| |
| |
| |
Thomas Rosenboom
Gewassen vlees
door Piet Kralt
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De roman Gewassen vlees van Thomas Rosenboom (* Doetinchem 1956) verscheen in 1994. Uitgangspunt voor het boek was een dagboek van een achttiende-eeuwse burgemeesterszoon uit Workum dat Rosenboom van een oude dame had gekregen. Het dagboek liep van 1745 tot 1755. Uiteindelijk is er weinig van in de roman terechtgekomen: dat de man baljuw was van Hulst maar daar niet naartoe kon en dat hij ongetrouwd was. Meer niet. Andere feiten vond de auteur bij toeval. Het feit dat in 1748 voor het eerst suiker werd vrijgemaakt uit de beetwortel (de zogeheten bietsuiker, in tegenstelling tot de toen gebruikelijke rietsuiker) én het feit van de hysterische windhandel in 1721. Beide feiten zijn in de roman gecombineerd: de uitgifte van aandelen in een nog op te richten suikerraffinaderij. Over de windhandel las Rosenboom in een boekje dat hem zonder dat hij ernaar zocht in handen kwam: Een noodlottig jaar voor veel wijzen en dwazen. De vondst van de bietsuiker begon met het woord ‘beenzwart’ dat hij op de rug van een encyclopediedeel zag staan. Via dat woord kwam hij tot het lemma ‘suiker’, vandaar tot de raffinage en vanaf dat punt tot de uit beetwortel gewonnen suiker.
Rosenboom begon aan de roman in 1983, niet lang na zijn debuut, de verhalenbundel De mensen thuis (1983). Zijn werk eraan heeft hij twee maal onderbroken, eerst voor het schrijven van zijn roman Vriend van verdienste (1985) en een tweede keer voor een verblijf in de Verenigde Staten als writer in residence. In een eerste versie van de roman ontbrak de uitvinding van het raffineren van bietsuiker, een wezenlijk onderdeel van de intrige. In een interview met Janet Luis (in NRC Handelsblad) vertelde de auteur dat hij in die eerste versie ook te veel gepronkt had met zijn historische kennis. ‘Pas in de tweede versie is het me enigszins gelukt om de historische feiten zo terloops mogelijk in het verhaal te verwerken,’ zei hij.
Als motto heeft de roman een verwijzing naar een Bijbeltekst: Maleachi 4 vers 6. Maar de tekst wordt niet geciteerd.
De roman was zeer succesvol. Rosenboom kreeg er de Li- | |
| |
brisprijs 1995 voor en de Dirk Martensprijs 1997. Bovendien was de roman genomineerd voor de Aristeionprijs, de literatuurprijs van de Europese Gemeenschap. In 2004 verscheen de zestiende en tot nu toe laatste druk. De roman werd vertaald in het Spaans (Carne Lavada, 1998) en in het Duits (Das Liebeswerk, 2000).
| |
Inhoud
Gewassen vlees telt een proloog en drie delen; elk deel is onderverdeeld in een aantal hoofdstukken.
| |
Deel 1
Het eerste deel is cyclisch. Het begint en eindigt met de reis per trekschuit van Willem Augustijn van Donck, op 31 december 1748 van Parrega naar Workum. Bijna twee jaar hiervoor was hij in Leeuwarden op de jour van Madame Saffraan, waar hij prompt verliefd werd op haar dochter Catharina. Daar sprak hij met de ontvanger-generaal mr. Adrianus Bergsma, ook uit Workum, een man met een bedenkelijke reputatie, die hem adviseerde hoe te handelen. Willem Augustijn volgde zijn raad op en het kwam inderdaad tot een relatie met Catharina. Maar uit de brieven die hij haar schrijft, blijkt dat ze een wispelturig meisje is, oppervlakkig en er alleen op uit zich te amuseren.
Ondertussen heeft Willem Augustijn zich financieel ontfermd over de geleerde Dorrius. Hij geeft hem een toelage waardoor de man de proeven in zijn laboratorium kan voortzetten. Op 28 december 1748 komt hij Willem Augustijn bezoeken. Zijn proeven hebben geleid tot de ontdekking van de bietsuiker, helder witte suiker. Willem Augustijn is er zeer van onder de indruk. Hij besluit naar het hof te gaan waar stadhouder Willem IV audiëntie verleent, om hem de suiker aan te bieden.
In de zaal van het paleis komt het tot enkele vreemde confrontaties. Onder andere één met Catharina. Hij is helemaal ontdaan, omdat zij had gezegd niet te zullen komen. Hij probeert haar tot een antwoord op zijn aanzoek te verleiden, maar zij houdt hem in het grote gezelschap alleen maar hardop voor de gek. Wanneer hij ten slotte voor de stadhouder staat, is hij zo geëmotioneerd dat hij in huilen uitbarst en in zijn broek plast. Hij wordt de zaal uit gezet. Drie dagen zwerft hij rond, dan neemt hij op oudejaarsdag in Parrega de trekschuit naar Workum. Daarmee eindigt het eerste deel van de roman.
| |
Deel 2
Het tweede deel vertelt het wedervaren van Willem Augustijn in het eerste halfjaar van 1749. Er zijn verschillende verhaallijnen waarvan er hier drie worden weergegeven. In de eerste plaats Willem Augustijns verhouding tot zijn vader. Wanneer hij de oude man vertelt dat Catharina de relatie heeft
| |
| |
verbroken, barst deze in lachen uit. Dat is tekenend voor hun verhouding. Mr. Frederik van Donck minacht zijn zoon. Dat heeft te maken met iets wat in het verleden gebeurd is. Ook Bergsma weet ervan; de twee mannen zijn sinds die geheimzinnige gebeurtenis gebrouilleerd. Waarschijnlijk hangt het eveneens samen met een adoptiefzoon die ook Willem Augustijn heet, op zijn twaalfde verjaardag in zijn leven kwam, in een ander gezin werd grootgebracht en uit zijn leven en dat van zijn vader verdween toen hij achttien jaar was.
De tweede verhaallijn betreft boer Bertijn en zijn zoon Abe. Bertijn is een pachtboer van de Van Doncks. Hij en zijn vrouw hebben duizend gulden gespaard waarvan ze hun zoon Abe willen laten studeren. Abe vertelt dat aan Willem Augustijn met wie hij op goede voet staat. Maar tussen vader Bertijn en Willem Augustijn botert het niet: de boer ergert zich aan het hooghartige gedrag van de jongeman en deze ergert zich op zijn beurt aan het weigerachtige gedrag van de boer. Dan wordt Abe gearresteerd op beschuldiging van rebellie. Voor die arrestatie is Willem Augustijn indirect verantwoordelijk. Ze berust namelijk op een door hem opgestelde keur waarbij iedereen die door iemand van opstandigheid beschuldigd is, gevangen kan worden genomen, zonder dat onderzocht wordt of de beschuldiging juist is. Willekeur is dus troef. Abe wordt gegeseld en tot tien jaar veroordeeld. Maar hij weet te ontsnappen. Ondertussen is er nog iets anders gebeurd. De ontvanger-generaal Bergsma heeft twee paarden en een faëton bij Bertijn gestald. Als deze een keer de paarden uitlaat, laat Willem Augustijn ze opzettelijk schrikken; ze steigeren, raken van de weg en komen om in het moeras. Willem Augustijn bericht Bergsma over het ongeluk, waarbij hij zijn eigen rol verzwijgt. Hij weet het uiteindelijk zo te spelen dat Bertijn een schuldbekentenis tekent ter grootte van 1600 gulden. Die zou hij aan Bergsma moeten betalen. Maar Willem Augustijn heeft inmiddels een wissel en de boer is dus niet Bergsma maar hem dat bedrag verschuldigd.
De derde verhaallijn ontvouwt de relatie tussen Willem Augustijn en Bergsma. De laatste heeft van de ontdekking van Dorrius gehoord en aast op de aantekeningen van de inmiddels overleden geleerde. Hij brengt Willem Augustijn een keer een bezoek waarbij hij hem, tamelijk huichelachtig, waarschuwt voor kapers op de kust. Hij spreekt die keer ook over Willem Augustijns ziekte: de melancholie. De aantekeningen krijgt hij niet te pakken, die weet Willem Augustijn zelf te bemachtigen.
| |
Deel 3
Het derde deel geeft Willem Augustijns belevenissen in de tweede helft van 1749 weer. Hij is al sinds enige jaren baljuw
| |
| |
van Hulst in Zeeuws-Vlaanderen, maar hij is daar nog nooit geweest, ook niet toen de plaats door de Fransen werd bezet. Nu de Fransen weggetrokken zijn, reist hij erheen. Hij gaat via Bergen op Zoom dat ook door de Fransen bezet is geweest en grotendeels door hen verwoest. Bergsma is er gouverneur. Willem Augustijns vader verbiedt hem die omweg te maken, omdat hij Bergsma een gevaarlijk man acht, maar Willem Augustijn trekt zich niets van dat bevel aan en gaat toch.
In Bergen op Zoom (dat een vrijplaats is) ontmoet hij de gevluchte Abe. Hij raadt hem aan terug te gaan naar Friesland, omdat de gouverneur-generaal Saffraan (de vader van Catharina) is vervangen en de situatie daar veilig lijkt. Maar net als Abe is vertrokken krijgt hij bericht dat de opvolger van Saffraan veel genadelozer is dan zijn voorganger.
De ontmoeting met Bergsma wordt inderdaad Willem Augustijns ondergang. De man weet hem te strikken voor zijn eigen onderneming: de uitgifte van aandelen in een project dat onder andere de bouw van een suikerraffinaderij omvat. Willem Augustijn tekent overal voor en is dus verantwoordelijk. Maar de uitgifte is onwettig, omdat ze gebaseerd is op een niet-bestaande situatie en de emissie wordt verstoord door een compagnie soldaten onder leiding van Saffraan. Willem Augustijn weet echter te ontsnappen.
Bergsma had een secretaris in dienst, een aan drank verslaafde dwerg die hij Breukje noemt. Als Willem Augustijn is gevlucht, komt hij met deze man, die op dat moment stomdronken is, terecht in een kamer van een nabijgelegen logement. Hij ziet dan opeens de waarheid: deze dwerg is de adoptiefzoon, de tweede Willem Augustijn. In werkelijkheid is hij zijn halfbroer, de zoon van zijn vader en een maîtresse. Daarom ging het hart van zijn vader naar deze halfbroer uit en niet naar Willem Augustijn zelf; diens geboorte had namelijk geleid tot de dood van zijn vrouw en dat had hij het kind nooit vergeven. Willem Augustijn ontbloot de dronken man, dringt van achter bij hem binnen terwijl hij diens gezicht in het matras duwt en hem op die manier laat stikken.
De volgende dag treft men hem zo aan. Zijn slachtoffer is al uren geleden verstijfd en hij zit onwrikbaar in hem vast. Men zet hem gevangen. Tegen het eind, als hij totaal verzwakt is, komt zijn vader met twee mannen de cel in. Mr. Frederik van Donck heeft al veel eerder ingezien dat hij zijn zoon altijd verkeerd heeft behandeld. Hij komt hem nu redden van het schandaal dat een openbaar proces teweeg zou brengen. Hij schiet Willem Augustijn neer en laat zich arresteren op beschuldiging van doodslag.
| |
| |
| |
Interpretatie
Motto
Het motto vraagt enige toelichting. Zoals gezegd wordt voor in de roman alleen de vindplaats genoemd en wordt de tekst niet geciteerd. Maleachi, om wie het gaat, is een oudtestamentische profeet; het genoemde vers is het laatste vers van het Oude Testament. Willem Augustijn citeert het een keer in een brief aan zijn vader: ‘En Hij zal het hart der vaderen tot de kinderen weder brengen, en het hart der kinderen tot hun vaderen.’ De zin verwijst uiteraard naar het einde van de roman als Willem Augustijn met de dodende kogel in zijn borst beseft dat het een liefdesschot was geweest en dat zijn vader hierdoor voor hem terecht zou staan, ‘alles verduren voor hem...’ Er gebeurt bijzonder veel in de roman. Het boek is een warreling van verhaallijnen. Het motto werkt als een wegwijzer in dit labyrint: het wijst de essentie van het bonte gebeuren aan.
| |
Titel
Ook de titel vraagt om een verklaring. Hij heeft dezelfde functie en hetzelfde effect als het motto. In een brief aan zijn vader legt Willem Augustijn het begrip uit. Hij vertelt over de valkenjacht en hoe men een valk zeeg (= mak) maakt, namelijk door hem volledig gekookt vlees te geven dat niet meer voedzaam is, snel het lichaam verlaat en de vogel hongerig houdt. Zulk vlees heet ‘gewassen vlees’. In een latere brief past hij deze manier van temmen toe op de verhouding tussen zijn vader en hem: ‘Zo'n vogel was ik, hunkerend naar uw aas, maar altijd was het krachteloos, leeg, gewassen vlees: de honger bleef.’ Het is deze noodkreet die zijn vader tot inkeer brengt en hem doet inzien dat hij verkeerd heeft gehandeld.
| |
Intrige
Het onderzoek naar motto en titel leidt tot de voorlopige conclusie dat de ‘driehoeksverhouding’ vader Frederik van Donck - zoon Willem Augustijn van Donck - ontvanger-generaal (later gouverneur) Adrianus Bergsma de kern van de intrige is. Bergsma is van het geheim van de tweede zoon op de hoogte. Willem Augustijn staat voor de keus: zal hij de waarheid over die tweede zoon via Bergsma of via zijn vader proberen te achterhalen. Hij reist ondanks het verbod van zijn vader naar Bergen op Zoom en kiest dus voor Bergsma. Deze ontwikkeling is de hoofdlijn van het verhaal. Maar de roman telt zoals gezegd nogal wat gebeurtenissen en verhaallijnen die buiten deze ‘kernintrige’ vallen. Zo is er het voorval met het doodvermoeide zoontje van de trekschuitschipper waaraan een groot deel van het eerste hoofdstuk is gewijd en dat verder in de roman geen enkele rol speelt. Of de verhaallijn van de dienstbode Judith die vriendschap sluit met de knecht van Willem Augustijn en wordt weggestuurd. De vraag is waar al deze feiten en lijnen toe dienen.
| |
| |
| |
Stijl
Het antwoord op die vraag ligt besloten in een derde en vierde aspect van de roman. Het derde is de tegenstelling tussen de zware, bijna barokke stijl en de fragiele persoonlijkheid van de hoofdfiguur. De verteller is een zwaargewicht, zijn personage een lichtgewicht. De stijl kenmerkt zich door lange zinnen, uitgesponnen beeldspraak, voortdurend variërende herhalingen en archaïserend woordgebruik. De introductie van Workum gebeurt in een zin van zestien regels, te lang om hier te citeren. Het jaar waarin de geschiedenis aanvangt, wordt aangeduid met zes verschillende jaartallen. Het is een stijl die past bij een held en hij wordt aangewend voor een antiheld. Het effect ervan is dat Willem Augustijn nog onbeduidender wordt dan hij al is. De tegenstelling werkt ironisch en ironie kleineert.
| |
Thema
Dit gegeven leidt als vanzelf naar het vierde aspect: het uitermate zwakke karakter van Willem Augustijn. In een gesprek dat hij met Bergsma voert, komt zijn toestand ter sprake. Volgens de ontvanger lijdt hij aan melancholie. Het wezenskenmerk daarvan is de onbeweeglijkheid. Ze heeft een geestelijke oorzaak. Het bloed is dik en zwart en de stoelgang hapert. Het is een achttiende-eeuwse diagnose, medisch gezien van geen enkele waarde, maar ze brengt alle verschijnselen binnen één verband.
Willem Augustijn ontlast zich moeilijk en is daardoor geobsedeerd door alles wat met de anus en de ontlasting te maken heeft. In nogal wat scènes beeldt de roman die obsessie uit. Eén ervan is de volgende. In Bergen op Zoom ‘doopt’ hij bij gebrek aan water Abe Bertijn met de inhoud van zijn nachtstoel; als hij de klep opent, slaat ‘de verstikkende damp van zijn dunne, deels dagen oude, anderdeels nog verse ontlasting hem in het gezicht’. De obsessie heeft ook sadistische kanten. De manier waarop hij Breukje vermoordt, is daarvan het duidelijkste voorbeeld.
Een tweede eigenschap is Willem Augustijns sentimentaliteit. Hij is snel ontroerd en barst om het minste en geringste in tranen uit. Daarbij valt hij meestal op de knieën. Hij toont compassie met de armen, maar die gaat niet diep en leidt nooit ergens toe. In feite is hij koud en haatdragend, hoewel hij dat zelf niet inziet. Zijn medelijden is dan ook oprecht, net als zijn vroomheid, zijn schuldgevoel en zijn schaamte.
Dit alles maakt Willem Augustijn tot een vat vol tegenstellingen. Rosenboom verklaarde tegenover Janet Luis dat hij in de aanvankelijke opzet van de roman een paar veranderingen heeft aangebracht om zijn hoofdpersoon minder onsympathiek te maken. Bij de lezer wekt de man inderdaad gemengde gevoelens op: weerzin en medelijden, een glimlach om zijn
| |
| |
geestigheden, minachting voor zijn kruiperigheid. Vrijwel alle (extra) verhaallijnen in de roman dienen om dit karakter uit te beelden. De intrige is, zoals gezegd, de ontwikkeling en uitkomst van een driehoeksverhouding; de thematische kern is de psychologische uitbeelding van een mislukkeling.
| |
Genre
Er komt nog iets bij. Een vijfde aspect van de roman betreft de drie hoofdstukken ‘Repertorium’, in ieder deel één hoofdstuk, waarin iemand de geschiedenis van Europa in het algemeen en die van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden in het bijzonder behandelt, van 1740 tot de inname van Hulst en Bergen op Zoom. Pas tegen het einde van de roman blijkt die ‘iemand’ Bergsma te zijn, die in een klein gezelschap deze geschiedkundige uiteenzetting heeft gegeven. (Vandaar de op het eerste gezicht merkwaardige tijdsaanduiding in de aanvangszin van dit relaas: ‘De Oostenrijkse successie-oorlog, onlangs beëindigd bij de vrede van Aken [...].) Maar of hij het was of de verteller doet er eigenlijk niet toe. De betekenis van de hoofdstukken ligt in de historische omlijsting die ze bieden. Het perspectief wordt er wijder door. Willem Augustijn wordt een symbool voor het verval van zijn land, voor de neergang van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Gewassen vlees is vooral een historische roman; zijn hoofdpersoon karakteriseert een tijdperk.
| |
Thema
Maar dan is er nog een zesde aspect dat ons dwingt deze conclusie enigszins bij te stellen. Dat aspect schuilt in de proloog die ogenschijnlijk niets met het romangebeuren te maken heeft. Drie jongens en een meisje brengen een kat waarvan ze de nagels onklaar hebben gemaakt naar een uitgestrekte ijsvlakte. Daar laten ze het dier aan zijn lot over. Vlak voor ze het op het ijs neerzetten, zegt één van de jongens: ‘Zich handhaven wil ieder wezen, daartoe verbindt zijn natuur zich aan die om hem heen; maar wordt deze laatste nu door kunst gewijzigd, dan zal de innerlijke natuur niet meer het behoud vinden maar, al zoekende, juist het tegendeel.’ Jaap Goedegebuure heeft erop gewezen dat de uitspraak geïnspireerd is op de filosofen Spinoza en Locke. Hij is in ieder geval te plechtstatig voor een gewone, jonge knaap. De verteller stileert met de uitspraak zijn verhaal in filosofische richting. Hij maakt het ijsavontuur tot een wijsgerige metafoor. Hij veralgemeent de ondergang van zijn hoofdfiguur tot een wetmatigheid: als het milieu waarin hij leeft te kunstmatig is (te decadent) zal hij onherroepelijk ten onder gaan.
Wanneer de jongens terug schaatsen blijft één van hen achter, hij zal de veilige oever niet halen. Op de laatste pagina van de roman, wanneer Willem Augustijn sterft, keert dit beeld terug: hij is de achterblijvende jongen. Ook met dit gegeven tilt
| |
| |
de auteur het historische gebeuren van de roman op een abstracter niveau: de mislukkeling Willem Augustijn van Donck is niet alleen een representant van de achttiende eeuw, maar eveneens van de mens in het algemeen. Wat voor hem geldt, kan voor iedereen gelden. Of, zoals Hugo Brems schreef (in Altijd weer vogels die nesten beginnen): ‘Willem Augustijn is een tragische karikatuur van de achttiende-eeuwse en van de eind-twintigste-eeuwse mens.’
| |
Context
Gewassen vlees is een historische roman waarvan de gebeurtenissen zich afspelen in het midden van de achttiende eeuw. Dat verbindt hem met een aantal andere romans die in dezelfde tijd spelen. In de eerste plaats de Bentinckromans van Hella S. Haasse (Onverenigbaarheid van karakter, 1978, en De groten der aarde, 1981) over de Oranjegezinde regent Willem Bentinck die in Gewassen vlees nog even optreedt, als Willem Augustijn bij stadhouder Willem IV op audiëntie is. Verder met Het oog van de engel van Nelleke Noordervliet (1991), een roman die voor het grootste deel in het Frankrijk van de revolutie van 1789 speelt en waarvan de hoofdpersoon, Elisabeth Lestevenon, een uitpuilend oog heeft. In dit opzicht is hij vergelijkbaar met Een schitterend gebrek van Arthur Japin (2003). Lucia, het centrale personage van deze roman, heeft een door pokken geschonden gezicht. Het boek geeft onder andere een beeld van de prostitutiekringen van het achttiende-eeuwse Amsterdam. Willem Augustijn, Elisabeth en Lucia zijn alle drie figuren die lijden aan en door een gebrek; alle drie zijn daardoor ook min of meer symbolisch voor het einde van een cultuur.
Als roman over de achttiende eeuw refereert Gewassen vlees aan één van de belangrijkste culturele verschijnselen van die tijd: de overgang van de verlichting (met zijn rationalistische instelling) naar de (pre)romantiek (met de overwaardering voor het gevoel). Men denke aan de calculerende Willem Augustijn die vaak in huilen uitbarst. Gewassen vlees geeft daarmee een beeld dat we al kennen uit de romans die in de achttiende eeuw zelf verschenen, zoals De historie van mejuffrouw Sara Burgerhart van Betje Wolff en Aagje Deken (1782) dat de geest van de verlichting ademt en Julia van Rhijnvis Feith (1783) dat volop preromantisch is.
Binnen het oeuvre van Rosenboom bestaan er verschillende verbindingslijnen met andere boeken. In zijn bundel lezingen Aanvallend spel (2002) zet hij het belang van een goede plot uiteen. Hij geeft daarmee als het ware de theorie achter Gewas-
| |
| |
sen vlees. De tegenstelling tussen stijl en personage treffen we ook aan in de verhalenbundel De mensen thuis (1983), waarin in twee van de drie verhalen de twaalfjarige Timon in plechtstatige stijl over zijn wedervaren vertelt. Een derde lijn is het thema van de bekommernis om de armen. Willem Augustijn vertoont die, al is ze bij hem weinig waarachtig en tamelijk grotesk. Zijn vader is in dit opzicht oprechter, net als de apotheker Anijs in Publieke werken (1999).
Een ander thema is het falen, een evident grondthema van Gewassen vlees. Ook dat manifesteert zich in Publieke werken, met name in de persoon van de vioolbouwer Vedder, die zijn huis voor een onwaarschijnlijk hoge som denkt te verkopen en uiteindelijk bot vangt. Maar nog nadrukkelijker manifesteert het zich in De nieuwe man (2003). Willem Augustijn van Donck en Walter Vedder zijn geen sterke persoonlijkheden en hun falen ligt min of meer voor de hand. Maar Niesten - de nieuwe man - is een krachtvolle figuur en dat hij niet slaagt in wat hij wil bereiken - de tewaterlating van een schip - is des te opmerkelijker. Het thema heeft in deze roman zelfs iets paradoxaals. Want Niestens mislukking is de triomf van scheepswerfeigenaar Berend Bepol die hem uit jaloezie tegenwerkt. Maar deze triomf heeft ook de ondergang van zijn scheepswerf tot gevolg en is in feite dus een falen. Daarmee heeft het thema, in Gewassen vlees nog karikaturaal behandeld, een diep menselijk en tragisch karakter gekregen.
| |
Waarderingsgeschiedenis
Gewassen vlees is bij zijn verschijnen ruim besproken, over het algemeen zeer lovend. Hans Warren in de Provinciale Zeeuwse Courant was een uitzondering. Hij vond niet alleen de hoofdfiguur ‘een onuitstaanbare kerel’ (dat vond bijna iedere recensent), hij ergerde zich ook aan ‘de allertraagste verteltrant van de hele Nederlandse literatuur’. De zinnen hebben volgens hem een slome cadans en het drama voltrekt zich met een slakkengang. Rob Schouten nam in Trouw een soort tussenpositie in. Hij sprak van ‘moeizame en ontmoedigende momenten’, maar vond ook dat de aanhouder ten slotte wint. Hij beschouwde de roman vooral als een literair spel, een blijk van overheersende schrijflust. Die proefde hij niet alleen in de archaïserende stijl, maar ook in de beschreven gruwelijkheden, de blasfemie en de anale scènes, opgeschreven ‘om te epateren en een moreel oordeel uit te lokken’.
Frans de Rover kwam in Vrij Nederland tot eenzelfde karakteristiek, maar bond er een ander oordeel aan. ‘Gekker, dol- | |
| |
dwazer, scabreuzer, godslasterlijker, hemelbestormender dan in deze historische roman kan het in onze moderne literatuur nauwelijks toegaan,’ schreef hij. Maar naar zijn oordeel was de roman hierom miraculeus en fascinerend. De hoofdpersoon is ongelooflijk vals, maar Rosenboom heeft dat op magistrale wijze ‘vertaald’. In Elsevier oordeelde Doeschka Meijsing op dezelfde manier en met hetzelfde resultaat. De hoofdpersoon is ‘een flut van een kerel’, maar de roman is een meesterwerk, adembenemend spannend, en plaatst de lezer plompverloren in een historische werkelijkheid: ‘een meedogenloze en prachtige roman over hoe men voorgoed verloren kan raken’.
Sommige besprekers legden in hun recensie sterk de nadruk op één bepaald aspect van de roman. Zo had Anthonie Mertens in De Groene Amsterdammer het voornamelijk over Gewassen vlees als historische roman. De kwaliteit van het boek berust volgens Mertens op het feit dat de personages doen wat alleen kon worden gedaan in de periode waarin ze zijn gesitueerd. Met andere woorden: ze zijn volop achttiende-eeuws. Reinjan Mulder ging in NRC Handelsblad als één van de weinige recensenten in op de proloog, overigens nadat hij zich prijzend had uitgelaten over de ritmische stijl, de evocatie van het beschreven tijdperk en de symboliek van de (witte) suiker. De proloog is een beeld voor de grote eenzaamheid dat de achttiende-eeuwer waarschijnlijk niet had aangesproken. ‘Maar voor ons, in onze eeuw, is het indrukwekkend wat hier is volbracht’, aldus Mulder.
Joris Gerits wees in zijn prijzende bespreking op de sublieme ironie van de roman. Die ironie maakt het historische, het ‘achttiende-eeuwse’ van Gewassen vlees voor de hedendaagse lezer levend. Gerits schreef: ‘De ironie zorgt ervoor dat het stof van de historische feiten weggeblazen wordt zodat ze de lezer opnieuw frapperen.’ Jaap Goedegebuure, ten slotte, in HP/De Tijd, behandelde de suikersymboliek. Hij verbond de idee van het wit (‘de tot verschijning gebrachte leegte’, zoals de roman ze omschrijft) met de ideeën van de Franse symbolist Mallarmé, ‘die het absolute wit zag als de weggezuiverde werkelijkheid’. Goedegebuure paste deze symboliek ook toe op de hoofdpersoon: ‘Het wit van de suiker maakt een tegenwereld concreet waarin de hoofdpersoon zijn tegennatuurlijke neigingen uitleeft als ging het om een hoge roeping.’ Willem Augustijn heeft dan ook meer van een negentiende-eeuwse decadent dan van een achttiende-eeuwer.
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Thomas Rosenboom, Gewassen vlees, zestiende druk, Amsterdam 2004.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Janet Luis, Ik ben tegen nuances in romans: Thomas Rosenboom over rare woorden en vermakelijke verhalen. In: NRC Handelsblad, 11-2-1994. (Interview) |
Rob Schouten, Thomas Rosenbooms kijk op de achttiende eeuw: Een pathologisch geval in de pruikentijd. In: Trouw, 17-2-1994. |
Hans Warren, Met de snelheid van een trekschuit: Thomas Rosenboom. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 18-2-1994. |
Reinjan Mulder, De kat schaatst op notendopjes: Thomas Rosenbooms papier geworden opera. In: NRC Handelsblad, 4-3-1994. |
Anthony Mertens, Hilarisch: Een opgeschudde krabbenmand. In: De Groene Amsterdammer, 9-3-1994. |
Jaap Goedegebuure, Duivelse alchemie. In: HP/De Tijd, 18-3-1994. |
Doeschka Meijsing, Het volle subtiele leven. Grote roman over een kleine tijd. In: Elsevier, 19-3-1994. |
Frans de Rover, Vilein als Satan zelf. In: Vrij Nederland, 26-3-1994. |
Michel Maas, Intrige is een noodzakelijk kwaad. In: de Volkskrant, 12-5-1995. (Interview) |
Wam de Moor, Rosenbooms ‘Gewassen vlees’: meesterlijk. In: Ons Erfdeel, nr. 4, 1994, jrg. 37, p. 586-588. |
Paul Verhuyck, Hoe vaders naar zonen keren. In: Nieuw Wereldtijdschrift, nr. 5, 1994, jrg. 11, p. 68-69. |
Joris Gerits, Een schitterende trompe-l'oeil van de achttiende eeuw. In: Dietsche Warande & Belfort, nr. 6, 1994, jrg. 139, p. 785-792. |
Mannus van der Laan, Lezen als een gevaarlijk avontuur: Het succes van Thomas Rosenboom. In: Vrij Nederland, 12-8-1995. (Interview) |
Paul Pelckmans, Over Thomas Rosenboom: ‘Gewassen vlees’. In: Streven, Vlaamse ed., nr. 11, 1995, jrg. 62, p. 1058-1059. |
Hugo Bousset, Roze anus en witte suiker: over Thomas Rosenboom en D.A.F. de Sade. In: Hugo Bousset, Geritsel van papier, Amsterdam etc. 1996, p. 18-37. |
Ellen de Jong-de Wilde, Het is een soort striptease, een boek schrijven. In: Schoon Schip, nr. 3, 1996, jrg. 93, p. 39-43. (Interview) |
Pieter de Nijs, Stofwisseling: over ‘Gewassen vlees’ en ‘Publieke werken’ van Thomas Rosenboom. In: Bzzlletin, nr. 270, 1999/2000, jrg. 29, p. 48-60. |
Arjan Peters, Over Thomas Rosenboom toen (1994) en nu (1999), in twee citaten: open brief aan de redactie van ‘Bzzlletin’. In: Bzzlletin, nr. 270, 1999/2000, jrg. 29, p. 61-65. |
Thomas Rosenboom, Aanvallend spel. Vier lezingen over schrijven, Amsterdam 2002, p. 18-19. |
Hugo Brems, Altijd weer vogels die nesten beginnen. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1945-2005, Amsterdam 2006, p. 562-563, 592. |
lexicon van literaire werken 86
mei 2010
|
|