| |
| |
| |
Gerard Reve
Oud en Eenzaam
door David Veltman
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
Oud en Eenzaam van Gerard [Kornelis van het] Reve (* Amsterdam 1923, † Machelen aan de Leie, België 2006) verscheen voor het eerst in mei 1978 bij Elsevier te Amsterdam/Brussel. Een tweede druk werd al voor begin augustus van dat jaar gepland. Deze werd licht gewijzigd uitgebracht, eveneens bij Elsevier. In 1999 werd de tekst opgenomen in het Verzameld werk, uitgegeven door L.J. Veen. De laatste (achtste) druk is die van 2006, verschenen bij De Bezige Bij.
Het boek telt 23 genummerde hoofdstukken, voorafgegaan door een Proloog en een In Memoriam, en gevolgd door een Epiloog. Het motto vormt een fragment uit het gedicht ‘Alone’ van E.A. Poe. Tussen hoofdstuk 4 en 5 is het gedicht ‘Avondrood’ opgenomen, en tussen hoofdstuk 15 en 16 het gedicht ‘Weerzien’. De opdracht is gericht aan Joop Schafthuizen en aan ‘Maria, Moeder van God’. Het boek telt 285 bladzijden. Op de achterzijde staat de auteur afgebeeld in een wit kader; ongeveer vijftig jaar oud, gezeten op een bank in het park, zijn hoed afnemend.
Reve had al in een van zijn reisbrieven uit Op Weg naar het Einde aangekondigd een boek te willen schrijven dat Het Boek van het Violet en de Dood zou gaan heten. Daarna werden veel boeken door hem aangekondigd onder deze titel, waaronder ook Oud en Eenzaam. In een brief van 22 september 1977 aan diens uitgever Bert de Groot geeft Reve deze laatste titel ter overweging, aangezien ‘Het Boek Van Het Violet En Van De Dood iets ongehoord massiefs en een soort eindafrekening suggereert, en daardoor nogal pretentieus is’.
| |
Inhoud
In het In Memoriam wordt de voorgeschiedenis van de van oorsprong Russische familie Rebe(n) verhaald. Juist in de adelstand verheven, moest de familie na de oktoberrevolutie van 1917 vluchten naar Nederland en liet zich Reve noemen. Hier
| |
| |
werd de adellijke titel ‘Vorst van Borodino’ niet erkend, zodat de laatste nazaat - de verteller van dit verhaal - zich ter nagedachtenis van de doden alleen nog ‘markies’ laat noemen.
De verteller van het kaderverhaal (Gérard) bouwt aan zijn ‘Geheim Kasteel’ op het afgelegen landgoed ‘Les Chauvins’ in Zuid-Frankrijk. Tijdens de werkzaamheden moet hij met zijn vrachtwagen regelmatig naar het dal om bouwmaterialen op te halen. Bij het inladen komt er op een dag een jongen op een bromfiets langs, die Gérard al eenmaal eerder in het nabijgelegen dorp naar tennis heeft zien kijken. De brommer stagneert plotseling, maar na enig reparatiewerk kan de jongen verder rijden.
Gérard wordt nieuwsgierig naar wat deze jongen in het Quartier te zoeken heeft, en besluit hem te volgen. Intussen bedenkt hij hoe ongelukkig hij altijd is geweest in de liefde. Er dringt zich een herinnering bij hem op aan een periode in zijn leven, ongeveer twintig jaar eerder, die hij in Engeland doorbracht. Hij kwam toen vaak op bezoek bij twee acteurs, Jacky Beskeen en Jane Raleigh, die een armzalig onderkomen deelden. Beide huisgenoten riepen bij Gérard (nu aangeduid als Gerard) een bepaalde vorm van lust wakker. Bij Jacky uitte zich die in sadistische vernederingen. De seksuele omgang met Jane was er een waarvan de homoseksueel Gerard meende dat die nooit oprecht kon zijn. Toch deelde hij met haar meer dan eens het bed, onderwijl denkend aan de mannen die dat vóór hem hadden gedaan. Hij trok al snel bij Jane in. Zij repeteerde een rol voor een toneelstuk dat volgens Gerard gedoemd was te mislukken. Hij besloot haar hierover niets te laten blijken, en zat bij elke opvoering in de zaal. Daar leerde hij Jane's vader kennen, een redelijk welgesteld man die zijn dochter af en toe wat geld toestopte. In een drietal innerlijke monologen, aan hem gericht, betuigde Gerard zijn onoprechtheid in de omgang met Jane. Twee keer overwoog hij zijn spullen bij elkaar te zoeken en haar te verlaten.
Als Gérard terugkeert tot het kaderverhaal, zit hij nog steeds achter de jongen aan. Hij ziet hem terug in een verlaten hoeve en slaagt erin hem onopgemerkt te beloeren.
Dan wordt het verhaal opnieuw onderbroken door een herinnering, nu van ongeveer veertig jaar terug. Gerard ging met zijn ouders, arme communisten, op vakantie naar een communistisch vormingskamp. Daar volgde Gerard een lezing van kameraad A.S. de Leeuw over de sadistische folteringen waaraan communistische jongens onderworpen werden zodra zij in handen vielen van de kapitalistische machthebbers.
Deze beschrijvingen waren zo beeldend, dat ze de fantasie van Gerard op hol brachten. Om die reden vluchtte hij uit het
| |
| |
kamp, en kwam bij een groot vuur een jongen tegen. Deze Wallie nam Gerard mee naar Appie, die snoep verkocht en bootjes verhuurde. Appie vroeg naar de communistische achtergrond van Gerard, waarna deze vol vervoering vertelde over de kapitalistische martelpraktijken. Appie liet hem een boek zien met foto's van zeilende jongens.
Gerard kon zich niet losmaken van het gevoel dat het boek iets anders behelsde dan een verhandeling over de zeilsport. Ook voelde hij zich al meer en meer bedreigd door de nadrukkelijke manier waarop Appie zich met hem bemoeide. Samen met Wallie wist hij weg te komen in een van Appies kano's. Op het water kwamen ze een zeilboot tegen, met drie opvarenden. Nadat ze hadden aangemeerd op een eilandje in het meer, ging Gerard op onderzoek uit. Hij trof de drie zeilers in een loodsje aan en wist ze ongemerkt te bespieden. Hij zag dat een van hen werd vastgehouden en verhoord. Gerard associeerde deze situatie met zijn recente martelfantasieën. Toen hij werd ontdekt, moest hij vluchten, maar Wallie bleek er met de kano vandoor te zijn. Zwemmend bereikte Gerard de vaste wal.
Terugkerend tot het kaderverhaal vertelt Gérard hoe hij kennismaakt met de jongen die hij tot in de verlaten hoeve heeft gevolgd. Hij blijkt René Barnier te heten. Gérard geeft hem een kompasje, en legt hem uit hoe hij het als zonnewijzer kan gebruiken. Hij vraagt of hij soms eens bij hem wil langskomen. Daarop laat hij hem alleen. Als Gérard de jongen nog eenmaal heimelijk beloert, ontdekt hij waarom René naar de verlaten hoeve is gekomen: hij masturbeert er stiekem. Vervolgens is hij er getuige van dat René wordt ontdekt door zijn baas, die hem hardhandig ter verantwoording roept en dwingt om met hem mee te gaan. Daarna vertrekt ook Gérard uit de bouwval, met medenemen van een trui die René heeft achtergelaten.
De epiloog verhaalt hoe Gérard probeert het een en ander over René aan de weet te komen. Hij wint informatie in bij zijn buurvrouw Germaine, die hem zegt dat de jongen nergens voor deugt. Terwijl ze staan te praten kijkt een bok hen aan van achter een halve deur van een leegstaand huis dat als stal is ingericht. Het beest laat Gérard denken aan het woord tragedie, dat letterlijk bokkenzang betekent.
| |
Interpretatie
Titel
De combinatie van de woorden ‘oud’ en ‘eenzaam’ uit de titel komt in de tekst niet voor. Toch verwijzen de woorden naar twee dragende motieven in het boek. Er is in het In Memoriam
| |
| |
al sprake van het vereenzamingsmotief: de ik blijft als enige achter uit een omvangrijke en welgestelde familie. Ook aan het begin van de eerste flashback vraagt de verteller zich af ‘waarom hij nooit ergens bij zou horen’.
Het ouderdomsmotief komt vooral naar voren in het motto ‘Alone’, en de gedichten ‘Avondrood’ en ‘Weerzien’. Ook kan het aangewezen worden in de passages over het noodlot, dat volgens de verteller ‘buiten alle tijd’ over hem beschikt was geworden. Zo vraagt hij zich af ‘hoe alles toch gekomen was’. Ook is er sprake van een onheil dat hem ‘steeds omringde’. De verteller staat aan het eind van zijn leven, en probeert daar - alles overziend - conclusies uit te trekken.
| |
Perspectief
In Oud en Eenzaam is een zich in de eerste persoon manifesterende verteller aan het woord die tevens hoofdpersoon is. Het perspectief wordt gekenmerkt door de spanning tussen vertellen en beleven; die spanning wordt nog geïntensiveerd wanneer zich herinneringen aan levensfasen uit een ver verleden opdringen.
Het is mogelijk het eenzaamheidsmotief te koppelen aan de vele passages waarin de verteller optreedt als voyeur. Het kaderverhaal omvat een minimale hoeveelheid aan actie: Gérard kijkt voortdurend, en reflecteert op wat hij ziet, maar tot handelen komt hij nauwelijks. Aan het begin van het eerste hoofdstuk ontmoet hij in het dorp de jongen, die hij later zal leren kennen als René. René staat op zijn beurt te kijken naar een tennisspel. Er is zo sprake van een verdubbeld perspectief.
| |
Personages
Gérard is buitenstaander: hij wil duiding aan zijn leven geven, maar bij elke poging daartoe slaat zijn fantasie op hol. In die stilstaande, fantasievolle wereld ontstaan de beide lange flashbacks, die ook als pogingen tot duiding van het bestaan van de verteller kunnen worden beschouwd. In de eerste herinnering raakt Gerard in contact met Jane, met wie hij een seksuele relatie opbouwt, maar voor wie hij geen werkelijke gevoelens heeft. De tweede herinnering speelt weliswaar veel eerder in het leven van Gerard, maar ook daar wordt hij omschreven als een ‘stille jongen’, die liever zijn omgeving observeert dan ermee in contact treedt.
In beide gevallen leeft de hoofdpersoon grotendeels in zijn eigen wereld. De overige personages worden beschreven als toevallige passanten die weinig introductie behoeven. Alleen hun lichamelijke kwaliteiten en het gebrek aan materiële middelen worden beschreven. Ook verdwijnen de personages weer net zo gemakkelijk uit het leven van Gerard als ze gekomen zijn: van Wallie wordt zelfs opgemerkt dat Gerard diens huis nooit zou kunnen terugvinden.
| |
Motieven
De hoofdpersoon kan geen contact maken met zijn omge- | |
| |
ving door het ‘geheim’ dat hij bij zich draagt. Dit ‘geheim’ is een aspect van het eenzaamheidsmotief dat op meerdere plaatsen voorkomt. Er is sprake van een ‘Geheim Kasteel’ en een ‘geheime droom’ waarin ‘geopenbaard was dat hij [René] een prins was wiens geslacht aan het mijne verwant was’. Deze woordkeuze (‘geopenbaard’) doet overigens denken aan een ander geheim, dat van het goddelijke mysterie - daarover straks meer. Ten slotte weet Jane dat Gerard homoseksueel is, maar toch gaat ze met hem naar bed. Haar vader weet dit echter niet, en aan hem biecht Gerard in drie innerlijke monologen het onheuse karakter van zijn omgang met haar op.
Het geheim heeft dus te maken met Gerards homoseksualiteit, een gegeven dat in de tweede flashback het meest pregnant uitgewerkt wordt. Daarin weet de jonge Gerard zich geen raad met de lustgevoelens die de martelpraktijken bij hem oproepen, zoals ze beschreven worden in de lezing van kameraad A.S. de Leeuw. Dit gemengde gevoel van lust en wreedheid beschouwt hij als zijn geheim, dat hij aan niemand mag vertellen. Alleen Appie lijkt Gerards geheim te kennen, zelfs voordat hij daarover met hem gesproken heeft. Daarom treedt er in het gesprek tussen Appie en Gerard een voortdurende spraakverwarring op. Appies bespiegeling over de (seksuele) moraal van de oude Grieken bijvoorbeeld wordt door Gerard in een heel ander kader geplaatst, dat van de communistische klassentheorie. Hierdoor ontstaat een spraakverwarring, die zich ook elders in de tekst voordoet.
Ook heeft Gerard heel andere motieven bij zijn seksuele omgang met Jane dan welke hij haar woordelijk laat blijken. ‘Je deed je wil met een vrouw, maar je dacht aan heel wat anders. Het was de vraag, of ooit iets begrepen kon worden zoals het bedoeld was.’ Gerard moet telkens aan de jongens denken die het voor hem met haar hebben gedaan, om haar tot een orgasme te kunnen brengen. Deze jongens noemt hij zelfs bij naam - eerst ‘Armand’, later ‘Liefdesbroer Naamloos’ - om hun aanwezigheid tastbaarder te kunnen maken. Uiteindelijk gaat hij zelfs zo ver deze jongens in het Nederlands aan te spreken, zonder dat Jane begrijpt wat hij zegt. Deze gang van zaken roept reminiscenties op aan rituelen waarin het veelvuldig noemen van Gods naam diens aanwezigheid tastbaarber maakt.
Voorts komt spraakverwarring voor in de dialogen tussen Gerard en Wallie, en tussen Gérard en René. Bij beide vormen van spraakverwarring geldt hetzelfde principe: Gerard kan de woorden niet vinden om zijn bedoelingen op de juiste manier uit te drukken. Hoewel hij zich in beide gevallen tot het uiterste inspant om een relatie op te bouwen met Wallie dan wel René, mislukt elke poging daartoe kansloos. Gerard spreekt
| |
| |
namelijk in beide gevallen een andere ‘taal’. Wallie en René zijn zich totaal niet bewust van de sadistisch-seksuele aantrekkingskracht die zij uitoefenen. Opvallend is dat Gerard zich ook dát weer bewust is: hij weet dat het zinloos is om seksueel contact te zoeken met jongens, maar probeert het toch telkens opnieuw.
| |
Thematiek
Ook op andere niveaus in de tekst doet zich een vermenging van stijlen voor, die evengoed ‘spraakverwarring’ genoemd kan worden. De verteller vraagt zich bijvoorbeeld in de proloog af, of er enige zin of duiding in zijn verhaalstof te vinden is. Toch zouden we, bij het lezen van een verhaal, ervan uit kunnen gaan dat de verteller heeft nagedacht over de betekenis, en dat de tekst een afgerond resultaat vormt van dit denkproces. Wanneer de verteller daarentegen expliciet stilstaat bij de vraag of hetgene dat hij wil melden wel ‘wezenlijk en beslissend’ is, ontstaat er spraakverwarring. Daarvan is ook sprake als de verteller aan het eind van de eerste flashback even buiten zijn verhaal treedt, omdat hij het gevoel heeft ‘terecht gekomen te zijn in een colportageroman’.
| |
Symboliek
In de proloog koppelt de verteller het probleem van de juiste duiding van de tekst expliciet aan de goddelijke genade, die zich ‘door mijn pen zou kunnen openbaren’. Door deze formulering te kiezen verwijst de verteller naar een kwestie van veel groter belang, namelijk dat van de interpratie van de Schrift. Ook in de Bijbelse verhalen worden immers mysteries geopenbaard, en is het aan de gelovigen om deze verhalen op hun juiste waarde te schatten. Vaak gebeurt dat aan de hand van een allegorie of symbool die voor de relatie tussen tekst en betekenis van cruciaal belang is. Op een vergelijkbare manier functioneren de symbolen in Reve's werk. Zo staat de bok die in de epiloog ten tonele verschijnt voor de onverbrekelijke tweeëenheid van het komische en het tragische, die niet alleen kenmerkend is voor Oud en Eenzaam, maar voor Reve's werk in zijn geheel. De bok ziet het leven aan, begrijpt er lang niet alles van, maar aanvaardt het zonder nog vragen te stellen.
| |
Motieven
In verschillende passages wordt aandacht geschonken aan het motief van de schuld. Gerard bekent in de innerlijke monologen die hij richt tot Jane's vader dat hij een ‘zondig en ontuchtig leven’ leidt. Elders zegt hij dat hij zich vanaf zijn vroegste jeugd schuldig heeft gevoeld. Aan de hand van zijn herinnering aan de lezing van kameraad De Leeuw ontdekt hij dat het schuldgevoel samenhangt met het geheim dat hij altijd met zich meedroeg.
Gerards verlangen om zijn sadistische fantasieën uit te voeren, wordt niet alleen gekoppeld aan het schuldgevoel, maar ook aan de noodlotsgedachte. De onheilstekens die hij her en
| |
| |
der ziet, werken verlammend: ze ontnemen hem de lust om tot handelen over te gaan. Het jongensboek dat Appie hem bijvoorbeeld toont, boezemt hem angst in omdat het iets lijkt te zeggen over zijn geheim. Op die manier gaan allerlei ogenschijnlijk losstaande gegevens in het verhaal met elkaar samenhangen.
Verschillende critici (Hardeman, Snapper) koppelen dit principe aan het theologische beginsel van de immanente aanwezigheid van God in alle dingen. Iedereen is op zijn manier doordrongen van die aanwezigheid, maar het ware godsbegrip is onkenbaar, want niet te vatten in woorden. Ook volgens Van der Heijden ligt dit immanente godsbegrip ten grondslag aan Reve's symboolgebruik.
| |
Stijl
De vertelstijl is doorspekt met ironie, die bij het verschijnen van het boek al als handelskenmerk van Reve herkend werd. Meestal betreft het zelfspot, zoals in de passage waarin Gérard eindelijk in contact komt met René, maar er geen wezenlijke zaken worden besproken. Er treedt dan een innerlijke stem op die Gérards opmerkingen van een sardonisch commentaar voorziet. Deze innerlijke stem lijkt ook de verteller te kennen, aangezien diens tekst regelmatig wordt afgesloten met een ironisch werkend cliché. Alleen in de beschrijving van de communistische pornografie wordt de meer beheerste stijl gehanteerd van een welhaast wetenschappelijke verhandeling. Ironie komt dan nog wel voor, maar die is wranger omdat het hier over werkelijk bestaande figuren gaat. De manier waarop Reve bijvoorbeeld A.S. de Leeuw neerzet, werd door sommige critici zelfs lasterlijk gevonden.
| |
Context
Reve heeft herhaaldelijk beweerd dat hij zich beschouwde als een ‘romantisch-decadent’ schrijver. Er vallen een aantal elementen in de roman aan te wijzen die als typisch romantisch kunnen worden beschouwd, maar die bij een tweede lezing ook decadent genoemd kunnen worden. Zo komt het eenzaamheidsmotief ook in veel romantische literatuur voor. De inzet van het boek zou beschouwd kunnen worden als een romantische zoektocht naar de verklaring voor de herkomst van Gerards geheim. De aardse werkelijkheid geeft hem die duiding niet, zodat hij zijn heil zoekt bij de religie.
Deze problematiek staat op gespannen voet met het decadentisme in het verhaal. In het decadentisme bestaat geen hoop op enige verlossing door de religie. Gerards preoccupatie met de dood, alsook de beschrijving van de andere personages
| |
| |
als vluchtige passanten met wie Gerard soms een zeer vrije seksuele omgang heeft, zijn daarvan een uiting.
De spanning tussen romantiek en decadentisme komt niet alleen in Oud en Eenzaam voor, maar ook in latere romans als Moeder en Zoon (1980), Bezorgde Ouders (1988) en Het Boek van Violet en Dood (1996). Jaren eerder, in Op Weg naar het Einde (1963) en Nader tot U (1966), getuigde Reve al van zijn homoseksualiteit. In Oud en Eenzaam brengt hij die seksuele identiteit sterker dan ooit tevoren in verband met zijn religieuze preoccupaties. Daarom kan deze roman gelden als de opmaat tot Moeder en Zoon, dat de geschiedenis van zijn bekering tot het rooms-katholicisme behelst. In beide boeken is er meer dan voorheen sprake van expliciete aandacht voor de symboolwerking en de vertelwijze.
| |
Waarderingsgeschiedenis
Oud en Eenzaam is matig positief ontvangen. Na de veelal als zwak omschreven (brieven)romans uit het begin van de jaren zeventig, wordt dit werk gewaardeerd om de ongewone compositie en de grotere verbeeldingskracht. Volgens Peeters voldoet de invoeging van de twee lange herinneringen in het kaderverhaal, en ook Van Deel stelt dat de ‘knappe’ compositie ‘in staat is tot symbolisering van een massa details’.
Poll waardeert het dat Reve in dit boek een grotere vrijheid gevonden lijkt te hebben in zijn onderwerpkeus. De opmerkingen over het communisme in het boek ‘getuigen van een vermogen om meer afstand van zichzelf te nemen dan hij tot dusver deed’. Er is volgens Poll een ‘hang naar het naturalisme’ in te herkennen, die zich vertaalt in een vergelijkbare stijlhantering als die van Couperus. Peeters merkt op dat voor het eerst weer personages in het boek voorkomen, ‘die niet direct tot imaginaire, en daardoor vaak lege seksuele symbolen worden verheven’. De ‘ongeveinsde warmte en aardigheid’ van Jane Raleigh vertegenwoordigt in dat opzicht ‘iets bijzonders’.
De psychologische verklaring van de herkomst van Gerards seksuele lusten en wreedheid, die hij zoekt in beide herinneringen aan het verleden, voldoet volgens veel critici niet. Peeters en ook Hoeks noemen de beschrijving van de communistische pornografie in dit verband ‘schandelijk’ dan wel ‘rabiaat’. Wat betreft de stijlhantering merken veel critici op dat het plechtstatige, de aandacht voor zichzelf en de parodiërende accenten maar al te bekend voorkomen. Reve's stijl is in vergelijking tot zijn eerdere werk ‘over zijn hoogtepunt heen geraakt’. Volgens Visser laat Reve zien dat hij, hoewel hij als ‘een van de vaders
| |
| |
van de ironie’ kan worden beschouwd, ‘in staat is om deze stijl ook als eerste weer te verlaten’.
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Gerard Reve, Oud en Eenzaam, eerste druk, Amsterdam 1978.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
K.L. Poll, Het einde van een stijl. In: NRC Handelsblad 19-5-1978. |
Wim Sanders, Er is nog hoop voor Reve. In: Het Parool, 20-5-1978. |
Carel Peeters, Onder verschoppelingen. In: Vrij Nederland, 27-5-1978. |
T. van Deel, Oud en eenzaam: geslaagde roman. In: Trouw, 27-5-1978. |
Henk Hoeks, Versteende klaagzang van een reactionair. In: de Volkskrant, 3-6-1978. |
Ben Bos, De hel en het gekkenhuis van oud en eenzaam. In: De Nieuwe Linie, 5-7-1978. |
Ben Visser, Een lied op de oude cither. In: Litterair Paspoort, nr. 275, 1978, jrg. 29. |
John Bakkenhoven, Praten met schrijvers: Gerard Reve. In: Sjaak Hubregtse (red.), In gesprek: interviews met Gerard Reve, Baarn 1983. |
Aad Nuis, Afscheid van komediantenpoespas. In: Tussen chaos en orde: essays over het werk van Gerard Reve; samengest. door Sjaak Hubregtse, 2e vermeerderde ruk, Amsterdam 1983. |
E. van der Heijden, Reves testament: aantekeningen bij lezing van ‘Oud en eenzaam’. In: Literatuur; nr. 4, juli-augustus 1984, jrg. 1. |
Jaap Goedegebuure, Reve in retrospectief. In: Nieuw Wereldtijdschrift, nr. 5, 1989, jrg. 6, pp. 44-53. |
Johan Snapper, De spiegel der verlossing in het werk van Gerard Reve, Utrecht 1990. |
Henk Hardeman, Zijn geheim. In: Vooys; nr. 4, oktober-november 1992, jrg. 10, pp. 242-243. |
Nop Maas (red.), Gerard Reve, Brieven aan Josine M., 1959-1982, Amsterdam 1994. |
Nop Maas (red.), Gerard Reve, Geert van Oorschot, Briefwisseling 1951-1987, Amsterdam 2005. |
Nop Maas (red.), Gerard Reve, Moedig voorwaarts: brieven aan Bert en Netty de Groot, 1974-1997, Amsterdam 2007. |
lexicon van literaire werken 79
september 2008
|
|