| |
| |
| |
Daniël Robberechts
Praag schrijven
door Marcel Janssens
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
Het boek Praag schrijven van Daniël Robberechts (*1937 te Etterbeek, †1992 te Everbeek), 275 bladzijden lang, werd in 1975 gepubliceerd in de Raster Reeks van De Bezige Bij onder redactie van H.C. ten Berge, Lidy van Marissing, Pieter de Meihijr en Jacq Firmin Vogelaar. De namen van die redacteurs roepen de poëtica van het tijdschrift Raster, waar die reeks van De Bezige Bij bij aansluit, voor de geest. Raster schrijft zich in in het verlengde van het ‘andere proza’ dat door auteurs als Sybren Polet en Ivo Michiels in de late jaren 1950 was ingeluid. Het trekt heel principieel en programmatisch de troefkaart van het avant-garde-proza in de context van antitraditionele vernieuwingen die vooral vanuit de Franse Nouveau Roman waren overgewaaid. De Raster-auteurs cultiveren een modernistische (of misschien al postmodernistisch te noemen) variant van narrativiteit die schoon schip maakt met de sjablonen van het traditionele verhaal. Het boek Praag schrijven kreeg in 1975 de Vijverberghprijs.
Daniël Robberechts is de enige Vlaming die in de Rasterreeks werd opgenomen. Hij had onder meer met Aankomen in Avignon (1970) al een proeve van een gelijksoortig schrijfconcept afgeleverd. Hij had zich met allerhande essays geprofileerd als dé verdediger van het nieuwe narratieve teksttype in Vlaanderen. Hij was al jaren voltijds schrijver, voor de sociale verzekeringen, een zelfstandige met in 1970 een maandloon van 3.400 Bfr, wat minder was, zo zei hij in Praag schrijven, dan ‘een vierde van het gemiddelde maandloon van de minst betaalde categorie mannelijke bedienden in 1968’ (p. 240). Die gedreven ‘eigenzinnige enkeling’ (p. 243) van ongeveer 30 jaar bijt zich in dat literair-theoretisch stevig onderbouwde alternatieve schrijven vast, gaat, ver van de literair-institutionele society, een eenmansproject zitten uitdenken in een boerderijtje in de Vlaamse Ardennen en zet het Robberechts-schrijfbedrijf op, een bestaansvullend project dat producten aflevert voor een zo elitair beperkt marktsegment als de Raster-reeks. Robberechts was een ‘gelover’, wat ook uit zijn
| |
| |
eenmanstijdschriften tijdSchrift en tSchrift moge blijken, uit de publicatie van zijn dagboeken en uit zijn talrijke essays, waarvan er nog hele volumes postuum op publicatie wachten. Zijn boek Praag schrijven is ook een manifesttekst, een getuigenis of een geloofsbelijdenis met betrekking tot het wezen en de functie van het schrijven - niet alleen van een ogenschijnlijk vertellende tekst als Praag schrijven, zo dwarsliggend ten opzichte van de gezapige Vlaamse ‘traditie’, maar met betrekking tot de act van het schrijven zonder meer en tot zoveel problemen die een lucide schrijver niet naïefweg kan wegcijferen. Zo'n boek is als het ware op de marteltafel van een tot dubben gedoemd fulltime schrijver totstandgekomen; zo'n boek nodigt de lezer uit, of noopt hem er zelfs toe, allerlei metafictionele problemen te overdenken, zoals er boven enkele werden opgesomd. In de kern van het project Praag schrijven zit immers de poëtologische twijfel.
| |
Inhoud
Het boek zonder hoofdstukken bestaat uit (meestal) lange fragmenten die met de naam van een maand en een jaartal worden aangegeven, tussen november 1967 en november 1970. Een keer wordt het nu-schrijfmoment zelfs zeer precies genoteerd: ‘woensdag 21 augustus 1968’ - de dag waarop de troepen van het Pact van Warschau Tsjecho-Slowakije zijn binnengevallen. Er volgt nog een ‘Recapitulatie van Praag’ (p. 243-250) met alleen het jaartal 1971. Ik zal die maanden in de drie jaar, van 1967 tot 1970, de schrijfmaanden noemen. Op grond van de gegevens die de tekst zelf verstrekt, mogen we aannemen dat het in 1975 gepubliceerde boek daadwerkelijk werd geschreven in de jaren van de Praagse Lente en van de begeleidende roerselen in het westen, zoals de Mei-opstand in 1968 en de nasleep daarvan, of de moord op Robert Kennedy, of de oorlog in Vietnam, eveneens contemporain met de schrijfchronologie. Het grootste deel van de tekst kan immers gelezen worden als een dag-voor-dag-rapportage van de externe politieke gebeurtenissen in Praag of, als ondersteunende achtergrondgeluiden, dichter bij huis, bijvoorbeeld in Parijs.
Nochtans lopen de schrijfmaanden in hun rapportering van historische realia soms maanden ver over de aangegeven grens uit, zodat de lezer maar moet aanvaarden dat de schrijver een tekstfragment begon neer te pennen in een bepaalde maand en dan die tekst zonder verdere tussentijdse datering is blijven vullen met feiten uit de actualiteit. De slotsom uit deze inleidende beschouwing bij het chronologische raster dat het boek
| |
| |
voor zichzelf uitzet, kan zijn dat het project van een tegen de actualiteit aangeschreven tekst voor de lezer als voldoende waarschijnlijk overkomt. Het (ambigue) rapportagekarakter van de tekst is immers een essentieel bestanddeel van het boek Praag schrijven als typisch Robberechts-schrijfproject.
Het boek bevat achteraan 14 bladzijden met 128 noten (hoofdzakelijk vertalingen naar het Nederlands van Franse of Duitse citaten) en tien bladzijden met een namenregister. Die twee soorten toegevoegde bladzijden geven al indicaties omtrent het statuut van de tekst Praag schrijven in zijn geheel.
| |
Interpretatie
Titel
Waarin bestaat nu het project dat Robberechts heeft ondernomen? Het projectkarakter van het boek blijkt al uit zijn titel Praag schrijven: zoals het geval was met Aankomen in Avignon, wijst de infinitief op een doelgerichtheid, een opdracht, een zelfgekozen taak. Hier gaat het om de wil van de schrijver om het gegeven ‘Praag’ onder woorden te brengen. Het object wordt project, of: probleem. ‘Praag schrijven’ blijkt hier precies een heel problematische onderneming te worden. Want, indien het al zo moeilijk, om niet te zeggen ondoenbaar was om in Avignon aan te komen, hoe schrijf je nu zo iets complex als ‘Praag’?
| |
Thematiek
In november 1967 vraagt de schrijver zich af: waarom een boek schrijven over precies Praag, dat niet zo onvervangbaar belangrijk is als Avignon of zijn geboortestad Brussel? Waarom Praag? Wel, misschien paradoxaal, omdat hij er zelf nooit geweest is en omdat hij de uitdaging wil aangaan om een begrip, een woord als ‘Praag’ als een vat der Danaïden vol te gooien met woorden. Hij zou Praag, zoals andere steden, geografisch, cultuurhistorisch, economisch, financieel, agronomisch, sociaal of politiek kunnen beschrijven. Maar nee, hij wil het blanke woord ‘Praag’, nog nooit door hem echt ‘gedacht’, met woorden oproepen en op papier opbouwen. Hij zal moeten vragen en gissen en zijn verstand en pen uitzenden ‘in de vorm van richtstralen’ op een vliedende en weerbarstige materie. Hij vraagt en gist omtrent Praag en blijft met die gissingen zitten bij zijn witte papier op de projecttafel. Hij maakt het zichzelf dus van meet af aan bijzonder moeilijk, hij problematiseert de onderneming ten gronde - hij schrijft ze eigenlijk het begin in.
Dat project, dat als een intern-scripturale opdracht van start ging, wordt na vier schrijfmaanden (of: na 40 bladzijden tekst) ineens opwindend gecompliceerd door het uitbreken
| |
| |
van de Praagse Lente. Na acht schrijfmaanden werd de Praagse opstand volledig in het project geïntegreerd en wordt de schrijver in hoofdzaak publicist en chroniqueur van externe historische gebeurtenissen in Praag en (ver) buiten Praag. Alle historische gegevens die hij via de media, inzonderheid via de kranten op zijn schrijftafel ziet aanspoelen, zijn tekens en wenken om het project te verruimen tot kroniek. Die rapportageachtige, zo exact mogelijke fragmenten, die dag voor dag en uur voor uur het wereldnieuws uit Praag verslaan, voegen een surplus aan de tekst toe en constitueren een nieuwe laag in het boek. Alle gebeurtenissen, aldus de schrijver die zich krom schrijft om de vloed van feiten, in verschillende talen aangewaaid, bij te pennen, vormen een weefsel waarin alles op wonderlijke wijze in elkaar grijpt.
Praag sloeg aan het deinen, en meteen het boek Praag schrijven. Het voornemen van november 1967 bestond er nog in, ‘een gelijkmatige woordendraad’ (p. 116) te ontwikkelen uit dat verwarde, ondoorzichtige, compacte kluwen; er waren aanhechtingspunten voorhanden zoals het bezoek aan Praag in 1922 van vader Jan-Emmanuel, of gegevens over de heren Kafka en Rilke en andere prullaria als brieven, foto's, prentbriefkaarten, dagboeken, rouwbrieven, administratieve dossiers, stadsplannen en zo meer.
Maar dan raakte Praag zelf in beroering na zes maanden en nog meer na acht maanden, en toen werd de lappendeken plotseling nog meer on-schrijfbaar. Praag werd Praag-in-de-maak of -in-de-achtervolging, alle gekloste garen maakte het kluwen nog meer ongrijpbaar. De schrijver constateert manmoedig halfweg in zijn boek: ‘Praag nu is Praag is wat Praag wordt mét wat Praag is geweest.’ Voorwaar, een Raster-project om bij te duizelen. Inmiddels valt er geen garen meer bij te spinnen. Praag valt niet te schrijven.
| |
Poëtica
De schrijver is bijzonder vindingrijk in het bedenken van metaforen voor zijn poëticaal avontuur. Ik vermeldde al het kluwen en de klos; hij gebruikt ook graag het beeld van het uitzenden van woordtentakels via herzkabels of andere subtiele geleiders die een materie aftasten, omsingelen, binnendringen, verlichten, structureren; Praag is een strandvlakte, zegt hij, ‘de zinnen als golven die stranden op gorzen, kwelders en uiterwaarden maar doordringen tot de killen, zwinnen, pannen en wadden, en derrie aan- en afvoeren, zand, slib, wieren en schelpen en afval en wrakgoed’ (p. 117). Zo'n opstapeling van uitzonderlijke woorden, waar een woordenboek best voor beschikbaar mag zijn, typeert zijn schriftuurlijke verkramptheid om greep te krijgen op een stof die hem - bij afspraak - door de vingers moet glippen. Praag is letterlijk ‘in the making’, en
| |
| |
anders niet. Elke metafoor is gedoemd tot voorlopigheid, vervangbaarheid, transcriptie, uitwisseling.
Het project staat dan ook - per definitie en bij afspraak - in het teken van het radicaalste onvermogen. Bij de aanvang vraagt de schrijver zich nog af of hij zich Praag nu kan herinneren (hij is er nooit geweest), of het zich helemaal zal moeten inbeelden. Hij bekent echter van meet af aan zijn onwetendheid en zijn onvermogen. De onderneming wordt gebrandmerkt met een alpha privativum: ‘on’-, ‘-loos’ en ‘niet’ vallen niet te ontwijken. De schrijver bekent zijn onwetendheid en zijn onmacht om die gaten met fantasie op te vullen. Voor hem is schrijven ‘een nog niet afgesloten reeks reacties op een nog niet afgesloten reeks van omstandigheden’, zegt hij (p. 21). Is zijn onderneming reconstructie of constructie? Hij zal toch niet aan de slag gaan als archeoloog of archivaris? Zijn vader Jan-Emmanuel is in 1922 met een jeugdgroep in Praag geweest en liet een aantal ansichtkaarten na: hij gaat zijn tekst toch niet aan die aanhechtingspunten ophangen? Niet-niet-niet, dat wordt de hoofdtoon van de schrijfarbeid. De schrijver staat met zijn mond vol tanden (p. 32), en met zijn dikke Van Dale vol weinig gebruikelijke lexemen. Praag wordt weerbarstiger (p. 115) met de maand. Hij zou het schrijven willen opgeven. Hij krijgt geen vat op die ‘moleculaire constructie’ (p. 181-182) - nog een geliefde metafoor! Praag schrijven is als een symfonie of een gedicht schrijven, of beter: schrijven over het schrijven van een symfonie, maar dan zou hij alles moeten kunnen schrijven, want met woorden als ‘dooddoeners’ is de kous niet af. ‘Praag lééft’ (blz. 192), en hoe vat hij de moleculaire constructie van het bewegende leven in woorden?
| |
Opbouw
Het boek bevat een aantal tegenproeven die ook schrijfmodi aanbieden om Praag op een bepaalde manier op papier onder woorden te brengen, maar deze lakmoesproeven worden een voor een als erbarmelijk ontoereikend afgewezen. De eerste tegenproef, die met een radicaal ‘niet’ wordt uitgewist, is de poging om Praag te schrijven met behulp van de prentbriefkaarten van vader Jan-Emmanuel. Een dergelijke reconstructie wordt als futiel en niet ter zake afgedaan. Hij zou zoveel méér moeten weten om op grond van dergelijk aanhechtingspunt Praag niet onvergeeflijk te gaan vervalsen (p. 33). Of hij zou het kunnen proberen zoals je de platen in de uitgave van verhalen van Jules Verne kunt beschrijven. De schrijver probeert ook die truc vier bladzijden lang uit, maar laat dat als een zielig gedoe vallen (p. 104-107). Of hij kan het via de gelijkenis van foto's proberen. Neem nu een foto van doctor K. (Franz Kafka). Het is zeer de vraag, zo staat er onmiddellijk, of de auteur daarmee greep krijgt op zijn te schrijven materie, hij zou meer
| |
| |
moeten weten, zijn onwetendheid is gewoon verbijsterend, zo'n truc ware volkomen ambigu (p. 125). Stel dat hij een bezoek aan Praag zou dromen en dat opschrijven (p. 154), of hij kan de biografie van Jan Hus navertellen (p. 170-176), ware hij dan niet dicht bij huis? Of toch maar liefst de ansichtkaarten van zijn vader? Die zijn ook ‘gelogen’ (p. 210). En met de plattegrond van Praag (waar tien bladzijden aan gespendeerd worden als averechtse lakmoesproef, p. 214-223) geraakt hij ook al nergens.
Schrijven stelt hij zich in een van zijn autoreflexieve meditatiestonden idealiter voor als een proces dat continu moet verlopen (p. 115-116), maar zijn geschrift vordert allesbehalve continu. Het zwalpt tussen continuïteit en fragmentering. Enerzijds houdt hij de lijn van de ‘moleculaire constructie’ aan - een metafoor voor rationeel gestuurde doelgerichtheid; anderzijds geeft hij toe aan de dag-voor-dag-fragmentering van een journalistieke berichtgeving en aan de vermenging van teksttypes. Die twee vechten tweehonderd bladzijden lang om de voorrang. Hij wil een afstandelijkheid als van het journaal. Zijn boek zit geklemd tussen noodzaak en contingentie, tussen de ‘noodzakelijkheid’ van het (‘zuivere’) schrijven en de begrensdheid ervan (p. 195). Dat blijkt een samenvatting van het engelachtige schrijfproject ‘Daniël Robberechts’ te kunnen zijn.
Kortom, Praag schrijven is een kwestie van proberen èn falen, van beginnen en opgeven, van mislukken en doorbijten, drie schrijfjaren lang, tot in 1971 de finale recapitulatie (of capitulatie) van een door zijn eigen project verslagen schrijver het boek moet afronden.
De recapitulatie in het laatste tekstfragment, geschreven in 1971, is in dat opzicht zeer leerrijk. Daar passeren de als onproductief (of contraproductief) afgewezen schrijfsporen nog eens de revue: Praag schrijven had gekund via de topografie, de mensen, de straten, het stadsbeeld, of via aanhechtingspunten als een inreisvisum of een internationale treinregeling. De schrijver recapituleert echter zijn kapitaal arsenaal van voorzetsels: Aangaande en Met betrekking tot (p. 264), Nopens en Ten aanzien van (p. 247), Betreffende (p. 248) en Omtrent (p. 248), en hij besluit dat hij ‘over de onbekenden’ schreef (p. 249). Praag is een ‘drempel’ gebleken (p. 249), maar drempel waarvan of waartoe? Misschien een drempel van een schrijfhut waar een non-boek geproduceerd wordt? Antwoord, Praag, smeekt hij, maar Praag antwoordt niet, of antwoordt wel, maar niet terzake, zoals op de ansichtkaarten. Het laatste zinnetje van de tekst is: ‘Praag het laatste woord praag’ - het laatste woord klein geschreven; men kan denken dat dat een druk- | |
| |
fout is voor: ‘Praag het laatste woord graag’. Exit de Praag-schrijver, daar ligt Praag, onbekend, onaangeroerd, ongeschreven.
| |
Poëtica
Opvallend zijn de vele zelfcorrecties en zelfonderbrekingen, en de talrijke ondergeschoven tussenhaakjeszinnen. De schrijfprocedure wordt voortdurend gecontroleerd op haar waarheids- en betrouwbaarheidswaarde; het functioneren van de herzkabels wordt permanent met verfijnde instrumenten in de gaten gehouden; de tekst luistert zichzelf af op de minste stoornis. Zo vordert dat boek met de moeizaamste kronkels door een bos van vraagtekens naar een uiteindelijke bekentenis van een ‘mission non accomplie’, of althans maar vervuld naar beste vermogen, voor zover de woorden strekken, ook die uit de dikste Van Dale.
Het ideaal is de onschrijfbare totaaltekst. Vanaf het moment dat het historische Praag wereldschokkend gaat bewegen, assimileert de tekst zonder moeite journalistieke berichten, zelfs in het Frans uit dagbladen of welke andere bronnen ook gebloemleesd. Praag schrijven wordt in het heetst van de Praagse opstand een assemblage van berichten, commentaren, getuigenissen, oproepen allerhande, die in hun diversiteit laten zien hoe het project zich in de loop van een half jaar in verscheidene lagen heeft gecompliceerd. De tekst wordt een mediamix avant la lettre. De brieven van Jan-Emmanuel zijn analoog met de dagboeken van Kafka, zo zegt de Praag-schrijver die van alle hout pijlen maakt om die dan in het ijle te verschieten nadat hij hun futiele trefkracht heeft gewikt en gewogen (p. 141). De schrijver verzint een brief aan Rilke, tevens een zelfonderzoek. Na de prentbriefkaart, het dagboek en de brief, verder ook nog een uitgeteste biografische schets van het bewogen kettersleven van Jan Hus (p. 170-176) - ook analoog met Praag in 1968-1969 (p. 171). En waarom in deze collage ook niet acht bladzijden citeren uit linguïstische en literair-theoretische geschriften van het Russische Formalisme en het Praagse Structuralisme (p. 183-195)? Zo gezegd, zo gedaan, temeer daar die teksten ook ten grondslag liggen aan Robberechts' eigen literair-theoretische inzichten uit die jaren. (Hij heeft daar elders beschouwingen genoeg aan gewijd!) En waarom ook niet arresten van een gerechtshof in verband met een discriminerende behandeling van vader Jan-Emmanuel geciteerd (p. 199-208)? Of toch maar weer liever Kafka (p. 208-214)?
Bovendien demonstreert de schrijver ook nog de vervalsing van de documentaire berichtgeving over de Praagse opstand, doordat hij zijn eigen vertaling van het geruchtmakende artikel van de Tsjech Ilia X in Le nouvel observateur van 21 oktober
| |
| |
1968 confronteert met een versie van diezelfde tekst in het tijdschrift Soma van maart/april 1970. De poëtica van het onmogelijke wordt aldus nog door de bewijzen van de vervalsing ondersteund.
Zo produceert hij als functie van het richtsnoer ‘vergelijkbaarheid, analogie’ binnen zijn moleculaire constructie-project een totaaltekst, een conglomeraat van de meest uiteenlopende teksttypes, zoals er in de Raster-trend toen weinig in onze literatuur geschreven werden. In dat opzicht was Robberechts een speerpunt in onze proza-avant-garde.
De graad van zelfreflexiviteit ligt in dergelijke teksten zeer hoog. Tezamen met de problematisering van de relatie schrijven-realiteit (vandaar het terugvallen op de utopie van de totaaltekst) is de autoreflexieve en autokritische inslag dominant. De Praag-schrijver vraagt zich geregeld bij het hervatten van een schrijf-shift af waar hij nu staat of wat hij al gepresteerd heeft, en hij zal tegen het eind, na 26 maanden in februari 1970, de hamvraag niet ontwijken: welke uitgever zal ‘dit buitenissige geschrift’ willen drukken en verkopen (p. 197)? Hij geeft toe dat hij het geschrevene na al wat binnen en buiten zijn tekst voorviel, niet meer overzag, dat hij ‘als een mol in de aardlaag Praag’ wou gaan graven, liever dan zich te verlaten op het knusse materiaal van Jan-Emmanuel of Rilke of Kafka (p. 197). En waartoe heeft het geleid? Tot een publiceerbaar boek? De zelfreflexie gaat zo indringend ver, dat hij gaat her-schrijven: hij herneemt een stuk tekst tien bladzijden en drie maanden verder en schrijft er een vervolg op (p. 181, 182 en 193). Dergelijke procedures van metafictie en herschrijven doen sterk aan postmoderne schrijftechnieken denken.
| |
Thematiek
Dit zou geen boek uit de late jaren zestig, begin van de jaren zeventig zijn, indien het niet een uitgesproken ideologisch engagement combineerde met al zijn poëtologische problematiseringen en met zijn geëxperimenteer met allerhande teksttypes, die nochtans zo naar de werkkamer van een teruggetrokken estheet ruiken.
De Praag-schrijver laat omtrent zijn ideologische opstelling niet de minste twijfel bestaan. Schrijven is een ‘levensnoodzaak’ en een ‘uiterst redmiddel’ (p. 225), zegt hij. En hij deelt dat ook aan zijn geliefde Pragenaars mee: zo ik kritiek op jullie oefen, geldt dat evenzeer voor mij als zelfvermaning; ik wil van jullie leren (p. 235). Hij heeft, met andere woorden, over Praag willen schrijven om een en ander in zichzelf te wijzigen (p. 155); Praag schrijven was een oefening in zelfonderzoek (p. 164). Schrijven als Robberechts het projecteert, impliceert ook de noodzaak om zichzelf de bevragen en de eigen uitgangspun- | |
| |
ten te problematiseren, wijsgerig, esthetisch, ideologisch, politiek. In zijn negorij heeft hij leren inzien dat het leven vol ‘onafwendbaar aanvaarde verzakingen’ zit (p. 161), dat hij met die ontberingen moet kunnen leven, ja, dat zij een voorwaarde ‘tot een volwaardig schrijven’ blijken te zijn. Beseft men dat heel grondig, zo staat er daar, dan ‘komt men ertoe, het leven af te schrijven’.
Ertoe komen het leven af te schrijven... Dat zijn zwaarbeladen woorden uit augustus 1969, die in het licht van Robberechts' zelfmoord in 1992 een gruwelijke bijklank hebben gekregen. Dat klinkt nu luguber; dat wijst er ook op hoe diep Robberechts zich in zijn schrijfarbeid blootgaf en engageerde.
Schrijven was voor hem een compromis met het engagement op de straat, waar hij ook wel aan mee heeft gedaan, maar dat hem, moe van het gekrijs, weer naar zijn schrijfhut dreef. ‘Hachelijk ontvankelijk’ voor het wereldgebeuren wilde hij op papier zichzelf en zijn potentiële lezers bewustmaken van mutaties en van de noodzaak van mutaties in de samenleving (p. 47). Ook in dat opzicht, dat wist hij wel, moest zijn schrijven slagen èn falen. In dat ambigue nut tussen noodzaak en vrijblijvendheid situeert hij ook de relevantie van dit geschrift voor zijn Praagse onbekende vrienden (p. 226): geen gezwaai met vlaggen, en zeker geen krokodillentranen, en nog minder het gehuichel van salonrevolutionairen (p. 27). De machtigen leiden ons op (door ons af te leiden) tot makke luisteraars. De salonrevolutionairen, zowel in Praag als bij ons, spelen met hun verbalisme dat criminele spel van verdrukking mee.
In deze context komt de eerste terugblik uit november 1970 (p. 239-243) als een soort geestelijk testament over. Robberechts verantwoordt er, in de geest van het engagement der Achtenzestigers, zijn ‘werk-en-levenswijze’. Ik sta een ideologie der bevrijding voor, zegt hij (p. 241). Hij geeft er zich rekenschap van dat hij, mocht een uitgever beslissen deze tekst op de markt te brengen, niet een massa lezers zal bereiken en raken met zijn boodschap (p. 243). Hij kan allicht wat ‘eigenzinnige enkelingen’ zoals hijzelf aanspreken als ‘lieve ongekende solidaire vrienden’. Dat engagement hoort wezenlijk bij het profiel van Daniël Robberechts, die zijn ideologische betrokkenheid wist te integreren in de eigenzinnige poëtica van de Raster-groep.
| |
Context
Bovenstaand commentaar bij de poëtologische uitgangspunten van Praag schrijven zou met behulp van Robberechts' talrijke
| |
| |
essayistische geschriften, kritieken en autoreflexieve bespiegelingen kunnen worden aangevuld. Tot de context van dit boek behoren ook bepaalde aspecten van de postmoderniteit.
Zelfreflexiviteit is zeker een uitmuntend kenmerk van het postmoderne verhaal èn van Praag schrijven. Wat in de theorie van het postmoderne discours ‘onbepaaldheid’ genoemd wordt, is bij Robberechts overvloedig aanwezig: zijn tekst, zoals gezegd, staat in het teken van on-, -loos en niet. Onbepaaldheid is er ook in de verschuivende fragmenterende gezichtspunten en focalisaties: de ik-schrijver, vader Jan-Emmanuel, doctor K., Rilke, enzovoort. Ook mengt de schrijver de verhaalniveaus of de schrijfprobeersels doorlopend. Hij doorbreekt verder de scheidingslijnen tussen fictie en feitelijkheid, of tussen het scripturale niveau en de journalistieke rapportage. De relatie tussen taal en werkelijkheid werd bij Robberechts immers ten gronde geproblematiseerd. De procedure van her-schrijven wordt ook toegepast, niet alleen in het geciteerde hernomen openingsfragment van twee schrijfmaanden, maar eigenlijk in de onderstroom van het hele boek, dat zich elke schrijfmaand moet herpakken en moedig schrap zetten voor een niet te voltooien taak. Het postmoderne narratieve model stelt zich tot doel ‘de kloof te dichten’ tussen verscheidene tekstsoorten: is dat niet dè rode draad door het schrijfproject van Praag schrijven heen en de inzet van de falende lakmoesprocessen met de ansichtkaarten, de brieven, de biografieën en - bovenal - de journalistieke kroniek van de Praagse opstand? In die mengeling ontmoet hoog-cultureel (Rilke, Kafka) laag-cultureel (vaders ansichtkaarten) - wat door en door postmodern is. Wat de schrijver voorheeft met zijn strategie van vergelijkbaarheid en analogie, kan als ‘mise en abyme’ beschouwd worden, want het ene probeersel wordt weerspiegeld in het andere, en het tweede en het derde staal laten afschaduwingen van het eerste zien, en zo vordert het boek in een cirkel van (brekende) spiegels. Praag schrijven is vooral een boek over het
schrijven van een boek en als zodanig komt het op de lezer over als een immens vraagteken, dat weer een hoop andere vragen oproept, vragen niet zozeer over wat daar nu echt in Praag is gebeurd of hoe Praag er nu eigenlijk uit zou zien, maar metafictionele vragen over de mogelijkheidsvoorwaarden van zo'n geschrijf vanuit een ‘landelijke negorij’ over de Gouden Stad. Alsof de spiegeleffecten (de analogieën...) tussen de opgevoerde teksttypes als de brief, het dagboek, de beschrijving van foto's en stadsplannen, enzovoort, nog niet volstonden, voegt de schrijver binnen de journalistieke rapportages, in het Nederlands en het Frans, nog lange citaten uit essayistische bijdragen over de opstand toe. Die promiscuïteit van
| |
| |
teksten - of om het met een woord van Robberechts zelf te zeggen: die woekering van teksten - kan gerust postmodern genoemd worden.
| |
Waarderingsgeschiedenis
Het sterk eigenzinnige proza van Daniël Robberechts en van Praag schrijven in het bijzonder werd in de kritiek niet zonder meer op gejuich onthaald. Iemand als J.F. Vogelaar, co-directeur van de Raster-reeks, schonk Robberechts veel krediet; andere, meer realistische critici van het no-nonsense-type als Fernand Auwera stelden zich wat sceptischer op. Een tekst als Praag schrijven riep vragen op, zowel wat zijn politiek engagement in de nasleep van mei '68, als wat zijn poëticale uitgangspunten betrof. De politieke en sociale betrokkenheid van de schrijver kon meestal op instemming rekenen, hoe vreemd ook zijn teruggetrokken bestaan in die ‘negorij’ in Zuidoost-Vlaanderen, ver van het gewoel op het literaire forum, moge zijn overgekomen. De grensdoorbreking met betrekking tot alle realistische verwachtingen op het poëticale vlak lagen echter moeilijker. Robberechts bleek een ‘moeilijk’ auteur te zijn, eigenzinnig op het aanstellerige af, dweperig in zijn tegendraadsheid, koppig eigenwijs in zijn poëticale apriori's die zo flagrant afweken van de Vlaamse verteltradities. De (schaarse) insiders loofden hem en bleven in zijn stellingen geloven. Een goed verkoopbaar auteur is hij niet geworden, vele teksten zijn onuitgegeven blijven liggen. Ondanks de Vijverberghprijs moet Praag schrijven niet een bijster lonende commerciële onderneming geweest zijn.
Met aanzienlijke overheidssteun kon een deel van zijn nagelaten geschriften in 1994 gepubliceerd worden. Rond zijn tragisch overlijden steeg de aandacht voor zijn werk eventjes. Ook Jeroen Brouwers sprak in 1993 met veel lof over hem. Het tijdschrift De nieuwe maand wijdde in 1993 een nummer aan hem onder de redactie van Marc Schaevers. Het nawoord van Paul Claes in de uitgave van een gedeelte van het Nagelaten werk (in 1994) kan gelezen worden als een soort geestelijk testament van Robberechts zelf.
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Daniël Robberechts, Praag schrijven. Amsterdam 1975.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Marcel Janssens, Robberechts tegen Robberechts, in: Dietsche warande & belfort, 1969, p. 774-780. |
Rense Royaards, ‘In Praag ondervonden de mensen dat het socialisme een voorwensel was’. In: De nieuwe linie, 5-2-1975. |
Rein Bloem, Praag antwoordt niet. In: Vrij Nederland, 19-4-1975. |
F. de Keyser, Schrijven als uitdaging. In: Het laatste nieuws, 7-5-1975. |
Fernand Auwera, Vragen aan Daniël Robberechts. In: De nieuwe gazet, 2-6-1975. |
Eugène Van Itterbeek, Een krachtmeting met het totale, in: Wij, 10-7-1975. |
J.F. Vogelaar, Schrijven om de wereld leesbaar te maken. In: De groene Amsterdammer, 23-7-1975. |
Jos de Man, Geen anammese, minder visceraal, eigenlijk meer gratuit. In: Haagse post, 13-9-1975. |
Paul de Wispelaere, Een nieuwe confrontatie met de realiteit. In: Het vaderland, 20-9-1975. |
Leo Geerts, Leren leven met Robberechts. ‘Praag schrijven’. In: Streven, nr. 1, oktober 1975, jrg. 43, p. 46-54. |
Herman Leys, Teksten rond Praag. In: De standaard, 28-11-1975. |
Hugo Bousset, Schrijven aan een opus. Gesprekken met 9 Vlaamse auteurs. Antwerpen/Amsterdam 1982. |
Hugo Bousset, Grenzen verleggen. De Vlaamse prozaliteratuur 1970-1986. i. Trends. Antwerpen 1988. |
Hugo Bousset, Grenzen verleggen. De Vlaamse prozaliteratuur 1970-1986. ii. Profielen. Antwerpen 1990. |
Marc Schaevers e.a., De nieuwe maand, nr. 4-5, april-mei 1993, jrg. 46. |
Jeroen Brouwers, De schaamte van de schrijver. In: Vrij Nederland, 2-10-1993. |
Jeroen Brouwers, ‘Naakt in verblindend licht’ (over Daniël Robberechts). Tilburg 1993. |
Daniël Robberechts, TOT (Nagelaten werk). Leuven 1994. Hierin het nawoord van Paul Claes, Nawoord. De onvoltooide tekst, p. 1065-1080. |
lexicon van literaire werken 32
november 1996
|
|