| |
| |
| |
Thomas Rosenboom
Vriend van verdienste
door René Marres
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
Tot nu toe zijn er zeven drukken van Vriend van verdienste (1985) van Thomas Rosenboom (* 1956 te Doetinchem) verschenen, de derde (1994) in de Salamanderreeks van uitgeverij Querido en de laatste in 2001. In de derde en in de laatste druk beslaat de roman 263 pagina's. Hij is verdeeld in twaalf hoofdstukken. De roman is geïnspireerd door een indertijd opzienbarende moordzaak in de gemeente Baarn. Er is in Vlaanderen een toneelstuk van het boek gemaakt en opgevoerd omstreeks 1996-1997.
Rosenboom heeft in Amsterdam Nederlands gestudeerd. In 1982 debuteerde hij met het verhaal ‘Bedenkingen’ in het tijdschrift De Revisor. Voor zijn verhalenbundel De mensen thuis (1983) ontving hij de Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs 1984, een aanmoedigingsprijs van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. In 1994 verscheen zijn tweede roman Gewassen vlees, die onder andere de Libris Literatuurprijs 1995 kreeg. Voor zijn volgende roman Publieke werken ontving de auteur, behalve deze prijs, ook de AKO Literatuurprijs 2000.
| |
Inhoud
I
Hoofdpersoon is Theo Altink, zestien jaar oud, die uit is op vriendschap. Hij zal 's avonds naar een feest gaan, waarvoor hij drank en versnaperingen gestolen heeft. Tot nu toe heeft hij alleen een tamme kraai, Rokko, als vriend. Hij denkt eraan terug hoe hij de vogel voor zich gewonnen heeft.
| |
II
Dit hoofdstuk houdt een terugblik in naar tien jaar ervoor. Theo leeft alleen met zijn vader, een cafébaas. Zijn moeder is dood en zijn broer zit in een opvoedingsgesticht. Theo jaagt met gif om roofdieren te kunnen opzetten en weet een kraai te vergiftigen die neervalt, maar het overleeft. Hij zal hem temmen en dan vrijlaten.
| |
III
De eerste twee pagina's houden een terugblik naar kortgeleden in. Theo heeft zijn vriend Freddie gevraagd hem in contact
| |
| |
te brengen met twee broers Van Hal, Otto, negentien jaar oud, en Pieter, zeventien. Otto zal gaan studeren. Hun vader is rechter. Freddie zegt dat Theo niet thuishoort bij de Van Hals, maar als hij drank meebrengt is het misschien te regelen. Vervolgens wordt het eerste hoofdstuk voortgezet. Theo wil Otto tot zijn vriend maken door zich in zijn dienst te stellen. Aanwezig op het feestje is ook Agnes, klasgenote van Freddie. Theo stalt de drank uit die hij heeft meegebracht en schept op over zijn kraai. Otto, uitzonderlijk lang van gestalte en naar het lijkt onaandoenlijk, zegt niet veel. Hij ligt op het verschijnen van de sterren te wachten. Zijn langzame bewegingen roepen voor Theo een dreiging van geweld op. Theo heeft nog nooit een meisje van zo nabij meegemaakt als Agnes nu; zij praten met elkaar in het bos om de villa en zij maakt indruk op hem. Pieter demonstreert de boog die hij heeft en is zeer vriendelijk tegen hem. Aanvankelijk vindt Theo dat prachtig, maar later verveelt het hem: hij wil naar Otto toe. Theo vraagt naar een niet meer gebruikte en afgedekte put, waar Freddie het over had. Er zou volgens Pieters moeder een gefusilleerde verzetsman of NSB'er in liggen, maar Pieter zegt dat zij volslagen gek is. Zij logeert nogal eens in een klooster. Vader is vaak weg in de stad waar hij werkt. Ze gaan dansen. Otto en Agnes zoenen elkaar. Freddie danst met Theo, maar Theo kijkt steeds naar Otto en Agnes. Otto vraagt Theo aan het eind van de avond om de volgende morgen langs te komen. Agnes vraagt Theo, in plaats van Freddie, om haar weg te brengen en zij geeft hem een zoen. Daarna, naar huis rijdend op zijn brommer, moet Theo stoppen vanwege een takkenbos op het pad. Freddie, die zich kennelijk verwaarloosd voelt, staat hem op te wachten en rost hem af.
| |
IV
Theo werkt aan het opzetten van een wezel en heeft erotische fantasieën over Agnes. Door de aanstaande ontmoeting met Otto zal hij zijn vriendschap gaan winnen en hij gaat naar het graf van zijn moeder om haar dat te vertellen. Hij voelt een nieuwe, betere jongen te zijn geworden. Bij de ontmoeting met Otto voelt Theo zich onder diens onderzoekende ogen verschrompelen. Otto vraagt hem een sextant te stelen uit een naburige villa, toont hem de weg ernaartoe en geeft hem een bankbiljet.
| |
V
Theo doet wat aan zijn ‘broeiberg’, een hoop bederfelijk afval. Hij wil dat het zo gaat rotten dat het in zijn tegendeel omslaat: de zuiverheid van chemisch wit. Hij gaat naar Agnes. Samen met haar loopt hij terug naar zijn nieuwe brommer, die omgeven is door een groepje. Een jongen wijst hem aan als de dief ervan. Twee agenten rekenen hem in. Agnes probeert hen nog af te weren. Op het bureau vraagt hij of hij naar de wc mag
| |
| |
en ontsnapt van daaruit. Hij loopt eerst door de stad, bang om weer opgepakt te worden, en fantasieën daarover dringen zich aan hem op. Hij is vooral bang dat men hem, net als zijn broer, in een gesticht zal opbergen. Dan neemt hij een streekbus en gaat naar Freddie. Die zegt hem dat hij zich moet aangeven, maar Theo wil naar de villa om daar onder te duiken en haalt Freddie over hem ernaartoe te brengen.
| |
VI
Dit hoofdstuk sluit aan bij het tweede hoofdstuk. Er wordt nauwkeurig verteld hoe Theo de kraai temde en wat hem daarbij bezielde. Rokko geeft hem het heerlijke gevoel dat hij niet meer alleen is.
| |
VII
Dit hoofdstuk sluit aan bij hoofdstuk 5. Pieter doet de villadeur open en zegt dat Theo niet kan blijven, maar hij kan niet beslissen en belt Otto op. Theo zegt hem voor dat hij tegen zijn broer moet zeggen ‘Anders gaat het mis’ als hij niet kan blijven. Dit heeft succes. Theo slaapt bij Pieter in hetzelfde bed. Wat later komt Otto binnenvallen en duwt Theo de torenkamer in. Ook Otto zegt hem dat hij niet kan blijven en zich moet aangeven. Theo zegt dat hij dit niet kan. Otto veegt zijn benen onder hem weg, zodat hij op de grond valt.
| |
VIII
De een na de ander komt Theo opzoeken in zijn torenkamertje. Pieter brengt hem een ontbijt en een emmer met water. Hij zegt hem, alvorens weg te gaan, dat hij Otto onder druk zet en dat niet moet doen. Theo gebruikt de emmer om zich te ontlasten. Freddie komt en wil hem de volgende dag ophalen om hem naar de politie te brengen, maar Theo weigert. Hij maakt Freddie bang: als ze hem pakken zal Freddie ook voor de bijl gaan. Freddie vertrekt. Otto komt en doet hem een paar voorstellen om de situatie op te lossen. Theo wil daar niet op ingaan en intimideert hem: de politie zal Otto in verband brengen met de diefstal van de sextant. Otto slaat met een stoel om zich heen en maakt een glasplaat kapot, waardoor de vloer met splinters bedekt wordt. Ook hij gaat weg. Freddie komt opnieuw binnen en sleept Theo aan zijn voeten een paar keer door het kamertje, niet wetend dat er glasscherven liggen. Theo heeft in het hete kamertje een steeds erger wordende dorst gekregen. Ten slotte drinkt hij uit de emmer, na eerst geprobeerd te hebben zijn vaste ontlasting eruit te zeven.
| |
IX
Freddie komt uit het politiebureau, waar hij verteld heeft dat Theo naar het buitenland is uitgeweken. Op Otto's verzoek gaat hij de sextant bij Theo thuis zoeken. Hij ziet Theo's vader en heeft moordgedachten over hem, omdat de man hem indertijd gevraagd heeft Theo met rust te laten. Hij vindt de sextant niet. Hij wil Otto, die hem kleineert, dwarsbomen en zegt hem dat hij de sextant gevonden heeft, maar hem houdt, en dat slechts Theo mag bepalen wat ermee gebeurt. Hij gaat weer
| |
| |
naar Theo. Pieter is bezig het glas uit diens rug te halen. Wanneer Pieter weg is, probeert Freddie Theo voor zich in te nemen, maar Theo wijst hem af. Freddie wordt woedend en slaat hem.
| |
X
Een maand later. Theo voelt zich omwikkeld door een samenzwering en is wraakzuchtig jegens Otto, die hem heeft laten verkwijnen. Otto komt. Theo eist een betaalde vakantie in het buitenland. Hij stelt het zo voor dat Otto hem gevangen heeft gehouden, zodat die ook hangt als de politie Theo oppakt. Otto, die astma heeft, krijgt tot Theo's grimmige voldoening een aanval. Pieter komt Theo vertellen dat de familie binnenkort op vakantie gaat. Rokko is komen aanvliegen. Otto, die het gevaarlijk vindt dat de vogel rondjes rond de toren draait, komt weer en smoort de vogel. Theo is volkomen verslagen.
| |
XI
Theo blikt terug op beschamende voorvallen uit zijn verleden. Hij voelt zich nu anders over Rokko's dood. Hij ziet zijn smetten en wil zich louteren. Otto komt binnen en Theo gaat te biecht bij hem, wat Otto met weerzin vervult. Hij slaat Theo in het gezicht. Otto haat hem omdat hij bestaat. Hij gaat weg en zegt Pieter dat ze snel wat aan Theo moeten doen. Hem naar het buitenland sturen zal niet helpen, omdat hij dan snel opgepakt zal worden. Freddie moet meewerken aan het uit de weg ruimen van Theo en blijkt daartoe bereid. Ze kunnen hem uit zijn kamer weglokken met het vooruitzicht dat hij naar het buitenland mag en het lijk dan in de put gooien. Eerst proberen ze echter hem te vergiftigen, maar dat mislukt. Tijdens de vakantie zal het hele huis geverfd worden, zodat Theo dan weg moet zijn. Maar Otto ziet op tegen een moord.
| |
XII
Otto, Pieter en Freddie komen bij Theo binnen om hem te fêteren vanwege zijn verjaardag. Morgen zal Theo naar het buitenland kunnen vertrekken. Pieter spreekt hem toe: hij is Theo gaan bewonderen en steeds meer als vriend gaan zien. Theo is overweldigd en ontroerd. Hij krijgt het paspoort van Pieter, op wie hij sterk lijkt. Ze zullen Theo morgen naar een stenen schuurtje in de tuin brengen, waar Freddie hem verder zal begeleiden. Pieter komt zijn haar knippen en op Theo's verzoek knipt hij het net als zijn eigen kapsel. Wanneer Pieter opnieuw komt vraagt Theo hem van overhemd te ruilen. In huis lopend worden de broers afgeleid door hun grillige moeder en Theo gaat alleen naar buiten. Hij ziet zijn blouse voorbij rennen; dat is dus Pieter. Freddie, die uitkijkt naar Theo, ziet in het duister Pieter voor Theo aan en slaat hem met een knuppel op het hoofd, waarna hij hem wurgt.
| |
| |
| |
Interpretatie
Vertelsituatie
Er is één personage dat in het middelpunt staat, Theo Altink. Hem houdt de verteller bijna steeds in het oog en er wordt verteld vanuit zijn gezichtspunt. Maar er zijn een paar uitzonderingen. In hoofdstuk 9 staat Theo's vriend Freddie centraal. En wanneer Otto binnen komt in hoofdstuk 11 krijgen we zijn gedachten te lezen. Wanneer er daarna gecomplotteerd wordt om Theo om te brengen is die uiteraard buiten zicht.
Soms komt er dramatische ironie voor, die in de situatie besloten ligt. In hoofdstuk 12 komen Otto, Pieter en Freddie binnen en feliciteren Theo en spreken hem feestelijk toe. De lezer weet dan nog niet zeker dat ze hem mee willen krijgen naar de waterput, waar ze hem in willen gooien, want aan het slot van het voorgaande hoofdstuk zag Otto er nog tegen op. Maar wel weet de lezer dat het drietal bereid is Theo te vermoorden, wanneer ze hem ‘lang zal hij leven’ toezingen. Theo doorziet hen niet, maar de lezer, die meer weet, wél.
| |
Thematiek
De thematiek wordt bepaald door de eigenschappen die de gecompliceerde hoofdpersoon Theo vertoont. In vergelijking met hem zijn de andere personages vrij gewoon, als je afziet van het gemak waarmee ze aan het slot besluiten hem te vermoorden.
Theo is volkomen alleen. In de hele roman staat geen enkele dialoog met zijn vader, een cafébaas, met wie hij samenwoont. Zijn broer is afgevoerd naar een verbeteringsgesticht. Zijn moeder is dood en hij praat tot haar bij haar graf, hetgeen zijn alleen-zijn beklemtoont: de enige wie hij zijn gedachten toevertrouwt is er niet meer. Theo echter, die op zijn eigenzinnige manier vroom rooms-katholiek is, gelooft dat ze hem hoort. Hij temt de kraai Rokko en beschouwt hem als een vriend. Deze vriendschap is dus afgedwongen. Overigens heeft hij ook een menselijke vriend, spitsbroeder Freddie, maar dit is een louche sujet. Theo wil een echte vriend, aan wie hij zich op kan trekken, en dat is de oudere Otto, van goede stand, tegen wie hij opziet. Hij wil hem voor zich winnen door zich in zijn dienst te stellen.
| |
Titel
Vandaar de titel ‘vriend van verdienste’. Dat wil Theo worden, maar het zal niet lukken. De titel slaat in hoofdzaak niet op iets werkelijks, maar op een wens. Wel kun je ook aan de verhouding tussen de jongen en zijn kraai denken, voor zover dat vriendschap te noemen is.
Wat Theo zoekt is oorspronkelijk geen vriendschap tussen gelijken. Hij versmaadt in het begin de vriendschap die Otto's broer Pieter hem meteen aanbiedt, want Pieter imponeert hem niet. Door dit te doen wijst Theo op dat moment de vriend- | |
| |
schap tussen gelijken af. Later probeert hij Pieter terug te winnen, eerst om tactische redenen, maar die zegt dan dat hij niets meer hem te maken wil hebben omdat hij alleen aan zichzelf denkt. Toch gaat Theo Pieter, die hem verzorgt in het torenkamertje en hem vrij aardig behandelt, in de loop van de tijd als zijn vriend beschouwen. Hij gaat zich steeds meer met hem identificeren, ook in zijn uiterlijk. Theo wil een ander worden, een betere jongen, en die ander is Pieter. Dit bepaalt de gruwelijke ontknoping. Ondertussen beantwoordt Pieter deze gevoelens niet, al laat hij dit niet duidelijk merken. Hij is een keer afgewezen en heeft Theo doorgekregen. Hij houdt Theo voor de mal en is bereid hem te vermoorden.
Theo wijst ook zijn oude vriend Freddie af. De eerste keer bij het feestje in het begin, wanneer hij Freddie verwaarloost omdat hij alleen Otto en Agnes ziet staan. De tweede keer in het torenkamertje, wanneer Freddie hem aanbiedt naar zijn kant over te lopen. Freddie reageert zijn frustratie over deze mislukkingen af door Theo te slaan.
Theo wil de gewaardeerde dienaar worden van een sterkere jongen, die hoog boven hem staat, Otto. Net als Rokko zíjn dienaar is. De hooghartige Otto voelt echter niets voor hem, maar wil hem wel gebruiken voor een karweitje, het stelen van een sextant. Theo wil dat Otto hem beter leert kennen. Otto heeft daar geen enkele behoefte aan, maar naarmate hij Theo noodgedwongen leert doorzien gaat hij hem verachten en haten. Theo, die zich verwaarloosd en afgewezen voelt, gaat op zijn beurt Otto verachten en haten, maar minder sterk en niet blijvend, want wanneer Otto aan het slot bedrieglijk vriendelijk doet is Theo weer ontroerd.
Er komt dus geen wederzijdse vriendschap in de roman voor. Toch leiden de gevoelens van vriendschap en identificatie die Theo voor Pieter ontwikkelt tot zijn redding, want daardoor wordt niet Theo vermoord maar Pieter.
Behalve alleen is Theo ook narcistisch. Hij geniet meer dan eens in de spiegel van zijn uiterlijk, dat hij knap vindt, en heeft er grote behoefte aan om zich gespiegeld te zien. In het torenkamertje is een theekast geplaatst die aan de binnenzijde geheel met spiegels is bekleed. Hier ziet hij ook een beeld - het zijne - dat hem niet aankijkt en hij meent dat dit een ander is, namelijk Pieter. Kan die ander niet naar hem toekomen en hem gezelschap houden en zijn plaats innemen als hij in gevaar is? Als Theo kon zou hij die ander willen zijn, maar zal die ander dan ook Theo worden? Deze vragen worden door de afloop bevestigend beantwoord, zij het per abuis en alleen in het fysieke. Door een ander te worden wil Theo van zichzelf verlost worden. Het is een ernstig spel dat hij met zichzelf speelt.
| |
| |
Al wil hij een ander worden, door van de theekast een ‘heiligheidje’ te maken, een altaar, aanbidt Theo zichzelf. Later is zijn spiegelbeeld de enige bemoediging in zijn lijden. De aanblik van zijn schoonheid sterkt hem. Hij blijft in zichzelf opgesloten zitten.
Verder heeft Theo tegengestelde eigenschappen die elkaar afwisselen. Dat zie je bijvoorbeeld in zijn gedrag jegens de politieagenten die hem oppakken. Eerst voelt hij zich bij de agenten geborgen en verliest zich in het gezag dat zich over hem heeft ontfermd. Hij is murw. Dan echter vaart er een blinde haat in hem. Hij probeert de agenten verachtelijk aan te kijken en met onbeschaamde nauwkeurigheid te observeren.
Een totale omslag vertoont hij ook nadat Otto zijn kraai Rokko heeft gedood. De kraai is uiteraard een symbool van de dood. Eerst is Theo, begrijpelijk, geheel verslagen, maar vervolgens gedraagt hij zich, onverwacht, blijmoedig. Hij beschouwt de dood van Rokko dan als een straf, die hij op zich neemt, en dat leidt tot het besef dat hij zich louteren moet, wat een vorm is van een ander mens worden. Hij biecht aan Otto op dat zijn hele leven verkeerd was. Theo vindt namelijk dat hij zondig is. Hij is een dief en wil een betere jongen worden. Door Otto wil hij dat bereiken. Maar het eerste wat Otto, die zijn reputatie kent, doet is hem op diefstal uitsturen. Toch blijft hij dan denken dat Otto hem verheft.
Over loutering denkt Theo ook in termen van een omslag. Juist door ten top gedreven vervuiling, moreel en fysiek, zal hij rein worden. Analoog hieraan heeft hij een ‘broeiberg’, een hoop afval, die hij laat rotten. Hij is erop uit dat hieruit iets zuivers, ‘chemisch wit’, zal ontstaan. Fantasie dus of, als men wil: magisch denken.
Theo schuift soms de schuld door naar de twee jaar oudere Freddie, onder wiens invloed hij zou staan, en naar Otto. Het blijkt echter niet dat Freddie hem beïnvloedt in wat hij nu doet. Wat Freddie te berde brengt doet hem niet van mening veranderen. Het is niet geheel duidelijk of hij meent wat hij over de schuld, die anderen zouden hebben, zegt. Hij speelt die zogenaamde invloed met succes uit tegen Freddie en Otto om hen te intimideren: als de politie Theo oppakt dan zal ze gauw in de gaten krijgen dat ze eigenlijk Freddie moet hebben of dat Otto de schuldige is. De indruk overheerst dat Theo sluw met hen speelt.
Ook de relatie met Agnes bestaat voornamelijk in Theo's fantasieën, net als zijn vriendschap met Pieter. Weliswaar ontmoet hij Agnes een paar keer en is zij toeschietelijk - overigens niet enkel tegenover hem - maar er gebeurt niets bijzonders. In zijn fantasieën speelt de tegenstelling zuiverheid versus vuil- | |
| |
heid een rol, zowel lichamelijk als geestelijk. Soms denkt hij aan haar als zuiver en zou hij uit haar willen drinken; soms denkt hij dat ze een vuile slet is en associeert hij haar met de faecaliënstank op zijn kamertje. Wanneer hij haar met anderen ziet spelen, met name Otto, ziet hij haar als zijn meisje, maar dat is fantasie.
Theo leeft en denkt in tegenstellingen. Hij fantaseert dat Agnes hem verraden heeft, maar daardoor heeft zij juist haar trouw aan hem bezegeld: zij draagt nu namelijk een schuld die niet meer kan worden afgedaan, die haar heugenis aan hem zal blijven voeden. En ook hij heeft een schuld op zich genomen van verraad, want zijn beschuldiging van haar is vals.
Naast schuldgevoelens kent Theo ook vaak schaamte, bijvoorbeeld wanneer hij door de stad loopt en denkt dat ieder hem in de gaten houdt, omdat hij eerder door agenten is opgepakt. Hij schaamt zich ook als Otto hem dwingt in zijn ondergoed naar het torenkamertje te lopen. Dat Otto hem daarna in het kamertje laat verkwijnen is beschamend en leidt tot wraakzucht, die hij zo nu en dan vindingrijk bevredigt.
Hij vindt het prachtig dat hij Freddie en Otto bang weet te maken. Hij intimideert hen deels door scherpzinnigheid, deels door bluf. Hij geniet er ook van dat het hem gelukt de schijnbaar onverstoorbare Otto een aanval van astma te bezorgen. Vervolgens heeft hij medelijden met de door hem in het nauw gebrachte arme zielen, wat hem ook goed doet. Zij slaan terug met geweld waar hij geen verweer tegen heeft. Wanneer Freddie hem door het kamertje heeft gesleept, blijft hij liggen met zijn armen naar voren gestrekt in een houding van opperste aanbidding. Hij onderwerpt zich niet alleen, maar vereert degene die hem gestraft heeft. Later vertoont hij in extenso hetzelfde gedrag wanneer Otto Rokko heeft gedood.
Het uitgangspunt was het verlangen naar vriendschap, maar het wordt een machtsstrijd tussen jongens die elkaar in de tang hebben en die louter verliezers oplevert.
| |
Stijl
Rosenboom beschrijft zorgvuldig en gedetailleerd in soms archaïsch taalgebruik. Dit laatste valt het meeste op, vooral in het begin, wanneer je er nog niet aan gewend bent. Enkele voorbeelden. Iemand loopt op ‘brieke’ (kromme) benen. Er wordt gesproken van een ‘heumige’ (muffige) geur. Het ‘docht’ hem. Iets stemt Theo ‘vroom en vervaard’. Iemand heeft een ‘minnelijke’ oogopslag. Een meisje, Agnes, heeft ‘zijn [Theo's] zinnen aangeraakt’. Zijn ‘troebele bedrijf’ van alledag. Niet de ‘naderende’ persoon, maar de ‘nakende’. Dit klinkt plechtstatig. Rosenboom verdedigde het in een interview door te zeggen dat hij de volle breedte van de Nederlandse taal wil gebruiken.
| |
| |
| |
Context
Rosenboom ontleende het gegeven van zijn roman aan een opzienbarende strafzaak van zo'n veertig jaar geleden, de ‘Baarnse moordzaak’ van 1960-1961. Twee jongens hadden een derde enige tijd vastgehouden in een villa, waarna ze hem met behulp van een vriend om het leven brachten, omdat ze geen raad meer met hem wisten. Twee van de daders kwamen uit een rijke familie. Rosenboom heeft hier dus een andere draai aan gegeven: niet de gevangene maar een van de would-be daders wordt abusievelijk vermoord. Rosenboom heeft zich proberen in te leven in de rol van het slachtoffer, dat in het proces uit de aard der zaak niet meer gehoord kon worden. Over de ontdekking van het lijk en het proces heeft hij het niet.
Vriend van verdienste is Rosenbooms eerste roman (1985). Hij debuteerde met een verhalenbundel De mensen thuis (1983), waarin een jongen probeert zichzelf te verwerkelijken en houvast in het leven te krijgen. Dat gaat tot op zekere hoogte ook voor Theo in deze roman op. Ook Rosenbooms derde roman, Gewassen vlees (1994), vertoont obsessies, waarvan de anale fixatie van de hoofdpersoon zeker niet de minst opvallende is.
Dat deze schrijver welbewust nogal wat ouderwetse woorden en uitdrukkingen gebruikt roept vanzelfsprekend Gerard Reves stijl in herinnering. Zijn natuurbeschrijvingen deden sommige recensenten denken aan het impressionistische taalgebruik, zoals dat van de tachtiger Jacobus van Looy. Zijn hoofdpersoon vol schuld- en schaamtegevoelens is door Wam de Moor met enig recht in verband gebracht met het werk van J. van Oudshoorn.
Uit deze heterogene associaties kan men opmaken dat Rosenboom een geheel eigen plaats inneemt in de hedendaagse letterkunde. Het is voorlopig moeilijk hem duidelijk te plaatsen. Wel kan men zeggen dat hij, evenals Arthur van Schendel, tot nu toe een voorkeur heeft voor het schrijven van historische of zo goed als historische romans. Vriend van verdienste is immers - voor hem - nauwelijks een hedendaagse roman te noemen. Weliswaar leefde hij al een paar jaar toen de Baarnse moordzaak plaatsvond, maar hij heeft die - en ook die tijd - niet bewust meegemaakt. Hij werd erop geattendeerd toen iemand hem de rechtbankverslagen in het dagblad De Telegraaf van destijds toestuurde. Zijn andere twee romans spelen respectievelijk in de achttiende en negentiende eeuw. Zijn keuze voor woorden van vroeger sluit bij deze voorkeur voor het verleden aan.
| |
| |
| |
Waarderingsgeschiedenis
Jaap Goedegebuure vindt de roman zwaar Teutoons en slaat hier en daar een ironische toon aan. Hij meent dat de roman een kunststuk is, waaraan niets kunstmatigs vreemd is. Alles in de roman staat in dienst van rollenspel en ideeënconstructie. De roman is provocerend wegens het eigenaardige samengaan van potsenmakerij en de behoefte tot het uitdragen van een Grote Boodschap en ook omdat Rosenboom zijn lezers met zijn geaffecteerde toontje zit te sarren. Hij heeft een aanstellerige hang naar het gezochte woord. Zijn stijl is niet functioneel en woekert als een parasiet. Ook Rob Schouten vindt deze stijl hinderlijk en ergerlijk. Niettemin zijn afzonderlijke scènes soms geraffineerd en sfeervol en Rosenboom slaagt erin vriendschap als ‘object’ te schilderen. J. Huisman meent dat de roman een veelbelovend thema heeft, maar bezwijkt onder het plechtstatige, soms lachwekkende taaltje. Theo is en blijft daardoor een jongen van papier.
Hans Warren en andere critici zijn positiever. Volgens Warren is de manier waarop Theo de kraai temt schitterend beschreven. Het soms verschuiven van het perspectief naar anderen dan Theo is onhandig, maar alles bij elkaar is de roman intrigerend en fascinerend. Adriaan Morriën vindt dat de roman hecht geconstrueerd is. Hij verdedigt Rosenbooms aparte stijl. Hier en daar mag die precieus of excentriek aandoen, maar dat neemt niet weg dat zijn schrijfwijze rijkgeschakeerd en zeer beeldend is. Aad Nuis meent dat Rosenbooms stijl vervreemdend werkt en afstand neemt van het gangbare realisme. Na een tijdje werd hij er echter door overtuigd. De kracht van de roman ligt in een merkwaardige, slaapwandelende trefzekerheid, die je ook in het vroege werk van Reve vindt en die een teken is dat de jonge schrijver een persoonlijke obsessie heeft weten om te zetten in een objectieve verbeelding. Wam de Moor stelt dat de roman tot het allerbeste behoort dat in 1985 is geschreven. Rosenboom nadert soms het niveau van een tragische prozaïst als J. van Oudshoorn. Het temmen van de kraai is fascinerend gepresenteerd, het eerste grote hoogtepunt van de roman. Rosenboom heeft volgens De Moor een volstrekt eigen verbeeldingswereld, een rijke, eigenzinnige stijl en de moed personages te scheppen in wie deugd en ondeugd buitengewoon complex met elkaar verweven zijn.
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Thomas Rosenboom, Vriend van verdienste, derde druk, Amsterdam 1994.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Aad Nuis, Onheilig martelaarschap. In: de Volkskrant, 27-12-1985. |
Martin Ruyter, Interview met Thomas Rosenboom. In: de Volkskrant, 3-1-1986. |
Rob Schouten, Het hachelijke van het tweede boek. In: Trouw, 9-1-1986. |
J. Huisman, Een jongetje van papier. In: Algemeen Dagblad, 18-1-1986. |
Hans Warren, Vriend van verdienste. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 25-1-1986. |
Jaap Goedegebuure, Bos, bronst en bliksem. In: De Haagse Post, 1-2-1986. |
Adriaan Morriën, Virtuoos van de eenzelvigheid. In: Vrij Nederland, 1-2-1986. |
Wam de Moor, In de schaduw van de zwarte vogel. In: De Tijd, 7-2-1986. |
Gerrit Jan Zwier, Vriend van verdienste. In: Leeuwarder Courant, 14-2-1986. |
lexicon van literaire werken 54
mei 2002
|
|