| |
| |
| |
Thomas Rosenboom
Publieke werken
door G.F.H. Raat
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
Terwijl Thomas Rosenboom (* 8 januari 1956 in Doetinchem) nog werkte aan Gewassen vlees, een roman die in 1994 zou verschijnen, werd hij door een vriend geattendeerd op de merkwaardige gevel van het Victoria Hotel in Amsterdam. Deze gevel is om twee zeventiende-eeuwse huisjes heen gebouwd. Onderzoek wees uit dat de toenmalige eigenaars hun panden niet wilden verkopen ten behoeve van het te bouwen grand hotel dat op 19 augustus 1890 werd geopend. Rosenboom gebruikte dit gegeven voor de Amsterdamse verhaallijn van Publieke werken. De namen Henkenhaf, Ebert en Carstens zijn dan ook historisch, zoals duidelijk wordt uit de artikelen van Henk van Gelder en Peter-Paul de Baar. De Amsterdamse hoofdfiguur, Walter Vedder, is daarentegen aan de fantasie van de schrijver ontsproten.
Omdat de geschiedenis van het Victoria Hotel naar zijn mening te afgerond was voor een roman, voegde Rosenboom er een tweede verhaallijn aan toe, met de Hoogeveense apotheker Christof Anijs als centraal personage. Veel informatie uit deze lijn ontleende hij aan een historisch boek van Anne Aalders: Apotheek Radijs, voor een gezond Hoogeveen (1992), dat hij via een ex-vriendin in handen had gekregen. In een latere publicatie, Hoogeveen in ‘Publieke werken’, toont Aalders aan dat de roman op veel punten overeenstemt met de historische werkelijkheid, maar dat Rosenboom zich ook hier de nodige vrijheid heeft gepermitteerd. Zo maakt hij burgemeester Pottinga jonger dan hij was, verplaatst hij enkele gebouwen in Hoogeveen en introduceert hij het zogenaamde venstervrijen - bekend uit de omgeving van Staphorst - in een Drentse veenkolonie, waar het nooit in zwang is geweest.
Publieke werken werd in november 1999 ten doop gehouden en mede door de juichende recensies was de roman terstond een kassucces. Toen er 100.000 exemplaren waren verkocht, werd dit gevierd in het hotel dat zo'n prominente rol speelt in de roman. In 2000 ontving Rosenboom de Libris Literatuurprijs voor Publieke werken, een onderscheiding die hem in 1995 al ten deel was gevallen voor Gewassen vlees. Er zijn inmiddels ongeveer 150.000 exemplaren van Publieke werken verkocht. De roman is vertaald in het Deens en het Duits.
| |
| |
Aan de tekst van Publieke werken is na de eerste druk niets veranderd, afgezien van een correctie in de 22ste druk. Het kaartspel bridge, dat aan het einde van de negentiende eeuw nog niet bestond, is daar in hoofdstuk VII vervangen door het eigentijdse whist.
Publieke werken opent met een Proloog getiteld ‘Elim’ en besluit na 23 Romeins genummerde en getitelde hoofdstukken met een Epiloog: ‘Amerika’. De hoofdstukken zijn afwisselend gesitueerd in Hoogeveen en Amsterdam, uitgezonderd XV en XVI, die beide in Hoogeveen spelen, en variëren in lengte van ruim 4 tot 42 bladzijden. Door asterisken zijn zij onderverdeeld in kleinere eenheden. Hoofdstuk XVII heeft zelfs een uitgesproken fragmentarisch karakter, dat de nerveuze spanning suggereert waaraan Walter Vedder ten prooi is gevallen.
| |
Inhoud
Proloog Elim
Omdat de turfwinning in hun oude woonplaats ten einde loopt, trekt de jonge Klein Pet Bennemin met zijn joodse familie naar het veengebied ten zuiden van Hoogeveen. De verplaatsing geschiedt in het diepste geheim, omdat een duurzaam verblijf slechts is toegestaan, als in één nacht een huis wordt gebouwd en er voor zonsopgang rook uit de schoorsteen komt. Klein Pet tobt over het feit dat er voor hun vestiging niet wordt betaald. Bij wijze van offer verbrandt hij het boekje waarin zijn grootvader, die mohél (besnijder) is, zijn besnijdenissen heeft opgetekend, en diens diploma.
| |
I De Twaalf Apostelen
De ruim zestigjarige Christof Anijs drijft in Hoogeveen de apotheek De Twaalf Apostelen. Hij is boven zijn stand getrouwd met Martha, de dochter van zijn voorganger. Zeer tot haar spijt is het huwelijk kinderloos gebleven. Door zijn neiging gewichtig te doen staat Anijs slecht aangeschreven bij de notabelen van zijn woonplaats. De arme turfarbeiders van het Veld, een gehucht buiten Hoogeveen, respecteren hem echter. Bij een kennismakingsbezoek aan de apotheker Halink, die zich recent in Hoogeveen heeft gevestigd, maakt Anijs zich onmogelijk door in een onstuitbare monoloog de rol van oude en wijze collega te spelen, terwijl zijn jonge vakbroeder een academische titel blijkt te bezitten.
| |
II Vedder Violen
De Amsterdammer Walter Vedder, een bijna zestigjarige neef van Chris Anijs, heeft zich opgewerkt van schrijnwerker tot vioolbouwer en - reparateur. Onder het pseudoniem Veritas zendt hij de kranten kritische artikelen over de stadsvernieuwing. Vedder is gescheiden, na een kinderloos gebleven huwelijk, en heeft zich het lot aangetrokken van de weesjongen
| |
| |
Theo. Bij toeval ontmoet hij zijn Amerikaanse neef, Al Vedder, die in Amsterdam logeert. In de krant leest Vedder dat voor de bouw van het Victoria Hotel, tegenover het bijna voltooide Amsterdamse Centraal Station, vijf huizen, waaronder het zijne, moeten verdwijnen. Ebert, de associé van J.F. Henkenhaf, de directeur van de NV Hotelonderneming Victoria Hotel, kondigt zijn komst aan. Vedder neemt zich voor hard te onderhandelen over de verkoopprijs en wordt door zijn buren, de kleermaker Carstens en zijn zieke vrouw, gemachtigd ook namens hen op te treden.
| |
III Nieuwe voeten
Pet Bennemin, het inmiddels volwassen geworden jongetje uit de proloog, vraagt Anijs zijn viool door diens neef te laten verkopen. De man vertelt over de vernederende wijze waarop een jongen uit het Veld zijn dochter Johanna behandelt, nu zij na twee jaar oogluikend toegestane geslachtelijke omgang (‘venstervrijen’) met deze Sieger niet zwanger is geworden. Anijs nodigt Vedder per brief uit over de viool te komen praten.
| |
IV Hotel Victoria
Associé Ebert zet Vedder op zeer voorkomende wijze de plannen voor Hotel Victoria uiteen. De laatste stelt zich echter hooghartig op. Vedder leest de brief van Anijs en verheugt zich op hun ontmoeting, al heeft hij zijn neef sinds zijn jeugd niet meer gezien.
| |
V Amsterdam-Hoogeveen
Als Anijs Vedder in Hoogeveen van de trein haalt, voelt hij vrijwel direct vriendschap voor hem. Vedder neemt de viool van Pet Bennemin in consignatie. Tijdens de maaltijd zet Vedder zijn situatie in Amsterdam uiteen. Geroerd door de miserabele positie van de veenarbeiders kondigt Anijs een Algemene Medicatie aan.
| |
VI Bod en prijs
Ebert brengt een goed bod uit op de woningen van Carstens en Vedder: fl. 20.000,- per stuk, maar Vedder, die zijn onderhandelingspositie overschat en bovendien een rekenfout maakt, eist twee keer fl. 50.000,-. Ebert laat zijn viool bij Vedder achter om er een ruis uit te laten verwijderen.
| |
VII De kolden vrijer
Anijs voelt zich eens te meer inferieur, als hij ontdekt dat Halink zich met fotografie bezighoudt, een moderne uitvinding. In het Veld is hij er getuige van dat een groep jongens de vermeende onvruchtbaarheid van Johanna Bennemin bekrachtigt door haar een ‘kolden vrijer’ aan te bieden, een pop die een vrijer voorstelt.
| |
VIII Een man als E. Nigma
Vergeefs probeert Vedder de viool van Ebert te herstellen. Uitkijkend naar zijn tegenspeler bij het American Hotel, waar de bouwmeesters wekelijks bijeenkomen, heeft hij een ontmoeting met de door hem bewonderde pseudonimist E. Nigma.
| |
IX Algemene behandeling
Johanna vraagt Anijs om een vruchtafdrijvend middel. De apotheker concludeert dat zij toch zwanger is geworden van
| |
| |
Sieger en kondigt aan de jongen op zijn plichten te zullen wijzen. Johanna zegt dat zij het kind niet kan houden. De volgende dag vindt de Algemene Behandeling plaats: gekleed in een geleende doktersjas onderwerpt Anijs de Veldelingen aan een vluchtig onderzoek, alvorens hen van onschuldige medicijnen te voorzien. Hij spoort Sieger aan met Johanna te trouwen en geneest de gekneusde duim van de achterlijke Lubber. In zijn overprikkelde fantasie interveniëren dokter Amshoff en collega Halink in zijn onbevoegde uitoefening van de geneeskunst, waarna het volk van het Veld het voor hem opneemt. Johanna is er niet van te overtuigen dat alles in orde zal komen. Anijs zegt het volk in zijn slottoespraak zijn hulp toe.
| |
X Concert
Het lukt Vedder niet de viool van Ebert ruisvrij te maken. Ook de onderhandelingen vlotten niet, doordat hij koppig vasthoudt aan zijn exorbitante vraagprijs. Slechts de huizen van Vedder en Carstens zijn nog niet verkocht. De viering van Theo's verjaardag loopt op een mislukking uit.
| |
XI Cabaret du Champ
Anijs organiseert een volksfeest voor de bewoners van het Veld. Burgemeester Pottinga en dominee Festenhout waarschuwen hem geen overspannen verwachtingen te wekken onder het volk. Halink overvleugelt Anijs op alle fronten: zijn vrouw is zwanger en hij heeft een fotostudio ingericht. Op weg naar het feest spreekt Anijs Sieger aan, die ontkent Johanna zwanger te hebben gemaakt.
| |
XII Als een vader
Het Centraal Station van Amsterdam wordt feestelijk geopend op de zeventiende verjaardag van Theo, die nu verneemt dat zijn door Vedder financieel ondersteunde pleegouders niet zijn werkelijke ouders zijn. De jongen denkt dat Vedder zijn natuurlijke vader is, wat de laatste danig aangrijpt.
| |
XIII Van medicatie tot operatie
Anijs wordt in de nacht bij Johanna geroepen. Om de druk op haar gezwollen buik te verminderen, maakt hij er een snede in, waarna zij bevalt van een dood kind. Achteraf blijkt het van Lubber te zijn. De bevolking van het Veld eert Anijs als een verlosser, maar deze bagatelliseert zijn ingreep en dringt aan op geheimhouding.
| |
XIV Het begin van de afbraak
Steeds driester gaat Vedder te werk bij zijn pogingen de viool van Ebert te ontdoen van de ruis. Deze verhoogt zijn bod tot fl. 25.000,- en kondigt de sloop van de belendende percelen aan. Hij spoort Vedder voor zijn eigen bestwil aan het bod te accepteren en elders zijn intrek te nemen. Maar Vedder blijft fl. 50.000,- vragen, mede om Theo een groot bedrag te kunnen nalaten. Neef Al komt afscheid nemen. Hij blijkt te bemiddelen voor mensen die emigreren naar Amerika. Voor honderd dollar koopt hij de viool van Bennemin.
| |
XV Die kunnen wij verlossen
Pottinga is iets ter ore gekomen over de bevalling van Johanna en waarschuwt Anijs. Zijn vrouw reageert ontzet, als hij
| |
| |
haar het gebeurde opbiecht. Anijs ziet geen kans de veenarbeiders te helpen door werkgelegenheid aan te trekken. Vedder komt naar Hoogeveen om de honderd dollar af te leveren. Tijdens het diner haalt Anijs hem over de opbrengst van zijn huis te beleggen in de emigratie van de Veldelingen naar Amerika. Daarmee zal een bedrag van fl. 50.000,- gemoeid zijn.
| |
XVI Ex cathedra
Anijs en Vedder brengen de turfstekers het goede nieuws. Zij reageren enthousiast bij het vooruitzicht naar Amerika te kunnen verhuizen. Anijs verzoekt om geheimhouding.
| |
XVII Vijftig vast, vijftig los
Vedder laat bij de notaris de benodigde documenten in orde brengen voor de Drentse landarbeiders. Intussen gaat de sloop verder, evenals de werkzaamheden aan de viool van Ebert. Vedder benoemt Theo tot zijn enige erfgenaam. De jongen heeft kritiek op zijn starre opstelling in de onderhandelingen. Bezorgd waarschuwt Ebert Vedder dat het verblijf in zijn huis door het heien, dat binnenkort begint, ondragelijk zal worden. Door zijn belofte aan de Veldelingen kan Vedder zijn prijs echter niet verlagen. Een oorverdovend lawaai barst los, als het heien een aanvang neemt. De bewoners van het Veld ondertekenen de contracten die Vedder heeft laten opsturen. In het nauw gedreven post hij in vermomming voor het kantoor van de notaris, in de hoop Ebert of Henkenhaf te treffen. Als hij op een avond dronken thuiskomt, bemerkt hij dat de viool is verdwenen.
| |
XVIII Een volk
Anijs doet de bewoners van het Veld uitgeleide op het station van Hoogeveen. Hij belooft hun achterstallige winkelschulden te betalen en ontvangt van Bennemin, als blijk van dankbaarheid, het mohélkistje van diens grootvader.
| |
XIX Lof en de afvaart
De situatie voor Vedder wordt nijpend: de landverhuizers zijn in aantocht, maar er is niet betaald voor hun overtocht. Tot zijn opluchting ziet hij echter dat het turfvolk wel aan boord mag. Kort daarvoor heeft Bennemin, die de vermomde vioolbouwer voor een buurman houdt, hem een lepeltje met inscriptie gegeven, bestemd voor hun Amsterdamse weldoener.
| |
XX Een helm van honing
Anijs betaalt de schulden van het turfvolk. Als hij aanstalten maakt zich te besnijden, om zijn verbond met de bewoners van het Veld te bezegelen, wordt hij verrast door burgemeester Pottinga en dokter Amshoff. Zij zijn gewaarschuwd door de stationsmeester, die het volk heeft zien vertrekken. In verwarring probeert Anijs te vluchten. Hij loopt tegen de achtergelaten bijenkorf op van de familie Bennemin, met als gevolg dat de zwerm hem aanvalt.
| |
XXI Staatwisseling
Dronken thuiskomend ziet Vedder dat de viool van Ebert in de etalage ligt. Bij controle blijkt de ruis verdwenen te zijn. Hij geeft Ebert de viool terug, maar drijft hem, en de ook aanwezige Theo, op de vlucht met een paranoïde monoloog. Van
| |
| |
Anijs ontvangt hij een brief uit het ziekenhuis van Assen. E. Nigma keert zich in de krant tegen hem en onthult zijn pseudoniem. Ebert deelt de inmiddels volledig overspannen Vedder mee dat er om zijn huis, en dat van Carstens, heen gebouwd zal worden.
| |
XXII Witte dagen
Koortsig van het bijengif ligt Anijs in het hospitaal. In de Asser Courant wordt hij beschuldigd van onbevoegd medisch handelen. Ook wordt gerept van zijn betrokkenheid bij de verdwijning van een groep arme mensen. Zijn vrouw heeft hem verlaten. De Medische Tuchtraad deelt mee hem niet te zullen vervolgen, indien hij bereid is het beroep van apotheker neer te leggen. Bennemin laat per telegram weten dat er niet is betaald.
| |
XXIII Opening
Het Victoria Hotel wordt feestelijk in gebruik genomen. Vedder wordt op een spandoek gebrandmerkt als stedenbederver. Vanaf het dak meent hij tal van bekenden te zien die op de festiviteiten zijn afgekomen, zoals Anijs (die inderdaad naar Amsterdam is gereisd) en zijn ex-vrouw. Een man die hij voor Henkenhaf houdt, probeert hem naar binnen te lokken. Vedder valt van het dak en sterft.
| |
Epiloog Amerika
Terug in het ziekenhuis ontvangt Anijs een brief uit Amerika van Bennemin, die vertelt wat de landverhuizers is overkomen. In Amerika bleek het bedrijf dat hun emigratie regelde niet meer te bestaan. Daar terugzending onmogelijk was, mochten de mensen blijven. De familie Bennemin heeft haar naam veranderd in Benjamin en is teruggekeerd naar de joodse traditie. De brief ontroert Anijs, en zijn verpleegster niet minder.
| |
Interpretatie
Opbouw
Publieke werken kent een opbouw langs de levenslijnen van de twee hoofdfiguren. Deze lijnen gaan samen in hoofdstuk XV (reden waarom XVI, anders dan gebruikelijk, geen wisseling van locatie te zien geeft): ‘hun levens waren als twee spoorlijnen bij elkaar gekomen en verenigd (...)’. (p. 349) Deze vereniging vindt plaats als Vedder besluit zijn toekomstige kapitaal te investeren in de emigratie van de Veldelingen.
Er bestaan meer verbanden tussen de twee verhaallijnen, doordat Vedder en Anijs veel met elkaar gemeen hebben. Zij zijn rond de zestig, kinderloos en behept met gevoelens van minderwaardigheid, die zij trachten te verbergen door zich zelfverzekerd voor te doen, in het bijzonder tegenover mensen die lager op de maatschappelijke ladder staan dan zij. Beiden manifesteren zich in het publieke domein, Vedder als auteur
| |
| |
van onder pseudoniem gepubliceerde krantenstukjes en Anijs als organisator van feestelijkheden. Zij poseren als mannen van de wereld, maar zijn in werkelijkheid niet opgewassen tegen de echte representanten van de nieuwe tijd: Halink in Hoogeveen en Ebert in Amsterdam.
De ‘Proloog’ van Publieke werken is een herinnering van Pet Bennemin en staat integraal tussen aanhalingstekens. Ook in een cursief gezette brief aan Anijs, die het grootste deel van de ‘Epiloog’ beslaat, is hij aan het woord. Beide keren verhaalt Bennemin van een hachelijke reis naar een nieuwe woonplaats: het veengebied bij Elim respectievelijk Amerika.
De proloog keert niet alleen terug in de epiloog, maar weerspiegelt tevens de roman als geheel, meer in het bijzonder het Hoogeveense deel daarvan. Diverse elementen, van belang voor de intrige en zelfs de climax van de roman, zoals de viool, de bijenkorf en het besnijdeniskistje, worden in de proloog al genoemd. Verder wordt de nachtelijke verhuizing van de joodse familie Bennemin naar het Veld vergeleken met de in het bijbelboek Exodus vertelde geschiedenis van het joodse volk, dat onder aanvoering van Mozes uit zijn Egyptische slavernij wegtrekt naar het beloofde land. Het zware leven van de Bennemins wordt aangeduid als ‘slavernij’ (p. 8) en de avond voor de verplaatsing wil grootvader, onder verwijzing naar Exodus 12:11, zijn schoenen aanhouden, ‘net als met Pasen, net als eens het volk in Egypte.’ (p. 13) Volgens de bijbel bereiken de joden Elim: ‘Toen kwamen zij te Elim, en daar waren twaalf waterfonteinen en zeventig palmbomen; en zij legerden zich aldaar aan de wateren.’ (Exodus 15:27) Deze passage leest grootvader Bennemin voor, nadat de verhuizing is geslaagd. De nieuwe woonplaats zal Elim heten.
Het verhaal van de emigratie naar Amerika is in dezelfde bijbelse sleutel gezet. Er is sprake van ‘uitleiding’ (p. 248) door Anijs, die dan ook enkele keren wordt vergeleken met Mozes. Bij het vertrek van het turfvolk, dat hij niet vergezelt naar Amsterdam, laat staan naar Amerika, ‘het Beloofde Land’ (p. 483), promoveert hij zichzelf tot bijbels leidsman: ‘was Mozes na de uitleiding naar het Beloofde Land niet ook in de woestijn achtergebleven?’ (p. 399) Het schip met de landverhuizers vertrekt voorts met Pasen, en eerder heeft Anijs zijn neef schertsend over hen geschreven: ‘De laatste nacht zullen ze wel met hun schoenen aan slapen, net als eertijds het oude volk.’ (p. 389)
| |
Thematiek
In de proloog dient zich ook een opvallend motief aan: de zorgelijke gedachte van de kleine Pet Bennemin over de verhuizing: ‘wij hadden nergens voor betaald’ (p. 11). Daardoor is hun bestaan onzeker en voorspoed onwaarschijnlijk. Jaren later legt Anijs nog hetzelfde verband. Klein Pet betaalt op zijn
| |
| |
manier door zowel het mohéldiploma als het besnijdenisboekje van zijn grootvader te offeren.
Het motief van het niet betaald hebben komt terug in de brief van Bennemin aan Anijs. Aangekomen in Amerika doen de landverhuizers de ontdekking: ‘er was toch niet voor ons betaald’ (p. 484). Eerder hadden de onheilspellende woorden uit de proloog Anijs reeds per telegram bereikt. (p. 470)
Zonder betaling geen zekerheid. Niets voor niets. Dit idee duikt steeds weer op in Publieke werken. ‘Eerste patiënt... Vooruit maar mensen, er is betaald!’ spoort Anijs zijn beschermelingen aan tijdens de algemene medicatie (p. 186). Later betaalt hij hun schulden. Vedder kan daarentegen hun overtocht niet bekostigen, omdat hij een woekerprijs verlangt voor zijn woning. In een angstvisioen ziet hij hoe de Veldegaansen de toegang op het schip wordt geweigerd, waarna hij de ongelukkigen de verklaring toeschreeuwt: ‘Er is niet betaald!’ (p. 422)
Het principe dat bestaanszekerheid een financiële basis behoeft, dringt ook door in het privé-leven van Anijs. Herhaaldelijk vraagt zijn vrouw Martha hem een levensverzekering af te sluiten, die zij plaatst tegenover de verwachtingen die hij wekt onder de turfarbeiders: ‘We hebben zelf niet eens een levensverzekering!’ (p. 331)
De financiële garantie voor het eigen bestaan is in het huwelijk van Anijs van meet af aan gekoppeld aan de kinderloosheid van het echtpaar. Na een zure opmerking daarover van Martha begint zij over een levensverzekering. Deze verzekering waarborgt de continuering van het eigen bestaan over de dood (van de partner) heen. Op een vergelijkbare wijze vormen kinderen de verbinding met de toekomst.
Zowel Anijs als Vedder is kinderloos. De laatste is verlaten door zijn vrouw, die van een andere man wel een kind kreeg. Bij wijze van surrogaat heeft Vedder zich ontfermd over de weesjongen Theo, die hem, navrant genoeg, voor zijn werkelijke vader aanziet, als hem zijn achtergrond wordt onthuld. Even pijnlijk is de opmerking van Bennemin tegen de vermomde Vedder: ‘Hoe vaak gebeurt dat niet, dat juist de mensen met het ruimste hart de kinderzegen ontzegd blijft?’ (p. 418) De gelijkenis die Vedder ziet tussen de huizen van hemzelf en Carstens enerzijds en een vader en een zoon anderzijds, duidt op het gemis dat hij ervaart. Een later gebruikte metafoor accentueert dat Vedder geen toekomst heeft. Het Centraal Station en het Victoria Hotel markeren ‘een geheel nieuw tijdperk’. Zij zijn ‘twee kinderen van het nieuwe ras, reuzenkinderen (...) en talloos veel nakomelingen zouden zij krijgen.’ (p. 455) Vedder heeft het nakijken bij deze explosie van vruchtbaarheid.
| |
| |
Anijs wordt eveneens regelmatig herinnerd aan het ontbreken van nakomelingen, bijvoorbeeld door zijn vrouw die Klein Pet als een substituut-zoontje vertroetelt. Maar ook kunnen worden genoemd de scène met de kolden vrijer en de zwangerschap van Johanna, eindigend met de geboorte van een dood kind, wellicht door toedoen van Anijs. Dat de vrouw van zijn jonge collega, Halink, zwanger wordt, ondergaat hij als een persoonlijke nederlaag. Ook nu betekent de kinderloosheid dat de nieuwe tijd buiten bereik blijft.
Anijs en Vedder zijn buitenstaanders. Zoals de eerste niet serieus wordt genomen door de notabelen van Hoogeveen, verkeert Vedder in Amsterdam in een sociaal isolement. Zij zoeken een uitweg door zich een nieuwe identiteit aan te meten: Anijs draagt in het Veld een doktersjas en Vedder tooit zich met het pseudoniem Veritas. Ook hun verbale uitspattingen moeten hen groter doen lijken dan zij zijn. Om indruk te maken bedient Anijs zich van het Latijn en Vedder gaat zich te buiten aan tomeloze monologen, die nu en dan subtiel worden geïroniseerd. Op een pathetische mededeling van laatstgenoemde volgt bijvoorbeeld het veelzeggende zinnetje: ‘Ergens kakelde een kip, verder was het stil in de steeg.’ (p. 164)
In hun koortsachtige pogingen zich op te schroeven tot boven hun eigenlijke niveau, manoeuvreren Anijs en Vedder zich in een uitzichtloze positie. Zij doen denken aan de ooievaars die, verlokt door de lucht van vis, door nauwe ramen de ruimte binnenvliegen waar deze wordt verhandeld. Maar de vis is onbereikbaar en zij kunnen niet terug door de smalle ramen: ‘bij gebrek aan veilige rustplaatsen konden zij alleen nog maar in de hoogte rond blijven vliegen, in grote kringen langs de ramen waarin alweer andere ooievaars zaten, net zolang tot zij ten slotte van uitputting, kramp, of al dood neervielen tussen de vis en de mensen.’ (p. 54-55) Op een vergelijkbare wijze gaan de twee neven ten onder. Vedder legt een onheilspellend verband als hij de ten dode opgeschreven vogels gadeslaat: ‘het had iets menselijks (...)’. (p. 55)
In diepste wezen voelen Anijs en Vedder zich minderwaardig, wat hen soms doet verlangen naar hun ondergang. Zo wil eerstgenoemde na wat hij ervaart als een afwijzing zich ‘alleen nog maar dieper onderdompelen in die draaierig makende, neerwaartse maalstroom.’ (p. 246) Nog sterker doet de drang tot zelfvernietiging zich gelden bij Vedder: ‘als je jezelf maar snel genoeg omlaaghaalde werd je vanzelf gewichtloos, dan begon je te zweven, ging je vliegen... de valwet!’ (p. 238) Hier tekent zich dezelfde neerwaartse beweging af, terwijl ook wordt gepreludeerd op het levenseinde van Vedder.
| |
Titel
In het eerdergenoemde angstvisioen waarin Vedder niet be- | |
| |
taald blijkt te hebben voor de overtocht van de landverhuizers, gaat deze onthulling gepaard met ‘het verlangen zijn schande (...) publiekelijk te vervolmaken (...)’. (p. 422) De wens zich in het openbaar te manifesteren, en niet alleen in het negatieve, kenmerkt beide hoofdfiguren en komt tot uiting in de titel van de roman. Op het eerste gezicht slaat deze titel op de gemeentelijke dienst (Publieke Werken) die zich bekommert om de publieke sector en regelmatig door Vedder op de korrel wordt genomen. De titel heeft echter ook betrekking op het streven van Anijs en Vedder zich publiekelijk te doen gelden en aldus erkenning af te dwingen. Het tweede woord van de titel wordt dan ook geschreven met een kleine letter, anders dan in de naam van de gemeentelijke dienst.
De sleutel tot de titel levert een droom van Vedder, waarin hij door het aankopen en slopen van twee huizen een steegje creëert, de Veddersteeg, die twee doorgaande wegen verbindt. Het is een ‘overheveling (...) vanuit het particuliere naar het openbare, (...) het was of de mensen nu werkelijk door hem heen liepen (...)’. (p. 242) De droom vertolkt een diep verlangen van Vedder (en Anijs) om uit de anonimiteit te treden en deel te hebben aan het openbare leven, zoals blijkt wanneer hij zijn droom vertelt aan zijn neef uit Hoogeveen: ‘De mensen zouden door mij heen lopen... Om wat particulier was publiek te maken... ik zou zelf publiek zijn geworden...’ (p. 341) Vedders droom lijkt in vervulling te gaan met zijn investering in de emigratie van de Veldelingen, door Anijs bloemrijk bestempeld als een verbinding, een brug tussen twee continenten.
| |
Vertelsituatie
De proloog van Publieke werken is een terugblik van Pet Bennemin op de verhuizing van zijn familie naar het Veld. Dit hoofdstuk staat in de eerste persoon enkelvoud en het gezichtspunt ligt overwegend bij de tienjarige jongen. Slechts een enkele keer verschuift het perspectief naar de inmiddels volwassen geworden Bennemin die het verleden kan overzien: ‘Niemand ging naar het veen, je kwam er terecht.’ (p. 7) Ook in de epiloog, eveneens grotendeels in de ikvorm gesteld, overheerst de visie van Pet Bennemin, maar deze keer weet de lezer meer dan hij, met name inzake het uitblijven van de betaling voor de overtocht.
Deze voorsprong in kennis dankt de lezer aan het feit dat in de tussenliggende hoofdstukken, gesteld in de derde persoon, een auctoriale verteller optreedt. Zowel het hoofdstuk waarin Anijs wordt geïntroduceerd (I) als dat waarin Vedder zijn entree maakt (II), begint met een panoramische beschrijving van hun woonplaats. Deze beschrijving concentreert zich vervolgens op hun woningen en eindigt na een onderbreking door
| |
| |
een asterisk bij de twee hoofdfiguren en hun levensomstandigheden. Aan het woord is een wat ouderwetse verteller, die rept van ‘de Texelschekaai, daar waar Amsterdam zich heerlijk opende aan het Y.’ (p. 48) Deze verteller trekt vooral de aandacht door zijn beschrijvingen, bijvoorbeeld van de manier waarop Vedder praat: ‘Hoe snel Vedder ook sprak, een doorklinkende toon werd het niet, door de afgemeten woorden bleef het veel meer lijken op het getik van de klok dan op een zingende orgelpijp.’ (p. 127)
Deze karakteristiek verraadt het niet onverdeeld gunstige oordeel van de verteller over zijn personage. Toch treedt hij niet op de voorgrond om de daden van de protagonisten van commentaar te voorzien. In de hoofdstukken die in Hoogeveen en Amsterdam spelen, ligt het gezichtspunt goeddeels bij Anijs respectievelijk Vedder. De verteller trekt zich vrijwel geheel achter hen terug. Dit heeft tot gevolg dat het aan de zelfwerkzaamheid van de lezer wordt overgelaten hun handelingen en uitspraken naar waarde te schatten. Hij kan daartoe afgaan op de reacties van derden, zoals de vrouw van Anijs en Theo. Om de holle woorden van de mannen te doorzien, is het vaak ook voldoende afzonderlijk gepresenteerde gegevens te combineren. Zo oreert Vedder tegenover zijn neef zonder veel kennis van zaken over beleggingen in olie, terwijl Henkenhaf de werkelijke expertise blijkt te bezitten. Anijs, op zijn beurt, lardeert zijn oeverloze alleenspraken met Latijnse woorden en zingt tegenover Halink de lof van de wetenschap onder het aanroepen van Minerva. De traditionele afbeelding in gips van deze godin van de wijsheid en de wetenschap herkent de oude apotheker echter niet. Burgemeester Pottinga, eerder door Anijs gediskwalificeerd als een wetenschappelijke lichtgewicht, moet hem uit de droom helpen: ‘U bedoelt die pleister in de etalage van De Eenhoorn? Maar dat is Minerva! Wist u dat niet?’ (p. 247) In deze voorbeelden van dramatische ironie worden de personages onbarmhartig te kijk gezet, zonder dat de verteller zijn oordeel over hen expliciet verwoordt.
In andere gevallen leidt de terughoudendheid van de verteller ertoe dat de lezer niet precies kan uitmaken in hoeverre de belevenissen van de personages werkelijkheid zijn. Zo lijkt Anijs te hallucineren, als hij er tijdens de Algemene Medicatie getuige van is dat enkele jongens van het Veld dokter Amshoff molesteren. Merkwaardig genoeg heeft dit ernstige incident geen repercussies voor Anijs, terwijl ook de mededeling over het voertuig van de arts, na diens aftocht, te denken geeft: ‘De landauer had er nooit gestaan.’ (p. 196) De auctoriale verteller geeft geen uitsluitsel, zodat de lezer gevangen blijft in de paranoïde belevingswereld van de personages.
| |
| |
| |
Poëtica
In Aanvallend spel (2002), een bundeling van vier lezingen, beklemtoont Thomas Rosenboom het belang van een zorgvuldig geconstrueerde intrige. Ook ogenschijnlijk nietige details zijn daarbij van belang. Een enkel voorbeeld mag demonstreren dat Publieke werken aan deze eis voldoet. In hoofdstuk XX wordt Anijs aangevallen door een zwerm bijen: ‘heel de zwerm zette zich op hem neer, het was of hij ineens een helm droeg (...)’. (p. 438) Dit beeld, ook gebruikt in de titel van het hoofdstuk (‘Een helm van honing’), duidt driehonderd bladzijden eerder de bezorgdheid aan van Anijs over het turfvolk. Hij voelt ‘zijn aangenomen zorg als een helm om het hoofd klemmen’ (p. 149). Achteraf blijkt het een omineuze vergelijking te zijn. Zijn bekommernis leidt tot zijn ondergang.
In een interview met Anthony Mertens gaat Rosenboom in op het genre van de historische roman. Zijn eigen historische romans, zoals Gewassen vlees en Publieke werken, rangschikt hij onder het type dat een bedachte intrige projecteert in een historische context. Dit klinkt tamelijk traditioneel, maar toch lijkt hij het genre in Publieke werken niet argeloos te beoefenen. Enige ironie is bespeurbaar in de herhaalde vermelding van drie oude vrouwen op de brug. Een opzichtige evocatie van couleur locale. Enigszins suspect is verder de afloop van de roman: ontroerd door de brief van Bennemin laat de verpleegster van Anijs een traan vallen in het ook al natte oog van haar patiënt. Een staaltje van uiterst zorgvuldig mikken, want zijn hoofd is omwikkeld met verband.
De onechtheid van de beschreven wereld wordt eveneens benadrukt als Anijs zich opmaakt nog enkele zaken voor het vertrokken turfvolk te regelen: ‘het zouden de laatste zinnen zijn aan een reeds afgesloten verhaal (...)’. (p. 425) Anijs beweegt zich in een literaire werkelijkheid, zoals ook blijkt uit de passage waarin hij terugdenkt aan het recente verleden: ‘hij liep door een pas gelezen boek, en overzag het vluchtig in zijn geest naar de opgave van de hoofdstuktitels.’ (p. 431) Dezelfde gewaarwording heeft Vedder op de dag dat het Victoria Hotel zijn deuren opent: ‘het was alsof hij vredig door het boek van het voorbije jaar bladerde.’ (p. 476)
| |
Stijl
In dit verband verdient ook het taalgebruik van Rosenboom aandacht. Het enigszins ouderwetse karakter van zijn idioom, dat van meet af aan zijn werk heeft gekenmerkt, past bij de beschreven tijd in Publieke werken, maar beklemtoont tevens de kunstmatigheid van de opgeroepen wereld. Rosenboom bezigt zinswendingen als ‘zo plompverloren als hij zich geliet’ (p. 72) en ‘kon hij zich zijner nauwelijks iets herinneren’ (p. 92). Het vocabulaire sluit hierbij aan, getuige archaïsche woorden als ‘borstig’ (p. 23), ‘belending’ (p. 50) en ‘spril’ (p. 249).
| |
| |
| |
Context
Thomas Rosenboom heeft een voorkeur voor romans die berusten op de historische werkelijkheid. Zijn eerste roman, Vriend van verdienste (1985), is gebaseerd op de beruchte Baarnse moordzaak uit het begin van de jaren zestig. Daarna volgde Gewassen vlees, net als Publieke werken een historische roman en ook openend met een proloog die het werk als geheel weerspiegelt. De nieuwe man, verschenen in 2003, is eveneens een historische roman.
In Aanvallend spel, waarin Rosenboom zijn ideeën over het schrijven uiteenzet, beklemtoont hij het belang van documentatie. Hij beroept zich daarbij op Gustave Flaubert, de auteur van Madame Bovary. De parmantige apotheker Homais die in deze roman figureert, heeft iets weg van Anijs, zoals de operatie die de dorpsarts Charles Bovary onbevoegd uitvoert doet denken aan de ingreep waaraan de Hoogeveense farmaceut Johanna onderwerpt.
Rosenboom hamert in Aanvallend spel op het grote belang van de intrige, waarbij hij verwijst naar Dostojevski, die onder veel meer Witte nachten schreef. Hoofdstuk XXII van Publieke werken draagt de titel ‘Witte dagen’.
Hoofdfiguren moeten volgens Rosenboom naar iets streven, een voorwaarde waaraan Anijs en Vedder voldoen. Daarbij maken zij een fout die hen noodlottig wordt. Ook aan deze eis beantwoorden de twee protagonisten van Publieke werken royaal.
Thematisch is Publieke werken nauw verwant aan De nieuwe man (2003). Berend Bepol, de hoofdfiguur van deze roman, kent dezelfde vrees voor de toekomst als zijn leeftijdgenoten uit Publieke werken en tracht die met hetzelfde gespeelde aplomb te maskeren. Ook hij gaat ten onder aan een hybridisch project en een daarbij begane fatale vergissing.
| |
Waarderingsgeschiedenis
Publieke werken werd door vrijwel alle recensenten geprezen. Janet Luis spreekt van ‘de adembenemend mooie proloog’ en kwalificeert de roman als geheel, met een voor de hand liggende dubbelzinnigheid, als ‘deze nieuwe, wonderschone turf’. Van Deel poneert: ‘Hier is sprake van een meesterlijke beheersing van de taal, de compositie en de stof’, en rondt zijn bespreking af met het oordeel: ‘Een geweldige roman.’ Robert Anker las: ‘Verontrustend proza (...) van een onverbiddelijke schoonheid.’
| |
| |
Ook Arjan Peters is vol lof en constateert dat de stijl van Publieke werken minder exuberant is dan die van Gewassen vlees. Die mening is ook André Matthijsse toegedaan. Slechts Hans Warren oordeelt negatief over de roman en laakt juist de stijl. Na het citeren van een zin concludeert hij: ‘de prijs voor de erbarmelijkste formulering van het jaar kan Rosenboom onmogelijk ontgaan.’
Een aparte categorie besprekingen is afkomstig van heemkundigen die het historische gehalte van Publieke werken keuren. Anne Aalders doet dit voor de Hoogeveense verhaallijn, Van Gelder en De Baar voor de Amsterdamse.
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Thomas Rosenboom, Publieke werken, eerste druk, Amsterdam 1999.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Tom Kellerhuis, Knecht van verdienste. In: HP/De Tijd, 5-11-1999. (interview) |
Janet Luis, Voort gaan we, op brieke benen. Het gruwelijk amusement van Thomas Rosenboom. In: NRC Handelsblad, 12-11-1999. |
Arjan Peters, De onttakeling van twee heren... Pijnlijk heden gloort in negentiende-eeuwse roman van Thomas Rosenboom. In: de Volkskrant, 12-11-1999. |
Maartje Somers, Grootse daden... Thomas Rosenboom en Amsterdams publieke werken. In: Het Parool, 12-11-1999. (interview) |
T. van Deel, Inwoning in grand hotel Victoria. In: Trouw, 13-11-1999. |
Xandra Schutte, Twee Faustjes van de Vooruitgang. In: Vrij Nederland, 13-11-1999. |
Wim Vogel, Meesterwerk van Thomas Rosenboom. ‘Publieke Werken’ is boeiend en ontroerend. In: Haarlems Dagblad, 18-11-1999. |
Robert Anker, De tale Rosenbooms. In: Het Parool, 19-11-1999. |
Gerrit Jan Zwier, Een hang naar vernedering. In: Leeuwarder Courant, 19-11-1999. |
André Matthijsse, Thomas Rosenboom schept ware karakters. In: Haagsche Courant, 20-11-1999. |
Marja Pruis, Wonderen van woordgeilheid. In: De Groene Amsterdammer, 24-11-1999. |
Max Pam, Klein gebrek geen bezwaar. In: HP/De Tijd, 26-11-1999. |
Frank van Dijl, Mannetjes die het dachten te maken. In: Algemeen Dagblad, 26-11-1999. |
Thomas van den Bergh, Betoverend. Prachtige portretten van twee geboren verliezers in roman van Thomas Rosenboom. In: Elsevier, 4-12-1999. |
Hans Warren, Groot is niet vanzelf groots. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 14-12-1999. |
Herman Jacobs, Land van belofte. Thomas Rosenboom, een meedogenloze schrijver. In: De Morgen, 15-12-1999. |
Jeroen Vullings, ‘Publieke werken’ van Nederlands gemeenste schrijver, Thomas Rosenboom... Meervoudige hoogmoed. In: De Standaard, 16-12-1999. |
Marc Reynebeau, Er is niet betaald. In ‘Publieke werken’ maakt Thomas Rosenboom een omweg langs de negentiende eeuw. In: Knack, 26-1-2000. |
Josje Kraamer en Pieter de Nijs, ‘Ik denk dat iedereen probeert zich boven zijn stand te verheffen.’ In: Bzzlletin, nr. 270, december 1999 - januari 2000, jrg. 29, p. 35-47. (interview) |
Pieter de Nijs, Stofwisseling. Over Gewassen vlees en Publieke werken van Thomas Rosenboom. In: Bzzlletin, nr. 270, december 1999 - januari 2000, jrg. 29, p. 48-60. |
Arjan Peters, Over Thomas Rosenboom toen (1994) en nu (1999), in twee citaten. Open brief aan de redactie van Bzzlletin. In: Bzzlletin, nr. 270, december 1999 - januari 2000, jrg. 29, p. 61-65. |
| |
| |
Henk van Gelder, Dat kleermakerswinkeltje en dat tapperijtje. In: NRC Handelsblad, 4-2-2000. |
Anthony Mertens, Schrijven is het uitoefenen van kracht. Anthony Mertens in gesprek met Thomas Rosenboom. In: De Revisor, nr. 1, februari 2000, jrg. 26, p. 19-30. (interview) |
Cyrille Offermans, Flaubert anno 1999. Over ‘Publieke werken’ van Thomas Rosenboom. In: Ons erfdeel, nr. 2, maart-april 2000, jrg. 43, p. 264-267. |
Peter-Paul de Baar, Op zoek naar Henkenhaf & Ebert. In: Ons Amsterdam, nr. 4, april 2000, jrg. 53, p. 116-122. |
Hugo Bousset, De valwet. In: Dietsche Warande & Belfort, nr. 4, augustus 2000, jrg. 145, p. 525-531. |
Paul Pelckmans, Pathologie van het engagement. ‘Publieke werken’ van Thomas Rosenboom. In: Streven, nr. 10, november 2000, jrg. 67, p. 885-894. |
Anne Aalders, Hoogeveen in ‘Publieke werken’. De roman van Thomas Rosenboom historisch belicht, Hoogeveen 2001. |
lexicon van literaire werken 61
februari 2004
|
|