedrag van zijn vader. Na de fatale gebeurtenis bekijkt Kasper de bijl die als moordwapen is gebruikt: ‘en het was hem of hij die vroeger had gezien, lang geleden.’ (p. 437) Zijn indruk is juist, al beseft hij dit niet, want als jongen heeft hij op het verlaten ‘Weltevreden’ ‘een roestige bijl’ gezien (p. 318). De suggestie is dat de oude Valk hiermee zijn tweede vrouw heeft belaagd.
Toch is de dood van Heiltje niet volledig te herleiden tot noodlot en erfelijkheid, want Kasper draagt daar door zijn nonchalance ook een zekere schuld aan, zoals Marres heeft geconstateerd. Gealarmeerd door de overeenkomsten tussen zijn vader en Thomas, voor wie hij van verschillende kanten wordt gewaarschuwd, bespiedt Kasper zijn broer, als hij de schuur ingaat. ‘Thomas tastte naar het gereedschap aan de wand en nam met beide handen de grote bijl op, een bijl zo zwaar dat hij nooit gebruikt werd. Kasper zag dat hij ermee zwaaide en recht naar de grond sloeg, maar inhield en de grond niet raakte. Nu wist hij het.’ (p. 431) Thomas lijkt een denkbeeldig persoon de schedel in te slaan en daarom neemt Kasper maatregelen. Hij brengt een hangslot aan op de schuur. ‘Hij keek of al het gereedschap er was en vond in een hoek een oude verroeste bijl,
| |
| |
die hier niet hoorde, misschien door een vorige bewoner achtergelaten, een ding dat nergens toe diende en weggedaan kon worden. Die nam hij mee en ging hij op de ashoop werpen.’ (p. 432) Kasper vergist zich in meer dan een opzicht: de ‘oude verroeste bijl’ hoort wel degelijk thuis op ‘Weltevreden’; het is de bijl van zijn vader, een ‘vorige bewoner’, en zal spoedig voor een gruwelijke daad worden gebruikt en dus ergens voor dienen. Maar hij werpt het werktuig achteloos op de afvalhoop, waar hij Thomas voor de moord ziet rondscharrelen.
| |
Vertelsituatie
De juiste toedracht van de moord ontgaat Kasper, maar de lezer niet. Dit is het gevolg van het perspectief in de roman, dat deels auctoriaal, maar overwegend personaal is. Doordat de lezer van verschillende gezichtspunten kennis kan nemen, krijgt hij een beter zicht op de gebeurtenissen dan de personages is vergund.
De grauwe vogels kent een auctoriale verteller die de handeling expliciet in Utrecht situeert via geografische aanduidingen als Abcoude, Maarssen, de Vecht en het Vreelandse. Spaarzaam is de verteller met indicaties voor de historische tijd. Er wordt gerefereerd aan de Atjeh-oorlog, de toepassing van kunstmest komt ter sprake en de wereldtentoonstelling van 1895 in Amsterdam wordt vermeld. Aan het einde van de roman zijn er gemotoriseerde wagens. De roman speelt zich, samengevat, dus af aan het einde van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw.
Hoewel de verteller veel overlaat aan de zelfwerkzaamheid van de lezer, kent hij het verloop van de geschiedenis precies, getuige aankondigingen als ‘Toen kwam de verandering, de eerste van de slagen die hij te verduren kreeg’ (p. 330) en ‘De tijd van slagen kwam, waaronder beiden wankelden, de ene viel, de andere vernederd werd’ (p. 384). Hier wordt al vooruitgewezen naar het drama waarmee de roman eindigt.
De verteller houdt veelal de informatie achter waarover hij krachtens zijn alwetendheid beschikt. In dit geval wordt vaak het beperkte gezichtspunt gekozen van één van de personages, wiens gedachten en gevoelens dan in de vrije indirecte rede worden weergegeven. Op deze wijze wordt bijvoorbeeld de groeiende waanzin van Thomas zichtbaar. Een combinatie van gezichtspunten stelt de lezer in staat te zien hoezeer de personages zonder begrip voor hun situatie en elkaar in hun wereld ronddolen. Het aanvankelijke onbegrip van Kasper voor het gevaar dat Thomas vertegenwoordigt voor Heiltje, vormt hiervan een voorbeeld.
Van Schendel laat in De grauwe vogels veel onuitgesproken. Zo kan de lezer vermoeden dat de oudste dochter van Kasper en Heiltje, Sofie, is vernoemd naar de beschermster, juffrouw
| |
| |
Sophie, met wie hij het in zijn jeugd zo goed kon vinden. Cruciale gebeurtenissen, zoals de moord op Heiltje, worden in een enkele zin meegedeeld: ‘Op de vloer lag Heiltje met bloed rondom het hoofd, naast haar een verroeste bijl.’ (p. 437) Andere voorvallen worden terloops vermeld. Uit het feit dat Heiltje op een gegeven ogenblik kinderkleren zit te maken, kan de conclusie worden getrokken dat zij zwanger is (p. 348). Twee bladzijden later blijkt er een kind in de wieg te liggen. Een enkele keer heeft een beschrijving een onnadrukkelijke symbolische meerwaarde, zoals de volgende zin over Kasper en Heiltje, die hebben besloten samen door het leven te gaan: ‘Zij hielden elkaar bij de hand in de duisternis op de weg.’ (p. 335)
| |
Stijl
De soberheid van de stijl sluit aan bij de terughoudendheid van de verteller. De eerdergenoemde expliciete aankondigingen contrasteren daarmee. Door haar even abrupte als ongemotiveerde karakter vormt een mededeling als ‘Kort daarna viel de tegenslag’ (p. 356) het stilistische pendant van een wereld waarin de gebeurtenissen zich onontkoombaar voltrekken, zonder dat er een afdoende verklaring voor bestaat.
| |
Context
De grauwe vogels behoort tot de Hollandse romans van Arthur van Schendel, een reeks die in 1930 begint met Het fregatschip Johanna Maria. Deze reeks is langer dan de titel De Hollandse romans suggereert. Onder deze titel werd De grauwe vogels in 1984 samen met De Waterman (1933) en Een Hollands drama (1935) in één band uitgegeven. Kenmerkend is de keuze voor een Hollands decor, terwijl het voorgaande werk zich vaak in Italië afspeelde. Ook is de handeling in het heden of het nabije verleden gesitueerd in plaats van in de Middeleeuwen. De stijl wordt eenvoudiger en het aandeel van de psychologie neemt allengs toe. Vanderlinden relateert deze groeiende nadruk op het individuele en psychologische aan de ontwikkeling naar een personale verteltrant.
In De grauwe vogels komt het Hollandse karakter van de roman mede tot uiting in het calvinistische geloof dat de vrouw en de vrienden van Kasper aanhangen. Deze religie, die een ondoorgrondelijk straffende God een centrale positie toekent, bepaalt voor een aanzienlijk deel ook de handeling van De Waterman en, vooral, Een Hollands drama. De protagonisten van Van Schendel, die zich veelal ophouden aan de periferie van de samenleving, voelen zich beknot door deze starre leer, zoals het voorbeeld van Kasper Valk laat zien.
Hij is ook een typische creatie van Van Schendel, doordat
| |
| |
zijn leven in het teken staat van een sterke affectie: zijn liefde voor planten. In De Waterman en Het fregatschip Johanna Maria beheerst het water respectievelijk een schip het leven van de hoofdfiguur.
Met Een Hollands drama en De rijke man (1936), de twee voorgaande romans, is De grauwe vogels gerekend tot een trilogie van het noodlot (zie bijvoorbeeld Pulinckx). In feite is het fatum ook al aanwijsbaar in eerder werk van Van Schendel, zoals zijn debuut Drogon (1896). De geboorte van de titelheld gaat gepaard met onheilspellende tekens, vergelijkbaar met het onweer dat woedt, als Kasper Valk ter wereld komt.
In de kritiek is opgemerkt dat Van Schendel in De grauwe vogels de geschiedenis van Job heeft hernomen, de bijbelse figuur die wordt bezocht met rampen om zijn geloof in God op de proef te stellen. Van Heerikhuizen (1961) weet te melden dat de auteur veel las in het bijbelboek Job tijdens het schrijven van De grauwe vogels. Maar Kasper Valk is geen vroom man, zoals Job, en waar deze ten slotte rijkelijk wordt beloond, eindigt Kasper op de puinhopen van zijn bestaan. Het verbaast dan ook niet dat Van Schendel de goede afloop van het boek Job wegliet, toen hij het navertelde in Bijbelse verhalen (1931).
Opvallender lijkt de overeenkomst met het bijbelboek Prediker, waarin de lezer de vergeefsheid van alle menselijke streven wordt ingeprent, alsook de ongewisheid van de toekomst. Kasper beweert meer dan eens dat de mens zijn werkelijkheid niet kan begrijpen, een gedachte die wordt geïllustreerd via het perspectief van de roman. In dit opzicht vertoont De grauwe vogels overeenkomst met De wereld een dansfeest (1938), waarin negentien vertellers de relatie tussen twee dansers belichten, zonder dat duidelijk wordt wat het duo precies scheidt.
| |
Waarderingsgeschiedenis
De grauwe vogels verschijnt als Van Schendel op het toppunt staat van zijn roem. Een aantal hoogleraren Nederlands stelt hem in januari 1938 zelfs kandidaat voor de Nobelprijs.
Ter Braak karakteriseert De grauwe vogels als een ‘nieuwe noodlotsconceptie’ en als de voltooiing van ‘de trilogie van het Nederlandsche protestantisme’, begonnen met Een Hollands drama en voortgezet met De rijke man. Deze relatie wordt vaker gelegd in de kritiek, evenals het verband met Job. ‘Een Job zonder God en zonder geloof’ noemt Ter Braak de hoofdfiguur van De grauwe vogels, terwijl Greshoff spreekt van ‘Job aan de Vecht’.
Bijzonder lovend is de anonieme criticus van Haagse Post,
| |
| |
die melding maakt van ‘dit prachtige boek, dat wij het toppunt van zijn “carrière” achten’, van ‘dit verhevenste zijner werken’ en van een ‘meesterwerk’. De andere critici van het eerste uur doen weinig voor hem onder. Van der Woude, die van harte instemt met Van Schendels kandidatuur voor de Nobelprijs, vindt de roman ‘meesterlijk gecomponeerd’. Hij signaleert echter ook een minpunt: het ontbreken van een ‘heilsverschiet’. Daarbij verwijst hij naar de dreigende tijdsomstandigheden waaronder de roman wordt gepubliceerd: ‘Het is geen gemakkelijke taak, in onzen tijd een “heilsverschiet” te zien, te ontdekken, of zulk een geloof te hebben; maar ook wanneer men nog maar het kleinste sprankje, als een wolkje heen en weer dwalende, animale hoop in zichzelf levendig houdt, kan men moeilijk anders dan de volstrekte levensnegatie afwijzen.’
Een vergelijkbare opvatting maakt Houwink kenbaar, die De grauwe vogels ‘bij alle schoonheid van een beklemmende, neerdrukkende droefgeestigheid’ vindt, waarin alle troost ontbreekt. Ook hij zinspeelt op de onzekere maatschappelijke en politieke situatie, als hij zijn recensie met een retorische vraag besluit: ‘Is het niet van een huiveringwekkende tragiek, dat hij die onbetwistbaar de grootste onzer levende prozaschrijvers is, geen andere boodschap voor zijn lezers heeft dan eener sto¿cijnsche gelatenheid op een oogenblik, dat de grond onder onze voeten dreigt te bezwijken?’
Latere beoordelaars beschouwen De grauwe vogels als een hoogtepunt in het oeuvre van Arthur van Schendel. Naar aanleiding van de herdruk in 1966 spreekt Fens van ‘Van Schendels meest indrukwekkende roman’. Van Heerikhuizen noemt De grauwe vogels in 1969 ‘het mooiste boek dat Van Schendel ooit geschreven heeft’.
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Arthur van Schendel, De grauwe vogels. In: Verzameld werk, dl V, Amsterdam 1977, pp. 313-440.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Menno ter Braak, Job zonder geloof. Een trilogie afgesloten? Lach en tranenspel van het leven. In: Het Vaderland, 7-11-1937. (met aanvullingen herdrukt, onder de titel ‘Een Hollandse Tragedie’, in: Menno ter Braak, Verzameld werk, dl. IV, Amsterdam 1951, pp. 88-98) |
An., Van Schendel's ‘Grauwe vogels’. In: De Telegraaf, 5-12-1937. |
J. Greshoff, Arthur van Schendel. De grauwe vogels. In: NRC, 10-12-1937. |
R. Houwink, De calvinistische volksziel. In: Utrechtsch Nieuwsblad, 18-12-1937. |
Maurits Uyldert, ‘De grauwe vogels’, door Arthur van Schendel. In: Handelsblad, 26-1-1938. |
Johan van der Woude, De grauwe vogels. In: Groninger Dagblad, 5-2-1938. |
An., ‘De Grauwe Vogels’ door Arthur van Schendel. In: Haagse Post, 26-2-1938. |
E. du Perron, Arthur van Schendel: De Grauwe Vogels. In: Bataviaas Nieuwsblad, 9-4-1938. (ook in: E. du Perron, Verzameld werk, dl. VI, Amsterdam 1958, pp. 258-263) |
Martinus Nijhoff, Van Schendel en het noodlot. In: Critisch Bulletin, 1938, jrg. 1. (ook in: Martinus Nijhoff, Verzameld werk. Dl II: Kritisch en verhalend proza, 's-Gravenhage enz. 1961, pp. 837-839. |
W. Kramer, De noodlotstragedie bij Van Schendel. In: De nieuwe taalgids, nr. 1, 1938, jrg. 32, pp. 193-204. |
R. Pulinckx, Arthur van Schendel. Zijn werk en zijn betekenis, Diest 1944, pp. 128-136. |
Frederik Willem van Heerikhuizen, Het werk van Arthur van Schendel. Achtergronden, karakter, ontwikkeling, Amsterdam 1961, pp. 260-271. |
Kees Fens, Twee Van Schendels in herdruk. Ten onrechte uit de aandacht verdwenen auteur. In: De Tijd, 13-8-1966. |
K.L. Poll, Tot in het zoveelste geslacht. Herdrukken van ‘Een Hollands drama’ en ‘De grauwe vogels’ van Arthur van Schendel. In: Handelsblad, 13-8-1966. |
Kees Fens, De ontdubbelde vader. In: Merlyn, nr. 6, 1966, jrg. 4, pp. 457-464. |
F.W. van Heerikhuizen, Arthur van Schendel. Pessimist tegen wil en dank, Leiden 1969. |
Etienne Cornelius Britz, Drie ‘Hollandse’ romans van Arthur van Schendel. 'n Ontleding van De Waterman, Een Hollands Drama en De Grauwe Vogels, Stellenbosch 1980. |
Sonja Vanderlinden, De dansende burger. A. van Schendels sociale visie, Leuven 1980. |
René Marres, Arthur van Schendel's werk revisited: leven in vrijheid of gebondenheid, Leiden 1994, pp. 38-45. |
lexicon van literaire werken 55
augustus 2002
|
|