| |
| |
| |
Thomas Rosenboom
De nieuwe man
G.F.H. Raat
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
In een interview dat in januari 2004 verscheen in het tijdschrift Literatuur, zet Thomas Rosenboom (* 8 januari 1956 in Doetinchem) uiteen hoe zijn roman De nieuwe man is ontstaan. Toen hij in de laatste maanden van 2001 als gastschrijver colleges gaf aan de universiteit van Groningen, viel hem een anekdote in die in zijn familie de ronde had gedaan. Zijn vader, die als jonge man werkzaam was bij een vrachtwagenonderneming, werd door de eigenaar het bedrijf aangeboden, op voorwaarde dat hij zou trouwen met zijn dochter. Rosenbooms vader weigerde, maar zijn zoon vroeg zich vele jaren later af wat er gebeurd zou zijn als hij het aanbod had geaccepteerd. Deze vraag werd het uitgangspunt van zijn nieuwe roman.
Omdat boten hem meer interesseren dan vrachtauto's, verplaatste Rosenboom de handeling naar een scheepswerf. Die situeerde hij in Wirdum (Oost-Groningen), waar in werkelijkheid de werf van Arend Apol had gelegen, die het niet had kunnen bolwerken toen het Damsterdiep te smal bleek voor moderne schepen. De werf lag geïsoleerd, een gegeven dat Rosenboom van pas kwam om de intensiteit van de handeling op te voeren.
Hij documenteerde zich in het Noordelijk Scheepvaartmuseum en schafte vakliteratuur aan in scheepsantiquariaat Hollandia, beide gevestigd in de stad Groningen. Diverse namen in de roman zijn historisch, zoals die van de Duitse reders Bugsier en Schumann, andere (Berend Bepol, Niesten) zijn variaties op historische namen.
Om de vaart in de handeling te houden, bedacht Rosenboom een tweede verhaallijn: het bouwen van een zeesleepboot. Dit gegeven ontleende hij aan de boeken van de journalist Hylke Speerstra over de gemotoriseerde zeesleepboten.
Nog in Groningen maakte Rosenboom aantekeningen over het uiterlijk en de karaktereigenschappen van zijn personages. Ook noteerde hij wendingen die het verhaal zou kunnen nemen en verzamelde hij typerende details en technische termen uit de wereld van de scheepsbouw.
Na een uitgewerkt schema voor zijn roman te hebben ge- | |
| |
maakt, een voor Rosenboom onmisbaar onderdeel van de voorbereiding, zette hij zich in januari 2002 aan het schrijven. Op 6 december van hetzelfde jaar was de roman voltooid. Nog dezelfde dag leverde hij het manuscript in bij de uitgeverij. De nieuwe man werd op 28 februari 2003 ten doop gehouden op de werf 't Kromhout te Amsterdam. In het voorjaar van 2002 waren de eerste vijf hoofdstukken al verschenen onder de titel Drijfwerk in een exclusieve uitgave van ABN Amro Bank.
De omslagfoto van de eerste druk toont een leren jas die aan een staande kapstok hangt. Een haak hoger hangt een legergroene vechtpet. Het is de kleding van Niesten, het geheimzinnige personage dat voor de hoofdfiguur Berend Bepol louter buitenkant blijft. Overigens is de foto niet accuraat, want de pet van Niesten is voorzien van een ‘glimmende klep’ en een ‘metalen insigne’, accessoires die op de omslagfoto ontbreken.
Begin december 2005 maakte uitgeverij Querido in een advertentie bekend dat er meer dan 100.000 exemplaren van De nieuwe man waren verkocht. Dezelfde juichkreet is te vinden op de achterzijde van de elfde druk, die op dat moment in de winkel lag. De tekst onderging geen wijzigingen. Voor het omslag werd inmiddels het portret van een oud-schipper gebruikt.
De nieuwe man is opgedragen aan de vrouw van de schrijver (‘Voor Isabella’) en telt zestien Romeins genummerde en getitelde hoofdstukken, die in lengte variëren van 10 tot 47 bladzijden. Het eerste hoofdstuk heeft het karakter van een proloog, het laatste van een epiloog.
| |
Inhoud
Het is 1912. Scheepswerf Bepol, gelegen aan het Damsterdiep, in het gehucht Wirdum, is wat achtergebleven sinds het brede Eemskanaal de stad Groningen met de zee verbindt. Door de hoogconjunctuur gaat het de werf niettemin voor de wind. Directeur Bepol, die op de werf woont met zijn vrouw Agaat en zijn zeventienjarige dochter Ilse, is een tevreden man.
Niesten, de jonge voorman, vraagt Bepol namens de werfarbeiders om loonsverhoging. De laatste weigert in eerste instantie, maar vervolgens geeft hij toe. Na de tewaterlating van de schoener voor schipper Velig, probeert Niesten diens oude schip te kopen. Bepol weigert Niesten financiële steun. Korte tijd later koopt deze een motorfiets.
Acht jaar later, in het voorjaar van 1920, heeft de opkomst van de verbrandingsmotor de scheepsbouw beslissend veranderd. Bepol maakt zich zorgen over de ongehuwde staat van zijn al vijfentwintigjarige dochter. Hij verwijt zichzelf zijn pas- | |
| |
siviteit. De scheepsbouw stagneert. Orders blijven uit als gevolg van de gekelderde vrachtprijzen. Bepol is gedwongen een groot deel van zijn personeel te ontslaan. Ook Niesten verlaat de werf.
Bepol tracht een huwelijk te arrangeren tussen Ilse en Niesten, die de nieuwe eigenaar van de werf zal worden. Niesten wijst het voorstel van zijn voormalige werkgever aanvankelijk af, maar als deze volhoudt, stemt hij toe.
Niesten komt kennismaken ten huize van Bepol. Deze is bij voortduring aan het woord, waardoor een gespannen sfeer ontstaat. Hoewel zijn vrouw hem probeert af te remmen, blijft Bepol filosoferen over de toekomst, zijn woordenstroom larderend met gênante grappen. De avond is definitief bedorven als Bepol de aanstaande echtelieden poogt over te halen elkaar te kussen.
Op de werf wordt een huis gebouwd voor Ilse en Niesten. Vergeefs zoekt Bepol toenadering tot Niesten. Deze bedankt voor het kerstmaal te zijnen huize, omdat hij heeft afgesproken met vrienden in Duitsland. Een nieuwe tak van scheepvaart, het bergingsbedrijf, is in opkomst.
Niesten en Ilse trouwen in Appingedam. Na afloop drinkt het echtpaar nog iets bij Bepol thuis, die weer een pijnlijke situatie creëert door misplaatste opmerkingen te maken over het huwelijk en het vertrek van de jong echtelieden te traineren.
Bepol dringt zich op aan Niesten, maar weet de afstand tot hem niet te verkleinen. De recessie in de scheepsbouw houdt aan. Het huwelijk van zijn dochter lijkt niet gelukkig, want Niesten volhardt in zijn tochtjes per motor naar Duitsland. Bepol probeert in de geest van de nieuwe tijd te handelen door (met het oog op het groeiend binnenlands toerisme) een openbare zitbank te plaatsen bij de kapperswinkel en de laatste de nevenfunctie van melksalon te geven. Hij stuurt Niesten erop uit om een order te verwerven in Duitsland. Het reclamemateriaal dat hij speciaal voor dit doel heeft laten maken, neemt Niesten niet mee. In zijn wiek geschoten wordt Bepol zelf ook actief: hij bemachtigt een opdracht voor de bouw van een baggervlet. Niesten keert terug met een order voor een zeesleper, de Seewolf, te bouwen voor bergingsmaatschappij Schumann in Bremerhaven. Uit gekwetste trots weigert Bepol één van de twee hellingen af te staan aan zijn schoonzoon.
Noodgedwongen bouwt Niesten de sleepboot op het weiland. De herleefde bedrijvigheid op de werf windt Bepol op. Op een vergadering van de scheepsbouwvereniging verneemt hij dat Schumann een meerderheidsbelang probeert te veroveren in Bugsier. Bepol beseft dat hij deel heeft aan de concurrentiestrijd en maakt zich zorgen over de afhankelijkheid van zijn opdrachtgever.
| |
| |
Agaat vraagt zich af hoe de sleepboot mettertijd in het water moet komen. Bepol wuift haar zorgen weg. Hij krijgt een brief van schipper Velig, die laat weten dat zijn in nood geraakte schip door Schumann is geborgen. De daaraan verbonden kosten kan hij niet opbrengen. Bepol gaat niet in op dit verkapte verzoek om financiële bijstand.
Als de romp van de zeesleper is gedicht, wordt dit gevierd. Bepol is geïmponeerd door het schip. Hij suggereert zijn schoonzoon de afbouw in eigen hand te houden en ook de motoren zelf te plaatsen. Daarop vertrekt deze voor overleg naar Duitsland.
Alleen thuis en denkend over de nabije toekomst, ziet Bepol een man zitten op de bank bij de kapsalon. Dit maakt hem onrustig. Hij haalt zich in het hoofd dat de vreemde man Schumann is, die poolshoogte komt nemen, of diens rivaal Bugsier. Bepol vreest vermalen te worden in de internationale concurrentieslag.
Niesten keert terug met de opdracht voor de afbouw. De datum van de tewaterlating (23 maart 1923) wordt vastgesteld. Te midden van de drukke werkzaamheden loopt Bepol verloren rond. Niesten heeft geen aandacht voor hem. Op een bijeenkomst met collega-scheepsbouwers wordt gewaarschuwd tegen het maken van schulden. De nerveuze Bepol betrekt dit op zichzelf. Het huis van Niesten en Ilse verzakt. Bepol organiseert vast de feestelijkheden rond de tewaterlating. Een eerste poging beweging in het schip te krijgen, heeft geen resultaat. Een bezoek van Ilse en Niesten misbruikt Bepol door tomeloos te oreren. Het huwelijk van de twee lijkt slecht.
Op de dag voorafgaand aan de eigenlijke tewaterlating doen Niesten en zijn mannen verwoede pogingen het schip naar het water te trekken. Een allengs zenuwachtiger wordende Bepol loopt slechts in de weg. De operatie trekt veel bekijks, ook van collega-scheepsbouwers en de burgemeester. De assistentie van een sleepboot, met Velig als schipper, biedt geen soelaas. Agaat maakt haar man verwijten. Het door Bepol bedachte kinderspel wordt een mislukking. De opmarcherende muziekkapel drijft het fiasco tot een hoogtepunt, waarna Niesten het publiek verjaagt. Agaat en Ilse nemen de wijk naar Groningen. Niesten probeert wanhopig het schip uit te graven.
Bepol en Niesten trekken zich terug in hun woningen. De overspannen Bepol kookt voor zijn schoonzoon en zichzelf. Maar deze daagt niet op. Later op de avond beeldt Bepol zich in dat Niesten aanwezig is en schenkt hij een glas wijn voor hem in. Daarna bekruipt hem de vrees dat Niesten zijn schaamte over het echec op hem zal afreageren. Bepol voelt
| |
| |
zich door hem uitgedaagd tot de ultieme confrontatie. Hij dringt het huis van zijn schoonzoon binnen, maar deze vertoont zich niet. Korte tijd later hoort hij de jonge man de trap af lopen. Hij rijdt weg op zijn motorfiets. Bepol wil met hem mee. Hij klimt de sleepboot in en start de motoren, met als gevolg dat hij de machinerie ruïneert.
Tien jaar later, in 1933, zitten de kapper en een vriend op de bank. Zij kijken uit op de twee huizen en het schip, dat nog steeds in het weiland ligt. De kapper blikt terug op de dramatische gebeurtenissen van tien jaar geleden. Niesten en Bepol zijn beiden naar Duitsland gegaan en nooit weergekeerd. Volgens de kapper hield Bepol te veel van Niesten. Hij spreekt met waardering over de oude werfeigenaar. De werf werd failliet verklaard na de mislukte tewaterlating. Agaat en Ilse zijn ook nooit teruggekeerd. De kapper onthult dat hij de man is geweest op de bank. Door zijn ongewone kleding (hoed en zonnebril) werd hij niet herkend door Bepol.
| |
Interpretatie
Opbouw
Het eerste hoofdstuk van De nieuwe man fungeert als een exposé dat de elementen bevat die de handeling van de roman bepalen. Het opent met het cursief gezette relaas van het eerste stoomschip dat Groningen bezocht, de Engelse zeesleper Selsey Bill, die niet kon keren op het Damsterdiep. Het gevolg was een smadelijke aftocht: achterstevoren werd het schip door drie paarden teruggetrokken naar Delfzijl. Aan deze omineuze geschiedenis, die Bepol bekend is, wordt een aantal malen gerefereerd. De werfeigenaar verbindt er niet de juiste conclusie aan. Integendeel, tegenover Niesten pocht hij zelfs dat de Seewolf de schande van zijn Engelse voorganger in één klap zal uitwissen.
In het eerste hoofdstuk dient zich ook de persoon aan die een cruciale rol zal spelen in de twee kwesties die de bejaarde Bepol wil regelen, het huwelijk van zijn dochter en zijn opvolging: ‘zijn jonge meesterknecht Niesten die harder sloeg dan de anderen, daarom leek hij ook altijd dichterbij...’ Niesten belichaamt de toekomst, die Bepol in Duitsland, situeert. Naar dit land maakt de jonge man vaak uitstapjes.
De nieuwe man kent een opbouw langs twee verhaallijnen. De eerste is die van het door Bepol gearrangeerde huwelijk tussen zijn dochter en Niesten, die eigenaar van de werf zal worden. Afzonderlijk loopt deze verhaallijn tot en met hoofdstuk VII. Hij begint zich scherp af te tekenen in hoofdstuk III, waar Bepol zich zijn armzalige passiviteit realiseert: ‘Naakt stond hij
| |
| |
in de stilstand van zijn bestaan.’ Korte tijd later gaat hij tot handelen over.
Maar na de bouw van het huis en het huwelijk doet zich, blijkens de eerste zin van hoofdstuk VIII, een nieuwe impasse gelden: ‘Een wezenloze rust was na de bruiloft over de werf neergedaald, als sneeuw (...).’ Met de order voor een zeesleepboot lijkt werf Bepol de stagnatie te overwinnen. De bouw van dit schip vormt de tweede verhaallijn, die zich in de hoofdstukken VIII tot en met XV met de eerste verstrengelt. De climax van de handeling wordt bereikt in hoofdstuk XV, waar tevens blijkt dat Bepols inspanningen hem niet verder hebben gebracht: ‘naakt stond hij in de kilte van zijn verlatenheid.’ Van stilstand naar verlatenheid - het citaat kent dezelfde vier beginwoorden als het hiervoor aangehaalde zinnetje.
Het slothoofdstuk heeft het karakter van een coda of epiloog. De titel, ‘Ps’, duidt op een naschrift (postscriptum). De tweede letter is echter niet kapitaal geschreven, waardoor ‘Ps’ ook het geluid nabootst waarmee men de aandacht trekt van iemand aan wie men een vertrouwelijke mededeling wil doen. Die wordt in dit geval in 1933 gedaan, tien jaar na de ramp, door de kapper van Bepol, aan een verre vriend. Hij probeert de catastrofale nacht te reconstrueren en geeft zijn visie op de gebeurtenissen. De twee mannen kijken uit op de nog steeds niet verplaatste zeesleper, inmiddels in gebruik als jeugdsociëteit (Ragtime). Voor de ondergang van de werf oefende een muziekkapel in het afgedankte zeilschip Festina. Ook op dit punt is er geen voortgang.
Berend Bepol is geïntrigeerd door de toekomst, maar wil er aanvankelijk niet in participeren: ‘hij keek ernaar zoals hij vroeger wel naar het toneel in de schouwburg had gekeken, vol overgave en interesse, maar zonder enige behoefte er zelf een rol in te spelen’. Op een bepaald moment voelt hij zich echter gedwongen zijn positie van beschouwer, die ook tot uitdrukking komt in zijn hobby - hij botaniseert - op te geven. Hij betreedt nu zelf het toneel, zoals wordt gesuggereerd door de vergelijking waarmee wordt getypeerd hoe hij zich voortbeweegt, nadat hij in paniek is geraakt door de man op de bank: ‘alsof hij door evenzovele toneelgordijnen stapte en zijn gang naar de weg één lange podiumopkomst was.’
Volgens de kapper vreesde Bepol de toekomst en de ingrijpende maatschappelijke veranderingen die zij met zich mee zou brengen. Voor deze visie is veel te zeggen. Als Niesten namens de arbeiders op de werf loonsverhoging vraagt, legt de onthutste Bepol onmiddellijk verband met het socialisme en dus met de revolutionaire sfeer in Europa, die enkele jaren eerder in Rusland heeft geresulteerd in een omwenteling.
| |
| |
Bepol beweert zijn hele leven gestreden te hebben tegen ‘conservatieve krachten’, maar in feite hangt hij aan het verleden. Zijn behoudzucht krijgt een illustratie in een aantal vergelijkingen van Bepol met een zeilschip. In de nacht na het echec van de proefhellingloop begeeft hij zich naar het huis van Niesten: ‘hij liep niet zelf, hij dreef door het donker, zoals een zeilschip bij windstilte naar een ander schip drijft, niet op eigen kracht maar willoos aangetrokken door de massa verderop, onontkoombaar.’ Met ‘een ander schip’ wordt op Niesten gedoeld. Eerder heeft Bepol zichzelf bestempeld als ‘een houten tjalk onder zeil’, een scheepstype dat net als hijzelf voorzien is van ‘zware wangen en een ‘goedmoedige, bolle kop’. Hij knoopt daar de gedachte aan vast: ‘alleen scherpe mensen waren modern, net als scherpe schoeners...’ Dit slaat op Niesten, wiens scherpe profiel meer dan eens wordt vermeld. Ook in de volgende passage relateert Bepol het verschil tussen hem en Niesten aan dat tussen een ouderwets respectievelijk een modern schip: ‘zo sprekend als de oude, bolle tjalken vroeger op hem leken, zo sprekend was de Seewolf op Niesten gaan lijken’.
Bepol is een eenzame man (‘eigenlijk had hij nooit vrienden gehad’) met een slecht zicht op de werkelijkheid. In het eerste hoofdstuk kijkt hij dan ook ‘verblind’ (door het zonlicht) uit over de werf. Hij begrijpt niet wat er omgaat in hemzelf noch in de mensen in zijn naaste omgeving. Zijn onstuitbare woordenstroom vergroot de afstand tot de anderen slechts. Door zijn monologen creëert hij gênante situaties, bijvoorbeeld als hij na de huwelijksceremonie van zijn dochter en Niesten de echtverbintenis vergelijkt met het klinken op de werf. De seksuele sfeer die daardoor ontstaat, wordt versterkt doordat Bepol rusteloos de kachelpook hanteert. De spanning wordt tenslotte ondraaglijk: ‘De klok tikte, de lampen gloeiden, er kwam een knal uit de kachel, iets later viel er een slak uit de asla. De pook in het rakelgat verspreidde de geur van heet ijzer in smeevuur, de geur van klinken.’ Bepol ontgaat dit alles.
Door zijn gedrag stoot hij ook Niesten af, wat vooral blijkt op de dag van de proefhellingloop. Terwijl de jonge voorman zich tot het uiterste inspant om beweging te krijgen in de onwrikbaar verzonken zeesleper, valt Bepol hem lastig met bijkomstigheden, zoals de revolver waarmee hij het sein voor de tewaterlating kan geven. De getergde Niesten zal het vuurwapen gebruiken om het publiek te verjagen dat getuige is van zijn vernedering.
Bepol wil op een veilige manier deel hebben aan de moderne tijd. Als Niesten en zijn mannen beginnen aan de afbouw van het schip, gaat Bepol, die ‘bij die werkwillige bedrijvigheid
| |
| |
niet achter wilde blijven’, op zijn kantoor zitten, zonder overigens iets te doen. Maar hij is niet opgewassen tegen de eisen van de nieuwe tijd. Hoewel hij schermt met grote woorden, heeft hij weinig kennis van zaken en is hij snel van zijn stuk gebracht. Zo ziet hij de door hem niet herkende man op de bank zonder enige aanleiding aan voor Schumann of Bugsier, of hun spionnen.
Bepols verhouding tot Niesten is ambivalent. Hij zoekt toenadering tot hem, maar ziet hem ook als een concurrent. De rivaliteit steekt de kop op als Niesten niet ingaat op de toenaderingspogingen van Bepol en het door hem ontworpen reclamemateriaal versmaadt. Uit gekwetste eigenliefde dwingt Bepol zijn schoonzoon een zeesleper te bouwen op een volstrekt ongeschikte ondergrond. Als hij Niesten er later toe aanzet de afbouw van het schip in eigen hand te houden, speelt daarbij ook de troebele aandrift een rol een onbeheersbare situatie te creëren: ‘mocht de opzet slagen en kregen ze de afbouw, welke krachten zouden er dan niet zijn ontketend? Hij had het niet meer in de hand, maar Niesten ook niet...’
Toch probeert Bepol herhaaldelijk met Niesten aan te pappen, maar deze antwoordt kortaf of helemaal niet op zijn verbale erupties en ziet hem vaak niet staan. Mede doordat Bepol in de contacten met zijn schoonzoon zelf zo spraakzaam is, komt hij vrijwel niets over hem te weten. Niesten blijft een ongrijpbare figuur, die spaarzaam praat, kennelijk geen voornaam heeft, zich afwijkend kleedt, wiens ogen schuilgaan in de schaduw van zijn pet en die op zijn motorfiets geheimzinnige tochtjes maakt naar Duitsland.
Dat Bepol geen vat krijgt op Niesten, is thematisch relevant. De jonge man representeert de moderne tijd, die Bepol fascineert, maar die hij ook vreest en waartoe hij in ieder geval geen toegang heeft.
Door zijn leren kledij en zijn uitstapjes naar Duitse vrienden, voor wie hij zijn vrouw thuis achterlaat, roept Niesten de associatie op met homoseksualiteit. Dit geldt ook voor Ilse, naar Rosenboom, die van ‘homosensualiteit’ spreekt, zelf heeft opgemerkt in een interview met Anthony Mertens (2004). Zij onderhoudt een hechte band met een vriendin in Groningen, met wie zij veelvuldig telefoneert, ook als Bepol haar bedroefd denkt aan te treffen, omdat haar man weer eens is afgereisd naar Duitsland. Veelbetekenend is ook het gedrag van de twee vrouwen, als zij afscheid van elkaar nemen, nadat Ilse is getrouwd: ‘Ilse en de juffrouw omhelsden elkaar snikkend van emotie (...).’ Het is aannemelijk dat de kapper zinspeelt op hun seksuele geaardheid, als hij achteraf over Niesten en Ilse zegt: ‘Ze waren anders, nog voor hun huwelijk wisten ze het
| |
| |
van elkaar (...).’ Waaraan hij de overtuiging koppelt dat zij hoe dan ook uit elkaar zouden zijn gegaan.
Het motief van de homoseksualiteit onderstreept Bepols gebrekkige inzicht in de werkelijkheid: hij had geen slechtere keuze kunnen maken voor het door hem bedisselde huwelijk. Dit onvermogen strekt zich ook uit tot zijn eigen persoonlijkheid, waarvan een bepaalde kant zich aan zijn waarneming onttrekt. Zijn intense belangstelling voor Niesten heeft veel weg van verliefdheid. Dat hij er niet in slaagt hem nader te komen, brengt dus niet alleen tot uitdrukking dat de moderne tijd buiten zijn bereik blijft, maar ook dat wat diep in hem leeft, geen kans krijgt zich te ontplooien.
De kapper zegt over Bepol: ‘Soms denk ik wel eens, hij hield te veel van die jongen, zoals hij voortdurend om hem heen zwierf... voor zijn vrouw moet dat ook moeilijk zijn geweest...’ De laatste is dan ook onaangenaam verrast, als zij haar man betrapt op de motorfiets van Niesten, heen en weer schuivend op het lage zadel, ‘zijn billen telkens opnieuw in de zwemende bilafdruk van Niesten’ drukkend, terwijl hij zich afvraagt ‘of diens Duitse vrienden ook motorfietsen hadden en bij elkaar op het zadel gingen zitten.’ Later heeft hij de gewaarwording dat Niesten hem impliciet uitnodigt, wanneer hij de toeschouwers van de werf verdrijft. Vol overgave liefkoost hij de sleepboot die Niesten representeert: ‘als een jonge vrouw die een aanzoek niet beantwoordt met een woord maar met een omhelzing, drukte hij zijn wang nog inniger tegen het ijzer en sloot hij nu ook de ogen.’
‘Hij streeft eigenlijk naar eenwording met die jongen. Versmelting’, heeft Thomas Rosenboom verklaard in een interview met De Standaard van 6 maart 2003. Een uitspraak die het enkele malen door Bepol in de mond genomen woord ‘fusie’ een speciale betekenis verleent. Op de avond na de mislukte hellingproef dringt hij het huis van zijn schoonzoon binnen, dat hij al eens eerder onder dekking van de duisternis is genaderd. Bij die gelegenheid wordt het hakhout vergeleken met ‘donker schaamhaar’ en de ruimte tussen de gordijnen met een ‘zuigende spleet’. Nu is de zwaar overspannen Bepol gewapend met de pook, een onmiskenbaar fallisch symbool. ‘De waanzinnige lach van de nacht hing geluidloos in de hoge lucht, daaronder stak Bepol over naar de overkant, blootshoofds, beschroomd als een bruid - de man die nooit verlegen was geweest, dat altijd nog worden moest, die werd het nu. Zonder enig gewicht meer zweefde hij voort op een zucht, de zucht naar overgave, een andere man, een nieuwe man, die alleen nog maar wilde verschijnen nu hij zich niet meer verbergen kon, een nachtvaarder, wegdrijvend van al wat onbereikbaar
| |
| |
reeds achter hem lag, de deur die hij open had laten staan alsof hij nooit meer terug zou komen - hij was uit zijn huis gekomen als een vogel uit het ei.’ Weer wordt de verhouding van Bepol tot Niesten getypeerd als een liefdesrelatie: ‘beschroomd als een bruid’. Hij laat zijn oude identiteit achter zich en maakt blijkens de laatste woorden een soort geboorte door.
| |
Titel
Naar aanleiding van dit tekstfragment is ook iets te zeggen over de titel De nieuwe man. Die titel heeft in eerste instantie betrekking op Niesten, die de nieuwe baas op de werf is en de nieuwe tijd belichaamt. Maar ook Bepol, die in het voorgaande citaat eindelijk zichzelf lijkt te vinden, is de nieuwe man.
| |
Vertelsituatie
De nieuwe man wordt verteld door een auctoriale vertelinstantie, die zich in het begin van de roman nadrukkelijk manifesteert. Hij doet het relaas van de stoomsleper Selsey Bill, beschrijft de werf Bepol en introduceert de eigenaar: ‘hij was al jaren achter elkaar tevreden, zijn tevredenheid had zich op den duur in hem verstokt van een stemming tot een karaktereigenschap (...)’. Deze vertelinstantie weet meer dan zijn personages. Hij deelt mee dat Bepol iets niet ziet en attendeert op het karakteristieke gedrag van iemand die een ladder beklimt respectievelijk afdaalt.
Toch blijft er veel in de roman onbelicht, zoals is te demonstreren aan het personage Niesten. Nergens verschaft de vertelinstantie informatie over hem, waardoor hij niet alleen voor Bepol, maar ook voor de lezer, een raadselachtige gestalte blijft. Hij geeft veel te vermoeden, maar met zekerheid valt er weinig over hem te zeggen. Daardoor is hij net zo ongrijpbaar als de toekomst en als het deel van Bepols identiteit waarvan hij zich niet bewust is.
Doorgaans geeft de vertelinstantie niet zijn eigen visie weer, maar die van Bepol. De overgang van het ene naar het ander gezichtspunt is daarbij vaak moeilijk te traceren: ‘Maar Niesten schudde het hoofd, glimlachte gewrongen onder de schaduw van zijn pet en gaf het wapen terug, alsof hij zich schaamde voor zijn eigen plezier, zeker omdat hij al zo lang niet had gewerkt en er geen recht meer op meende te hebben.’ Het gedeelte na de laatste komma is vrijwel zeker interpretatie van Bepol, maar het is niet helemaal duidelijk waar de weergave van zijn visie begint. Dikwijls kan de lezer niet uitmaken hoe betrouwbaar het perspectief is dat hem wordt geboden op de verhaalde gebeurtenissen.
Bepols gekleurde en in toenemende mate overspannen waarneming van de werkelijkheid wordt door de vertelinstantie nergens rechtstreeks gecorrigeerd. Dat er iets schort aan zijn perceptie, blijkt meestal indirect, uit de reacties van de mensen in zijn omgeving, in de eerste plaats zijn vrouw. Tijdens een van
| |
| |
zijn desperate pogingen de stilte met woorden te vullen, ontmoet hij bijvoorbeeld ‘de fonkelende blik van Gaat - wilde zij dat hij zweeg?’ Zij is afwezig in het voorlaatste hoofdstuk, ‘Barrage’, waar Bepol geestelijk instort. Mede daardoor zijn de gebeurtenissen in dit hoofdstuk niet in alle opzichten duidelijk.
Het slothoofdstuk, waar de gewezen kapper van Bepol aan het woord is, bevat een nieuw perspectief. ‘Om de rest van het verhaal aanschouwelijk af te maken had hij een fles koele Rijnwijn opengemaakt en zijn bezoek, een verre vriend die hier voor het eerst was, mee naar buiten genomen.’ De woordcombinatie ‘de rest van het verhaal’ kan de indruk wekken dat de voorgaande hoofdstukken zijn verteld vanuit het gezichtspunt van de kapper. Dit is echter onmogelijk, omdat hij dan nu niet, in strijd met de waarheid, zou hebben beweerd dat Niesten in de nacht van de ramp in het huis van zijn schoonvader is geweest. Bovendien zou hij dan niet moeizaam hoeven reconstrueren wat hij eerder had verteld.
Op een aantal punten schept de kapper duidelijkheid. Hij onthult bijvoorbeeld dat hij de man op de bank is geweest die Bepol in paniek bracht. Ook wijst hij in discrete termen op het belang van de homo-erotische gevoelens van bepaalde personages.
Vooral waar het gezichtspunt van Bepol wordt aangehouden, maar niet alleen daar, krijgt de wereld in De nieuwe man een wonderlijk aanzien. Wat normaal en zelfs banaal pleegt te zijn, wordt verhevigd tot een vervreemdend realisme. Zo lopen de moeders, die na afloop van het tonrollen - een door Bepol bedacht, uiterst pijnlijk spel - ‘een kalm huilende kleuter’ aan de hand meevoeren, aan het einde van de dag ‘in een onzichtbare mist of een wereld zonder tijd’.
| |
Stijl
De stijl van Rosenboom, gekenmerkt door het gebruik van archaïsche woorden, versterkt deze vervreemding. Bepol kijkt bijvoorbeeld ‘met sprille blik’ om zich heen en schrijdt ‘borstig’ voort. De receptie na de huwelijksvoltrekking vindt plaats ‘in het hotel naastaan’. Behalve vervreemding is het effect van deze archaïsche taal dat de ouderwetsheid van Bepol reliëf krijgt.
| |
Poëtica
In Aanvallend spel, de bundeling van de Groningse colleges, hamert Rosenboom op het belang van een zorgvuldig geconstrueerde intrige. Daarin hebben ook op het eerste gezicht onbeduidende details een functie. Zo is de mededeling in hoofdstuk I dat werf Bepol beschikt over ‘twee terdege onderheide hellingen’ uiterst ironisch in het licht van de latere gebeurtenissen. Ook de herhaalde vermelding van Duitsland, dat voor Bepol samenvalt met de toekomst, kan in dit verband worden genoemd. De roman eindigt in het jaar waarin Hitler daar aan de macht is gekomen.
| |
| |
| |
Context
Thomas Rosenboom ent zijn romans graag op de historische werkelijkheid. Zijn eerste roman, Vriend van verdienste (1985), baseerde hij op de beruchte Baarnse moordzaak uit het begin van de jaren zestig. Gewassen vlees (1994) en Publieke werken (1999) zijn historische romans, evenals De nieuwe man. Met de novelle Spitzen (2004), die in het heden is gesitueerd, week hij af van deze lijn.
Net als zijn voorgangers behoort De nieuwe man tot het type historische roman waarin een bedachte intrige wordt geprojecteerd in een historische context. Dit type onderscheidt Rosenboom in een interview dat in 2000 werd afgedrukt in het tijdschrift De Revisor.
De keuze voor de historische roman legt Rosenboom de dwang op zich te documenteren. Als groot voordeel daarvan noemt hij in Aanvallend spel dat de roman wint aan overtuigingskracht, waardoor de lezer zich makkelijk gewonnen geeft. Het laat zich raden dat in De nieuwe man de gedeelten waarin met opvallende kennis van zaken de bouw van een schip wordt beschreven, deze uitwerking is toegedacht.
In dezelfde poëticale publicatie spreekt Rosenboom een voorkeur uit voor een hoofdfiguur die iets nastreeft, aanvankelijk succes heeft, maar dan een ernstige beoordelingsfout maakt die hem fataal wordt. Het is niet moeilijk dit schema op Berend Bepol toe te passen. Rosenboom zegt het zelf aldus: ‘Onderscheidend voor het literaire verhaal is dat de held (...) uiteindelijk zichzelf tegenkomt.’ Dit gebeurt letterlijk in De nieuwe man, als Bepol 's nachts in het huis van Niesten een stevige greep om zijn arm voelt. Hij probeert te achterhalen wie hem heeft beetgepakt en ziet dan ‘een heel vriendelijk gezicht, de oogopslag dromerig en verzaligd, de volle wangen met de bakkebaarden als zijen spek afhangend over zijn boord - hij was het zelf...’.
Thematisch is De nieuwe man nauw verwant aan Publieke werken, met als consequentie dat Bepol sterk lijkt op de twee hoofdfiguren van de laatstgenoemde roman. Christof Anijs en Walter Vedder zijn bang voor de toekomst, hoewel zij daar met veel geveinsde deskundigheid oeverloos over praten. Hun wereld noch zichzelf begrijpen zij. Het gaat om mannen die het einde van hun leven zien naderen en op enigerlei wijze erkend willen worden in hun bestaan. Daartoe houden zij zich bezig met publieke aangelegenheden, net als Bepol. Zo ijvert de laatste voor een coöperatieve wascentrale, reden waarom hij in het stadhuis van Appingedam de kamer ‘Publieke Werken’ bin- | |
| |
nenloopt, een niet mis te verstane toespeling op de roman die voorafging aan De nieuwe man. Ook de ondergang van de hoofdfiguren, de onontkoombare uitkomst van het onmogelijke project waarin zij zich hebben gestort, vertoont een grote gelijkenis. Zelfs in details springen de overeenkomsten in het oog. Zoals hiervoor bleek, wordt Bepol in zijn hunkering naar Niesten vergeleken met een vrouw. Hetzelfde geldt voor Vedder in zijn verering van de al even mysterieuze projectontwikkelaar Henkenhaf: ‘het was alsof zij man en vrouw waren geworden en dansten op het dak, waarbij Henkenhaf leidde en hij hem in elke beweging volgde’.
| |
Waarderingsgeschiedenis
De nieuwe man viel een gunstig onthaal ten deel in de literaire kritiek, al waren de recensies minder juichend dan die van Publieke werken. Peters spreekt van ‘dit goede en mooie boek’ en Pam roept het zelfs uit tot ‘Rosenbooms beste roman tot nu toe’. Pruis las ‘een verbluffend boek’.
Regelmatig wordt de stijl geprezen. ‘Stilistisch is hij heer en meester, vooral de beeldende kracht van zijn taal is verbluffend’, meent de criticus van Elsevier. Op dit punt is er ook kritiek, want Goedegebuure ontwaart ‘ook stilistisch (...) een gespeeld soort van oubolligheid’. De nieuwe man biedt volgens hem vooral vermaak. In die opvatting wordt hij gesteund door Goedkoop, die spreekt van ‘een vorm van amusement’. Goedkoop laakt een teveel aan effectbejag, bijvoorbeeld door de toevoeging van het slothoofdstuk, dat bij meer recensenten op bezwaren stuit.
Vrijwel alle critici vergelijken De nieuwe man met Aanvallend spel, dat een aantal maanden eerder is verschenen. Zij constateren dat Rosenboom zich houdt aan zijn eigen voorschriften.
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Thomas Rosenboom, De nieuwe man, eerste druk, Amsterdam 2003.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Anthony Mertens, Schrijven is het uitoefenen van kracht. Anthony Mertens in gesprek met Thomas Rosenboom. In: De Revisor, nr. 1, februari 2000, jrg. 26, p. 19-30. (interview) |
Frank van Dijl, Een al beklemming. In: Algemeen Dagblad, 28-2-2003. |
Hans Goedkoop, Het leven is gestolde angst. Thomas Rosenboom drijft de verbeelding tot het uiterste. In: NRC Handelsblad, 28-2-2003. |
Eline Verburg, Ouwehoeren uit pure wanhoop. In: Spits, 28-2-2003. |
Arjan Peters, Orakelende sigaar, zwijgend sjekkie. Thomas Rosenboom pakt het in ‘De Nieuwe man’ bedaagder aan. In: de Volkskrant, 28-2-2003. |
Lies Schut, Thomas Rosenboom schrijft nieuwe roman: ‘Het maximale bereiken’. In: De Telegraaf, 28-2-2003. (interview) |
Wim Vogel, Als een zeilschip op de wind. Thomas Rosenboom virtuoos in ‘De nieuwe man’. In: Leidsch Dagblad, 1-3-2003. |
Jeroen Vullings, Rosenbooms Icarusjes. In: Vrij Nederland, 1-3-2003. |
Marja Pruis, Borstig voortschrijdend, of: de hatelijke lach. In: De Groene Amsterdammer, 1-3-2003. |
Thomas van den Bergh, De Rosenboom-norm. In: Elsevier, 1-3-2003. |
Theo Hakkert, Rosenbooms absurdistische logica. ‘Ik sla de roman in de vorm’. In: Utrechts Nieuwsblad, 1-3-2003. (interview) |
Onno Blom, ‘Mislukking heeft iets zeer ontroerends’. In: De Standaard, 6-3-2003. (interview) |
Jaap Goedegebuure, Berend Botje ging uit varen. In: Brabants Dagblad, 6-3-2003. |
Ton Verbeeten, Schoonvader offreert zichzelf als bruid. In: De Gelderlander, 7-3-2003. |
Max Pam, Een roestig noodlot. In: HP/De Tijd, 7-3-2003. |
Elisabeth Lockhorn, ‘Ik laat mij vaak verlammen door angst’. In: Vrij Nederland, 8-3-2003. (interview) |
Paul Pelckmans, De stille kracht van het conflict. Over ‘De nieuwe man’ van Thomas Rosenboom. In: Streven, nr. 7, juli-augustus 2003, jrg. 70, p. 602-610. |
G.F.H. Raat, Nerveus en besmuikt lachen. Het vervreemdende realisme van Thomas Rosenboom. In: Ons Erfdeel, nr. 4, september-oktober 2003, jrg. 46, p. 515-522. |
Anthony Mertens, Als het aanslaan van een aggregaat. Thomas Rosenboom over de geboorte van ‘De nieuwe man’. In: Literatuur, nr. 1, januari 2004, jrg 21, p. 32-37. (interview) |
lexicon van literaire werken 70
juni 2006
|
|