| |
| |
| |
Wanda Reisel
Baby Storm
door Nora van Laar
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De eerste druk van de roman Baby Storm van Wanda Reisel (Willemstad, Curaçao, 24 november 1955) verscheen in 1996 bij uitgeverij Querido. In 2000 kwam de vierde druk uit. De vijfde druk verscheen in 2008 bij uitgeverij Maarten Muntinga als Rainbow Pocket 914.
Baby Storm bestaat uit vierendertig korte hoofdstukken. De hoofdstukken kennen geen titel, maar worden aangeduid met nummers uitgeschreven in letters. De hoofdstukken zijn weer opgedeeld in scènes met witregels ertussen. Deze witregels suggereren een sprong in tijd en/of van plaats.
Baby Storm bereikte in 1997 de shortlist van de Libris Literatuurprijs.
| |
Inhoud
De ik-vertelster werkt als receptioniste in een hotel. Ze doodt er de tijd met het lezen van goedkope romannetjes. Aan haar vorige baan bij de geliefde dierenpreparateur Johansen was een einde gekomen, toen haar baas ongeneeslijk ziek werd. Zijn medelevende reactie op haar mededeling dat haar vader op haar elfde zelfmoord had gepleegd, had haar voor het eerst doen beseffen dat ze veel verdriet had: ‘[...] in de ogen van Johansen zag ik ineens het gat in mezelf [...]. Er was dus een immens stuk van mezelf dat zelfs ik, of júíst ik, niet kende.’
Kort daarop was ze in crisis geraakt en nu - bijna zesentwintig jaar oud - voelt ze zich oud. Ze is alleen: haar moeder woont met haar nieuwe echtgenoot op Palma, haar twee jaar oudere zus Liliane runt een biologische geitenboerderij in de Pyreneeën. Contact met hen gaat voornamelijk per telefoon; de brieven die ze hun schrijft, verstuurt ze niet maar gooit ze in de vuilnisbak. De enige constanten in haar leven zijn een leguaan, die haar thuis en op haar werk gezelschap houdt, en achterbuurman Arnold Finster, een vijftiger die haar al acht jaar stalkt.
| |
| |
Maar dan maakt de vertelster kennis met Kiki, een werkstudente die als kamermeisje in het hotel werkt. Kiki woont samen met Kees, maar raakt in verwachting van haar geologie-professor Hugo Taats, door de vertelster ‘Huug Spuug’ genoemd. Wanneer de behandelend gynaecoloog opmerkt dat de zonnewind die op dat moment optreedt, ‘een kleine magnetische storm’ in het vruchtwater zal veroorzaken, ziet de vertelster dit als voorteken. Ze was er al van overtuigd voor iets groots in de wieg te zijn gelegd, baby Storm zal daar nu als ‘testbaby’ een rol bij gaan spelen. De zonnewind heeft trouwens ook invloed op haarzelf; hij lijkt zich ‘in mijn hersenen definitief genesteld te hebben, ik kan het horen waaien in mijn hoofd’.
Maar na de bevalling heeft Kiki weinig tijd voor de vertelster, die dan maar het gezelschap van haar oude schoolvriendin Sandra zoekt, een wilde meid die seks inzet om mannen voor haar karretje te spannen. Maar uiteindelijk bieden toch alleen de leguaan en Arnold soelaas. Wel lopen de ontmoetingen met de laatste steeds fout af, omdat de vertelster hem telkens weer moet afwijzen. Ze vraagt hem de brieven terug die hij uit haar vuilniszakken heeft gevist en springt van de pont.
Aan de overkant van het water mag ze zich drogen in het ‘uitkijkhok’ van ene Willem, nachtwaker in een lege cementfabriek. Bij hem voelt de vertelster zich thuis en al gauw beginnen de twee een verhouding. Wanneer Willem vertelt dat hij op expeditie gaat naar een vulkanisch onderwaterplateau bij Tonga in de Stille Zuidzee, besluit ze mee te gaan. Maar het verblijf op Tonga valt tegen en wanneer Willem de expeditie niet van de grond krijgt, keert ze alleen naar huis terug.
Thuis vindt ze een ontslagbrief van het hotel, ondertekend door manager B. Petterson. Wanneer ze de man daarop mishandelt, beseft ze dat ze van liefdesverdriet aan het doordraaien is: ‘Ik was niet krankzinnig, dat wist ik, maar de beelden hielden aan. Als dit soms Spijt, Missen, Overgave, kortom de door iemand begeerde Liefde was, dan wilde ik ervan verlost zijn.’ Wanhopig rent ze door de stad, maar de enige die helpt, is Arnold. Door hem gekalmeerd bedenkt ze: ‘Míjn chaotische gedachten, míjn obsessies, míjn pijn en al mijn vergeefse plannen, die moest ik eerst maar eens in overeenstemming met mijzelf zien te brengen.’
Ze neemt een baantje als bordenwasser in een Chinees restaurant. Daar beraamt ze de ontvoering van baby Storm met wie ze vanaf Marseille, ‘waar je zowel links- als rechtsaf kon’, wil wegvaren. Maar wanneer ze het plan tijdens een uitje naar de dierentuin ten uitvoer wil brengen, bedenkt ze zich en brengt ze het kind terug naar zijn moeder.
| |
| |
Daarna vraagt ze in een willekeurig hotel werk als kamermeisje. Deze baan bevalt goed, vooral omdat ze zich er kan inleven in de gasten. Nog eenmaal komt ze Sandra tegen, die zich tot man heeft laten ombouwen. Ook Arnold ontmoet ze nog een keer. Die is totaal ontredderd, omdat hij haar niet meer kan volgen nu ze 's avonds niet meer thuis is en geen vuilnis die hij kan doorzoeken, meer buitenzet. Maar als hij hoort dat zij gelukkig is, heeft hij daar vrede mee: daar is het hem altijd om gegaan.
Weer thuis ontruimt de vertelster de boel, waarop ze met alleen een koffer vertrekt. Bij Kiki valt ze doodziek op de bank. Haar vriendin strijkt haar over het voorhoofd en vertrekt om medicijnen te halen; intussen moet de vertelster op baby Storm passen. Maar die trekt aan het tafellaken, waarop alles omvalt en zelfs uit zijn verband raakt. Op een gevleugelde stier stijgt het kind, ineens heel volwassen lijkend, op. De vertelster gaat er bijna van in het goede geloven, maar beseft ook dat de jongen evengoed een moordenaar of verkrachter kan worden. Ze sluit haar ogen en weet dat ze zich geen zorgen meer hoeft te maken: ‘Niet om baby Storm en niet om de anderen. Ik kan rustig sterven voor mijn part. Maar ik ben nog jong. Ik kan zoiets makkelijk zeggen.’
| |
Interpretatie
Titel
De titel Baby Storm is meer dan alleen een verwijzing naar de pasgeborene die in het verhaal optreedt. Want hoe belangrijk het kind ook is, het is niet de hoofdpersoon: dat is de ik-vertelster. In de loop van het verhaal wordt zij zesentwintig, de leeftijd waarop de hersenen zijn volgroeid. Tot dan moet ze, met alle ups en downs, de ontwikkeling van kind tot volwassene doormaken, een proces dat als ‘babystorm’ kan worden gedefinieerd. Het feit dat dit ieders lot is, maakt de vertelster tot een Elckerlyc die een pelgrimstocht moet maken om te leren wat het leven waard is. In tegenstelling tot de andere figuren is zij daarom anoniem.
| |
Thematiek
Maar de vertelster neemt het groeiproces niet voor lief. Ze is boos op de volwassenen die stuk voor stuk denken dat hun zoon of dochter wel goed terecht zal komen. Dat is niet meer dan hoop, elk kind kan immers het verkeerde pad op gaan. Vanaf zijn geboorte staat hij er alleen voor: ‘Het leven was één ontdekkingstocht. Ja, maar dan wel eentje zonder gids.’
Maar de vertelster zou niet als iedereen zijn, als zij niet dezelfde fout maakte. Zij ziet baby Storm zelfs als het kind dat de mensheid voorgoed zal redden van de ellende van opgroeien!
| |
| |
Dit wordt haar ingegeven door Kiki's behandelend gynaecoloog, die zegt dat de boreling bijzonder zal zijn omdat de zonnewind die tijdens de zwangerschap plaatsvindt, een magnetische storm in het vruchtwater teweegbrengt. Kiki vindt in deze opmerking de naam voor haar kind, maar de vertelster ervaart de woorden als voorteken. Baby Storm is als Jezus; zijn familie - met een hoogst intelligente vader die al snel uit beeld verdwijnt en een moeder die met een ander samenleeft - heeft hij al mee. De zonnewind, toch een normaal natuurkundig verschijnsel waarbij geladen deeltjes ontsnappen van de oppervlakte van de zon, verandert hiermee in een soort goddelijke aanraking.
Maar het natuurverschijnsel nestelt zich ook in het hoofd van de vertelster, ze voelt het vocht in haar ‘hersenfjorden’ kolken. Gek vindt ze dat niet - ze stamt uit een familie waarvan iemand al eens wegens ‘profetengedachten’ is opgenomen -, maar tot dan toe heeft ze haar gedachten altijd voor zich weten te houden. Nu echter is ze als een vulkaan die op uitbarsten staat. Oorzaak van deze crisis ligt in het twee jaar daarvoor verworven besef dat de dood van haar vader een gat in haar heeft geslagen. Het betekende het eind van haar kinderlijke naïviteit.
Ze ontmoet nachtwaker Willem. Hij is als meneer Johansen, een wat oudere, zwijgzame man die aandacht voor haar heeft. Haar omgang met Willem leert haar wat liefde én liefdesverdriet is. Bovendien leert ze via hem dat de eerste indruk niet altijd de juiste is, want haar vriend blijkt uiteindelijk niet de gewenste steunpilaar, maar een dromer en stomme jaknikker. Daarbovenop ontdekt ze ook nog eens dat ze mensen kan missen, een gevoel dat de échte liefde misschien wel het meest benadert.... Haar laatste levensles is dat het beter is het leven, dat toch grotendeels uit toeval bestaat, in de juiste richting bij te sturen dan lethargisch op ‘het Grote’ te wachten.
Deze nieuwe levenshouding brengt de vertelster meteen in praktijk als bordenwasser in een restaurantkeuken. Daar, achter de afwasbak, schoont ze meteen haar hersenen op, met als uitkomst het plan om baby Storm te ontvoeren tijdens een uitje naar de dierentuin. Ze zal daarmee niet alleen de mensheid redden, maar meteen Kiki straffen die sinds haar moederschap niets meer van zich heeft laten horen. Tussen de dieren - het eerlijkste gezelschap dat er is, omdat zij nooit liegen of een masker opzetten - komt de vertelster echter tot inkeer.
Geheel alleen vervolgt ze haar levensreis. Heel bewust kiest ze voor het beroep van kamermeisje, heel bewust neemt ze afscheid van haar leguaan en heel bewust breekt ze met Finster. Bij Kiki thuis accepteert ze ten slotte dat baby Storm zijn eigen
| |
| |
levenswandel mag bepalen, al zou hij eindigen als moordenaar of verkrachter.
Met baby Storm, wegvliegend op een stier, wordt de goddelijke vergelijking afgerond. Het beeld doet de lezer denken aan de Mesopotamische demon Stierman of Sedu, vanboven mens, vanonder stier, soms afgebeeld met vleugels. Als bevruchter van een hele kudde is de stier verkrachter bij uitstek. Maar in de mythologie helpt Sedu de mens ook in zijn gevecht tegen het kwaad en de chaos. Baby Storms vertrek betekent dat de babystorm van de vertelster voorbij is: zij is volwassen.
| |
Vertelsituatie
Of het om blijvend succes gaat, wordt niet meer beschreven. Het verhaal beslaat alleen het laatste jaar van het groeiproces. Doordat de vertelster over deze fase vertelt vanuit een ik-perspectief, trekt ze de lezer haar wereld in. Die zal de chaos die daar heerst, moeten accepteren; alleen de in chronologische volgorde gebrachte verhaallijn - een enkele flashback daargelaten - is hem tot steun. Dat de vertelster geen scheiding aanbrengt tussen de realiteit en haar gedachten, maakt dat hij regelmatig moet gokken wat echt is en wat fantasie of misschien zelfs waan.
| |
Personages
Hier komt bij dat elk personage als volwassene rollen gaat spelen, afhankelijk van waar hij is en wie hij tegenover zich heeft. De vertelster leert dit wanneer ze zich als kamermeisje inleeft in de hotelgasten. Niet dat zij zichzelf daarbij vergeet, want met haar nieuwe beroep kiest ze voor een plaats aan de rand van de samenleving, een positie die aanpassing suggereert zonder zelfverloochening. Bovendien vindt haar werk vooral plaats op de scheiding tussen dag en nacht: een ander teken van die harmonie van de middenweg.
Deze ontwikkeling staat in contrast met die van andere personages. Sandra bijvoorbeeld verruilt haar ware ik voor een identiteit als compleet maatschappelijk aangepast mens. Willem daarentegen zal altijd naar zijn ware identiteit blijven zoeken, figuurlijk blijft hij op een (vulkanisch) eiland zitten zonder ooit de opening naar binnen te vinden; door water blijft hij gescheiden van de anderen. De vertelster is dan al teruggekeerd naar haar anonieme woonplaats aan de Noordzee. Voor haar geen exotische oorden meer, ze zal het doen met wat ze heeft.
Door deze opzet worden de personages typen, bepaald door de mate waarin ze zich conformeren aan de regels van de maatschappij. Een uitgebreid karakter of uiterlijk krijgen ze daarom nauwelijks mee. Neem Finster. De lezer weet niet meer van hem dan dat hij een lelijke vijftiger is met bakkenbaarden en een bril met zwart montuur. Als enige in het verhaal heeft hij geen maatschappelijke positie: hij zit thuis tussen het van zijn ouders geërfde antiek of volgt de vertelster als haar schaduw.
| |
| |
Eigenlijk verschilt hij nauwelijks van haar: beiden zijn nog sterk verbonden aan hun jeugd en leunen bovendien zó sterk op elkaar dat het de vraag is wie nou eigenlijk wie begluurt! De twee vormen een eenheid die zo hecht is, dat men zich kan afvragen of ze niet een en dezelfde persoon zijn. Finster is dan de duistere zijde van de vertelster, het haar onbekende deel waar ze haar verdriet over de dood van haar vader heeft weggestopt. Wanneer ze zichzelf heeft gevonden en haar verdriet geaccepteerd, heeft ze de man niet meer nodig: de Vatersuche waar Finster onderdeel van is, is voorbij.
| |
Genre
Mogelijkerwijze zijn ook de andere figuren afsplitsingen van de vertelster. Baby Storm zou dan het vleesgeworden groeiproces zijn, Sandra de periode waarin seksuele verlangens zich ontwikkelen, Kiki de volwassen staat. Wanneer de figuren het toneel verlaten, betekent dit dat de vertelster hen geïntegreerd heeft. Voorgoed verdwijnen ze tussen de coulissen, die óf door eilanden en vulkanen worden gevormd óf door een stadsachtergrond. Deze tweeledige enscenering sluit nauw aan bij de beschrijving van het menselijk karakter als zowel biologisch als pedagogisch-sociologisch bepaald. Met de beschrijving van de ontwikkeling van kind tot volwassene is Baby Storm een ontwikkelingsroman pur sang.
| |
Thematiek
Maar de wijze van presenteren is, zoals eerder gezegd, voor de lezer niet altijd even gemakkelijk. Om het werkelijk allemaal te begrijpen zal hij de taalconstructie die hij voor zich heeft, moeten doorgronden. Dat taal het middel bij uitstek is de ander te bereiken, leert hij van de vertelster. Aanvankelijk heeft die voornamelijk contact met haar medemens via de telefoon, een indirect communicatiemiddel. Brieven zeggen haar meer, al gooit ze die meestal weg. Maar via die snippers houdt ze wél voeling met Finster, met zichzelf dus: zaken opschrijven helpt blijkbaar bij het ordenen van de geest. Echte communicatie bestaat uiteindelijk toch bij de gratie van direct contact en is dan meer dan taal alleen. Een woord, een liefdevol gebaar, zelfs alleen de aanwezigheid van een vertrouwd iemand kan volstaan.
Maar de vertelster is er niet zeker van of de lezer dit er allemaal uithaalt; misschien heeft hij het boek alleen maar opgeslagen om de eigen sores te vergeten. In dat geval is hij als de figuren in het verhaal die denken dat het gras aan de overkant altijd groener is; de beginzin van het verhaal wijst hierop: ‘Het is eigenlijk een misselijkmakende gedachte dat mensen in boeken altijd over de kleinzielige levens van anderen willen lezen, zodat hun eigen leven er voor even misschien iets minder miezerig uit zal zien.’
| |
| |
| |
Stijl
Deze zin zet meteen de toon van het verhaal. Het zal gaan om één lange oprisping van spreektaal, een monologue intérieur met als leidraad associatie in plaats van logica. Emotionele momenten worden gevat in soms paginalange zinnen. Maar ook droog taalgebruik werkt in dit geval: ‘Meneer Hekster en mama zijn getrouwd en papa heeft zich in de duinen door z'n kop geschoten.’ Grootse begrippen krijgen een hoofdletter: ‘Spijt’, ‘Missen’ en ‘Liefde’. Voor nadruk volstaat in alle andere gevallen de cursivering, te vinden in bijvoorbeeld de spot met het boerenbestaan van zus Liliane in de Pyreneeën: ‘Idolaat van geiten ineens. Leuke oude bergwegjes. Enig contact met de plaatselijke wijnboeren.’ Zijn er geen geschikte woorden voorhanden, dan worden die gemaakt: ‘oorvaginistisch’, ‘mondzerig’. Is er overtuigingskracht nodig, dan volgt een aforisme: ‘Mensdom dierenrijk, zeg ik altijd’, of ‘In wat de mensen de diepste leugen noemen ligt de hoogste waarheid’. De vertelster vertelt zoals het in haar opkomt en laat haar fantasie daarbij de vrije loop. Als Finster kan de lezer niets anders dan volgen.
| |
Context
In al haar teksten werkt Reisel, die naast verhalende fictie ook toneelteksten en film- en televisiescenario's schrijft, steeds weer het idee uit dat onder de rationele, beregelde werkelijkheid een gevoelswereld schuilgaat waarin chaos heerst. Wanneer de verhalen vorderen, dringt de emotionele binnenwereld van de personages door de maatschappelijk bepaalde buitenkant heen en worden inhoud en structuur steeds chaotischer. Verhaallijn en personages zijn daaraan ondergeschikt.
Het hoofdthema van Baby Storm wordt opnieuw uitgewerkt in Die zomer (2008), ook een roman over een opgroeiend meisje, een meisje bovendien met een vriendin die veel weg heeft van Sandra. In dit boek speelt overspel weer een rol, al gaat het deze keer om de vader en niet de moeder. Echtbreuk komt ook voor in Jacobi's tocht (1986), Een man een man (2000), Witte liefde (2004) en Nacht over Westwoud (2011). Jacobi's tocht kent bovendien al het thema van de, al dan niet gefantaseerde, levensreis. Andere terugkerende motieven in Reisels werk zijn de obsessieve vriendschap, het onverwerkte sterfgeval en het terugverlangen naar de kindertijd als levensfase waarin alles nog goed was.
In een interview met Elisabeth Lockhorn voor Vrij Nederland verwijst Reisel naar aanleiding van haar associatieve stijl naar het surrealisme: ‘Alleen Belcampo en Bordewijk hebben van die surrealistische boeken geschreven. Ik heb daar altijd
| |
| |
van gehouden. Dada en het surrealisme vond ik een bevrijding van de knellende logica. De verbeelding is een prachtige ontsnappingsroute.’
| |
Waarderingsgeschiedenis
Baby Storm werd door de pers gemengd ontvangen. Negatief oordelende recensenten richtten hun pijlen vooral op de onbegrijpelijkheid van het verhaal. Dit vindt men onder meer bij Hans Goedkoop (NRC Handelsblad), Jacob Moerman (Drentse Courant) en Annemiek Neefjes (Vrij Nederland). In De Stem schrijft Johan Diepstraten: ‘Baby Storm is een totaal onsamenhangende roman, maar dat is eigenlijk nog niet eens het grootste euvel. Het is vooral het aanvankelijk humoristische toontje van deze zesentwintigjarige “ik” dat op den duur steeds meer begint te irriteren. Voortdurend worden de gebeurtenissen gekoppeld aan allerlei filosofietjes en relativerende opmerkingen die naarmate de roman vordert steeds goedkoper worden. Baby Storm bestaat uit een stroom van betekenisloze woorden. En de irritatiegrens is helemaal bereikt als je dan ook nog eens wordt geconfronteerd met een lelijke zin, die misschien wel eens de essentie van deze roman kan verduidelijken: “Dat je een vergissing gemaakt had maar dat dat nooit meer terug te draaien viel omdat er niemand is geweest die heeft gezegd dat het op kon raken.”’
Het oordeel valt positiever uit wanneer de roman meer op thema en motieven dan op verhaallijn wordt besproken. Dit is te zien bij T. van Deel (Trouw), Willem Kuipers (de Volkskrant), Robert Anker (Het Parool), Doeschka Meijsing (Elsevier), Bart Vervaeck (De Morgen) en Ingrid Hoogervorst (De Telegraaf). Als voorbeeld een citaat van Jaap Goedegebuure (HP/De Tijd): ‘Van enig verhaal in de geijkte zin is in Baby Storm nauwelijks sprake. De charme van dit grillige boek is eerder gelegen in de associatieve kracht waarmee het ene woord het andere uitlokt. [...] De taal staat hier op de automatische piloot en daartegen moet de logica het afleggen.’
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Hans Goedkoop, Gevoelens bij de vuilnis; Wanda Reisel beklaagt een hedendaagse Emma Bovary. In: NRC Handelsblad, 8-3-1996. |
T. van Deel, Wie niet aangeraakt wordt, sterft af. In: Trouw, 15-3-1996. |
Willem Kuipers, McLeods geloof in de kracht van Surinamers. In: de Volkskrant, 20-3-1996. |
Robert Anker, Een storm van haat. Meeslepende roman van Reisel. In: Het Parool, 22-3-1996. |
Arnold Heumakers, Het gat in mezelf. In: de Volkskrant, 22-3-1996. |
Jacob Moerman, ‘Baby Storm’ van Wanda Reisel is totaal onsamenhangende roman...: een stormvloed van feitjes. In: Drents Courant, 28-3-1996. |
Johan Diepstraten, ‘Baby Storm’ merkwaardige roman van Wanda Reisel...: van weerzin naar waarachtigheid. In: De Stem, 5-4-1996. |
Jaap Goedegebuure, Op de automatische piloot. In: HP/De Tijd, 5-4-1996. |
Annemiek Neefjes, Wachten op het Grote Iets. In: Vrij Nederland, 6-4-1996. |
Brigitte Jonkers, Baby Storm. Boek van Wanda Reisel. In: Brabants Dagblad, 3-5-1996. |
André Matthijsse, Wanda Reisel zaait verwarring. In: Haagsche Courant, 3-5-1996. |
Elsbeth Etty, Troost is een woord dat ik niet kende. Gesprek met schrijfster Wanda Reisel. In: NRC Handelsblad, 15-5-1996. (interview) |
Doeschka Meijsing, Staren naar Venus. Moderne wanhoop bij Wanda Reisel. In: Elsevier, 18-5-1996. |
Bart Vervaeck, Wanda Reisel. ‘Baby Storm’. De haaibaarheidsfactor. In: De Morgen, 31-5-1996. |
Ingrid Hoogervorst, ‘Baby Storm’: rare, maar boeiende roman. In: De Telegraaf, 30-7-1996. |
Christiane Kuby, Wanda Reisel. Baby Storm. In: Surplus, nr. 4, juli-augustus 1996, jrg. 10, p. 39. |
Onno Blom, Het literaire landschap van Wanda Reisel. In: Trouw, 17-3-1998. (interview) |
Elisabeth Lockhorn, ‘Schrijven is een betere manier van leven’. In: Vrij Nederland, 1-1-2005. (interview) |
Zie ook www.wanda.reisel.net
lexicon van literaire werken 96
november 2012
|
|