| |
| |
| |
Henk Romijn Meijer
Mijn naam is Garrigue
De reconstructie van een moord, gepleegd in de loop van 1874 in Dordogne
door Bert Peene
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De roman Mijn naam is Garrigue. De reconstructie van een moord, gepleegd in de loop van 1874 in Dordogne van Henk Romijn Meijer (pseudoniem van Henk Meijer, *1929 in Zwolle) verscheen in 1983 als Meulenhoff Editie 719 bij uitgeverij Meulenhoff in Amsterdam. De boeken- en platenclub eci in Vianen bood haar leden in dat zelfde jaar een licentie-uitgave aan. De 4e druk verscheen in 1986 in de serie Literair Moment, vergezeld van een informatief boekje waarin behalve een overzichtsartikel van T. van Deel ook een bijdrage van Romijn Meijer over de achtergronden van zijn werk is opgenomen. In 1989 verscheen de 5e druk als Meulenhoff Pocket Editie.
Op het omslag van iedere druk - op de vierde na - staat een foto van dokter Garrigue afgebeeld. In een ‘Woord vooraf’ vertelt Romijn Meijer over de ontstaansgeschiedenis van het boek. Door toeval kreeg hij aan het eind van de jaren zeventig de getuigenverklaringen van de zaak-Garrigue in handen, in totaal 1200 foliovellen handgeschreven tekst. Het dossier was niet volledig. Van de twee advocaten die bij de rechtszaak betrokken waren geweest, had er maar één zijn papieren bewaard. Op pagina 5 van de eerste vier drukken is een bladzijde uit dat dossier afgedrukt. Er is een motto van Jouhandeau. De roman is opgebouwd uit 40 genummerde hoofdstukken.
Romijn Meijer is ruim drie jaar bezig geweest met het ontcijferen van de stukken en het idee van de vormgeving. De eerste versie, waarin een vertelster het woord voerde, begon op het moment dat Guillaume Garrigue tijdens het arrestantenvervoer in het water springt en probeert te ontsnappen. In de definitieve versie wordt die ontsnappingspoging in hoofdstuk 23 beschreven. Vervolgens werd aan de hand van flashbacks de voorgeschiedenis uit de doeken gedaan. Tijdens een verblijf als writer-in-residence in Minnesota (vs), van 1979 tot 1981, herschreef Romijn Meijer het verhaal in chronologische vorm. De definitieve versie is ontstaan zonder dat de oorspronkelijke getuigenverklaringen werden geraadpleegd.
| |
| |
| |
Inhoud
Hoofdstuk 1-4
Nadat Guillaume Garrigue zijn medicijnenstudie heeft voltooid, keert hij naar zijn geboortedorp Missials, op de ‘Pech de Hurlevent’, terug. Het is een teleurstellend weerzien. Zijn ouders maken hele dagen ruzie. Zijn vader verwijt hem bovendien dat hij zijn broer niet is gaan halen, die gewond raakte in de oorlog met de Pruisen en nu in een hospitaal in Laval wordt verpleegd. Uit wraak verbiedt hij Guillaume te trouwen met Nelly Caboret. Als reden noemt hij dat zij niet in staat is al zijn schulden af te betalen.
Op een dag komt er bericht dat Guillaumes broer gestorven is. Zijn vader is uitzinnig van verdriet. Hij blijft erbij dat Guillaume het leven van zijn broer had kunnen redden. Hij eist nu dat Guillaume zijn schulden overneemt. Deze is daartoe bereid als zijn vader hem een deel van zijn bezittingen afstaat. Garrigue eist daarop als tegenprestatie een jaargeld van tweeduizend franc.
Het wordt een slepende kwestie, die jarenlang duurt. Intussen trouwt Guillaume met Mélanie Condamine, de dochter van een grootgrondbezitter in La Coutonnade. Ze trekken bij haar vader in en Guillaume begint een praktijk. In het najaar van 1873 mishandelt Garrigue zijn vrouw zo ernstig, dat zij tijdelijk haar intrek neemt bij haar zoon.
| |
Hoofdstuk 5-17
Begin 1974 doet Garrigue aangifte van een poging tot vergiftiging. Vrouw Deyris, die bij hem inwoont, zou kopervitriool in zijn soep hebben gedaan. Nader onderzoek brengt echter geen bewijzen aan het licht. Garrigue vraagt zijn zuster Marie zijn lichaam te laten onderzoeken wanneer hij eerder zou sterven dan zij.
Zijn bezittingen worden openbaar verkocht. Guillaume wordt voor 30.000 franc de nieuwe eigenaar. De rechter bepaalt dat hij zijn vader een jaargeld van 600 franc schuldig is.
In augustus wordt vrouw Garrigue opnieuw door haar man mishandeld. Enkele weken later doet Garrigue opnieuw aangifte van een poging tot moord. Deze keer zouden ze zijn hazepeper hebben vergiftigd. Ook nu kan hij zijn vermoeden niet bewijzen. Niettemin gaat zijn gezondheid zienderogen achteruit. Guillaume vraagt dokter Montmeja uit het naburige Domme zijn vader te onderzoeken. Montmeja schrijft dertien bloedzuigers voor en een medicijn dat het dienstmeisje Céleste bij de apotheker in Souillac moet halen. Op de terugweg brengt zij een bezoek aan Condamine in La Coutonnade.
Het medicijn baat niet, evenmin als de bloedzuigers en in het najaar sterft Garrigue. Issier, de timmerman, en Espitalier, wiens vrouw goed bevriend is met vrouw Garrigue, leggen
| |
| |
hem in zijn kist. De omstandigheden waaronder dat gebeurt, doen allerlei vragen rijzen. Waarom is bijvoorbeeld de vloer onder de kist nat en waarom zijn enkele planken vernieuwd? Issier vertelt een verward verhaal over een windvlaag en een brandende kaars die de kist in brand gestoken zou hebben.
Al gauw doet het gerucht de ronde dat Garrigue vergiftigd is en dat de daders geprobeerd hebben de sporen van hun misdrijf uit te wissen. Ze zouden daarbij zijn gestoord door zijn zuster, die hem de laatste eer kwam bewijzen. Een eerste onderzoek door de politie levert geen duidelijkheid omtrent de toedracht op; daarom dient vrouw Marie een verzoek in het lichaam van haar broer alsnog te laten onderzoeken. Het lijk wordt opgegraven en enkele organen worden weggenomen. In het laboratorium vindt men een zeer sterke dosis kopervitriool, waaruit blijkt dat Garrigue inderdaad door vergiftiging om het leven is gekomen.
Om zijn onschuld te bewijzen, geeft Issier een van de katten wat van het medicijn dat Guillaume voor zijn vader had achtergelaten. Het dier sterft vrijwel onmiddellijk. De rechter in Sarlat begint met het verhoor van de betrokkenen. Vrouw Deyris is de eerste, dan komt vrouw Garrigue. Zij mag na afloop niet naar huis terug, maar wordt als hoofdverdachte in voorlopige hechtenis genomen.
| |
Hoofdstuk 18-24
Op 25 februari wordt ook Guillaume gearresteerd op beschuldiging van moord. Hij is ervan overtuigd dat zijn onschuld weldra blijken zal en weerlegt de aanklacht daarom zelfverzekerd. Na het mondelinge verhoor schrijft hij in zijn cel nog vier vellen vol aanvullende verklaringen.
Twee weken later zit hij echter nog steeds gevangen. Als hij opnieuw is verhoord, probeert hij in de straten van Sarlat te ontsnappen, maar de poging mislukt. De onzekerheid over zijn lot drijft hem tot de grenzen van de waanzin. Ook vrouw Espitalier wordt gevangen genomen.
Medio april mag Guillaume onder begeleiding van enkele gerechtsdienaars naar Missials om ‘verhelderende verklaringen’ te geven. Hij slaagt er echter niet in zijn onschuld te bewijzen. In een opwelling doet hij een nieuwe ontsnappingspoging, maar ook deze mislukt.
| |
Hoofdstuk 25-34
Dokter Montmeja wordt verhoord. De rechter wil vooral weten in welke toestand hij vader Garrigue aantrof toen hij hem onderzocht. Het getuigenis van de 82-jarige arts zit echter vol tegenstrijdigheden en is daardoor onbruikbaar.
Issier breekt zich het hoofd over de vergiftigde kat. Hij heeft het kadaver destijds op de mesthoop gegooid, maar naderhand kon niemand het terugvinden. Vrouw Espitalier wordt vrijgelaten.
| |
| |
Guillaume doodt de tijd met het schrijven van lange verklaringen en brieven. Hij smeekt zijn moeder eindelijk schuld te bekennen en ontvouwt tegenover de rechter zijn visie op de rol van Montmeja. Op 27 mei krijgt hij eindelijk zijn moeder te zien. Zij houdt echter vol dat zij onschuldig is.
Céleste wordt aan de tand gevoeld over de apothekersfles. De rechter wil weten wie de kans gehad heeft de fles te openen om vergif bij het medicijn te doen. Ook over deze kwestie stuurt Guillaume hem een lange uiteenzetting.
| |
Hoofdstuk 35-39
Het onderzoek sleept zich voort, totdat vrouw Garrigue eindelijk een bekentenis aflegt. Ze blijft echter bij haar verklaring dat zij het apothekersflesje niet heeft opengemaakt. Daarom gaan de verhoren door en blijft Guillaume in zijn cel, tot de rechter tenslotte een vonnis velt. Vrouw Garrigue wordt tot levenslange dwangarbeid veroordeeld. Guillaume en Issier worden vrijgelaten.
| |
Hoofdstuk 39-40
Guillaume vertrekt uit La Coutonnade en vestigt zich in Vrigne-au-Bois. Zijn familie bezoekt hij één keer per jaar. Overdag werkt hij hard, 's avonds declameert hij hartstochtelijk gedichten of schrijft zelf poëzie.
In Missials steekt Céleste iedereen de ogen uit. Ze loopt erbij als een mooie mevrouw en voelt zich ver boven de andere dorpsbewoners verheven. Als ze trouwt, krijgt ze van dokter Garrigue een huis.
Twintig jaar na zijn vertrek keert Guillaume naar La Coutonnade terug om er opnieuw een praktijk te beginnen. Céleste lijkt intussen niet meer op de trotse dame van weleer. Ze zwerft rusteloos door de omgeving en bezoekt de ene waarzegger na de andere. Ze mijdt de mensen nog meer dan vroeger.
Op een dag sterft Guillaume Garrigue in zijn slaap. Hij is 54 jaar oud geworden.
| |
Interpretatie
Ondertitel
De ondertitel maakt duidelijk dat de roman in de eerste plaats gelezen kan worden als een whodunnit, een misdaadroman waarin alles draait om de vraag hoe vader Garrigue aan zijn eind is gekomen. Is hij, zoals zijn vrouw en zoon willen doen geloven, zelf voor zijn dood verantwoordelijk, opzettelijk of per ongeluk, of is hij vermoord; door zijn vrouw, al dan niet met de hulp van Issier en vrouw Deyris, door zijn zoon of door allemaal samen?
| |
Vertelsituatie
In tegenstelling tot de meeste misdaadromans ligt het perspectief niet bij een detective of ‘private eye’ die het onderzoek verricht. Er is een alwetende verteller, die vanuit enkele
| |
| |
hoofdrolspelers de geschiedenis reconstrueert. Daarbij onthoudt hij zich van het commentaar dat voor auctoriale vertellers gebruikelijk is. Hij waagt zich evenmin aan hypothesen of speculaties over de toedracht van het misdrijf. Alle tegenstrijdigheden en elkaar uitsluitende verklaringen zijn gehandhaafd. Een opvallend aspect van de vertelsituatie is het veelvuldig gebruik van dialogen. Zij karakteriseren de verschillende romanfiguren en brengen bovendien de vox populi tot uitdrukking. De personages gebruiken vaak formuleringen als ‘zeggen ze’ en ‘schijnt het’.
De meeste critici noemen de vertelwijze afstandelijk en objectief. Wam de Moor signaleert zelfs een ‘ongemene objectiviteit’. Met andere woorden: Romijn Meijer zou zich beperkt hebben tot het stileren van de getuigenverklaringen en zou het verder aan de lezer overlaten zich door het ‘warnet van vervalsingen, verdichtsels, bedrog en wilde dronkemanstaal’ zelf een weg naar de waarheid te zoeken. Een dergelijke interpretatie komt ongetwijfeld niet alleen voort uit literair-theoretische overwegingen, maar wordt ook ingegeven door de mededeling in het ‘Woord vooraf’ dat alle feiten in het boek waar gebeurd zijn en dat de tijd en plaats van handeling nauwkeurig zijn gehandhaafd. Bovendien heeft het verhaal soms wat weg van een letterlijk verslag. Regelmatig komen passages voor die als volgt beginnen: ‘Vrouw Espitalier tegenover rechter Pomarel, zesentwintig augustus 1985’ of: ‘Schriftelijke verklaring van dokter Garrigue, 22 oktober 1985’.
In werkelijkheid is de objectiviteit van de auteur echter helemaal niet zo groot. In de opbouw van de personages is zijn sturende hand namelijk wel degelijk te herkennen. Zo voorziet hij ze, zeker in de eerste hoofdstukken, van kwalificaties als ‘onbuigzaam’, ‘koppig’ en ‘achterdochtig’. Verder heeft hij ervoor gekozen sommige personages wel en andere niet van binnenuit te belichten en dat heeft onontkoombaar gevolgen voor het inzicht van de lezer in de schuldvraag. Issier, vrouw Espitalier en Guillaume Garrigue gelden voor de rechter om uiteenlopende redenen als verdachten; de lezer, die ook van hun - in principe betrouwbare - gedachten kennisneemt, zal op den duur echter van hun onschuld overtuigd raken.
Zo is halverwege de roman te lezen: ‘Zijn blik [d.i. de blik van Guillaume Garrigue; BP] daalde van het zwaard, het houweel naar de mannen in toga aan de lange groene tafel achter de balie. Hij was schuldig aan het een noch het ander. Hij had zijn moeder en Jantje de timmerman niet geholpen.’ [cursivering door bp] Van vrouw Garrigue en vrouw Deyris worden zulke overpeinzingen niet opgetekend. De lezer moet zich van hen een beeld vormen aan de hand van wat zij zeggen en doen
| |
| |
en vooral aan de hand van wat anderen over hen vertellen; en dat is weinig vleiend. Daardoor worden zij steeds meer als schuldigen naar voren geschoven, zeker vrouw Garrigue. Zo bezien is het dan ook niet meer dan logisch dat zij tenslotte een bekentenis aflegt. Dat betekent echter niet dat zij als de enige schuldige moet worden gezien. Terwijl gaandeweg de onschuld van haar zoon, haar minnaar en haar vriendin meer en meer lijkt vast te staan, wordt die zekerheid tegelijkertijd op een geraffineerde manier ondergraven. Vooral de vraagtekens bij de rol van Guillaume Garrigue nemen eerder toe dan af. Zijn getuigenis blijkt, net als dat van de meeste andere personages, een bouwwerk van hele en halve waarheden (en leugens?) te zijn. Vooral aan het eind van het gerechtelijk onderzoek spreekt hij zichzelf meer dan eens tegen.
Zo draagt het perspectief bij tot de onzekerheid die het verhaal vanaf de eerste bladzijden beheerst. Er wordt weliswaar een bekentenis afgelegd, een rechterlijke uitspraak en een veroordeling volgen, maar lang niet de hele waarheid is aan het licht gekomen.
| |
Motto
Naar die onzekerheid, in de zin van onduidelijkheid, verwijst ook het motto: ‘La vérité est silencieuse comme le fond des mers et le fond du Ciel.’ De keus voor deze woorden van Jouhandeau betekent niet dat Romijn Meijer de modernistische opvatting zou aanhangen dat de werkelijkheid c.q. de waarheid onkenbaar is. Zij is veel meer uit nood geboren. De bewoners van de Pech hebben namelijk hun eigen opvattingen over wat waarheid is. ‘De waarheid is wat je gelooft omdat je het weet,’ zegt vrouw Deyris ergens. Met andere woorden: je mag de feiten best aanvullen met wat je zelf hebt verzonnen.
| |
Thematiek
Een interpretatieniveau dat in de besprekingen weinig aandacht krijgt, is dat van de karakterroman. Het conflict dat aan het drama ten grondslag ligt, komt in wezen voort uit een botsing tussen twee vergelijkbare karakters. Vader Garrigue komt uit de eerste vier hoofdstukken, de ‘expositio’, vooral naar voren als een onmogelijke tiran wiens hoogste ideaal het is zijn zoon dokter te zien worden. Wanneer deze na verloop van tijd inderdaad als afgestudeerd arts naar het ouderlijk huis terugkeert, moet hij echter weer gehoorzaam zijn. Belangrijk is ook Garrigues primitieve wantrouwen. Hij geeft hoog op van de zegeningen van de moderne wetenschap, maar als het erop aan komt, laat hij zijn kwalen toch liever door kwakzalvers behandelen. Verder stelt hij zijn zoon op volstrekt onredelijke wijze verantwoordelijk voor de dood van zijn broer. Maar de karaktertrek die dramatisch gezien het belangrijkst is, is zijn koppige eerzucht. Hij weigert tot het allerlaatste zich met zijn zoon te verzoenen.
| |
| |
Koppigheid is ook aan Guillaume Garrigue niet vreemd. Hij voelt zich gegriefd door het verwijt dat hij de moordenaar van zijn broer zou zijn en zijn vader zou hebben verraden. Wanneer deze bovendien verhindert dat hij met zijn geliefde trouwt en erop uit lijkt zijn carrière als arts te doen mislukken, sluit ook hij de weg naar een verzoening resoluut af. Deze onbuigzame, halsstarrige houding, die vader en zoon meer met elkaar verbindt dan zij zelf beseffen, leidt tenslotte tot hun ondergang. Niet alleen die van vader Garrigue; ook Guillaumes leven verdwijnt in het niet. Ondergang, verval is een van de belangrijkste thema's.
| |
Titel
De aftakeling van de hoofdfiguur komt ook in de titel van de roman tot uitdrukking. Als zodanig markeren de woorden ‘Mijn naam is Garrigue’ drie belangrijke momenten in de dramatische ontwikkeling. Ze staan voor het eerst aan het begin van hoofdstuk 18, waar Guillaume Garrigue zich zelfverzekerd en trots aan de rechter voorstelt. De alinea telt zes zinnen; vijf ervan beginnen met het woordje ‘ik’. Vervolgens komen ze in hoofdstuk 25 voor, maar daar is van hun allure al weinig meer over. Niet alleen staan ze nu voorbij het midden en worden ze overschaduwd door de zin die onmiddellijk voorafgaat - ‘De komedie van het verhoor had zijn charme verloren’ - ook de perspectiefwisseling binnen de zin is veelzeggend: van eerste naar derde persoon enkelvoud, van directe naar erlebte Rede: ‘Mijn naam is Garrigue, Garrigue en waarom hadden ze hem niet laten zwemmen tot hij niet meer zwom?’ De vertwijfeling, die hier al meer dan grondtoon is, is boventoon geworden wanneer de titel nogmaals terugkeert aan het begin van hoofdstuk 35. Ook nu wordt de erlebte Rede gebruikt.
Een gevolg van het feit dat de roman als ‘non-fiction novel’ wordt gepresenteerd, is dat hij nauwkeurig in tijd en ruimte is gesitueerd. De geschiedenis speelt op de ‘Pech de Hurlevent’, een heuveltop in de Dordogne, gelegen in het dorpje Missials. Ze begint op 25 maart 1871 en eindigt in feitelijk aan het eind van het jaar 1875. De tweede helft van hoofdstuk 39 en het slothoofdstuk vormen het ‘naspel’. Het is in 1896 als Guillaume Garrigue op 54-jarige leeftijd sterft.
Diverse critici betwijfelen echter of het drama dat door Romijn Meijer wordt gereconstrueerd, werkelijk heeft plaatsgevonden. Zijn inleiding zou te veel lijken op de romantische truc van de manuscriptfictie. Malschaert wijst er bovendien op dat Elisabeth Mollison, de echtgenote van de schrijver, dokter Garrigue in haar cultuurhistorische reportage Le Roc, dorp aan de Dordogne wel noemt, maar dat zij niets over de moordzaak
| |
| |
vertelt, terwijl deze de dorpsgemeenschap toch jarenlang moet hebben beziggehouden.
| |
Poëtica
Belangrijk voor de interpretatie is deze kwestie echter niet. Feit is dat de nauwkeurige situering ertoe bijdraagt dat de roman zich ook laat lezen als een zedenroman in ruimere zin. Weliswaar ontbreekt de moraliserend-kritische inslag die voor deze romancategorie kenmerkend is, maar het boek geeft wel een treffend beeld van de sociaal-morele context in een kleine plattelandsgemeenschap in de Dordogne in de tweede helft van de vorige eeuw. Hierbij hoort ook de expansieve plot: de handeling begint met het personage Guillaume Garrigue en ontwikkeling zich vervolgens naar een beeld van de hele dorpsgemeenschap. Typisch voor een zedenroman is ook dat de waarden die de personages aanhangen, vooral via hun gedrag worden uitgebeeld.
Volgens Goedegebuure zorgt de manier waarop Romijn Meijer de gedocumenteerde feiten heeft weergegeven ervoor dat ze boven het niveau van de ‘non-fiction novel’ uitstijgen. Alle streekromantiek en literair aangeklede folklore ontbreekt en daardoor krijgt het verhaal een allure die het tot iets van alle tijden maakt, ‘een koningsdrama, geprojecteerd op de kleinschaligheid van de Franse provincie’. Met deze interpretatie sluit hij aan bij wat de schrijver zelf over zijn bedoelingen met de roman verteld heeft. ‘De kwestie van de whodunnit is betrekkelijk onbelangrijk, daar ligt de spanning niet echt. Ik heb niet geprobeerd er een historische roman van te maken, te reconstrueren hoe het leven toen was. Wat belangrijk is, zijn de verhoudingen tussen de mensen.’ Met andere woorden: Mijn naam is Garrigue is vooral geschreven als een beeld van menselijk samenleven.
Erg verheffend is dat beeld niet. Romijn Meijer waarschuwt daar al voor in zijn ‘Woord vooraf’. Het is alles roddel en achterklap wat de klok slaat. Vrienden en bekenden verraden elkaar zonder blikken of blozen, uit angst vroeg of laat zelf in de beklaagdenbank te belanden. De zaak is niet alleen voor Garrigue en zijn moeder een kwestie van leven of dood, maar voor iedereen die bij het drama betrokken is geweest.
Angst is echter niet de enige oorzaak van de onverkwikkelijke taferelen. De personages gedragen zich tegelijkertijd naar het beeld dat zij van zichzelf en hun bestaan hebben. ‘Op de Pech was het [leven] afval, stront. Gooi het maar op de vuilnisbelt, zeiden ze daar op de Pech, dit leven is geen rooie sou waard en misschien komt er nog eens wat anders voor in de plaats.’ Stront, de vertaling van het Franse woord ‘merde’ en een belangrijk Leitmotiv in de roman, is niet alleen een krachtterm of een scheldwoord dat bijdraagt aan de couleur locale,
| |
| |
maar tevens de meest beknopte weergave van het levensgevoel in de besloten gemeenschap. De personages voelen alleen enige eigenwaarde tegenover de magistratuur in Sarlat, die ze van boosaardige onverschilligheid verdenken, en de mensen in de vallei.
| |
Stijl
Bij het uitbeelden van het leven in Missials speelt ook de stijl van vertellen een belangrijke rol. Romijn Meijer tekent de dialogen op in een rauwe, plastische volkstaal, die doorschoten is met het bijgeloof en de wijsheden van een voorbije tijd. Er wordt opvallend veel geschreeuwd.
| |
Context
Henk Romijn Meijer is geen publieksschrijver. Niet voor niets wordt hij in de overzichtsbundel Het literaire klimaat 1970-1985 bij ‘de veronachtzaamden’ genoemd. Een belangrijke oorzaak van die geringe populariteit is ongetwijfeld de terughoudendheid op het vlak van invulling en betekenisverlening die in zijn werk te bespeuren valt. Beschrijving en commentaar zijn tot een minimum teruggebracht, evenals de plot, die in een aantal gevallen zelfs beperkt blijft tot: er wordt ergens gepraat en dat gepraat klinkt door woorden en zinnen heen die daarvóór komen en daarnà verder gaan. De sfeer van fixatie is vaak belangrijker dan het zich ontwikkelen van karakters of de opbouw van een dramatische handeling. In een interview omschreef Romijn Meijer zijn manier van schrijven eens als ‘the creative use of ignorance’, het schrijven vanuit datgene wat wordt weggelaten.
Dialogen zijn Romijn Meijers specialisme. Vanuit zijn voorkeur voor het niet helemaal afgeronde, laat hij zijn personages zo veel mogelijk zelf aan het woord in plaats van ze te ‘verklaren’. Mensen laten zich volgens hem namelijk heel goed kennen in wat ze beweren en vooral in de manier waarop ze hun bewegingen kenbaar maken. Daarom geeft hij dialogen zo veel mogelijk de eigenschappen van het gesproken woord zoals dat uit de werkelijkheid van alledag bekend is: verdraaiingen, herhalingen, vergissingen, uitroepen en vaagheden. Typografische signalen als accents, cursieve en kapitale druk, waarvan hij zich in latere jaren vaak bedient, hebben dezelfde functie.
Het kernthema van zijn werk is de tragiek van de goede bedoelingen; zijn boeken gaan op de een of andere manier over ongewilde misverstanden. Door de gedistantieerde manier waarop hij daarover schrijft, hebben zij meestal een meer of minder satirisch karakter.
| |
| |
In de literaire kritiek wordt Romijn Meijer vaak een ‘realist’ genoemd, een schrijver die weinig meer zou beogen dan ‘een moot leven’ weergeven dat zo maar ergens op een boeiende plaats uit de werkelijkheid is gesneden. Het concept ‘realistisch’ is echter ontoereikend en geeft hooguit de intentie van zijn proza weer; de werkelijkheid is uitgangspunt, maar geen doel. Zijn werk is uiteindelijk een produkt van de creatieve verbeelding.
Door zijn manier van schrijven is Romijn Meijer een eenling in de Nederlandse literatuur. Weliswaar is in vroegere jaren gewezen op invloeden van Van het Reve, maar die blijven beperkt tot de sfeer en techniek in zijn debuutbundel Consternatie. Hij voelt zich het meest verwant met een schrijver als Bernard Malamud, die het principe huldigde dat een schrijver moet uitgaan van wat zich in zijn onmiddellijke omgeving afspeelt.
| |
Waardering
De ontvangst van het boek in de literaire kritiek was zonder meer jubelend. In de Gooi- en Eemlander werd het zelfs ‘een “wereldwerk” van eigen bodem’ genoemd. Het lijkt vaak alsof de critici erop uit zijn Romijn Meijer eindelijk de populariteit te bezorgen die hij volgens hen al jaren verdient. De geringe publieke belangstelling voor zijn werk komt in de recensies regelmatig ter sprake en steeds wordt daarbij de hoop of de verwachting uitgesproken dat hierin met het verschijnen van deze roman verandering zal komen. Alleen de besprekingen van Hans Warren en Jaak de Maere zijn dissonanten in de lofzang.
Goedegebuure en Anker gaan uitvoeriger in op de manier waarop de schrijver met zijn bronnen is omgegaan. Beiden zijn het erover eens dat hij er uitstekend in is geslaagd de valkuilen van de ‘non-fiction novel’ te vermijden: het toepassen van literaire kunstgrepen om een waargebeurde geschiedenis zo sterk mogelijk te vertellen. Romijn Meijer is de werkelijkheid de baas gebleven en tilt haar naar een hoger, thematisch plan, oordeelt Anker.
Het succes van Mijn naam is Garrigue leidde ertoe dat ouder werk van Romijn Meijer werd herdrukt (Onder schoolkinderen en, voor het eerst sinds vijfentwintig jaar, Het kwartet) en dat in betrekkelijk korte tijd drie nieuwe boeken verschenen: Toen Reve nog Van het Reve was (1985), Resten van jou en andere gedichten en Een blauwe golf aan de kust (beide in 1986). Ook verscheen in 1989 de bundel Een krans rozen en een zakdoek.
| |
| |
Voor deze bespreking is gebruik gemaakt van:
Henk Romijn Meijer, Mijn naam is Garrigue. De reconstructie van een moord, gepleegd in de loop van 1874 in Dordogne. 5e druk, Amsterdam 1989.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Robert Anker, Auteur slachtoffer van werkelijkheid. In: Het parool, 2-3-1983. |
Doris Grootenboer, Gifmoord als inspiratiebron. Ingewikkelde reconstructie van Henk Romijn Meijer. In: Algemeen dagblad, 8-3-1983. |
T. van Deel, Stemmenspel over een gifmoord uit 1874. In: Trouw, 10-3-1983. |
T. Verbogt, Suggestieve thriller over Franse gifzaak. In: Tubantia, 15-3-1983. |
Aad Nuis, Boerenleven. In: Intermagazine, maart 1983. |
Willem Kuipers, Garrigue: het platteland als gruwel. In: De volkskrant, 18-3-1983. |
Jaap Goedegebuure, Een dorpsrel als universele tragedie. In: Haagse post, 19-3-1983. |
Stefaan Praet, Mijn naam is Garrigue: een magistrale roman. In: De morgen, 19-3-1983. |
Gerrit Jan Zwier, Een boosaardige boerenroman. In: Leeuwarder courant, 25-3-1983. |
Henk Lagerwaard, Wie van de drie? Henk Romijn Meijers reconstructie van een Franse moord. In: NRC Handelsblad, 25-3-1983. |
Jacques Kruithof, Henk Romijn Meijer en de moord op de oude Garrigue. In: Vrij Nederland, 26-3-1983. |
Jan Hendrik Bakker, Wrede pastorale in de Dordogne. In: Haagsche courant, 1-4-1983. |
Fernand Auwera, Henk Romijn Meijer: ‘Mijn naam is Garrigue’. Intrigerend schaduwspel van waarheid en leugen. In: De nieuwe gazet, 18-4-1983. |
Jacques Malschaert, De vlam in de pan op het platteland. In: HN-Magazine, 14-5-1983. |
Yvonne Kroonenberg, ‘Het is een verhaal dat nog steeds gebeurt.’ Romijn Meijer over Garrigue. In: Haagse post, 14-5-1983. |
Michel de Koning, Een moordverhaal, even boeiend als verbijsterend. In: Brabants nieuwsblad, 27-5-1983. |
Wam de Moor, Romijn Meijer en het gruwelijk gewroet van dorpelingen. In: De tijd, 27-5-1983. |
Hans Warren, Mijn naam is Garrigue. In: Provinciale Zeeuwse courant, 2-7-1983. |
Jaak de Maere, Noordnederlands proza. In: Dietsche warande & Belfort, nr. 7, september 1983, jrg. 128, p. 527-530. |
Henk Grundmeijer, Weergaloze dialogen van Romijn Meijer. ‘Mijn naam is Garrigue’ reconstructie van een sterfgeval. In: De Gooi- en Eemlander, 5-11-1986. |
T. van Deel, Bijdragen aan het beeld van menselijk samenleven. In: Henk Romijn Meijer. Informatie. Amsterdam 1986, p. 5-17. |
Michel Boll, ‘Ik heb een dialoogse fantasie.’ In gesprek met Henk Romijn Meijer. In: Bzzlletin, nr. 144, maart 1987, jrg. 16, p. 65-67. |
lexicon van literaire werken 18
mei 1993
|
|