| |
| |
| |
Gerard Reve
Werther Nieland
door R. Marres
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
Werther Nieland verscheen in 1949 als aparte aflevering van De vrije bladen, jg. 21, nr. 3, in een oplage van 700 exemplaren. Het boekje werd geschreven in Amsterdam in januari/april 1949. Later werd het herdrukt in Verzameld werk (Van Oorschot, Amsterdam 1956). Alleen opmaak en spelling verschillen enigszins van de originele uitgave. In 1964 werd het in één band samengebracht met De ondergang van de familie Boslowits (Van Oorschot, Amsterdam). De tekst is niet veranderd. De auteur heette toen nog Gerard Kornelis van het Reve (* 1923 in Amsterdam). De uitgave is voorzien van een flaptekst van zijn hand, die in de druk van 1979 door hem licht gewijzigd werd. Noemde hij het boekje eerst een ‘misschien nooit door mij te overtreffen hoogtepunt in mijn werk’, later werd dit eenvoudig een ‘hoogtepunt’. Het boek is, ondertussen een paperback geworden en van een jeugdportret van de schrijver voorzien, tot 1989 achttien keer herdrukt. (De uitgever geeft geen inlichtingen over de totale oplage.) In de 16e, herziene druk van 1984 is een aantal door Jos Paardekooper (1983) aan de kaak gestelde zetfouten verbeterd.
In de hier gebruikte uitgave van 1988 beslaat het 91 pagina's. De paginering van de laatste druk verschilt niet veel van die van 1964, maar wel loopt de tekst van 1988 er een beetje op uit, wat aan het slot tot tien regels méér op een extra pagina leidt. De verwijzingen zijn dus ook voor wie een vroegere uitgave heeft bruikbaar, als men erop let dat het aangehaalde één pagina eerder kan staan.
| |
Inhoud
De inhoudsweergave kan kort zijn, want wat er in deze novelle gebeurt is vooral van belang door de lading die het meekrijgt. Wat er met Werthers moeder aan de hand is, is nog het best duidelijk te maken. Het verhaal speelt zich af in de maand december. De hoofdpersoon, de elfjarige Elmer, ontmoet
| |
| |
Werther Nieland bij een zekere Dirk Heuvelberg, die achterlijk is. Elmer wil bij hem thuis komen. Werthers moeder maakt seksuele toespelingen. Zijn vader is een aanhanger van Esperanto en probeert Elmer ervoor te interesseren. Deze is bang het niet te begrijpen. Ze gaan pingpongen, maar Werthers moeder komt tussenbeide met een obsceen gebaar. Elmer neemt Werther mee naar zijn huis en wil met hem een club vormen, waarvan hij de voorzitter is. Elmer verbrandt en begraaft plechtig een dode vogel. Ze gaan naar Dirk, die niet doet wat Elmer wil, waarna ze hem een tijdje aan een touw voortslepen. Elmer organiseert een feestelijke bijeenkomst van de club met Werther en diens zusje, maar het wordt niks, omdat er geen programma is. Ze halen Dirk erbij. Als Werther een potje stuk laat vallen zet Elmer hem eruit en geeft hem een paar stompen. Vervolgens zegt Elmer tegen Dirk dat Werther een spion is en gooit daarna al schoppend ook hem uit de club. Werther schrijft Elmer dat hij gemeen is en dat hij niet meer met hem wil omgaan.
Elmer maakt kennis met Maarten Scheepmaker, die hij als een uitvinder beschouwt en in zijn club wil hebben. Maartens diverse uitvindingen werken echter niet, wat hij steeds probeert goed te praten. Elmer vindt een grammofoonhoorn, maar een grotere jongen neemt hem die af, en Maarten helpt hem niet. Elmer wil nu een legerclub oprichten, maar zijn kameraadje heeft geen interesse. Daarna gaat hij Werthers huis observeren. Kinderen lopen joelend achter Werthers hollende en dansende moeder aan, die dan door twee vrouwen naar binnen wordt gevoerd. Maarten wil nog een brandende doos over het water laten varen, maar deze wordt door de wind teruggevoerd. Hij vertelt dat hij de doodsbeenderen die in zijn kamer hangen van een begraafplaats heeft gehaald. Elmer neemt Maarten mee naar zijn zolder maar verklaart hem dan tot vijand, die weg moet.
Elmer schrijft Werther een briefje en ze verzoenen zich. Werthers moeder wil hen en Werthers zusje in bad hebben en vertelt de jongens dat ze hun ‘dingetje’ niet hoeven te verstoppen. Ze pakt Elmer vast en tast naar zijn ‘dingetje’, wat hem erg bang maakt. Werthers vader komt binnen en nodigt de kinderen uit voor een circusvoorstelling. Ook Elmer mag mee. Die dag is er echter geen circus, maar een variété met dubbelzinnige sketches. Werthers tante zal bij Werther komen wonen. Elmer ziet bij Werthers huis dat diens moeder in een witte auto wordt weggevoerd. Hij nodigt hem uit om samen met hem naar een oom en tante te gaan. Maar Elmer voelt zich daar treurig en verlaten, trekt zich terug en laat Werther aan zijn lot over. Als ze teruggaan vertelt Werther
| |
| |
dat hij zal verhuizen. Elmer zegt hem saai te vinden en brengt hem zogenaamd per ongeluk ten val. Hij gaat Werthers nieuwe behuizing nog bekijken en vindt die donker.
| |
Interpretatie
Vertelsituatie
In tegenstelling tot wat de titel zou kunnen doen vermoeden staat niet Werther, maar de ik-verteller Elmer centraal. De lezer kijkt mee met hem toen hij elf jaar was. De verteller herinnert zich wat hij vroeger beleefd heeft en geeft soms tussen haakjes een toelichting, meestal op zijn woordkeus van toen (bijvoorbeeld p. 81, 125). Hierdoor wordt de indruk versterkt dat de ik-verteller ons in de rest van de tekst toont hoe hij het toentertijd zag.
| |
Thematiek
Deze novelle is mijns inziens in de eerste plaats een psychologisch portret van een jongen die zich ontwikkelt. Ook Raat (1981) vat haar zo op. Niet dat de verteller psychologiseert, maar hij verstrekt de gegevens voor zo'n portret, die door hun bijzondere aard tot analyse uitnodigen.
Het thema is de angst van Elmer voor een onbegrepen wereld, en zijn mislukkende pogingen iets tegen die angst te doen. Voor zijn angst zijn geen duidelijke oorzaken. Wel gebeuren er soms dingen die hem bang maken, zoals het vreemde, seksueel geladen gedrag van de moeder van Werther, maar op zichzelf houdt dat gedrag nog geen bedreiging in. Slechts één keer wordt Elmer echt bedreigd, namelijk als een grotere jongen hem een gevonden hoorn afneemt (p. 110). Elmer is bang voor het onbegrijpelijke van zijn omgeving. Deze angst komt op vele plaatsen uit. De centrale uitlating erover is de volgende. ‘Wel zag ik in dat het onmogelijk moest zijn alles wat er gebeurde te begrijpen en dat er dingen waren, die raadselachtig bleven en een mist van angst deden opstijgen.’ (p. 73) Deze reactie van Elmer volgt wanneer hij in het huis van Werther een man op straat heeft horen roepen ‘de oorlog nadert, weest op uw hoede’. Werther, die in die buurt woont, doet dit incident vlot af met ‘het is die gekke Verfhuis’, maar voor Elmer is dit onmogelijk. Deze passage geeft meesterlijk de aard van Elmers angst aan, en sluit ook verder aan bij diens mentaliteit, want hij is zelf voortdurend op zijn hoede. Wanneer de moeder van zijn vriendje Maarten Scheepmaker iets zegt over doodgeschoten worden, maakt het Elmer somber dat hij het niet kan begrijpen (p. 96). Ook het vreemde gedrag van Werthers ten opzichte van kinderen seksueel ongeremde moeder lijkt Elmer niet te begrijpen. Het is iets waarover hij wil nadenken (p. 120), maar nadenken over dergelijke dingen helpt
| |
| |
hem niet. Hij is ook bevreesd bij het aanhoren van de dubbelzinnige sketches in een variété-theater (p. 136). Begrijpt hij deze, zoals Vestdijk (1950, p. 151) zegt, of niet, zoals Ruijs meent (1972, p. 189-190)? Hij moet, om bang te kunnen zijn, aanvoelen dat het dubbelzinnigheden zijn, maar dit houdt nog niet in dat hij ze begrijpt.
We zijn niet getuige van de overgang van Elmers onkunde in kennis. Nergens blijkt, zoals Raat (p. 81) in een knap en overtuigend opstel schrijft, dat zijn gepieker in een positieve uitkomst resulteert; de wereld blijft verwarrend en vol gevaren. De eerste keer dat hij Werthers moeder ontmoet, is hij bang in een kist gestopt te worden (p. 73). De tweede keer, als ze verder gaat en een seksueel spelletje met hem doet, is zijn angst nog heftiger: hij is bang dat zij een dun mes of lange naald in zijn nek zal steken tot het merg bereikt is (p. 128).
Dat zijn angst niet speciaal door het seksueel suggestieve gedrag van deze vrouw wordt opgewekt blijkt bij het eerste bezoek van Elmer aan Werther. Diens vader wil Elmer een brochure over Esperanto opdringen en Elmer is bang dat hij, als de man hem iets in die taal zal voorlezen dat hij niet begrijpt, in een ton of zak zal worden opgesloten (p. 74). Ook hier zien we weer het thema van het niet begrijpen dat een dreiging inhoudt. Later, bij het tweede bezoek, is Elmer opnieuw bang voor Werthers vader wanneer deze hem met zachte drang noopt te vertrekken. Een goede reden voor Elmers angst naar beneden getrapt te worden is er niet, want de man spreekt hem vrij vriendelijk toe (p. 131). Elmers angst wordt versterkt door zijn gebrek aan zelfvertrouwen (Raat, p. 81-84).
Als onderdeel van zijn algemene angst komt ook castratie-angst voor. Watermonsters zouden hem aan zijn geslachtsdeel in de diepte mee kunnen sleuren (p. 107). Maar dit lijkt accidenteel, want iets dergelijks wordt niet vermeld wanneer Werthers moeder later haar spelletjes met hem doet; dan is zijn angst van algemener en heviger aard (de dodelijke naald in de nek). Een dergelijke angstfantasie als voor de watermonsters - en als louter fantasie des te onthullender - hebben we weer waar hij bang is voor aardwezens die hem onverwachts onder de grond zullen slepen (p. 80). Het zal ondertussen duidelijk zijn dat Elmers angst extreem en irrationeel is.
Elmer houdt zich in de vorm van een paar spelletjes nogal wat met de dood bezig. Dit komt herhaaldelijk ter sprake, nog afgezien van het doden van dieren. Is hij er bang voor? Dit wordt gesuggereerd door de passage over de naald in de nek. Eenmaal leidt zijn angst tot de gedachte aan de dood, niet die van hemzelf echter, maar die van Werther (p. 129). Elmers angst om in een kist gestopt te worden kan ook op zijn angst
| |
| |
voor de dood wijzen. Maar, als gezegd, van een uitspraak over doodgeschoten worden wordt gezegd dat hij ze niet begrijpt. In elk geval is de dood een fascinerend geheim voor hem.
Een ander facet van zijn angst, een projectie ervan, is zijn gevoel dat de wereld tegen hem samenzweert. Dat de wereld op onbegrijpelijke wijze gevaarlijk is in Elmers ogen houdt in dat de bedreigingen vaak geheim zijn. Vissen, vogels, aardwezens en mensen, allemaal belagen ze hem in het geheim. In het water huizen waarschijnlijk monsters en het is maar het beste een tor dood te trappen, omdat hij anders deze monsters over zijn doen en laten zal gaan inlichten (p. 108). Ook een vogel moet dood, omdat het ‘de geheime vogel van de spionnenclub’ is (p. 79). In deze zin komen twee kernwoorden die zijn samenzweringsfobie betreffen voor: ‘geheim’ en ‘spion’. De bedoeling ervan is dat het geheim is dat de vogel spioneert. Het complot wordt ook door de mensen gesmeed. Vijanden loeren van alle kanten om Elmer te volgen (p. 74).
Voordat ik overga op de gevolgen van deze irrationele angst dienen nog twee facetten van Elmers karakter aangestipt te worden. De eerste, zijn neiging tot somberheid, heeft veel met zijn angst te maken. Hij voelt zich dikwijls bedroefd of verlaten (p. 77, 79 en passim). Dit komt soms ook uit in de doffe manier waarop hij spreekt (p. 80). Deze stemming wordt dikwijls in combinatie met het donkere decemberweer beleefd. Verder weet hij vaak niet wat te doen of te zeggen (p. 55, 57 en passim). Dit had een sfeer van doelloosheid kunnen scheppen, maar dit gebeurt toch niet, omdat een paar dingen hem intens bezighouden en hij weer tot nieuwe pogingen komt. Pas aan het slot krijgt de zinloosheid definitief de overhand.
Om nu weer terug te keren tot zijn angst, de uiting hiervan is kwelzucht en agressie. Het is van belang even bij deze opvallende trek stil te staan omdat hij als een rode draad door de novelle loopt. Werther roept deze neiging al meteen bij hem op (p. 56). Elmer wil hem kwellen, staat er, nadat Werthers uiterlijk is beschreven - dikke, vochtige, naar voren gestoken lippen; laag voorhoofd - dat een animale indruk op Elmer maakt. Alleen Werthers uiterlijk is al genoeg voor hem; verder heeft Werther nog niets gedaan of gezegd dat hem zou kunnen mishagen.
Elmers afkeer van mensen komt onder meer uit in de manier waarop hij ze ziet, beter gezegd, wat hij van hen ziet, namelijk hun lichaamsgebreken. De enige keer dat de zon in het verhaal doorbreekt verlicht deze het hoofd van Werthers vader en laat op diens schedel een dunne plek zichtbaar worden, waar de huid korstig en ontstoken schijnt. Elmer bekijkt deze
| |
| |
plek en krijgt een gevoel van haat en medelijden tegelijk (p. 68). Ook aan het uiterlijk van Werther en zijn kameraadje Maarten mankeert het een en ander. Dirk is een achterlijke jongen die paardevijgen van de straat eet (p. 55). Het aantal lichaamsgebreken dat Elmer waarneemt is opmerkelijk groot en het lijkt niet al te gewaagd te stellen dat deze niet alleen zijn haat opwekken, maar dat de observatie ervan ook zijn haat uitdrukt.
Hij laat het niet bij agressieve wensen alleen. Hij valt Werther metterdaad twee maal aan, een keer openlijk nadat deze iets van hem gebroken heeft en de tweede keer zogenaamd per ongeluk wanneer Werther hem verveelt (p. 91, 144). De passieve Dirk die niet in staat is mee te doen aan de spelletjes, wordt danig afgestraft (p. 78). Elmer zou ook Maarten willen pijnigen of opsluiten (p. 100, 112), maar hier komt hij niet toe, misschien omdat deze betrekkelijk normaal lijkende jongen er zich niet toe zou lenen of omdat hij Elmer een zeker ontzag inboezemt.
Angst roept agressie op, maar agressie ook weer angst. Elmer snijdt stekelbaarsjes de kop af - het zijn gevaarlijke watermonsters, tovenaars -, maar wanneer hij zich later per ongeluk snijdt gelooft hij dat het vissenrijk op die manier wraak heeft genomen (p. 59-60). Dat hij zich schuldig voelt over het nutteloos doden van de vissen blijkt misschien ook wanneer hij het over een verzonnen broer heeft die zo gemeen is om vissen de kop af te snijden (p. 81). Hij gooit een vogel met stenen dood, samen met Werther, en verbrandt hem, hoewel het dier nog tekenen van leven vertoont (p. 79). Verder schrijft hij een kleine verhandeling over hoe planten te martelen. Ten slotte laat hij ook de dode materie niet met rust. Wanneer hij niets te doen heeft, houdt hij zich onledig met op zolder de muurpleistering stuk te hakken, zonder hierbij een bepaalde bedoeling te hebben.
Het is opvallend hoe veelomvattend zijn agressiedrift is. Ze is alleen niet tegen volwassenen gericht, wat voor een kind ook moeilijk is. Als je zijn angst niet in aanmerking neemt lijkt zijn agressiviteit zinloos sadisme. Samengaand met zijn angst is ze begrijpelijk als actie tegen zijn vermeende vijanden. Maar het typische is dat de twee karaktertrekken bij Elmer los van elkaar schijnen te staan. Het is niet zo dat de agressiviteit optreedt als rechtstreekse reactie op de angst. Ze is een zelfstandige, vaste trek geworden. Wel komt de agressie of de neiging daartoe vaak voor nadat Elmer somber is geworden (p. 91, 100). Het meest opvallend is dit aan het slot, wanneer hij Werther laat schrikken en ten val brengt nadat een ‘grote treurigheid’ zich van hem heeft meester gemaakt (p. 142, 144).
| |
| |
Behalve dat deze agressie een uiting van angst is, is ze ook te zien als een van de middelen om de angst te bestrijden. Elmer probeert daartoe, behalve zijn nadenken, nog andere middelen te baat te nemen: a geheimhouding, b het stichten van een club met kameraadjes, waaronder er een is met technische aanleg, en c ritueel.
a Daar Elmer zich bedreigd voelt probeert hij zich niet bloot te geven door alles wat hem aangaat zo veel mogelijk geheim te houden. Dit is de keerzijde van het gegeven dat de wereld voor hem vol dreigende geheimen zit, zoals we al constateerden. Voor Elmer is geheimhouding een obsessie. Alles bij elkaar komt het woord ‘geheim’, waarbij het erom gaat dat iets van hem geheim moet blijven, op zijn minst elf keer voor (bijvoorbeeld p. 58, 74 en passim). Hij en de club die hij wil oprichten worden voor zijn gevoel voortdurend bedreigd door spionnen en verraders, wat mensen kunnen zijn, vogels of vissen (p. 79, 108). Alles wat hij opschrijft verbergt hij dan ook zorgvuldig. Hij begraaft het, bergt het weg onder een dakpan, maar als hij dit niet veilig genoeg meer vindt houdt hij het in zijn broekzak. Wanneer ook dat hem niet meer veilig lijkt, bergt hij het onder zijn hemd, maar als hij dan zijn broer aan hoort komen, eet hij het tenslotte op (p. 93, 113-114). Een ware climax, zoals men ziet.
b Geheimhouding is nog maar passieve bescherming. Een club met anderen vormen zou actief kunnen helpen. Hij probeert er een in het leven te roepen, maar zijn poging is al bij voorbaat tot mislukken gedoemd, omdat hij anderen niet accepteren kan. Hij wil wel graag met Werther omgaan, maar deze wekt toch al meteen zijn kwelzucht op zonder daartoe aanleiding te geven (p. 56-57). De achterlijke, passieve Dirk heeft hij nodig voor zijn club, maar hij moet hem niet (p. 89, 93) en dat gaat op voor al zijn relaties. Uiteindelijk heeft de afkeer de overhand. Zodra anderen in zijn ogen niet voldoen zijn het zonder uitzondering spionnen, vijanden en verraders (p. 78, 92-93, 123). Ze hoeven zich niet tegen hem te keren om zo gezien te worden: een aanleiding als Werthers snuffelen in een privé-kast van Elmer en het breken van een potje is genoeg om Werther als vijand te behandelen (p. 91).
‘Er zijn overal vijanden van de club’ schrijft Elmer op een stuk karton wanneer hij iedereen uit de club gezet heeft (p. 93). Dit wil zeggen, er zijn overal vijanden van hem. De conclusie dat hij paranoïde is lijkt onontkoombaar. Vestdijks mening dat Elmer in hoofdzaak een ‘volstrekt normale jongen’ is (Vestdijk, p. 153), moet dan ook betwijfeld worden, al is over de betekenis van ‘normaal’ natuurlijk te twisten. Elmer is in meer dan één opzicht extreem. Ook weet hij niet goed wat
| |
| |
met de club aan te vangen. Hij doet niet veel meer dan redevoeringen houden waarbij de club wordt opgericht en vastgesteld wordt wat ze zullen gaan doen, zoals windmolens en grafkelders bouwen, maar wat ze werkelijk moeten doen is hem onduidelijk (p. 89-90). Hier komt uit dat hij eigenlijk geen doel voor ogen heeft. Wanneer hij door een vreemde jongen beroofd wordt van een door hem gevonden grammofoonhoorn, komt een reële doelstelling naar voren, de hoorn terugveroveren, maar dit kan de club niet (p. 111-112). Hij zou machtig willen zijn en in elk geval in de club de baas spelen, een dominantiezucht die aansluit bij zijn agressiviteit (p. 109; 65, 76 en passim). Maar de club is machteloos en Elmers agressiviteit doet haar uiteenvallen.
Elmer is van nature een Einzelgänger. Hij heeft sterke behoefte om zich af te zonderen in een besloten ruimte, de zolder, een berghok, tent of kast als om zich te beschermen tegen de gevaren van de wereld. Typerend is dat hij een broer heeft met wie hij niet kan opschieten en dan maar een broer verzint die op hemzelf lijkt en vervolgens aan deze fictieve broer gaat schrijven (p. 84-85). Een andere vorm van communicatie met zichzelf is dat hij gewoon is dingen die hem ter harte gaan op stukjes papier te noteren (p. 58 en passim). Aan zijn relatie met zijn zorgzame moeder wordt geen emotionele betekenis gegeven; de vader speelt nauwelijks mee.
| |
Titel
De vriendschap met Werther, tot wie hij zich aangetrokken voelt, is dubieus. Hij zegt daarover, weifelend, dat hij gelooft een vriend van Werther te zijn (p. 68). Hij zet hem het huis uit, omdat Werther inbreuk maakt op zijn privé-domein (p. 90-91). Wat trekt Elmer eigenlijk in Werther aan? Iets anders dan zijn als onaantrekkelijk afgeschilderde uiterlijk en Elmers lust om hem te kwellen wordt niet genoemd. Werther is naar zijn indruk half menselijk, half animaal, ‘een dier, dat snoept’ (p. 57). Waarom dit Elmer iets doet wordt niet verklaard; voor hem is het vanzelfsprekend. Later wil hij vermoedelijk ook met Werther omgaan omdat diens moeder hem fascineert. Dat Elmer tegen het eind het gevoel heeft dat Werther wellicht zijn broer zou kunnen zijn, die dezelfde gedachten als hij heeft (p. 137-138), is raadselachtig. Opnieuw blijkt uit deze passage het verlangen naar een broer die aan hem gelijk is, maar waarom moet dit juist Werther zijn? Het maakt de indruk dat dit motief in de aanzet is blijven steken. (Samsom, 1975, p. 552, geeft een verklaring die echter niet uit de novelle zelf te halen is.) De novelle kan naar Werther genoemd zijn omdat deze de gemiste mogelijkheid vertegenwoordigt een gelijkgestemde ziel te vinden.
| |
Thematiek
Terwijl Elmer met Werther wil omgaan wegens diens per- | |
| |
soonlijke eigenschappen zoekt hij omgang met Maarten wegens diens technische knobbel. Hij heeft waarschijnlijk belangstelling voor hem, omdat hij gelooft dat met behulp van diens uitvindingen en instrumenten de beangstigende wereld aan te vallen is. Maarten wil met een ontplofbare bus vissen doden, en zijn windpistool gebruiken ze om op vogels te schieten, de ‘geheime’ vijanden van Elmer (p. 96, 103). Verder probeert Maarten nog een raket te lanceren, en laten ze een brandende bus over het water varen, wat voor Elmer de bedoeling heeft om de watermonsters te pesten (p. 99, 121). Maar Maartens uitvindingen zijn een fiasco en zijn pistool heeft niet genoeg kracht. Dit stelt Elmer teleur en maakt hem woedend, en daardoor verliest hij belangstelling in dit vriendje (p. 98, 112). Gegeven dat Elmer zo op zichzelf is en negatief staat tegenover anderen, is het niet verwonderlijk dat hij uiteindelijk zijn kameraadjes gaat bespioneren (p. 117, 143). Menend omgeven te zijn door verraders en spionnen, wordt hij zelf een spion.
c Terwijl de vorige factoren onmiskenbaar dienen voor Elmers verdediging tegen de wereld of zijn aanval erop, is dit minder duidelijk als het gaat om zijn voorliefde voor ritueel. Je kunt aannemen dat het dient om zijn angst te bezweren, maar het blijft giswerk (zie ook Raat, 1972, p. 96-98). Een keer lijkt het ritueel in elk geval ter bescherming te dienen, namelijk wanneer hij de zolder waar hij zit Het Betoverde Kasteel doopt, als verweer tegen de vijandelijke tovenaars van de buitenwereld (p. 93). Maar de bezwering helpt niet - als ze zo bedoeld is -, want hij voegt er later aan toe ‘maar het is het woonschip van de dood (...) het gaat in de diepte zinken’ (p. 106). Het plechtig begraven van dieren zou een verzoenende functie kunnen hebben; Elmer heeft soms wat hij begraaft zelf gedood en weet dat het gemeen is (p. 59, 81). Wanneer hij een insekt in een vlam gooit die hij godsdienstig noemt, spreekt hij van een ‘offer’ (p. 114). Dit is te zien als een teken van verering van het vuur. Licht en vuur hebben kennelijk een bijzondere betekenis voor hem. Hij zou bijvoorbeeld een altijd brandende lamp willen hebben en bewondert een spiritusvlam die uit zichzelf lijkt te blijven branden (p. 97, 115). Hij steekt graag kaarslicht aan, ook wanneer er elektrisch licht is (p. 75 en passim). Kaarslicht is behalve licht ook vuur. Bij kaarslicht zitten geeft ook een grotere beslotenheid, waar Elmer van houdt, dan bij het alles bestralende elektrische licht. Vuur, dat hij gebruikt om dieren te verbranden, vereert hij waarschijnlijk om zijn vernietigende kracht.
Een aparte plaats neem zijn al genoemde preoccupatie met de dood in. Elmer heeft zijn berghok omgedoopt tot de graf- | |
| |
kelder van de Diepe Dood. De club die hij wil oprichten moet eerst de Club voor de Grafkelders heten (p. 76). Wat zegt het dat hij zijn bergplaats een grafkelder noemt? Mogelijk is het bezwerend bedoeld, omdat de dood behalve angstaanjagend ook een geheim voor hem is. Het onbegrepene kun je proberen te bezweren. Maar anderzijds zegt hij van zijn zolder op een bepaald moment dat deze het woonschip van de dood is en zal gaan zinken; daar is een dergelijke benaming duidelijk geen bezwering, maar een bezegeling van het geëvoceerde ondergaan. Dit suggereert dat het spel met woorden als ‘dood’ en ‘grafkelders’ een flirten is met iets onheilspellends dat hem ook aantrekt.
De bedoeling van het ritueel is zin te geven, zoals wanneer Elmer een tent waarin hij een vuur aanlegt een tempel noemt (p. 84), maar wat het precies betekent blijft onzeker. De gegevens kunnen deels alleen maar vermoedens oproepen. Je kunt op grond hiervan allerlei ingenieuze constructies opbouwen van verschillende aard, maar mijns inziens is de basis hiervoor te smal. Omdat de gegevens zo mager zijn kun je alle kanten uit. Van een jongetje als Elmer kun je ook niet verwachten dat hij al een ritueel systéém in elkaar gezet zou hebben. Zo zijn er ook andere vragen naar het verband der motieven die moeilijk of niet te beantwoorden zijn (zie bijvoorbeeld Ruijs, 1972, p. 195, en hiertegen Marres, 1973, p. 36). Methodologisch is de vraag bij dergelijke strijdpunten meestal of wat achter elkaar staat een innerlijk verband heeft. Dus: of er reden genoeg is om woorden als ‘desondanks’ of ‘daarom’ in te voegen tussen wat elkaar opvolgt.
Alles bij elkaar leiden de pogingen van Elmer om zijn angst te bestrijden niet tot succes. Dit komt in de laatste bladzijden goed uit. De club is ingestort en Elmer zelf jaagt Werther weg. Het enige dat hem overblijft is terugvallen op zijn agressiviteit (p. 143-144). Hiermee bedoel ik niet dat het verhaal circulair is. Aan het eind bedrijft Elmer dezelfde zinloze activiteit als in het begin, maar ondertussen heeft hij heel wat geprobeerd dat mislukt is en is hij veranderd. (Dit is uitgewerkt door Rinckhout, 1983, p. 51-58). Zelfs het maken van notities, wat hij eerder veel doet, laat hij moedeloos varen. Zoals al gezegd was zijn poging om uit zijn isolement te breken door zijn karakter al bij voorbaat tot mislukken gedoemd.
| |
Stijl
Werther Nieland is een beklemmend boek. Er zijn een paar passages die even een grappige indruk maken, zoals een stukje onhandig taalgebruik van Werther, een foute woordverklaring en kinderlijke zinnen van Elmer als ‘Dan kunnen we grafkelders maken, want die zijn erg nodig’. (p. 92, 82, 75) Maar dit grappige effect wordt niet bereikt door een speciale manier
| |
| |
van vertellen. Het berust op een weergave van het kinderlijk taalgebruik, die als realisme bedoeld is en als zodanig geslaagd. De verteller neemt met zijn weergave niet geestelijk afstand tot wat hij vertelt. Daarom zou ik het geen humor willen noemen, die zo'n afstand impliceert. Het brengt slechts kort verlichting van de drukkende sfeer.
| |
Symboliek
Sommige dingen lijken een symbolische lading te hebben, bijvoorbeeld het race-autootje dat Elmer in een etalage ziet dat onophoudelijk heen en weer rijdt, een ‘machine zonder nut’, een ‘Rit des Doods’ (p. 116-117). Het maakt Elmer treurig. Het staat voor zijn eigen leven (Raat, p. 78).
Een aantal auteurs, Weisgerber, Ruijs, Samsom en Rinckhout, heeft geprobeerd een systematisch-symbolische indeling aan te brengen. Samsom neemt de Joodse symboliek als uitgangspunt en Rinckhout de oud-Germaanse mythologie. Het is niet mogelijk hier in kort bestek op in te gaan. De symbolische interpretatie van Weisgerber is door Maatje (1973, p. 91-95), die van Ruijs (p. 171 en passim) door Marres (p. 35-37) bestreden. Raat (p. 72-77) keert zich tegen eerstgenoemde drie ‘symbolenwichelaars’. Ik kan er hier nog slechts twee opmerkingen over maken. Volgens Samsom (p. 542 e.v.) zijn lucht en wind positief voor Elmer, omdat ze voor de levengevende Geest staan. Maar Elmer bestrijdt de vogels, die luchtwezens zijn, en met Maartens windpistool wil hij doden. Rinckhout (p. 61) voert tegen Samsom aan dat in het bijbelse referentiekader de aarde voorgesteld wordt als symbool voor vrouw en dood, en dat dit niet klopt voor de novelle, waar de aarde iets positiefs en beschermends is. Maar dit wordt tegengesproken door Elmers vrees dat aardwezens hem onder de grond zouden kunnen slepen (p. 80). Voor hem bestaat er weinig positiefs.
| |
Context
Het boekje is met De ondergang van de familie Boslowits in één band samengebracht. In deze laatste novelle wordt beschreven dat een familie uiteen wordt gerukt en weggevoerd op één persoon na die zichzelf ombrengt. De lezer die over de jodenvervolging in de Tweede Wereldoorlog gehoord heeft weet dat de anderen naar alle waarschijnlijkheid vermoord zullen worden, maar dat wordt niet vermeld. Ook in Werther Nieland wordt het - deels - uiteenvallen van een familie beschreven, die van Werther. Er zijn meer overeenkomsten, zoals het voorkomen van een zwakzinnige in de ene en een krankzinnige in de andere novelle, maar dat zijn kenmerken van het vroegere werk
| |
| |
van Reve in het algemeen. Verder is er al door Vestdijk (1950) op gewezen dat de novelle een voorstudie lijkt te bevatten van het karakter dat in De avonden optreedt. Dit laatste, eerder uitgekomen boek begint waar de novelle ophoudt. Het mythologiseren is verdwenen. De angst is, voor zover expliciet, verplaatst naar de dromen. De agressie is helemaal verbaal geworden en tot een tijdvullende kunst verheven. En het bespieden en ‘spioneren’, dat in de novelle al een aanvang nam, is uitgegroeid tot een koel en nauwkeurig observeren van een omgeving waar de hoofdpersoon, die zich soms ook een ‘spion’ voelt, buiten staat, al klampt hij zich ook vast aan zijn jeugdvrienden.
Elmer heeft een paranoïde inslag. Dit hield Reve kennelijk bezig, want in ‘De winter’ (Vier wintervertellingen) heeft hij het over een hoofdfiguur die echt aan paranoia lijdt.
| |
Waarderingsgeschiedenis
De eerste druk van de novelle werd slecht verkocht en de kritiek reageerde nauwelijks. Een traditionele recensent als Van Eckeren kende het boekje wel verdienste toe, maar stootte zich aan de onlust die eruit spreekt. Modernere geesten als Vestdijk en Kousbroek waren lovend. De laatste prijst de genuanceerde beschrijvingskracht. Vestdijk meent dat het nog beter is geschreven dan De avonden en wijst op humoristische effecten ervan. Voor zover het bij herdrukken besproken werd, werd vrij algemeen het hoge niveau ervan erkend. Fens vindt het vanwege de sfeer van grijze stilte een van de mooiste boeken die hij kent. Opvallend is hoeveel uitgebreide beschouwingen geleidelijk aan over deze mysterieuze en intrigerende novelle in tijdschriften en boeken verschenen zijn, tot nu toe zes. In 1989 is ze ook op het toneel gebracht in een bewerking van Hugo Koolschijn door de Toneelgroep Amsterdam.
Voor deze bespreking is gebruik gemaakt van:
Gerard Kornelis van het Reve, De ondergang van de familie Boslowits. Werther Nieland, 19e dr., Amsterdam 1988.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
G(erard) van E(ckeren), Gerard Cornelis van het Reve: Werther Nieland. In: Het boek van nu, nr. 2, 1949, jrg. 3, p. 22. |
Eduard Elias, Zonder titel. In: Mandril, 1949. |
S. Vestdijk, Zwijgplicht in en buiten een novelle. In: Podium, nr. 5, mei 1950, jrg. 6, p. 317-321. (herdr. in: Zuiverende kroniek, Amsterdam 19762, p. 148-155.) |
H.R. K(ousbroek), Zonder titel. In: Braak, nr. 1, mei 1950, jrg. 1, p. 21-22. |
Salvador Hertog, Heidense verwondering en christelijke mededogen. In: Vrij Nederland, 6-4-1957. |
An., Zonder titel. In: nrc, 7-12-1957. |
R.F. Roegholt, G.K. van het Reves werk verzameld. In: Het Vrije Volk, 5-4-1957. |
Hans Warren, Twee boeken met verhalen van G.K. van het Reve. In: De Provinciale Zeeuwse Courant, 25-7-1964. |
Hella Haasse, Sporen van geweld. In: Leestekens, Amsterdam 1965, p. 148-170. |
H.U. Jessurun d'Oliveira, G.K. van het Reve. In: Scheppen riep hij gaat van Au, 10 interviews, Amsterdam 19673, p. 138-168. |
Jean Weisgerber, Proefvlucht in de literaire ruimte (5). Werther Nieland. In: Nieuw Vlaams tijdschrift, oktober 1968, jrg. 21, p. 815-830. Herdrukt als: Werther Nieland (G.K. van het Reve). In: Proefvlucht in de romanruimte, Amsterdam 1972, p. 104-122. |
G.F.H. Raat, Die Leiden des jungen Elmers. In: Tirade, nr. 179, september 1972, jrg. 16, p. 407-429. Herzien en aangevuld herdrukt als: Over Werther Nieland van Gerard Reve. In: Tussen chaos en orde. Essays over het werk van Gerard Reve, red. S. Hubregtse, Amsterdam z.j. [1981], p. 70-101. |
Ton Anbeek, Geklets over en in de (roman)ruimte. In: Soma, nr. 26, september-oktober 1972, jrg. 3, p. 42-43, 46. |
Jos Ruijs, Een structuuranalyse van Werther Nieland van G.K. van het Reve. In: Raam, nr. 87/89, oktober 1972, p. 163-205. |
Frank C. Maatje, Ruimte, verhaal, verhaalruimte. In: De nieuwe taalgids, nr. 2, maart 1973, jrg. 66, p. 89-109. |
Jean Weisgerber, F.C. Maatje en de verhaalruimte. In: De nieuwe taalgids, 1973, jrg. 66, p. 506-511. |
René Marres, Portret van een paranoïcus/Over Werther Nieland. In: Raam, nr. 98, november 1973, p. 26-37. |
Bert Samsom, Redding uit de wateren. In: Tirade, nr. 209, november/december 1975, jrg. 19, p. 541-556. |
Klaus Beekman & Mia Meijer (samengesteld door), Stilte na de storm. In: Kort Revier. Gerard Reve en het oordeel van zijn medeburgers, Amsterdam 1973, p. 44-60. |
Eric Rinckhout ‘Op weg naar de ondergang’. In: Spiegel der Letteren, nr. 3, september 1981, jrg. 23, p. 213-229. Herzien herdrukt in: Reve Jaarboek, nr. 1, Utrecht 1983, p. 50-68. |
| |
| |
Jos Paardekooper, Over de uitgaven van ‘De ondergang van de familie Boslowits’ en ‘Werther Nieland’. In: Reve Jaarboek, nr. 1, Utrecht 1983, p. 108-126. |
Nol Gregoor, De jongen die Werther Nieland werd, Utrecht 1983. |
Kees Fens, Het heldere grijs. In: Reve Jaarboek, nr. 3, Baarn 1986, p. 45-47. |
lexicon van literaire werken 5
februari 1990
|
|