| |
| |
| |
Thomas Rosenboom
De mensen thuis
door Jaap Grave
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
Thomas Rosenboom (Doetinchem, 8 januari 1956) debuteerde in 1983 met de verhalenbundel De mensen thuis bij Em. Querido's Uitgeverij BV te Amsterdam; het verhaal ‘Bedenkingen’ uit de bundel verscheen in 1982 in De Revisor.
De mensen thuis werd in 1984 bekroond met de Lucy B. en C.W. van der Hoogt-prijs en in 2004 is de vierde druk verschenen. De verhalen verschillen in lengte en hebben een onderverdeling in cijfers: ‘De jongen met de viool’ telt drieënzeventig pagina's, ‘Bedenkingen’ dertig en ‘De buitenproef’ tachtig. Het verhaal ‘De jongen met de viool’ is met geringe wijzigingen in spelling en grammatica opgenomen in de bundel Hoog aan de wind (2006).
| |
Inhoud
In het eerste verhaal ‘De jongen met de viool’ beschrijft Rosenboom de circa twaalf jaar oude Timon die in een park, buiten de paden onder een oude beuk, veel tijd doorbrengt. Hier kan hij dagdromen, bijvoorbeeld over de aanleg van een paradijselijke tuin, waardoor hij zijn moeder in de toekomst elke week met verse groente kan verrassen. Andere voorstellingen overvallen hem: ‘onstuimige taferelen, die hem deden beven van ontzag en genot’. Ze hebben een seksuele inhoud en hij keurt ze af. Rond de boom experimenteert hij ook met zijn seksualiteit en is hij agressief tegenover dieren, die hij verwijt hun verstand niet te gebruiken.
Op een dag wordt hij bij de beuk verrast door een oude dame, mevrouw Van Benthem, die haar hond Zicco komt zoeken. Timon maakt een goede indruk op haar en hij mag Zicco in de toekomst uitlaten en hem opvoeden. Tijdens zijn bezoek aan haar blijkt dat zij violiste is geweest en zij gaat hem les geven. Ze spreken af dat hij op haar verjaardag voor haar vriendinnen zal optreden. Uit het boek Alleen op de wereld haalt hij zijn voorbeelden: hij heeft besloten zich als Rémy te verkleden
| |
| |
en Zicco zal Capi moeten voorstellen. Hij bereidt zijn optreden voor onder de beuk. Door zijn opwinding leegt hij zijn darmen, waarin Zicco vervolgens gaat rollen, die bovendien door het eten van watten moet kokhalzen. De spanning blijkt te groot voor Timon: bij mevrouw Van Benthem gaat zijn optreden fout, Zicco, die niet fris ruikt, houdt zich niet aan zijn rol en Timon raakt in een toestand van razernij. De huishoudster neemt hem mee en troost hem. Timon is niet voor zijn proef geslaagd.
Ook in ‘Bedenkingen’, het tweede verhaal, komen een proef en een verhaal voor. Timon is hier een leerling in de zesde klas van de lagere school. De meester heeft zojuist uit De reis van Sinte Brandaan voorgelezen, een Middelnederlandse tekst over de lotgevallen van een Ierse abt die tijdens zijn reis diverse proeven moet ondergaan om zijn twijfel aan de christelijke leer weg te nemen. Op weg naar de uitgang van de school denkt Timon na over diverse aspecten van het verhaal: over schuld en boete en de voor- en nadelen van het leven van een zondaar en een onschuldige. Timon is geen populaire jongen en gaat alleen om met Ben. Ben vertelt hem dat hij gaat verhuizen.
Als Timon de volgende ochtend op school komt, blijkt er te zijn ingebroken. Aan het eind van de middag gaat de meester in op het verhaal van Brandaan en mag Timon zijn interpretatie geven (hij beschouwt het als een katholieke Odyssee, informatie die hij in de bibliotheek heeft gevonden). Onderweg naar buiten wordt hij in zijn mijmeringen over meisjes en zijn telescoop gestoord doordat Ben op het schoolplein met een andere scholier moet vechten. Timon krijgt een klap van een jongere scholier die zijn ongenoegen uit over Timons opmerking dat de tafel van acht gemakkelijk is. Ben geeft Timon een afscheidscadeau, een miniatuur van Brandaan, die hij van klei heeft gemaakt. Timon slaat de pop in twee delen. Ben krijgt het hoofd met de romp en Timon legt uit dat het ‘symbolisch’ is: ‘Als wij elkaar dan later weer zullen tegenkomen, dan wordt de pop weer heel, net als wijzelf.’ Ben heeft er geen begrip voor. Hij pakt het ontbrekende stuk van Timon af en probeert er tevergeefs weer een geheel van te maken. Vervolgens loopt hij weg.
In ‘De buitenproef’ worden twee dagen uit Timons leven beschreven. Hier is het Timon zelf die met zijn moeder en broertje is verhuisd. Hoewel de redenen voor de verhuizing duister zijn voor Timon, schaamt hij zich: omdat zijn moeder moet werken, voor de kleine woning, voor zijn broertje (Timon noemt hem Boertje) dat geestelijk achtergebleven lijkt, en hij vreest de onzekere toekomst. Hij ervaart zijn nieuwe omgeving als vijandig en wordt bijvoorbeeld door een oude vrouw uitgescholden. Als hij buiten is, komt hij langs een onbebouwd terrein, waar een bord
| |
| |
met het woord ‘gif’ onbevoegden de toegang moet beletten - later blijkt dit ‘de Bergjes’ te worden genoemd. Bij zijn tweede bezoek, iets later, glijdt hij er diverse keren uit en in een vuil schooluniform staat hij ten slotte voor de school.
Agressie en tucht kenmerken de sfeer op school. Meester Ekker plaatst Timon in de bank naast Beate, het enige meisje in de klas. De leerlingen zijn bezig met een ‘bijwerkuur’, waarin de trage kinderen hun achterstand moeten inhalen. Pas als de langzaamste leerling klaar is, kan de klas naar gymles. De meester keurt Timons uniform en lesmateriaal af en hij noemt hem een ‘brutaal jongetje’ omdat hij geen gymkleding heeft meegenomen. Hier wordt ook duidelijk dat seksualiteit voor alle personages een grote rol speelt bij het duiden van situaties: de meester vraagt bijvoorbeeld of hij Timon wel kan vertrouwen als hij alleen met Beate in de klas achterblijft. Als de klas naar gymles is, maakt Timon van de gelegenheid gebruik Beate te vragen naar haar aanwezigheid en de hiërarchie in de klas en naar seksualiteit (waar zij ook belangstelling voor heeft). Beate vertelt hem over de ‘buitenproef’, die plaatsvindt op het terrein waar Timon eerder die dag al was, en die alle nieuwe leerlingen moeten ondergaan.
Aan het eind van de schooldag leest de meester voor uit het verhaal ‘Kamaël de Schoenmakerszoon’. Na zijn vraag of iemand weet hoe het verhaal afloopt, steekt Timon zijn vinger op en vertelt het verhaal gedetailleerd na - hij kent het van zijn vorige school. De meester is boos en Timon krijgt straf.
Na schooltijd stelt Falk, de populairste leerling, voor dat Timon morgen naar de Bergjes komt. In zijn nervositeit voegt Timon eraan toe dat hij daar de buitenproef moet afleggen. Als hij de volgende dag met Boertje naar buiten gaat, ziet hij de oude vrouw naderen die hem eerder heeft uitgescholden. Zij slaat en prikt Timon, beiden worden daar opgewonden van en uiteindelijk krijgt hij een orgasme. Daarbij heeft hij eerst een voorstelling van Beate, maar in werkelijkheid verschijnt de vrouw die hem uitscheldt: ‘kleine viezerik! Vieze-vuile-viezerik’.
Timon vervolgt zijn weg en gaat met zijn broertje in een hut op het giftige terrein zitten, waar Beate hen later vergezelt. Hij wil zijn ervaring van genot opnieuw beleven, nu met haar. Zijn lust wordt verstoord door de angst voor de buitenproef en hij raakt ervan overtuigd dat Beate het onderwerp van zijn proef moet worden. Als zij naar buiten gaat om te plassen, komt er een ‘boze lust’ over hem en straft hij haar door met een twijg op haar billen te slaan. Zij rent weg. Bij terugkeer in de hut blijkt zijn broertje te zijn verdwenen en op de plaats waar Beate heeft geplast, ligt verband met bloed, waarvan hij vermoedt dat het uit een wond is gekomen die hij met de twijg
| |
| |
heeft veroorzaakt. Als hij op het punt staat zijn gezicht ermee in te smeren, stelt hij de overeenkomst vast tussen deze geur en de geur die om Beate hangt en begint het hem te duizelen. Uiteindelijk ziet hij Beate met Boertje aan de rand van het terrein staan. Zij duwt hem in de richting van Timon en loopt weg. Timon gaat met hem naar huis, maar in de verte ziet hij een groep schreeuwende jongens met Beate in hun midden. Twee van hen rennen in zijn richting.
| |
Interpretatie
Opbouw / Ruimte / Intertekstualiteit
Uit de samenvatting blijkt al dat er grote parallellen tussen de verhalen zijn. De verhalen sluiten op elkaar aan, want Timons ontwikkeling, in het bijzonder de beleving van zijn seksualiteit, is in het derde verhaal het verst voortgeschreden. Hij is in de verhalen circa twaalf jaar oud en heeft vrijwel hetzelfde karakter en taalgebruik. Verder komen in de verhalen kinderliedjes voor die naar de verlangens of situatie van Timon verwijzen: in ‘De jongen met de viool’ is dat ‘Klein, klein, kleutertje’, in het laatste verhaal ‘Hannes loopt op klompen’. Ook andere teksten spelen een rol: in het eerste verhaal put Timon inspiratie uit de personages in Alleen op de wereld, in het tweede verhaal leest de onderwijzer voor uit De reis van Sinte Brandaan en in het laatste verhaal uit ‘Kamaël de schoenlapper’.
Verder komt in twee verhalen een proef of initiatie voor: in ‘De jongen met de viool’ treedt Timon op tijdens een verjaardagsfeest, in het laatste verhaal gaat het om een ‘buitenproef’, waarbij onduidelijk blijft waaruit die bestaat. Ten slotte speelt een groot deel van de setting van de verhalen zich af in een gebied buiten de landschappelijke en stedelijke ordening: in ‘De jongen met de viool’ buiten de paden in een park - aan de hand van de tekst op het monument die Timon probeert te ontcijferen blijkt dat dit het Wertheimpark in Amsterdam is -, ‘in ‘De buitenproef’ op een terrein waar toegang verboden is. De ordeloosheid van deze gebieden past bij Timons gedrag, want daar laat hij zijn driften de vrije loop.
| |
Titel
De titel De mensen thuis heeft op het eerste gezicht weinig met de inhoud van de verhalen te maken, want alleen in het laatste verhaal komt de woning van Timon voor. Hij is pas verhuisd en hij voelt zich in het nieuwe huis niet prettig, niet ‘thuis’. De gebeurtenissen spelen zich meestal buiten af, op school en in het huis van mevrouw Van Benthem. In ‘De jongen met de viool’ wordt naar de titel van de bundel verwezen: Timon stelt zich voor dat hij later, als volleerd violist, gaat optreden ‘voor de mensen thuis’. Het verwijst naar burgerlijke
| |
| |
huiselijkheid en fatsoen; ook worden er wel de betere kringen mee aangeduid. Kijken we naar de activiteit van Timon in het eerste verhaal dan blijkt dat hij zijn eigen thuis, een ‘hutje’, onder een boom creëert, een locus amoenus, die hij huiselijk inricht en waar niemand ziet wat hij doet.
| |
Genre
De setting van de verhalen en een groot aantal motieven - zoektocht naar een rol, het gebruik van macht, imitatie van uiterlijk en gedrag van voorbeelden uit literatuur en andere teksten, ontluikende seksualiteit - behoren tot de kenmerken van de bildungsroman. Maar door de concentratie op één beperkte periode uit het leven van Timon en zijn geringe ontwikkeling kunnen de verhalen, ook als ze een geheel zouden vormen, geen bildungsroman worden genoemd. Toch speelt het begrip ‘Bildung’ (‘vorming’ of ‘ontwikkeling’) een grote rol, want in de drie verhalen gaat het om de oorspronkelijke betekenis van dit begrip, namelijk de ontplooiing van de individuele talenten van een persoon, een proces dat nooit afgesloten is en met vallen en opstaan verloopt.
| |
Vertelsituatie
Een groot verschil tussen de verhalen betreft hun vertelsituatie: ‘De jongen met de viool’ heeft een auctoriale verteller wiens taalgebruik overeenkomt met dat van Timon. In ‘Bedenkingen’ en ‘De buitenproef’ is Timon de ik-verteller; hij is zowel verteller als personage, waardoor er automatisch een spanning ontstaat tussen beleven en vertellen en er twee tijdsniveaus zijn.
| |
Stijl
Het taalgebruik in de verhalen is artificieel: Rosenboom maakt gebruik van neologismen (een ‘buitbeluste stemming’), ouderwets taalgebruik (‘Ten derden male’), vergeten woorden (‘aanhitsen’, in: ‘dat zijn onlust nog meer aanhitste’, ‘de odieuze stilte’), alliteraties (‘stokoude stam’). Opvallend zijn de vele uitroeptekens of drie puntjes aan het eind van een zin. Zowel bij de jongere als bij de oudere personages doet dit taalgebruik gekunsteld aan. Een uitzondering vormen enkele volwassen figuren die woorden gebruiken die in overeenstemming zijn met hun leeftijd en sociale positie. Dit geldt voor de volwassen vrouwen in ‘De jongen met de viool’ en voor de oude vrouw in ‘De buitenproef’ die Timon uitscheldt. Het grove taalgebruik van de onderwijzers is opmerkelijk omdat het niet past bij hun rol als pedagoog.
| |
Thematiek
Ook bij Timon en enkele andere kinderen passen de rollen die zij spelen en hun taalgebruik niet bij hun leeftijd en ontwikkeling. Zodoende versterkt Rosenboom het thema van de roman, de vervreemding. Hij doet dit op ten minste drie manieren: door de taalscepsis van Timon te beschrijven, door het lichaam te vervreemden en door de realiteit ter discussie te stellen.
| |
| |
Op het niveau van de taal verwijst hij indirect naar de basiservaring van het modernisme, de taalscepsis. Hij laat Timon de kern parafraseren van ‘Ein Brief’ (1902), een verhaal van de Oostenrijkse auteur Hugo von Hofmannsthal. Timon deelt mee dat de taal ongeschikt is om zijn ervaringen uit te drukken: ‘In gedachten trachtte ik een en ander van wat mij overkomen was te formuleren, waarbij ik echter al vlug ondervond dat dit niet zo gemakkelijk was: de woorden die ik vond wilden zich maar niet hechten aan de ervaring die zij moesten meedelen [...] - het waren [...] woorden die de totaliteit van mijn ervaring braken en die vervolgens op hun beurt zelf uiteen vielen in zinloze lettergrepen...’
Rosenboom drukt de vervreemding ook uit op het niveau van het lichaam. Hij geeft de jonge personages, circa twaalf jaar, lichamen, lichaamshoudingen, gewoontes en voorkeuren van (jonge) volwassenen. Een voorbeeld is de beschrijving van Falk, Timons vroegrijpe klasgenoot uit ‘De buitenproef’. Timon neemt hem als volgt waar: ‘Peinzend wreef de grote jongen over zijn gladgeschoren kin. [...] zijn kantige trekken stonden goed bij zijn loshangende sjaal en de sigaret die hij rookte.’
Ten slotte stelt Rosenboom de realiteit ter discussie. Timons wereld is groter dan alleen de zichtbare realiteit, want ook dagdromen maken er deel van uit en soms maken extases met een seksuele inhoud zich meester van hem. Dit is bijvoorbeeld het geval in ‘De jongen met de viool’. Vanuit zijn katholieke moraal keurt hij ze af, maar hij geniet ervan en weet dat andere jongens ook met hun seksualiteit experimenteren. Het contact met mevrouw Van Benthem is voor hem een middel om zijn gedachten aan ‘ontucht’ te onderdrukken: voor zijn optreden bezoekt hij voor het laatst zijn plek onder de boom en wil zich in de toekomst geheel aan de vioolstudie wijden. Cultuur moet de plaats van natuur innemen.
Timon is in de natuur, buiten het zicht van vertegenwoordigers van instanties die macht over hem willen uitoefenen, agressief tegen dieren en volwassenen. Als hij geen afleiding heeft van mevrouw Van Benthem (die als violiste het domein van de cultuur vertegenwoordigt), worden zijn gedachten beheerst door seks (natuur). Zij leert hem zijn driften te sublimeren. Dat gebeurt via een stok, een fallussymbool dat in ‘De jongen met de viool’ in verschillende vormen voorkomt: als wandelstok, als tak en als strijkstok; in ‘De buitenproef’ als stok waarmee de oude vrouw Timon prikt en als twijg waarmee hij Beate slaat. Timon is geen naïef, onschuldig jongetje: hij is zich bewust van de gevolgen van zijn handelingen, zoals blijkt uit zijn gesprekken met mevrouw Van Benthem en de schoolmeesters.
| |
| |
In ‘Bedenkingen’ keren de begrippen ‘cultuur’ en ‘natuur’ terug, en de afgeleiden ervan: plicht en neiging (ook: plezier). Het verhaal over Brandaan brengt Timon ertoe de voorkeur te geven aan de positie van de ongelovige, want door zijn twijfel beleefde Brandaan veel avonturen en deed veel kennis op. De consequentie van deze gedachte vindt Timon verontrustend, want dan is ‘elk plezier weer toegestaan’. Plezier is volgens hem moeilijk te definiëren en een positie van stoïcijn lijkt hem ook aantrekkelijk: ‘De zorgelijke natuur maakt misschien wel nooit iets aardigs mee, maar toch leeft hij zo plezierig mogelijk: hij bespaart zich meer dan hij zich ontzegt.’
In ‘De buitenproef’ past Timon de tegenstelling tussen plicht en neiging en rede en natuur toe op de buitenproef en zijn belangstelling voor Beate. Na een verwarrende argumentatie komt hij tot de volgende conclusie: ‘De lust en de neiging stonden niet langer tegenover elkaar; zij vonden elkaar in de onlust - ik neigde nu, in opperste harmonie, tot niets anders dan mijn eigen lust!’
| |
Poëtica
In zijn essay Aanvallend spel (2002) gaat Rosenboom in op elementen uit zijn poëtica. Hij hecht onder meer grote waarde aan een goede documentatie en intrige. Ook betoogt hij dat hoofdfiguren ergens naar moeten streven, waarbij zij uiteindelijk door onoplettendheid ten onder gaan. Hoewel hij hiermee doelt op romans - en dit niet zijn eigen romans hoeven te zijn - is het streven en de uiteindelijke ondergang ook terug te vinden bij Timon. In een interview met Anthony Mertens in De Revisor zegt Rosenboom over de personages dat het hem gaat ‘om de hybris waar het menselijk geslacht steeds weer onder gebukt gaat’; zijn hoofdpersonages zijn nooit slachtoffer van anderen: ‘bij mij graven ze hun eigen graf’.
Eerder, in zijn dankwoord voor de Lucy B. en C.W. van der Hoogt-prijs (1984), gaat Rosenboom in op het verschil tussen ontwerpen en uitvoeren, waarbij hij vijf bronnen voor het scheppen benoemt: de fantasie, de eigen ervaring, de geschiedenis, de klassieke literatuur en de niet-klassieke literatuur. Het gaat hem om de laatste bron, waarvan hij het gebruik ‘hachelijk’ noemt, ‘omdat men zodoende vanzelf de verdenking van plagiaat op zich trekt’.
| |
Context
Ook in De mensen thuis zijn verwijzingen naar niet-klassieke literatuur te vinden, hoofdzakelijk naar bildungsromans, waarin het gaat om de ontwikkeling van jonge hoofdpersonages. Die vindt plaats in hun ‘leerjaren’, jaren waarin zij zich verzet- | |
| |
ten tegen de maatschappelijke instituten en de vertegenwoordigers ervan, die hen proberen te disciplineren. Bekende voorbeelden in de Nederlandse literatuur zijn Kees de Jongen (1923) van Theo Thijssen en Werther Nieland (1949) van Gerard Reve.
In Kees de Jongen gaat het ook om dagdromen, het verlangen van Kees naar meer status en een belangrijke jongen te worden. Rosenboom lijkt een bekend element uit de roman te parodiëren. Het gaat om de ‘zwembadpas’ van Kees die Thijssen als volgt omschrijft: ‘Als je's goed opschieten wou; moest je voorover gaan lopen, net of je telkens víel, en dan maar met je armen zwaaien, heen en weer.’ De verteller in ‘De jongen met de viool’ geeft Timon geen dynamiek, maar stijfheid: ‘Hij liep zonder zijn knieën te buigen, wippend op zijn tenen, gedurig voorover vallend, als een looppop.’
De overeenkomst tussen Timon en Elmer, het elfjarige hoofdpersonage uit Werther Nieland, ligt in hun agressie tegen dieren, hun dagdromen, het gekunstelde taalgebruik en beiden zijn vroegrijp.
Timon heeft ook veel gemeen met Ewout uit De verboden tuin (1986) van Wessel te Gussinklo. Zij hebben nog niet geleerd hun driften te sublimeren, dagdromen en extases spelen een grote rol en zij hebben een uitstekend inzicht in machtsverhoudingen. Ook Törless uit De verwarring van de jonge Törless (1903) van de Oostenrijkse auteur Robert Musil is verwant met Timon. Beiden lijden eronder dat de woorden tekortschieten om hun ervaringen te beschrijven. Ook in Törless gaat het om initiaties, sadisme en onzekerheid over seksuele identiteit. Törless, Timon en Ewout ontdekken bovendien dat er twee werelden zijn: een rationele, gestructureerde wereld waarin zij aan hun toekomst werken, en een wereld waarin alleen het heden telt en agressie, genot en chaos heersen.
Niet alleen het archaïsche taalgebruik, maar ook belangrijke motieven uit deze debuutbundel keren terug in Rosenbooms latere werk. Net als Timon wil Theo Altink (Vriend van verdienste, 1985) een betere jongen worden. In deze roman spelen machtsverhoudingen, dagdromen en extases - vaak religieus en seksueel getint - een grote rol. Zuiverheid komt in de vorm van witte bietsuiker voor in Gewassen vlees (1994), en net als elders in Rosenbooms werk krijgen de seksuele obsessies van de personages hier veel ruimte.
Het streven en uiteindelijke falen is een basismotief in Rosenbooms werk. De twee hoofdpersonages van Publieke werken (1999), de neven Vedder en Anijs, moeten eveneens een nieuwe rol vinden, doordat ze in een tijd vol vernieuwing en professionalisering achter dreigen te blijven. Ook zij ontwikkelen grootse plannen die zij niet meer onder controle hebben.
| |
| |
De personages in zijn werk zijn eenlingen, ze hebben weinig vrienden, hun familie blijft op de achtergrond en hun pogingen indruk op anderen te maken gaan vaak - voor de ogen van een publiek - in een grote finale op een groteske manier mis. Dat laatste blijkt al uit ‘De jongen met de viool’, maar ook uit Publieke werken, waar Vedder tijdens de feestelijke opening van Hotel Victoria van het dak valt.
Rosenbooms proza maakt een verandering door: zijn taalgebruik wordt vanaf Zoete mond (2009) eenvoudiger.
| |
Waarderingsgeschiedenis
Vrijwel alle recensenten gaan in op het bijzondere taalgebruik van Rosenboom. Sommigen zijn positief en noemen het precieus en plechtstatig, anderen zijn van mening dat het ‘nietszeggend’ of clichématig is. Enkele recensenten gaan in op het slot van ‘De jongen met de viool’ en noemen het ‘een gruwelijk fiasco’ (Vooren) of een ‘prachtig fiasco dat bijna groteske vormen aanneemt’ (Lagerwaard). Goedegebuure bekritiseert het gebrek aan ironie in dit verhaal en Peeters is weliswaar positief, maar ‘er kleeft desondanks toch teveel bedachts aan’.
Ook zoeken de critici naar vergelijkingen tussen Timon en andere personages in de Nederlandse literatuur. Woutertje Pieterse (Multatuli) en Anton Wachter (Vestdijk) worden genoemd. Ze verwijzen naar verwante auteurs: daarbij vallen de namen van Reve (Werther Nieland) en Wolkers. Verder gaat Goedegebuure kort en Bousset uitgebreid in op het motief van de seksualiteit. In een uitgebreid artikel onderzoekt Van Uffelen met behulp van overwegingen van Gilles Deleuze het begrip ‘thuis-zijn’. Grave ten slotte analyseert ‘De jongen met de viool’, waarbij hij ingaat op de tegenstelling tussen ‘natuur’ en ‘cultuur’.
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Thomas Rosenboom, De mensen thuis, vierde druk, Amsterdam 2004.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
T. van Deel, Op zoek naar aanraking. In: Trouw, 6-10-1983. |
Jaap Goedegebuure, Negatieve en positieve aanstellerij. In: Haagse Post, 29-10-1983. |
Thomas Verbogt, Rosenboom: zorgvuldig debuut. In: De Twentsche Courant / Tubantia, 5-11-1983. |
Willem Kuipers, Taalgebruik maakt Timon een raar ventje. In: de Volkskrant, 18-11-1983. |
Rob Vooren, Lofwaardig literair debuut: ‘De mensen thuis’ van Thomas Rosenboom. In: Leidsch Dagblad, 23-11-1983. |
Henk Lagerwaard, Een opmerkelijk kereltje. Thomas Rosenbooms debuut. In: NRC Handelsblad, 30-12-1983. |
Carel Peeters, Een reservoir van mogelijkheden. Het debuut van Thomas Rosenboom. In: Vrij Nederland, 28-1-1984. |
Thomas Rosenboom, Voor het verstand, om mee te spelen. Dankwoord Thomas Rosenboom. Lucy B. en C.W. van der Hoogt-prijs. In: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, 1983-1984, Leiden 1985, p. 164-170. |
De Commissie voor schone letteren: (w.g.) Adriaan van Dis (voorzitter), Judith Herzberg, Willem van Maanen, Willem van Toorn, Eddy van Vliet. Lucy B. en C.W. van der Hoogt-prijs 1984. Advies van de jury voor de toekenning. In: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, 1983-1984, Leiden 1985, p. 178-179. |
A. van Dis, De uitreiking van de Lucy B. en C.W. van der Hoogt-prijs 1984 aan Thomas Rosenboom. In: Nieuw Letterkundig Magazijn, jrg. 3, 1985, p. 15-16. |
Anthony Mertens, Schrijven is het uitoefenen van kracht. Anthony Mertens in gesprek met Thomas Rosenboom. In: De Revisor, nr. 1, 2000, jrg. 27, p. 19-30. |
Stanny Glasius-Wilmering, Thomas Rosenboom. In: Kritisch lexicon van de moderne Nederlandstalige literatuur (KLL), aanvulling 97, mei 2005. |
Hugo Bousset, De valwet. Over Thomas Rosenboom. In: Hugo Bousset, De geuren van het verwerpelijke. Essays, Amsterdam 2004, p. 45-54. |
Herbert van Uffelen, De lezer begrijpen. Over ‘thuis zijn’ in drie verhalen van Thomas Rosenboom, Hugo Claus en Margriet de Moor. In: Judit Gera e.a. (red.), In Memoriam Kata Damokos, Debrecen 2005, p. 83-95. |
Jaap Grave, Zuiverheid en walging in het vroege werk van Thomas Rosenboom. In: Jaap Grave, Na de roes. Over verbeeldingskracht en utopieën in de literatuur, Nijmegen 2012, p. 179-188. |
lexicon van literaire werken 101
februari 2014
|
|