| |
| |
| |
Gerard Reve
De avonden
door Sjaak Hubregtse
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De avonden, de debuutroman van Gerard Reve (eigenlijk Gerard Kornelis van het Reve, *1923 te Amsterdam), verscheen in november 1947 onder het halve pseudoniem Simon van het Reve bij uitgeverij De Bezige Bij; tot en met 1959 verschenen daar vier gebonden herdrukken. In 1956 gaf Van Oorschot Reve's ‘Verzameld werk’ uit: een bundel die behalve De ondergang van de familie Boslowits, De laatste jaren van mijn grootvader en Werther Nieland ook De avonden bevat. Sinds 1961 brengt De Bezige Bij De avonden als paperback; daarnaast verschenen in 1972 en 1987 gebonden jubileumuitgaven, respectievelijk bij Athenaeum - Polak & Van Gennep en Veen. Van 1953 tot '73 luidt de auteursnaam Gerard Kornelis van het Reve, sinds 1973 Gerard Reve. Ter gelegenheid van het veertigste verschijningsjaar bracht De Bezige Bij in 1987 een eenmalige pocketeditie in een onmiddellijk uitverkochte oplage van 40 000 exemplaren. In totaal zijn van De avonden thans (oktober 1988) ruim 240 000 exemplaren verkocht.
In 1946 bezocht Reve eens per week zijn psychotherapeut, dr. C.J. Schuurmans, en leende hij van Robert van Amerongen het boek De kleine neurasthenicus: beknopte handleiding tot een ordentelijk leven, door Herman Gerard de Cock. Reve's lectuur van dit boek heeft duidelijke sporen nagelaten in zijn roman; dat De avonden geschreven werd is vrijwel zeker te danken aan het eerstgenoemde feit. Hoewel Reve al voor 1946 enig journalistiek werk en een paar korte verhaaltjes had gepubliceerd, had hij nog niet kunnen besluiten schrijver te worden: ‘Ik was net zo krankzinnig als nu, alleen kon ik er niet mee leven. Psychisch ben ik nu niet gezonder dan toen, maar ik kan me handhaven en schrijven en dat kon in toen niet.’ (Luyendijk 1964). Schuurmans moedigde hem aan te gaan schrijven, en na ‘De ondergang van de familie Boslowits’ en ‘De laatste jaren van mijn grootvader’ (gepubliceerd in tijdschriften, resp. december 1946 en januari 1947) besloot Reve ‘een lang verhaal, een novelle’ te zullen schrijven. Uit zijn ‘Overwegingen en voornemens’, vastgelegd op Tweede Kerstdag 1946 (Reve 1946), blijkt dat hij zich voorstel- | |
| |
de het werk ‘in omtrent tien eenheden in te deelen’ en te voltooien ‘met het persklaar typen, in drie maanden’. Verder noteerde hij: ‘Over den titel dienen we ons geen zorgen te maken. DE KAMERBEWONERS, HELDEN VAN ONZEN TIJD of ZIEKENBEZOEK, we zullen wel zien. Of DE AVONDEN.’
Reve voerde zijn plan gedisciplineerd uit. In het ouderlijk huis, Jozef Israëlskade 116 (thans 415) één hoog, voltooide hij De avonden op zondag 18 mei 1947. Het ‘winterverhaal’ was wel wat langer geworden dan ‘een lang verhaal’: het telde in de eerste druk 233 bladzijden tekst, inderdaad ingedeeld in tien eenheden. In de huidige edities is de omvang van de tekst 217 bladzijden; de eerste negen hoofdstukken variëren in lengte van 14 tot 23 bladzijden, het tiende telt er 45.
Aan de tekst gaat een mededeling vooraf die te denken geeft: ‘Elke gelijkenis van figuren of voorvallen in dit verhaal met werkelijke personen of gebeurtenissen is toevallig’.
| |
Inhoud
I
Zondag 22 december 1946. Frits van Egters (23 jaar, bij zijn ouders wonend) wordt om kwart over zes wakker, valt weer in slaap en heeft een akelige droom. Om half acht staat hij op en maakt een wandeling. Na het ontbijt met zijn ouders hangt hij in huis rond, bekijkt zichzelf in twee spiegels en staart uit het raam. Zijn broer Joop, die even langs komt, wordt op diens beginnende kaalhoofdigheid gewezen. Na het eten bezoekt hij zijn vriend Louis Spanjaard; hij informeert naar Louis' zwakke gezondheid en ze vertellen gruwelverhalen. Thuisgekomen stelt hij vast dat de dag totaal vergooid is: ‘Halleluja’. Hij slaapt spoedig in en droomt weer akelig.
| |
II
Maandag 23 december. Frits komt om half vijf van zijn werk (waarover we niet meer horen dan dat hij kaarten uit een bak neemt en weer terugzet). Na het eten bezoekt hij zijn broer Joop en diens vrouw Ina. Gedrieën gaan ze vervolgens naar de reünie van het gymnasium dat Joop heeft afgemaakt; Frits verliet het na de vierde klas, vandaar dat hij zich voorstelt als ‘de mislukte’. Thuisgekomen bekijkt hij met weerzin zijn oude schoolboeken, valt spoedig in slaap, en droomt dat een zwaan hem zal doden.
| |
III
Dinsdag 24 december. In de middagpauze koopt Frits een goedkoop cadeautje voor Hansje, het kind van Jaap en Joosje Elderer. 's Avonds gaat hij naar Jaap, die niet thuis blijkt te zijn. Tot ongenoegen van Joosje en haar tante noemt Frits kanker ‘een heel mooie ziekte’ en Hansje ‘een kreng van een kind’. Als Jaap thuiskomt draagt die zijn steentje bij aan het gesprek over
| |
| |
houten benen, bochels en blinden: ‘Toch maken die dingen het leven rijk’. Als Frits thuiskomt gaat hij direct naar bed, en droomt dat hij wordt achtervolgd.
| |
IV
Woensdag 25 december. Eerste Kerstdag, maar van kerstsfeer is thuis niks te bespeuren. Terwijl Frits' ouders uit zijn, komt een zekere Lande op bezoek, die zich beklaagt over hun wederzijdse kennis Maurits Duivenis. Vervolgens bestrijdt Frits de verveling door in de kachel te wateren en een pissebed te verbranden. Daarna komt Louis langs; samen gaan ze naar de film en eten bij Frits' ouders. 's Avonds bezoekt Frits Walter Graafse, die op een spinet een partita van Bach speelt, wat Frits schitterend vindt. Hij komt vroeg thuis en gaat naar bed. De hele nacht droomt en waakt hij; pas tegen half acht valt hij echt in slaap.
| |
V
Donderdag 26 december, tweede Kerstdag. Na een ontbijt in ruzieachtige sfeer verlaten beide ouders apart het huis. Een cantate van Bach op de radio stemt Frits gelukkig. Tijdens een wandeling ontmoet hij Maurits, die kritisch en ironisch wordt toegesproken. 's Avonds gaat Frits, na enkele uren bij de kachel te hebben gezeten, naar Viktor Poort, die inwoont bij Herman en Lidia. Viktor wijst Frits op de goedheid van diens ouders en geeft hem het boek De kleine zenuwlijder te leen. Thuisgekomen slaapt Frits snel. 's Morgens om zes uur droomt hij van Lidia.
| |
VI
Vrijdag 27 december. Tijdens en na het avondeten observeert Frits zijn ouders uitvoerig en meedogenloos: ‘zie onze beproevingen’. Hij heeft twee kaartjes voor de film gekocht, maar al zijn vrienden blijken verhinderd. Bij de bioscoop treft hij toevallig Maurits. Na de voorstelling gaat Frits met Maurits mee naar diens kamer, en ontlokt hem sadistische ontboezemingen. Thuis leest Frits in De kleine zenuwlijder, bestudeert in een spiegel zijn gebit en onderlichaam, en stapt in bed. Hij droomt over een verkeersongeluk.
| |
VII
Zaterdag 28 december. Frits komt 's middags uit kantoor. Omdat het 's avonds wel laat zal worden doet hij een dutje; hij droomt over een zandschuit met een grafkruis. 's Avonds gaat hij met Jaap, Joosje en Viktor naar een dancing, waar Jaap en Frits te veel drinken. Moeizaam maar in milde stemming slaagt Frits erin thuis te komen waar zijn ouders hem helpen met uitkleden. Hij prijst hen om hun goedheid en slaapt droomloos.
| |
VIII
Zondag 29 december. Frits staat om elf uur op; zijn dronkenschap wordt hem alsnog kwalijk genomen. 's Avonds bezoekt hij Bep Spanjaard, de alleenwonende zus van Louis. Frits probeert haar allerlei angsten aan te praten; niettemin nodigt ze hem uit mee te gaan naar de film De groene weiden en leent ze hem een wollen konijn. Al om negen uur is Frits weer thuis. Hij gaat naar bed en droomt dat hij zal verdrinken.
| |
| |
| |
IX
Maandag 30 december. Ondanks een lekke band en klamme mist is Frits in een vergevingsgezinde stemming. Na het eten gaat hij naar Bep, waar hij en Jaap, tot ongenoegen van Bep en Joosje, weer enthousiast gruwelijke zaken bespreken alvorens men naar de bioscoop gaat. De film ontroert Frits hevig. 's Nachts droomt hij, net als de eerste dag, van een dode die bij hem thuisbezorgd wordt.
| |
X
Dinsdag 31 december. Frits is vroeg uit kantoor en doet een dutje. Hij droomt dat hij op een aambeeld verpletterd zal worden. Na het eten gaat hij even langs bij Louis, met wie hij onsmakelijke verhalen uitwisselt. Om acht uur is hij weer thuis, waar zijn moeder oliebollen bakt en een fles vruchtesap (‘bessenappel’) in plaats van wijn gekocht blijkt te hebben. Direct na twaalven gaat hij op pad naar zijn vrienden, die echter geen van allen thuis zijn. Naar huis terugkerend vraagt hij in een soort gebed de ‘Eeuwige, enige, onze God’ erbarmen te hebben met zijn ouders. Thuis beseft hij dat hij, ondanks alles, ademt, beweegt en leeft - en valt in een diepe slaap.
| |
Interpretatie
In verschillende opzichten is De avonden een bedrieglijk en misleidend boek. Dat begint al met de ironische ondertitel ‘Een winterverhaal’: van een traditioneel verhaal met een intrige is geen sprake, laat staan van een winterverhaal, welke term immers behalve kou ook huiselijke geborgenheid en warmte suggereert. Bedrieglijk is vooral de ‘eenvoud’ van het boek: een kristalhelder geformuleerd en in tien porties verdeeld chronologisch verslag zonder intrige van tien opeenvolgende dagen, wat kan daar meerduidig aan zijn?
| |
Thematiek
Onder invloed van het tijdsgewricht, en in niet geringe mate gestuurd door de flaptekst van de eerste druk en het juryrapport, wordt De avonden in 1947 vooral geïnterpreteerd vanuit sociologisch-historisch perspectief. ‘De auteur wil in dit beklemmende verhaal de geestelijke nood tonen van de naoorlogse tijd, in het bijzonder van hen, die in de oorlog volwassen werden. (...) Allen hebben uit de oorlog (...) de ontgoocheling, het cynisme, het gebrek aan vertrouwen en de onmacht overgehouden’, zo meldt de flaptekst; en de jury schrijft: ‘Dit is niet een willekeurige zielsgeschiedenis, maar het boek, dat uitbeeldt wat de tijd, die alle illusies vermoordde, de jeugd heeft aangedaan.’ Door deze optiek wordt ‘de geestelijke nood van de naoorlogse jeugd’ dus als thema gezien.
Een minderheid verwerpt van meet af aan deze sociologische benadering en verkiest een psychologische; deze levert varian- | |
| |
ten op die soms nauw verwant zijn. Vestdijk - die de flaptekst als ‘gezeur’ bestempelt - meent dat bij Frits sprake is van een strikt individuele geestesgesteldheid, zodanig ‘dat hier sprake is van een verdrongen liefde voor de ouders, de fixatie aan een jeugd-phase, die, met het hart nog beleden, door de rijpende persoonlijkheid niet meer wordt aanvaard. Frits van Egters wil zijn ouders liefhebben, maar hij kan niet meer; en in plaats van zijn liefde op een ander object te richten, - een meisje, een taak - blijft hij rondhangen op het toneel van zijn onmacht.’
Anderen zien als thema een minder individuele problematiek, algemener geldig en van alle tijden: de puberteit. Als kenmerken van ‘dit vreselijkste tijdperk, dat een mens doormaakt’ (Bomans) worden onder andere genoemd: gebrek aan zekerheden en creativiteit; ironische formuleringen, cynisme; eenzaamheid en isolement; angst. De avonden vertoont deze kenmerken in overvloed, en is dan ook niet de stem van een tijd, maar van een leeftijd.
In dit kader mag niet onvermeld blijven dat voor veel pubers/adolescenten (in elk geval in de jaren vijftig) De avonden ‘verpletterend herkenbaar’ was, ‘tot op de komma’ (Schippers), maar beslist niet alleen beklemmend en troosteloos. Het boek waarin ‘de onlust van de adolescent is beschreven als in geen enkel ander boek ooit gedaan is’ (Kousbroek) vormde veeleer een inspiratiebron: alle literaire kwaliteiten en diepzinnige thema's daargelaten is het op z'n minst een boek vol verzet (tegen ouders en school), ontkenning (van gevestigde waarden) en vrolijkheid (de rauwe grappen), dat opwekt tot brutaliteit en onafhankelijkheid.
Misschien echter is een strikt psychologische visie toch te eng en de thema-aanduiding ‘puberteit’ te ruim, en brengt een sociaal-psychologische visie ons dichter tot de kern. Al in 1947 perkt Verhoeven de adolescentieproblematiek in tot ‘het innerlijke conflict in de jonge intellectueel, afkomstig uit de gezeten burgerij’ en noemt Van Leeuwen De avonden het relaas ‘van hen, die in het milieu waarin zij opgroeiden zich niet meer thuis gevoelen, juist doordat zij door hun ouders een “betere opleiding genoten”, en die de zin van het nieuwe milieu niet kunnen vatten.’ In aansluiting hierop spreekt De Levita in 1969 over ‘de adolescent Frits van Egters, (...) die voor mijn gevoel niet - zoals vaak is beweerd - ten prooi is aan naoorlogse verwarring, maar die de psychische keerzijde belichaamt van de emancipatie van de arbeidersklasse.’
Behalve sociologische inperking van de puberteitsproblematiek is ook reductie tot een van haar symptomen mogelijk: het isolement. Gomperts ziet dat als thema: ‘De realiteit die De avonden aan ons mensbeeld toevoegt is de psychische realiteit
| |
| |
van een geïsoleerde adolescent, die koortsachtig bezig is bruggen te slaan naar de wereld buiten zijn eiland.’ Het isolement blijkt onder meer uit de afwezigheid van seksualiteit. Anderzijds had Frits' geïsoleerdheid literair nog versterkt kunnen worden door een auto-erotisch element (lees: masturbatie), en de afwezigheid ook hiervan is vooral in 1947 vaak bekritiseerd. Reve zelf (1948) verklaart het aldus: ‘Dat men iets in het boek mist, komt niet omdat ik met de lezer medelijden had, maar omdat ik zelf niet voldoende kracht en moed bezat de woorden neer te schrijven. Ik hoop deze te verwerven.’
Verrassend, na deze inperkingen van de adolescentieproblematiek, is Paardekoopers voorstel tot uitbreiding ervan. Hij concludeert dat angst het thema van De avonden is: angst voor het ontvoogdingsproces van de puberteit, en, bij uitbreiding: angst voor het leven. Deze aanpak maakt inzichtelijk hoezeer thema, vorm en inhoud samenhangen met elkaar en met de diverse motieven: Frits' angst (1) voor geleerdheid en wetenschap, (2) voor wanorde en slordigheid, (3) voor de spiegel, (4) voor leegte en stilte, (5) voor lichamelijk verval en (6) Frits' angstdromen. Bovendien biedt deze benadering de mogelijkheid het thema van De avonden te integreren in dat van Reve's hele oeuvre: bestrijding van de chaos (oorzaak van alle angst) door al schrijvend een ordening te creëren.
Een volkomen nieuw perspectief wordt geopend door Snapper (1977), die stelt dat in De avonden niet de traditionele held (in casu Frits van Egters) de protagonist is, maar de tijd. De passieve held wordt gemanipuleerd door de handelende instantie tijd, die hem nu eens bezoekt met vroege herinneringen, dan weer met voorspellende dromen, en bovendien in verschillende gedaanten optreedt. Snapper onderscheidt namelijk twee soorten tijd: Frits' persoonlijke of interne tijd, die zeer snel verloopt (‘Kostbare tijd, die niet meer te achterhalen valt’, p. 13), en de werkelijke of externe tijd, die uiterst traag is. De persoonlijke tijd krijgt soms (met name in de dromen) een metafysisch karakter, en ijlt dan vooruit naar Frits' dood. Frits wordt in het heden gevangen gehouden tussen de polen verleden en toekomst, snelheid en traagheid, en dat is de oorzaak van zijn passiviteit. Ook stelt Snapper dat de Oudejaarsavond een metafoor is voor de dood. Combineren we dit sterfuur met Fens' (1965) waarneming dat - analoog aan de tien beschreven avonden, elk volgend op een dag - de periode na de jaarwisseling gezien kan worden als de aanvang van een nieuw leven, volgend op een lijdensweek, dan wordt een stoutmoedige metafysische interpretatie mogelijk.
Enkele aspecten van De avonden verdienen nog aparte aandacht: symboliek, ruimte en tijd.
Interpretaties van dromen en symbolen zijn uiteraard discu- | |
| |
tabel. Diverse droomduidingen hebben weinig wezenlijks opgeleverd; de symboolanalyse (Schenkeveld, Samsom) biedt misschien enkele aanknopingspunten. Zo kunnen Viktor Poort en Maurits Duivenis gezien worden als de verpersoonlijking van respectievelijk Goed en Kwaad, waartussen Frits als een moderne Elckerlyc zijn weg zoekt. Viktor Poort (ook zijn naam is symbolisch) vertoont als enige geen tekenen van lichamelijk verval, prijst Frits' ouders en leent hem een boek waar hij baat bij kan hebben; Duivenis' naam zegt genoeg, en bovendien heeft hij maar één oog. Bep Spanjaard is begrijpend en zorgzaam, en leent Frits het konijn, ‘dier der verzoening, symbool van zachtmoedigheid’: aan dit dier kunnen allicht trekken van Maria worden toegeschreven. Opmerkelijk en overtuigend lijkt ten slotte de symboliek van Frits' behoefte aan orde en netheid: die neemt af naarmate zijn innerlijke vrede toeneemt. Na het zien van De groene weiden vindt hij tandenpoetsen niet nodig en loopt hij bewust over zijn op de grond gegooide overjas: ‘Het hindert niets, de verzoening is gekomen’ (p. 175).
Als men de tijd al niet tot thema verheft, dan blijft hij toch een van de meest opvallende elementen in De avonden. In de twintig bladzijden van het eerste hoofdstuk lezen we drieëntwintig mededelingen over tijd; dertien daarvan zijn tot op de minuut nauwkeurige tijdsaanduidingen. Dit suggereert een teveel aan tijd; de gedetailleerde beschrijving van de binnenruimte suggereert een gebrek aan ruimte: samen scheppen ze de sfeer van wurgende verveling en benauwdheid. De gekozen tijd van handeling - geen willekeurige tien dagen, maar de laatste van het jaar - vergroot de dramatiek en symboliek van de roman: het op zijn eind lopende jaar vormt een ideaal decor voor het onder de loep nemen van fysiek verval, en de onafwendbare jaarwisseling moet haast wel een crisis opleveren.
| |
Vertelsituatie
In De avonden wordt ons over Frits en de andere personages verteld in de derde persoon enkelvoud, zodat we te maken hebben met een personale vertelsituatie. Er is echter - met uitzondering van de eerste zin van het boek - geen sprake van een alwetende verteller: het point of view ligt geheel bij Frits. Alleen uit diens eigen woorden komen we te weten wat hij ziet, denkt en voelt, en aangezien de verteller op geen enkele situatie commentaar geeft, komen we dat verder van niemand te weten; er is dus sprake van een zogenaamde verhulde ik-vorm. Dit impliceert dat we, ondanks de mogelijke schijn van objectiviteit (zakelijk beschreven waarnemingen zonder commentaar) te maken hebben met een uiterst subjectief boek: we zien alles door de gekleurde bril van Frits, die weliswaar scherp, maar ook zeer selectief waarneemt.
| |
Stijl
Behoudens een enkele uitzondering (onder andere Greshoff
| |
| |
- die later zijn vergissing inzag) kwamen de critici in 1947 woorden tekort om taal en stijl in De avonden te prijzen - maar behalve Vestdijk wees niemand op de humor in het boek. Toch hangen taalgebruik en humor hier wel heel nauw samen.
Fens (1965) wees erop hoe de monologen ‘een zeer komisch karakter (hebben). Men kan beter zeggen: tragi-komisch’: veroorzaakt door het plechtige taalgebruik en de goedkope en daardoor overbodige levenswijsheden. Aangezien De avonden voor minstens driekwart uit monologen en dialogen bestaat, is het inderdaad een buitengewoon humoristisch boek. De mono- en dialogen zijn namelijk niet alleen ‘komisch’ of ‘geestig’, maar eraan ten grondslag ligt steeds Frits' wanhopige strijd tegen de wezenlijke kenmerken van zijn situatie: obsessies, eenzaamheid, stilte, isolement, angsten.
De stijl van de verteller is helder en sober, slechts een enkele maal gebruikt hij plechtige formuleringen als ‘sluimerde in’ en ‘trad binnen’ (p. 7). Ook Frits hecht grote waarde aan nauwkeurige formulering en correcte uitspraak. Daarnaast heeft zijn idioom veel komische eigenaardigheden, en de humor in De avonden wordt dan ook vooral door hem gedragen; van een strikt individuele stijl kunnen we overigens niet spreken, want sommige van zijn vrienden (met name Louis) praten op soortgelijke wijze. Behalve Frits' taalgebruik zijn ook vele situaties in De avonden - op zeer uiteenlopende wijze - komisch. Van den Bergh onderscheidt in totaal veertien categorieën, waarvan de meest frequente zijn: herhaling, herkenning, stadhuistaal, absurdisme, contrast, taboedoorbreking, cliché, lezersvoorsprong en ironie.
| |
Context
Zoals het onmogelijk blijkt om ‘het’ thema aan te wijzen, zo lijkt het boek ook poëticaal ongrijpbaar. Vooral direct na verschijnen zijn er veel pogingen gedaan het boek in een literaire traditie te plaatsen. Niet verrassend is dat velen overeenkomsten zien met het existentialisme; de meest genoemde titels in dit verband zijn Camus' L'étranger en Le mythe de Sisyphe en Sartre's L'age de raison en La nausée. Vaak wordt ook gewezen op naturalistische of realistische trekken, waarbij vooral het werk van Emants en Coenens Zondagsrust worden genoemd. Zelfs wordt gerefereerd aan de ‘kopijeerlust des dagelijkschen levens’ die Potgieter zo betreurde in Hildebrands Camera obscura; terecht wijzen Hermans en Rodenko erop dat men eerder van maniakale kopieerdwang zou moeten spreken. Van Leeuwen en anderen menen dat er geenszins sprake is van naturalisme; hij noemt het boek een ‘bekentenisroman’. In verband
| |
| |
met Frits' belangstelling voor de lagere fysieke aspecten van de mens worden onder andere Joyce, Henry Miller en Vestdijk genoemd.
Later neemt de etiketteerlust af. Gomperts spreekt over Reve als ‘realist, symbolist, humorist’, maar benadrukt dat hij zeker geen gewoon realist is. Anbeek duidt De avonden in bedekte termen vooral weer als existentialistisch. Toch kan het vroege werk van Reve het best worden bestempeld als realistisch symbolisme c.q. symbolisch realisme.
De lezer die Amsterdam een klein beetje kent doorziet direct enkele namen in De avonden: Cementwijk (Betondorp), Riembaan (Ceintuurbaan), enzovoort. Door deze en andere directe verwijzingen wekte de tekst ‘Elke gelijkenis (...) is toeval’ extra achterdocht en nieuwsgierigheid. Spoedig bleken behalve Frits en zijn ouders (Gerard Reve en zijn ouders) ook de meeste andere personen traceerbaar: Joop van Egters (Karel van het Reve), Jaap Elderer (Lucas van der Land), Louis en Bep Spanjaard (zoon en dochter van Jan en Annie Romein), Viktor Poort (Robert van Amerongen) enzovoort. Ook het merkwaardige boek De kleine zenuwlijder bleek te bestaan: citaten (p. 108) zijn letterlijk overgenomen uit De kleine neurasthenicus. Voor een goed begrip van het boek is deze kennis echter volmaakt irrelevant - en elke gelijkenis dus inderdaad toevallig.
Reve's debuut heeft vele vormtechnische en thematische eigenschappen die, hoewel nog niet geheel ontplooid, kenmerkend zouden blijken voor vrijwel zijn gehele oeuvre - al zouden sommige ervan pas na vijftien à twintig jaar ten volle als zodanig worden herkend. Constanten blijken bijvoorbeeld: de uiterst nauwgezette waarneming en formulering; de afwisseling van plechtstatige taal (die zich ontwikkelt van ambtelijk tot bijbels) en platheden; humor & ironie; het ontbreken van een intrige; religie (in De avonden aanvankelijk nauwelijks opgemerkt of serieus genomen); angst & eenzaamheid, en in verband daarmee het volpraten van de tijd (vergelijk in het bijzonder met De taal der liefde en Lieve jongens); sadistische en erotische aspecten (die zouden uitgroeien tot het revisme).
| |
Waarderingsgeschiedenis
Direct na verschijning werd De avonden bekroond met de Reina Prinsen Geerligsprijs, die op 24 november (voor de eerste maal) werd uitgereikt. Binnen een half jaar waren er ruim vijftig recensies en uitvoeriger artikelen aan gewijd; het tijdschrift Podium kwam in maart '48 met een ‘Avondblad’, dat bijna geheel aan het debuut gewijd was. Eind 1948 waren twee herdrukken
| |
| |
verschenen en bijna 6 000 exemplaren verkocht, wat de uitgever veel vond.
De eerst reacties waren niet alleen talrijk, maar ook heftig. Veel recensenten oordeelden geschokt en afkeurend; voorbeelden zijn Bomans, die ‘zelden een boek (had) gelezen, zó naargeestig, zó zeer van iedere positiviteit verstoken, zó grauw, cynisch en volstrekt negatief als dit’, en Bulthuis, die ‘dit pathologische geschrijfsel’ nader kenmerkt als het ‘fantasieloze relaas van verveling en gekrenktheid’ en een ‘geestelijke uitdragerij van kleuterschoolgein’. Voorstanders putten zich uit in loftuitingen en spraken van een schrijversdebuut van zeer bijzondere betekenis, verwonderlijke taalbehandeling enzovoort. Opmerkelijk is dat voor- en tegenstanders het op drie punten globaal eens waren: vrijwel niemand zag de humor in het boek, ook tegenstanders erkenden het verbluffende literaire talent, en bijna unaniem zag men het boek in de eerste plaats als de stem van een generatie, een tijdgebonden document.
Na al deze opschudding is het merkwaardig dat de uitgever in 1949 vaststelde dat het boek ‘dood’ was - en schijnbaar volkomen terecht: in tien jaar (1949 t/m '58) werden nauwelijks 2 500 exemplaren verkocht en werd aan De avonden praktisch geen woord meer besteed. Een herdruk in 1959 zorgde voor een kleine opleving.
Het bleek slechts een schijndood. In 1962 komt de paperbackuitgave en mede onder invloed van het succes van Op weg naar het einde (1963) en Nader tot u (1966) nemen belangstelling en verkoop sterk toe: van 1962 t/m '66 worden ruim 53 000 exemplaren verkocht, de volgende vijf jaar ruim 41 000. Het boek wordt weer frequent en uitvoerig besproken, waarbij de kwaliteit niet langer ter discussie staat en het oorspronkelijk overheersende standpunt dat het hier een tijdgebonden document betreft vanzelfsprekend verlaten is.
Bij het zilveren jubileum in 1972 heeft De avonden een klassieke status bereikt; Frits van Egters is onbetwist de bekendste figuur uit de naoorlogse Nederlandse letterkunde, en een van de zeldzamen die ook buiten het boek een bestaan leidt: hij wordt geciteerd en nagedaan, en blijft ondanks zijn verouderde omgeving onverminderd herkenbaar. Steeds duidelijker wordt welk een enorme indruk het boek op lezers heeft gemaakt (juist ook gedurende de ‘dode’ jaren vijftig) en hoe het latere schrijvers heeft beïnvloed: persiflage (Heeresma's Han de Wit) en nabootsing en beïnvloeding (Brusselmans De man die werk vond) zijn veelvuldig aanwijsbaar. Ten aanzien van De Wispelaere's roman Een eiland worden werd door de kritiek gesproken van ‘plagiaat’. Bij enigszins verwante literatuur is De avonden onvermijdelijke maatstaf.
| |
| |
Na de jaarlijkse verkoop van ruim 10 000 stuks in de jaren zestig blijft De avonden een steady seller: de laatste vijftien jaren ligt de verkoop rond de 5 000 exemplaren; 1987 vormt met 40 000 pockets extra het topjaar.
De avonden heeft zich ondanks een schijndood decennium ontwikkeld van omstreden generatiegeluid tot klassiek meesterwerk en is thans maatstaf en soortnaam (zo werd in 1988 Rentes Carvalho's Montedor gekarakteriseerd als ‘een Portugese Avonden’). Het is vrijwel zeker de meest invloedrijke naoorlogse roman.
Voor deze bespreking is gebruik gemaakt van:
Gerard Reve, De avonden, 33e dr., Amsterdam, 1986.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Gerard Reve, Overwegingen en voornemens... (manuscript, 1946). In: Joop Schafthuizen (samenst.), Album Gerard Reve, Amsterdam/Brussel 1983, tussen foto's 15 en 16. |
W.L.M.E. van Leeuwen, Ontwortelden; Simon van het Reve: ‘De Avonden’. In: Twentsch Dagblad Tubantia, 29-11-1947. Ook in: Nederlandse auteurs van 5 generaties, Zeist/ Antwerpen 1964, p. 214-217. |
Nico Verhoeven, ‘De Avonden’ een belangrijk debuut; De tiendaagse crisis van een kantoorbediende. In: Delftsche Courant, 11-12-47. |
W.F. Hermans, Het alziend oog in de nachtspiegel. In: Criterium, nr. 1, januari 1948, jrg. 3, p. 32-42. |
W.H. Nagel, Haal een tang voor Narcissus. In: Podium, nr. 6 ‘Avondblad’, maart 1948, jrg. 4, p. 337-342. |
Paul Rodenko, Twee debuten. In: Podium, nr. 6 ‘Avondblad’, maart 1948, jrg. 4, p. 343-355. |
Fokke Sierksma, Absolutie van een konijn. In: Podium, nr. 6 ‘Avondblad’, maart 1948, jrg. 4, p. 317-331. |
Viktor Poort, De literaire critiek en ‘De Avonden’. In: De vrije katheder, 26-3-1948. Ook in: Slootweg en Witteman 1980. |
J. Greshoff, De nieuwe gemelijkheid produceert een waardeloos prul; De bekroonde ‘Avonden’ van Simon van 't Reeve. In: De Nieuwe Courant, 10-4-1948. |
Pierre H. Dubois, Een schrijver en zijn critici. In: Een houding in de tijd, Amsterdam 1950, p. 32-49. Gewijzigd in: Mettertijd, Amsterdam 1971, p. 78-90. |
G. Luyendijk, Gerard Kornelis van het Reve: ‘Geloofd zij Jezus Christus!’. In: Ratio nr. 7/8, juli/ aug. 1964, jrg. 1, p. 36-43. Ook in: Gerard Reve, In gesprek. Interviews, Baarn 1983, p. 67-80. |
Hella Haasse, Sporen van geweld. In: Leestekens, Amsterdam 1965, p. 148-170. |
H.U. Jessurun d'Oliveira, Gerard Kornelis van het Reve. In: Scheppen riep hij gaat van au, Amsterdam 1965, p. 151-183. Ook in: Gerard Reve, In gesprek. Interviews, Baarn 1983, p. 34-66. |
Kees Fens, Uren, dagen, jaar. In: Merlijn, nr. 2, 1965, jrg. 3, p. 77-87. Ook in: De gevestigde chaos. Opstellen en kritieken, Amsterdam 1972, p. 96-107. |
L.W. Nauta, God als dubbelganger (onwetenschappelijke notities bij het werk van G.K. van het Reve). In: Vox theologica, nr. 1, jan. 1967, jrg. 37, p. 133-143: passim. |
Peter van Eeten, De Avonden met oudere ogen. In: Dialoog, extra Van het Revenummer, 1969, p. 13-18. Ook in: Hubregtse 1981, p. 50-60. |
D.J. de Levita, Van het Reve en de kinderpsychiatrie. In: Het Parool, 4-9-1969. Ook in: Hubregtse 1981, p. 37-41. |
Weverbergh, Puin. Korzelig proza, z.p., 1969, p. 25-33. |
Margaretha H. Schenkeveld, Frits en zijn vrienden. In: Raam, nr. 64, april 1970, p. 41-46. Ook in: Hubregtse 1981, p. 42-49. |
| |
| |
Johan P. Snapper, G.K. van het Reve en de re(cidi)vistische Heterokliet (inaugurele rede, 1971). In: Raster, nr. 2, zomer 1972, jrg. 6, p. 221-234: passim. Ook in: Hubregtse 1981, p. 297-315. |
Kees Fens, Vijfentwintig jaar ‘De avonden’. In: De Standaard, 24-11-1972. |
Klaus Beekman en Mia Meijer (samenst.), Kort Revier. Gerard Reve en het oordeel van zijn medeburgers, Amsterdam 1973, p. 9-43. |
H. van den Bergh, Humor als noodsprong. In: Beekman en Meijer 1973, p. 31-43. |
Hedwig Speliers, Gerard Kornelis van het Reve & de groene anjelier, 's-Gravenhage/Brugge 1973, p. 68-87. |
H.A. Gomperts, Gerard (van het) Reve: realist, symbolist, humorist (lezing, 1974). In: Beleving van grenssituaties, Wassenaar 1975, p. 7-25. Ook in: Hubregtse 1981, p. 316-336. |
J. van Zweden, De dromen van Frits van Egters. In: Spektator, nr. 5, dec. 1975/jan. 1976, jrg. 5, p. 342-363. |
E. Kummer en H. Verhaar, Over De Avonden van Gerard Kornelis van het Reve, Amsterdam 1976. |
J. Snapper, From Cronus to Janus: the problem of time in Gerard (Kornelis van het) Reve's work. In: Dutch Studies, vol. 3, Den Haag 1977, p. 36-69: passim. |
Bert Samsom, Veelzeggend uiterlijk. In: Tirade, nr. 236, mei 1978, jrg. 22, p. 312-319. |
Rudi Kousbroek, Hoei boei, ik moet hier even zijn. en K. Schippers, Herkenbaar tot op de komma. Beide onder de kop ‘De generatiebijbel’ in: NRC Handelsblad, 22-12-1978. |
Dick Slootweg en Paul Witteman, Hoei boei!, Baarn 1980. (Bevat o.a. de recensies uit 1947-'48 van Anna Blaman, Godfried Bomans, Cok Brinkman en Rico Bulthuis (en de reactie van Reve op deze twee), Annie Romein-Verschoor, Koos Schuur, Ben Stroman, Garmt Stuiveling en Simon Vestdijk.) |
Sjaak Hubregtse (samenst.), Tussen chaos en orde. Essays over het werk van Gerard Reve, Amsterdam 1981 (19832), p. 24-60 en passim. |
Frank C. Maatje, Open plekken (inaugurele rede), Utrecht 1981, p. 10-15. |
G.F.H. Raat, Tweemaal het eerste hoofdstuk van De Avonden. In: Hubregtse 1981, p. 24-36. |
Wim Wennekes en Igor Cornelissen, Omtrent De Avonden, Amsterdam 1981. |
H.F. Cohen, G. Nefkens en H. Verhaar, ‘De Avonden’ en verder. In: Tirade, nr. 289, nov./dec. 1983, jrg. 27, p. 763-781. |
Ton Anbeek, Na de oorlog. De Nederlandse roman 1945-1960, Amsterdam 1986, 29-33 en passim. |
E.C. Britz, Inleiding. In: Gerard Reve, De Avonden, Pretoria/Kaapstad 1986, p. 5-31. |
Jos Paardekooper, Gerard Reve: De Avonden, Apeldoorn 1986. |
Henk Reurslag, Han de Wit verplettert Frits van Egters. Een vergelijkend onderzoek van Heeresma's Han de Wit gaat in ontwikkelingshulp en Van het Reve's De Avonden, Baarn 1986. |
G.F.H. Raat, Veertig jaar ‘De Avonden’ van Gerard Reve, Utrecht 1988. |
lexicon van literaire werken 1
april 1989
|
|