| |
| |
| |
Gerard Reve
Op weg naar het einde
door Jos Paardekooper
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De brievenbundel Op weg naar het einde van Gerard Kornelis van het Reve (*1923 te Amsterdam) verscheen in december 1963 in de Stoa-reeks - een reeks die overwegend essayistische en autobiografische geschriften telde - van uitgeverij G.A. van Oorschot te Amsterdam. In 1977 werd de auteursnaam aangepast aan de verkorte vorm die de schrijver sinds 1973 om publicitaire redenen hanteert. In 1983 werd de twintigste druk in een gebonden editie uitgebracht; bij die gelegenheid werd een nieuw zetsel gebruikt, wat niet heeft kunnen voorkomen dat de tekst nog altijd een groot aantal zetfouten bevat.
Hoeveel de totale oplage bedraagt, is niet exact vast te stellen, bij gebrek aan informatie van de kant van de uitgever. (Tot voor kort was zelfs het drukkenverloop niet openbaar.) Reve zelf noemt in een interview met H.U. Jessurun d'Oliveira uit 1965 een oplage van 5 à 6 000 exemplaren per druk, wat zou neerkomen, bij ongeveer gelijkgebleven aantallen, op een totaal van 105 000 tot 126 000 exemplaren.
In het begin van de jaren zestig was Reve redacteur van het literaire tijdschrift Tirade. Het blad had kopij nodig, de schrijver geld, en zo ontstond het idee van reisverslagen. (Overigens was Reve niet de enige en niet de eerste die dit soort verslagen aan Tirade leverde.) De vele, overwegend lovende reacties op de eerste brieven leidden uiteindelijk tot bundeling van een zestal dat tussen september 1962 en september 1963 in Tirade was gepubliceerd. Drie eerdere brieven, twee uit Londen en één uit Berlijn, werden niet gebundeld, hoewel met name de brief uit Berlijn qua toon en stijl in Op weg naar het einde niet zou hebben misstaan.
Intussen zijn uit Reve's particuliere correspondentie al enige duizenden brieven in druk verschenen. Daaruit is het een en ander bekend geworden over de ontstaansgeschiedenis van de reisbrieven, al moet rekening worden gehouden met tekstuele verschillen tussen de originele correspondentie en de gedrukte versie. Met name in Brieven aan Wimie, de Brieven aan Josine M. (Josine Meijer, een van de twee ‘zusjes M. te G.’) en de Brieven aan Ludo P. (mr. Ludo Pieters, ofwel ‘Weldoener Q.’) staan passages
| |
| |
die direct aansluiten bij fragmenten uit Op weg naar het einde; soms overlappen de teksten elkaar zelfs letterlijk. Uit deze latere brievenboeken weten we bijvoorbeeld dat de reisbrieven grotendeels achteraf zijn geschreven, waarbij de privé-correspondentie vaak fungeerde als schrijfoefening.
| |
Inhoud
Eerste brief
De openingsbrief, ‘Brief uit Edinburgh’ (16-24 augustus 1962), voldoet in twee opzichten nog het meest aan wat men mag verwachten van een reisbrief: hij geeft meer dan de overige een beschrijving van bepaalde gebeurtenissen (in dit geval een internatinaal schrijverscongres), en hij wekt, door de geregeld terugkerende tijdsaanduidingen, meer dan de meeste andere brieven de indruk van moment tot moment te zijn geschreven. Reve doet verslag van een vijf dagen durende schrijversconferentie, waarvoor hij samen met enkele andere Nederlandse literatoren is uitgenodigd. Bij deze gelegenheid komt de schrijver voor het eerst openlijk voor zijn homoseksuele geaardheid uit. Zijn relaas is, hoewel misschien feitelijk niet onjuist, mede hierdoor veel sterker persoonlijk gekleurd dan de beschrijvingen die andere deelnemers (Cees Nooteboom, bij Reve ‘het doodzieke aapje N.’ geheten, in Een middag in Bruay; Jacques den Haan in Monnikje Lederzak) ervan hebben gegeven.
| |
Tweede brief
De ‘Brief uit Amsterdam’ (2 december 1962) wordt beheerst door de scheiding van Reve en zijn vriend Wimie, die zijn intrek bij een 23-jarige loodgieter in Londen heeft genomen. De somberheid die hieruit voortkomt geeft Reve de gelegenheid zijn gedachten over de Dood (‘de enige zekerheid die het leven ons biedt’) te uiten. Ook komen allerlei herinneringen opzetten waaraan hij zich onbeschroomd overgeeft (‘er is niets tegen geoudehoer, zolang er maar Gods zegen op rust’).
| |
Derde brief
De volgende twee brieven geven een relaas van een reis naar Engeland, waarbij Reve een weerzien met ex-partner Wimie combineert met een bezoek aan ‘Londense vriend P’. In de ‘Brief uit Camden Town’ (10 december 1962) probeert hij zijn somberheid te verstoppen achter een nevel van clichés, al dan niet met dubbele bodem (van het genre ‘De Voortplanting is eigenlijk iets heel moois, als je er even bij stilstaat’). Maar ook bekent hij dat hij in zijn leven één geweldige vergissing heeft begaan (al blijft duister wat die vergissing precies is), en dat de Waarheid hem binnenkort geopenbaard zal worden.
| |
Vierde brief
De ‘Brief uit Gosfield’ (16 december 1962) beschrijft zijn bezoek aan P., maar geeft tussendoor allerlei overdenkingen over het martelende proces van het schrijven, als voorproefje van de vijfde brief.
| |
| |
| |
Vijfde brief
In de ‘Brief uit Schrijversland’ (9 mei 1962) treedt Reve naar voren als een fel voorstander van het schrijverschap als een eerbaar beroep, in plaats van een karig gehonoreerde roeping. Ook in ruimere zin houdt hij een pleidooi voor een volwaardig en zelfstandig bestaan: ‘De ergste menselijke zonde is de bereidheid zich in een hoek te laten trappen.’
| |
Zesde brief
In de ‘Brief in een fles gevonden’ (24-28 juli 1963) ten slotte herneemt Reve een aantal van de eerder behandelde onderwerpen, waarbij hij en passant enkele politieke en literaire critici van repliek dient. Eenzaamheid, mede door het vertrek van Wimie, homoseksualiteit, het schrijverschap en religie passeren de revue. Een groot deel van de brief behandelt de worsteling van de schrijver met de te beschrijven materie: wie de werkelijkheid wil opschrijven zoals die zich voordoet, wordt om te beginnen vaak niet geloofd (want de realiteit is vaak ongeloofwaardiger dan fictie), en loopt bovendien de kans verstrikt te raken in wat Reve noemt ‘Zinloze Feiten’, die de logische voortgang van het verhaal verstoren. (Ondertussen vormt de beschrijving van deze zinloze feiten juist de rode draad van zijn betoog.)
| |
Interpretatie
Opbouw
Een adequate samenvatting van de brieven is hiermee niet gegeven. Daarvoor bevatten ze stuk voor stuk te veel uiteenlopende en door elkaar lopende onderwerpen, wat overigens in het briefgenre niet ongebruikelijk is. Enerzijds wordt deze structuur veroorzaakt door de complexiteit van de materie. ‘Men kan bij God niet zeggen, dat ik niets heb om over te schrijven, integendeel: het beroerde is juist, dat het altijd zes, zeven dingen tegelijk zijn,’ begint de ‘Brief uit Schrijversland’ (p. 127). Anderzijds maakt dit ‘van de hak op de tak springen’ (gewild of ongewild, want het is gezien Reve's securiteit van werken nog maar de vraag hoe onopzettelijk dit alles is) een van de charmes van de brieven uit.
| |
Thematiek
Niettemin vallen er, naast zulke uiteenlopende zaken als geld, alcohol en dierenliefde, enkele regelmatig terugkerende motieven te noemen: homoseksualiteit, dood, religie en erotiek (plus de koppeling van deze twee), alsook reflecties op het schrijverschap, dit alles gelardeerd met een flinke portie humor. Wie alle motieven toch onder een gemeenschappelijke noemer wil brengen, zou kunnen zeggen dat ze althans één kenmerk gemeen hebben, namelijk dat ze rond 1960 in de literatuur van ‘onze gezellige moerasdelta’ schaars waren.
Uiteraard heeft dit het verwijt uitgelokt dat de brieven geen substantiële inhoud hadden (‘Van niets vertrokken en op weg
| |
| |
naar het niets’, luidt het eindoordeel van Willem Brandt), maar ook daarin voorziet de tekst: gelukkig zijn er dan nog schrijvers die over andere zaken schrijven ‘dan al die nihilistische narigheid van die jongeren, die maar op alles afgeven: want leven, ademen, blij zijn dat je een stukje van de wereld bent, dat vind ik iets enorms, hoor’. (p. 127).
| |
Poëtica
Gaandeweg komt in de bundel het probleem van het schrijven steeds duidelijker als thema naar voren. Men kan de wereld slechts bevatten door er een ordening in aan te brengen, en men kan zijn eigen leven slechts ordenen door het te beschrijven. Reve heeft dat in eerste instantie gedaan in de verhulde vorm van een roman (De avonden). In de brieven lost hij in feite de belofte in, die hij deed in reactie op het verwijt dat in De avonden te veel was verzwegen. ‘Dat men iets in het boek mist,’ was toen zijn antwoord, ‘komt niet omdat ik met de lezer medelijden had, maar omdat ikzelf niet voldoende moed en kracht bezat de woorden neer te schrijven. Ik hoop deze te verwerven.’
De ongelijke strijd die de schrijver heeft te voeren bij het ordenen van de chaos heeft Reve nergens zo duidelijk verwoord als in de ‘Brief in een fles gevonden’ (p. 172 e.v.). Met een aantal komische voorbeelden van wat hij kortweg ‘Zinloze Feiten’ noemt, wordt het in wezen onoplosbare dilemma beschreven dat ontstaat wanneer men de waarheid wil vormgeven in een samenhangend betoog. H. van den Bergh heeft in zijn essay ‘Literatuur als gelogen werkelijkheid’ gewezen op de treffende overeenkomst tussen Reve en Multatuli, welke laatste het probleem al even komiek (en even serieus) aan de orde stelde in Droogstoppels tirade, aan het begin van Max Havelaar, tegen de leugenachtigheid van het toneel. Daarbij wijst Van den Bergh erop dat beide schrijvers voor een deel aan dit dilemma hebben weten te ontkomen door hun toevlucht te nemen tot een literatuurvorm die aan weinig regels gebonden is. (Opmerkelijk is dat beiden zich ook daarbinnen nog vrijheden op het gebied van de woordkeus en van de spelling veroorloven.)
‘Schrijven’ wordt door Sjaak Hubregtse in zijn studie over Op weg naar het einde en Nader tot U gezien als onderdeel van het overkoepelende thema ‘Verlossing’. Het is een van de ‘verlossingsmotieven’, naast religie en homoseksualiteit. Deze staan dan tegenover een drietal ‘lijdensmotieven’: chaos, eenzaamheid, en angst en depressie. Het regelmatig weerkerende motief van de dood doorkruist deze indeling in zoverre dat de dood zowel angstaanjagend (lijdensmotief) als nastrevenswaardig (en daarmee verlossingsmotief) is. Ten tijde van het brievenboek noemt Reve de Dood, vaak in combinatie met de Liefde, zelfs het grondthema van zijn werk. Misschien niet toevallig zinspeelt hij in dit boek voor het eerst op ‘het boek dat alle ande- | |
| |
re boeken overbodig maakt’, te schrijven onder de titel ‘Het boek van het Violet en de Dood’.
Het latere oeuvre overziend kan men constateren dat Op weg naar het einde een eerste stap ‘op weg naar de verlossing’ betekende. In een jaar tijd ontworstelde Reve zich al schrijvend aan een aantal knellende banden: hij onderkende openlijk zijn ware seksuele geaardheid, hij ontdekte zijn verbondenheid met een religieus stelsel, en hij werd zich bewust van het belang van zijn schrijverschap. Overigens distantieerde hij zich ook meteen van iedere nieuwe inlijving, zoals die bij ‘dat hele leger van fluweel-dragende kirders’ (p. 146) Maar uit de worsteling met het verleden, zoals die in de brieven in Nader tot U en daarna in romans als Oud en eenzaam en Moeder en zoon naar voren komt, blijkt dat de weg naar de verlossing ten tijde van de eerste brievenbundel nog lang niet ten einde was.
De brieven uit Op weg naar het einde zijn door de schrijver zelf (en met hem door een groot deel van de literaire kritiek) aangeduid als reisbrieven, een kwalificatie die de lading maar ten dele dekt: de brieven zijn wel ‘op reis’ of vanuit het buitenland geschreven (althans: binnen de literaire fictie), maar inhoudelijk ligt de nadruk zeker niet op de reisbeschrijvingen. H.A. Gomperts bestempelde ze als ‘zendbrieven’, vanwege de ‘apostolische’ formuleringen aan het slot van de ‘Brief uit Gosfield’ en de aanhef van de ‘Brief in een fles gevonden’. Niettemin roept deze term meer vragen op dan dat hij verduidelijkt. Van belang is in ieder geval dat Reve zich in de briefvorm kennelijk beter kon uiten dan in de literaire vormen - waaronder toneel en korte verhalen - die hij daarvoor had beoefend. Nu ook een aantal bundelingen van Reve's persoonlijke brieven is gepubliceerd, kan worden vastgesteld dat hij tot de belangrijkste en vruchtbaarste epistolaire auteurs van de Nederlandse literatuur behoort.
| |
Stijl
Stilistisch heeft Reve met Op weg naar het einde misschien wel zijn meesterwerk afgeleverd. De kortst mogelijke samenvatting van deze stijl is gegeven in de term ‘ironie’, welk begrip in onze tijd vaak, ten onrechte, gezien wordt als een foefje (iets als ‘het tegenovergestelde zeggen van wat men bedoelt’). Sjaak Hubregtse heeft aangetoond dat voor Reve, die zichzelf karakteriseert als een ‘romantisch-decadent auteur’, ironie een uitermate ernstige levenshouding is, zoals het dat voor de romantische kunstenaar was. Opvallende eigenschap van deze houding is dat ernst en relativering volkomen door elkaar lopen, naar twee kanten toe: banale zaken worden als ernstig voorgesteld (wat bijvoorbeeld bereikt wordt door ze van een te plechtig woord te voorzien, of van een dodelijk cliché), en ernstige zaken worden met een banaliteit onderuitgehaald.
| |
| |
| |
Context
Op weg naar het einde is een keerpunt in het oeuvre van Gerard Reve; het markeert de ommekeer die hij, zowel in religieus als in seksueel opzicht, in het begin van de jaren zestig doormaakte. De bundel toont expliciet zijn seksuele eigen-geaardheid, en kondigt de religieuze aan. Een en ander is, in veel bedektere termen, ook al aanwezig in het slotverhaal uit de bundel Tien vrolijke verhalen (‘Lof der scheepsvaart’), dat ook in andere opzichten (het noemen van zinloze feiten, de uitbundige zinsbouw) preludeert op de brieven.
Religie, homoseksualiteit en schrijverschap zijn ook de thema's waar het latere werk om draait. In stilistisch opzicht heeft een verdere exploitatie van de in de brieven gehanteerde middelen als overdadige zinsconstructies, effectvolle koppelingen tussen plechtstatig en gemeenzaam taalgebruik, gespeelde syntactische onnozelheden, archaïsmen en hypercorrecties in de spelling en dergelijke een zekere verzadiging bereikt.
| |
Waarderingsgeschiedenis
‘Schaamteloos eerlijke en onthutsende belijdenissen.’ ‘Virtuoos proza.’ ‘Magistrale brieven.’ ‘Onbereikbare eenzaamheid en grimmige, ijzige humor.’ De titels van de recensies laten al zien met welk een superlatieven het boek direct na verschijnen is beoordeeld. Een criticus als J. Greshoff, die De avonden nog een humorloos boek en ‘een waardeloos prul’ had genoemd, durfde nu te bekennen: ‘Ik maakte (...) de onvergeeflijke fout niet onmiddellijk in “Avonden” het grote en ongewone talent van G.K. van het Reve ontdekt te hebben.’ Waarna hij Reve ‘carrément [letterlijk: vierkant, zonder omwegen]’ dé belangrijkste prozaïst van nu' noemt.
Slechts enkelen (Willem Brandt, Fedde Schurer) waren een andere mening toegedaan. Zij legden er de nadruk op dat de brief als literair genre niets nieuws was, en dat het etaleren van privé-beslommeringen, van huishoudelijke of seksuele aard, minder van moed dan van onbeschaamdheid getuigde. Ook de door de meeste critici zo geprezen stijl (de ingewikkelde zinnen, de archaïsche formuleringen, afgewisseld met oerhollandse clichés) werd door hen als niet meer dan ‘een truukje’ beoordeeld. In een latere brief (opgenomen in Nader tot U) heeft Reve de gelegenheid te baat genomen deze critici van repliek te dienen: het zijn kritieken die zich ‘met de inhoud van het boek in algemene zin in het geheel niet bezig houden, wat weer geen belemmering is om er met ruime maat valselijk uit te citeren’.
| |
| |
Officiële erkenning kreeg het boek door de toekenning, in 1966, van de romanprijs van de stad Amsterdam, groot f 4.000, -. Mede door televisieoptredens (in de serie ‘Literaire ontmoetingen’ van H.A. Gomperts en zijn aandeel in het satirische programma ‘Zo is het toevallig ook nog 's een keer’) en geruchtmakende interviews werd Reve in korte tijd een ‘bekende Nederlander’, voor zover hij dat als auteur van De avonden al niet was. Dat had twee gevolgen. Ten eerste werd het boek ook buiten het literaire circuit besproken (zie de secundaire literatuur) en vermoedelijk ook om buiten-literaire redenen. Als Rob Tielman in Homoseksualiteit in Nederland gelijk heeft in zijn mening dat Reve en Andreas Burnier de auteurs zijn ‘die waarschijnlijk het meest hebben bijgedragen aan de emancipatie van homoseksuele mannen en vrouwen in Nederland’, dan kan daaraan worden toegevoegd dat Op weg naar het einde daarvan het begin is geweest. Ten tweede kon de schrijver het zich, nog geen jaar na verschijning van het boek, al permitteren een arbeidershuisje in Greonterp (Friesland) te kopen, dat met veel gevoel voor ironie ‘Huize Algra’ gedoopt werd. In ieder geval was hij sindsdien in staat om, zoals hij het in de ‘Brief uit Schrijversland’ zelf formuleerde, ‘genoeg geld (te) verdienen om fatsoenlijk, zonder hinderlijke en belemmerende armoede, te kunnen leven’. (p. 144) Ook hierom kan Op weg naar het einde een keerpunt in Reve's schrijversloopbaan genoemd worden.
Voor deze bespreking is gebruik gemaakt van:
Gerard Reve, Op weg naar het einde, 21e druk, Amsterdam 1987.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Jaap Harten, Gesprek met Gerard K. van het Reve. Alleen schrijven wat strikt noodzakelijk is. In: Het Vaderland, 10-8-1963. |
Tiny Francis, Gesprek met Gerard Kornelis van het Reve. Dodelijk serieus auteur, ondanks vitrioolachtige ironie. In: Wereldkroniek, 2-11-1963. |
Klaas Graftdijk, Algra, Luns en andere stenengooiers. In: Het Vrije Volk, 2-11-1963. |
Ben Bos, G.K. van het Reve: Voor mij is het offer het belangrijkste. In: De Nieuwe Linie, 16-11-1963. |
H.A. Gomperts, Met wanhoop en kracht. Zendbrieven van Gerard Kornelis van het Reve. In: Het Parool, 7-12-1963. |
An., Ontmoeting met Van het Reve. In: Nieuwe Rotterdamse Courant, 12-12-1963. |
An., Van het Reve. Op weg naar het einde. In: Nieuwe Rotterdamse Courant, 14-12-1963. |
Alfred Kossmann, Op weg naar het einde: een zelfportret in zes brieven. In: Het Vrije Volk, 21-12-1963. |
C.J. Kelk, Fraaie reportages van Nooteboom, Van het Reve, Vinkenoog. In: De Groene Amsterdammer, 4-1-1964. |
B. Stroman, Conservatief, autoritair, nochtans libertijns. In: Algemeen Handelsblad, 4-1-1964. |
Kees Fens, Onder of zonder couvert. De strijd tegen de wanorde. ‘Op weg naar het einde’ van Gerard Kornelis van het Reve. In: De Tijd/Maasbode, 11-1-1964. |
W. Boswinkel, GK van het Reve's baan naar waardiger bestaan. In: Kunst van Nu, januari 1964, p. 7. |
An., Overrompeld. Van het Reve en het succes. In: Haagse Post, 1-2-1964. |
Ab Visser, Beste Gerard, Nog één stapje, en je hebt een fanclub. In: De Telegraaf, 1-2-1964. |
Hans Warren, Op weg naar het einde. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 1-2-1964. |
Han Jonkers, De schok van het contrast. In: Eindhovens Dagblad, 8-2-1964. |
Gerdy Pendèl, G.K. van het Reve en de kerkgang. In: De Groene Amsterdammer, 15-2-1964. |
Anton Deering, Op weg naar het einde: schaamteloos eerlijke en onthutsende belijdenissen. In: Algemeen Dagblad, 28-2-1964. |
Renate Rubinstein, De zendbrieven van Van het Reve. ‘Er is niets tegen geoudehoer, zolang er maar Gods zegen op rust.’ In: Vrij Nederland, 29-2-1964. |
Rico Bulthuis, Op weg naar het einde. G.K. van het Reve pleit voor het andere in brieven. In: Haagsche Courant, 14-3-1964. |
A. Middeldorp, Kroniek. In: Regelrecht. Evangelische oriëntaties, nr. 2, 1964, jrg. 1, p. 64-67. |
J. Greshoff, ‘Op weg naar het einde’ virtuoos proza door G.K. van het Reve. In: Het Vaderland, 4-4-1964. |
Jos Panhuysen, Op weg naar het einde; Magistrale brieven van G.K. van het Reve. In: Het Binnenhof, 11-4-1964. |
| |
| |
Jaap Joppe, Onbereikbare eenzaamheid en grimmige, ijzige humor. In: Rotterdams Nieuwsblad, 25-4-1964. |
Jaap Haarten, In gesprek met Gerard Kornelis van het Reve. ‘Laten we het vak goed beoefenen.’ In: Het Parool, 9-5-1964. |
Armando/Sleutelaar, hp-gesprek met senator H. Algra. In: Haagse Post, 16-5-1964. |
Richter Roegholt, De drie motieven op de weg naar het einde. In: Verstandig Ouderschap, mei 1964, p. 134-135. |
O.M. de Vaal, Gerard Kornelis van het Reve, Op weg naar het einde. In: De Gids, nr. 4, 1964, jrg. 127, p. 314-318. |
Th. Goovaart, Gerard Kornelis van het Reve: Op weg naar het einde. In: De Bazuin, nr. 28, 1964, jrg. 47, p. 4-5. |
R. Boltendal, Op weg naar het einde; een voortreffelijk, eerlijk en bewonderenswaardig boek. In: Friese Koerier, 4-7-1964. |
Willem Brandt, Op weg naar het niets. In: Het nieuwe boek, nr. 5, 1964, jrg. 2, p. 225-227. Ook in: Willem Brandt, Pruik en provo, Amsterdam 1967, p. 15-21. |
Fedde Schurer, G.K. van het Reve en zijn supporters. In: De Groene Amsterdammer, 1-8-1964. |
Huug Kaleis, Gerard Kornelis van het Reve: tussen nederigheid en hoogmoed. In: De Gids, nr. 9, 1964, jrg. 127, p. 281-287. Ook in: Huug Kaleis, Schrijvers binnenste buiten, Amsterdam 1969, p. 146-154. Ook in: Tussen chaos en orde. Essays over het werk van Gerard Reve. Samengesteld door Sjaak Hubregtse. Amsterdam 1983, 2e vermeerderde druk, p. 159-167. |
Anne Wadman, Reisbrieven van G.K. van het Reve; Op weg naar schrijverschap. In: Leeuwarder Courant, 31-10-1964. |
Cees Nooteboom, Een middag in Bruay, Amsterdam 1964, p. 84-103. |
Walter van Wilder, Gerard Kornelis van het Reve. In: Yang, nr. 4/5, 1964/1965, jrg. 2, p. 28-35. |
H.U. Jessurun d'Oliveira, Scheppen riep hij gaat van Au. 10 Interviews, Amsterdam 1965, p. 151-183. |
M.E. Oort-Harberts, G.K. van het Reve: Op weg naar het einde. In: Tijd en taak, nr. 28, 1965, jrg. 61, en nr. 29, 1965, jrg. 61. |
K.L. Poll, Het boek van het violet en de dood. In: Algemeen Handelsblad, 26-3-1966. |
Bibeb, Hendrik Algra: ‘Laat ze 's 'n pil voor de man uitvinden.’ In Vrij Nederland, 30-4-1966. |
Kees Fens, Kanttekeningen bij Van het Reves Brieven. In: Merlijn, nr. 3, 1966, jrg. 4, p. 227-234. |
H. de Greeve, Een gebed voor op reis. In: De Open Deur, 22-7-1966 tot 5-8-1966. |
Th. Govaart, Lezen en leven. Vingerwijzingen en handreikingen, Utrecht 1967, p. 118-149. |
J.J. Oversteegen, Gerard Kornelis Franciscus van het Reve; Eens christens reize naar de eeuwigheid. In: Literair Lustrum I. Een overzicht van vijf jaar Nederlandse literatuur 1961-1966. Samengesteld door Kees Fens, H.U. Jesserun d'Oliveira en J.J. Oversteegen, Amsterdam 1967, p. 225-241. |
| |
| |
Henk Romijn Meijer, Naakt twaalfuurtje. Essays en polemieken, Amsterdam 1967, p. 59-68. |
W.G. Abma, Van het Reves religieuze vormen niet snel te rijmen met christelijk denken. In: Leeuwarder Courant, 27-1-1968. |
Trino Flothuis, Gerard Kornelis van het Reve: ‘Leve het kapitalisme!’ Van het Reve provoceert rood Nederland. In: Haagse Post, 30-3-1968. Ook in: Dertien in een dozijn. Joris van den Berg maakt een keuze uit de best geschreven en meest besproken interviews van het afgelopen schrijfjaar, Amsterdam 1968, p. 43-56. |
Jacques den Haan, Monnikje Lederzak en andere driestheden. Nog wat shop talk, Amsterdam 1968, p. 37-40. |
P(iet) v(an) A(ken), Einde nog niet in het zicht... In: De Volksgazet, 18-11-1969. |
Jaap Harten, Garbo en de broeders Grimm, Amsterdam 1969, p. 17-108. |
Joke Forceville-Van Rossum en Trees Oderkerk-De Haas, Commentaar op G.K. van het Reve's: Op weg naar het einde, Tilburg [1971]. Serie Nederlands no. 2. |
Kort revier. Gerard Reve en het oordeel van zijn medeburgers. Samengesteld door Klaus Beekman en Mia Meijer, Amsterdam 1973, p. 105-118. |
Hedwig Speliers, Gerard Kornelis van het Reve & de groene anjelier. Triagnose van een mythe: deel 3, 's-Gravenhage/Brugge 1973, p. 134-199. |
P.M. Reinders, De brievenboeken van Gerard Reve. In: NRC Handelsblad, 4-4-1980. |
Sjaak Hubregtse, Over Op Weg Naar Het Einde en Nader Tot U van Gerard Reve, Amsterdam 1980. Synthese-reeks. |
Rob Tielman, Homoseksualiteit in Nederland. Studie van een emancipatiebeweging, Amsterdam 1982. passim. |
H. van den Bergh, Literatuur als gelogen werkelijkheid; een schrijftechnisch dilemma. In: Tussen chaos en orde. Essays over het werk van Gerard Reve. Samengesteld door Sjaak Hubregtse, Amsterdam 1983, 2e vermeerderde druk, p. 168-198. |
lexicon van literaire werken H
januari 1989
|
|