| |
| |
| |
Brigitte Raskin
Het koekoeksjong
door Joris van Hulle
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De roman Het koekoeksjong van Brigitte Raskin (*1947 te Aarschot) verscheen in 1988 bij uitgeverij Kritak te Leuven. Van het boek, dat in 1997 reeds aan een veertiende druk toe was, werden tot op heden 50 000 exemplaren verkocht.
Met Het koekoeksjong maakte Brigitte Raskin haar officiële debuut in de literatuur. Voordien was zij wel al geruime tijd bezig als journalist en publicist. Daarom verklaarde zij: ‘Ik schrijf graag en doe het al lang. Wat meebrengt dat ik met gemengde gevoelens aankijk tegen het laatste woord op de achterflap van dit boek, “een debuut”. Het lijkt wel minachting voor wat hieraan vooraf is gegaan.’ Maar ze verklaarde ook: ‘De journalistiek voldeed me al lang niet helemaal, ik wilde verder, maar ik had er de tijd niet voor. Toen ik veertig werd, dacht ik bij mezelf: nu of nooit. Ik had het gevoel dat ik mijn tijd aan het verliezen was.’
De roman die inclusief het voorwerk en de aantekening 135 bladzijden beslaat, bestaat uit negen romeins genummerde hoofdstukken. Aan de tekst gaat een motto vooraf uit het werk Is dit een mens? van Primo Levi (1992; oorspronkelijke uitgave 1947). Het citaat, waarin Levi betoogt dat er ‘twee duidelijk onderscheiden mensengroepen bestaan, de verlorenen en de geredden’, levert Brigitte Raskin haar maatschappijkritische uitgangspunt, dat met het verhaal over ‘het koekoeksjong’ wordt ingevuld. In haar aantekening aan het slot van de roman wijst de auteur er onder meer op dat de hoofdfiguur - in het boek Frans Maes geheten - een andere familienaam kreeg, ‘dat was een voorwaarde om gerechtelijke en andere dossiers te mogen inzien’.
Voor Het koekoeksjong kreeg Raskin in 1989 de ako Literatuurprijs, het jaar daarop werd de roman bekroond met de Prijs van de Vlaamse lezer. Nog voor het boek de ako Literatuurprijs had gekregen, had het in Vlaanderen al drie drukken beleefd. Pas na deze bekroning werd het ook in Nederland opgemerkt, omder meer doordat het toen verscheen onder het imprint Meulenhoff, de uitgeverij die toen samenwerkte met Kritak.
| |
| |
| |
Inhoud
I
Adèle V., verpleegster op de kraamafdeling van het Sint-Vincentius ziekenhuis, gaat op het Antwerpse stadhuis de geboorte aangeven van ‘Frans Martin’. De vader van het kind is onbekend. Voor Louisa D., de moeder, is het het tweede kind.
Zo'n vijftig jaar later is de vertellende ik (de schrijfster zelf) op zoek naar meer gegevens over Frans Maes, die al zeventien jaar dood blijkt te zijn. Ze wil een boek over hem schrijven. Ze krijgt een afschrift van de geboorteakte, voor haar het begin van een fascinatie voor de man wiens geschiedenis haar nooit meer los zal laten. Meteen ook maakt zij duidelijk hoe zij te werk zal gaan: ze zal zich aan de feiten houden. Daarom citeert zij bijvoorbeeld letterlijk de tekst van de geboorteakte. Toch onderkent zij van begin af aan het probleem waarvoor het schrijven van Frans Maes' levensverhaal haar stelt: ‘Zijn verhaal blijft levenloos, tenzij het opgevuld wordt door overblijfselen, aangedikt door verbeelding, aangekleed door getuigenissen.’ De schrijfster denkt daarbij ook terug aan het verhaal van haar eigen geboorte, zoals het haar werd verteld door haar oudste zus en dat fel contrasteert met het verhaal van de geboorte van Frans Maes.
In een klooster in Bertem ontmoet de schrijfster zuster Geertruida, de vroegere Adèle V., die als 22-jarige leerlingvroedvrouw de geboorte van Frans Maes meemaakte. Van de bevalling herinnert de non zich niets meer. In haar verbeelding vult de verteller dan maar zelf het verhaal van de geboorte in. Verrassend is dat de stokoude kloosterzuster zich eensklaps herinnert dat ze tram 8 moest nemen om van Sint-Vincentius naar de stad te gaan.
| |
II
Op haar zoektocht verneemt de auteur dat Louisa D. haar tweede kind in Duitsland heeft ‘opgeraapt’. In 1939 trouwt ze met Louis Maes, terwijl ze al in verwachting is van haar derde kind. Louis Maes erkent haar twee andere kinderen. Van een priester in Leuven, die zich over Frans Maes had ontfermd, verneemt de ik dat Frans' stiefvader in het gekkenhuis van Geel heeft gezeten. In Geel kan zij het dossier van Louis Maes inkijken. Toch interesseert zij zich eigenlijk alleen voor Frans, die zijn vader nooit is komen opzoeken. Daarop volgt een uitweiding van de schrijfster over haar eigen vader, die dement is en haar nu veel zorgen baart. Even blikt de ik daarbij al vooruit: haar vader zal na zijn dood herleven in de verhalen die over hem zullen worden verteld.
Dossiers zeggen nooit een zinnig woord over wat iemand bezielde. Zo ook in het geval van Louis Maes: waarom hij met Louisa D. is getrouwd, kan niet meer worden achterhaald. Wel
| |
| |
heeft de schrijfster vernomen dat Louisa D. op zekere dag met de noorderzon vertrokken is, nadat ze de kleine Frans had achtergelaten bij Vuile Jef, een alcoholistische kleermaker. Later zal blijken dat dit voor Frans het enige thuis zal zijn dat hij ooit heeft gehad. In februari 1952, ‘zo vertelt de overlevering’, werd Louisa D., 36 jaar oud, dood op straat gevonden. De schrijfster bezoekt de plaats waar Frans ooit heeft gewoond, maar het raakt haar niet echt, zeker wanneer ze terugdenkt aan haar bezoek aan Auschwitz-Birkenau, waar de tijd wel is blijven stilstaan. Toch loopt zij even de school binnen waar Franske lager onderwijs heeft gevolgd.
In 1942 wordt Frans Maes, op aandringen van verpleegster Irène P., in het kindertehuis Good Engels geplaatst. Na twee maanden trekt de kleuter weer bij Vuile Jef in. Franske wordt in de buurt door iedereen graag gezien, zo vertellen onder anderen Maria en Alice, die ooit in dezelfde straat woonden. In 1951 sterft Vuile Jef. Frans Maes verblijft op dat moment in een vakantiekamp. Helena D. wilde zich wel over hem ontfermen, maar had geen plaats in haar woning. De nu 82-jarige ‘madame Lea’ herinnert zich nog heel goed dat ze Franske bijna dagelijks ontmoette.
Pater Jan brengt de jongen na de dood van Vuile Jef naar het Don Bosco-tehuis in Vremde, waar hij hem soms gaat ophalen om naar de Grijze Kat te gaan, zijn club voor straatjongens. Die club bestaat nog steeds en wordt nu geleid door Theo B., die een klasgenoot van Frans Maes was. Van Theo B. krijgt de schrijfster een boekje mee dat ooit werd geschreven door Pater Jan. Het heet In de stroomrafeling en bevat onder meer het geromantiseerde levensverhaal van ‘Jefke’, alias Frans Maes, tussen zijn eerste en veertiende levensjaar.
| |
III
Frans Maes verblijft niet lang in het tehuis in Vremde. In augustus 1952 al verhuist hij naar Sint-Amands aan de Schelde, waar hij bij onderpastoor Jan gaat wonen. Hij wordt hulpje bij een binnenschipper.
De schrijfster vertelt hoe ze als kind gek was op legpuzzels. Wat ze nu doet, lijkt daar heel sterk op, ‘passend, zoekend, draaiend met de levensstukjes van Frans Maes’. De moeilijkheid is echter dat diens leven niet in te kaderen valt. Van de schipper van wie Frans zijn eerste baantje heeft gekregen, verneemt ze dat de jongen enorm opkeek tegen onderpastoor Jan, dat hij een goed karakter had en altijd deed wat men hem vroeg.
In het najaar van 1952 wordt Frans winnaar van de Peppinowedstrijd van de Gazet van Antwerpen, een sociale actie die een verdienstelijke jongen wil steunen die door het lot niet de kansen heeft gekregen om zich terdege te ontwikkelen. In het her- | |
| |
inneringsalbum van de verkiezing van ‘de sympathiekste arme’ wordt de schrijfster geconfronteerd met foto's van de veertienjarige Frans Maes. Deze ervaring is verwarrend voor haar, want ‘Frans Maes, die voor mij al een fictief personage geworden is, hooguit een papieren werkelijkheid, wordt weer van vlees en bloed’. In 1956 verlaat Frans Maes Sint-Amands om een opleiding tot mecanicien te volgen.
| |
IV
Nieuwjaarsdagen 1957: samen met een aantal anderen wordt Frans, havenarbeider op dat moment, door de politie opgepakt omdat ze een filmvoorstelling hebben verstoord. Van de opleiding tot mecanicien is niets terechtgekomen, hij leefde er maar op los. Naar zijn zus Jeanne heeft hij nooit omgekeken. De schrijfster gaat haar wel opzoeken. Jeanne vertelt dat zij haar broer twee keer in haar leven gezien heeft. Toch is duidelijk dat ze de herinneringen aan hem van zich heeft afgeschoven. De schrijfster weidt even uit over haar eigen broers en zussen, met wie ze nauwe relaties onderhoudt.
Verder staat vanaf nu het geld centraal in Frans' leven. In 1960 wordt hij voor het stelen van een zak gerst veroordeeld en vanaf dat moment wordt het voor hem moeilijk om werk te vinden in de haven. Ook als taxichauffeur gaat het fout: op een dag verdwijnt hij met de dagopbrengst en weer wordt hij veroordeeld. Uit zijn strafregister blijkt dat er zes dossiers over hem bestaan. Tenslotte vlucht hij weg uit Antwerpen.
| |
V
Frans Maes belandt in Mechelen, waar hij in afwachting van werklozensteun of van vast werk steun krijgt van de ‘Commissie van Openbare Onderstand’. De schrijfster mag zijn dossier inkijken en heeft daarbij het gevoel ‘een leven in te kijken dat te grabbel ligt op de rommelmarkt van de samenleving’. Regelmatig werken zit er voor Frans niet in. Bovendien moet hij nog een gevangenisstraf uitzitten voor een veroordeling uit zijn Antwerpse tijd. In de gevangenis krijgt hij bezoek van Pater Jan, die daar later in zijn boekje Biecht uit de gevangenis relaas van zal doen. Bij haar bezoek aan de gevangenis ervaart de schrijfster hoezeer zij buitenstaander blijft; zij is immers geen veroordeelde.
Maes wordt van Mechelen overgeplaatst naar Merksplas, een half-open instelling, waar hij in de zakkenplakkerij wordt tewerkgesteld. Op 8 juli 1965 komt hij vrij. Terug in Mechelen komt hij keer op keer in aanvaring met de commissie van openbare onderstand, omdat hij zijn schulden niet kan of wil terugbetalen. Ondertussen vindt hij werk in Leuven.
| |
VI
De schrijfster kan, nu ze eenmaal aan de puzzel is begonnen, niet ophouden voordat de prent compleet is. Leidraad daarbij is voor haar de zin van de Oostenrijkse toneelschrijver Grillparzer: ‘Een mensenleven is helaas zo weinig, een mensen- | |
| |
lot echter betekent zoveel.’ Zij gaat praten met Edgard P., de vriend van Frans Maes in diens ‘studententijd’. Wanneer Edgard haar vertelt dat hij een boek aan het schrijven is over zijn politieke opvattingen, vraagt de auteur zich af waar zij nu precies mee bezig is: ‘Is het mij om Frans Maes te doen of om mezelf, om dat boek dat ik op mijn veertigste wil baren over mijn leven of over een leven dat ik mijzelf inbeeld?’
Frans probeert ondertussen voet aan de grond te krijgen in Leuven. Mei '68: de schrijfster gaat op kamers wonen in Leuven, ‘onze levens kwamen in een stroomversnelling terecht, [...] de teerlingen voor onze persoonlijkheid werden geworpen’. Edgard vertelt dat Frans in die tijd weer vaak in geldnood zat. De schrijfster heeft achterhaald dat hij onder meer zijn ziekenhuisrekeningen - hij werd driemaal opgenomen met longtuberculose - niet kon betalen. Daarom vlucht hij ook in Leuven van het ene adres naar het andere. Edgard zorgt ervoor dat Frans een kamer krijgt in het studentenhuis waar hij zelf ook logeert. Af en toe brengt Frans een meisje mee naar zijn kamer. In het voorjaar van 1970 verhuist Frans naar een andere kamer.
| |
VII
De schrijfster is een vriendin gaan opzoeken die toentertijd in Leuven met haar op kamers zat in het huis waar ook Çois (Frans) een kamer had. Beide vriendinnen waren als redacteur betrokken bij het studentenweekblad Universitas. De schrijfster herinnert zich dat ze Çois niet mocht, ze vond hem een pooiertype. Haar vriendin herinnert zich dat ze ooit eens een politieke discussie hebben gevoerd in het kamertje van Çois en dat die daarbij rare dingen zei. Ook priester Henri B., die in die jaren Universitas leidde, herinnert zich Çois slechts vaag en anekdotisch. Çois blijft zich uitgeven voor student en hier en daar iets verdienen als kelner. Nu zij zijn spoor is blijven volgen, wordt de schrijfster overvallen door de weerzin voor de intimiteit die ze met hem heeft opgebouwd, daar waar ze hem nooit zelfs maar een hand heeft gegeven toen hij haar kamerbuur was.
In juni 1970 koopt Frans een auto, een zware Mercedes diesel. Een maand later zal hij ermee verongelukken. Hier denkt de schrijfster terug aan de Volkswagen-kever van Rob, haar eerste grote liefde. De auto was gehuurd, maar daar gaf ze niet om. Haar relatie met Rob zou een half jaar duren, tot ook hij verongelukte.
| |
VIII
Zaterdag 11 juli 1970: de dag van het fatale ongeval van Çois. De dag voordien was hij nog platen gaan lenen bij de schrijfster omdat hij 's avonds als diskjockey het trouwfeest van twee pedagogen ging opluisteren. Rond half drie die zaterdagmorgen vertrekt Çois samen met vijf anderen terug naar Leuven. In Olsene doet zich het vreselijke ongeval voor: vier doden
| |
| |
- onder wie Çois - en twee gewonden. Het dossier van het ongeluk brengt alleen in een geijkte taal verslag van de gebeurtenissen. Wanneer de schrijfster de plaats van het ongeval bezoekt, denkt zij eraan terug dat zij geen zeventien jaar heeft gewacht om de plek te zoeken waar Rob verongelukte. Alleen: daar in Aarschot wordt ze verblind door het besef dat de tijd nooit omkeert; in Olsene voelt ze niets.
Frans Maes wordt op 15 juli in Olsene begraven. De schrijfster woont de uitvaart bij, ‘en dat was dat, de begrafenis van een zwerfkat die dood langs de weg lag en door de gemeente moest worden opgeruimd’. Toch voelde ze toen reeds dat ‘hij’ - het koekoeksjong - zich aan haar vastklampte, dat hij haar niet meer zou loslaten en zij tenslotte in 1987, het moment dat zij haar boek over hem schrijft, haar inhaalmanoeuvre zou starten.
| |
IX
De tekst van de overlijdensakte wordt geciteerd. Het commentaar van de schrijfster: de man stierf zoals hij geboren is, in handen van mensen die niets met hem te maken hebben. En over haar schrijfonderneming zegt ze: ‘Ik heb zijn skelet gevonden en dat aangedikt met woorden en zinnen en citaten, zo precies mogelijk, niet eens gehinderd door sympathie voor de man.’ De laatste met wie zij nog over Frans Maes wil spreken, is de grafmaker van Olsene. Die brengt haar bij een nieuw graf, dat boven dat van Frans Maes is aangelegd. Zo werd Frans Maes een verstekeling, tot op het kerkhof.
| |
Interpretatie
Titel
Aanvankelijk zou de roman De verstekeling gaan heten. Uiteindelijk koos Raskin echter voor de titel Het koekoeksjong: Haar hoofdfiguur Frans Maes heeft nooit een echt thuis gehad. Zelfs na zijn dood komt hij letterlijk in een vreemd nest terecht: de grafmaker heeft wat er van hem overbleef wat dieper in de grond gestopt om er een ander bovenop te kunnen leggen. Zo is Frans altijd een anoniem iemand gebleven.
| |
Thematiek
Het koekoeksjong is in de eerste plaats een document humain. Daarin brengt Raskin verslag uit van de zoektocht naar de feiten uit het leven van Frans Maes. Ze probeert daarbij zo objectief mogelijk te werk te gaan, ‘niet gehinderd door sympathie voor de man’: zo is de roman uitgegroeid tot het portret van een zwerfkat, een verstotene die nooit en nergens zijn plaats in de maatschappij heeft gevonden.
Daarnaast is het verhaal van Frans Maes ook de kapstok voor de auteur om zich op haar veertigste te bezinnen over haar jeugd, haar eerste grote liefde en de idealen van de woelige
| |
| |
jaren zestig. Het is duidelijk dat Raskin de idealen van toen relativeert. Sporadisch laat de schrijfster ook iets los over haar eigen Werdegang: afkomstig uit een katholiek burgerlijk milieu is ze - mede onder invloed van de sfeer in de jaren zestig - geevolueerd tot een linkse houding. In de roman legt ze er sterk de nadruk op dat zij toen wel heel naïef was om te geloven dat de maatschappij ook echt veranderd kon worden. Blijft tenslotte het verhaal van Rob, haar eerste geliefde: ook hij verongelukte, net als Frans Maes, in 1970. Beiden zijn, op een identieke manier en in hetzelfde jaar dus, uit het leven van Raskin verdwenen. Volgens J. Flamand ‘vormt Rob waarschijnlijk de echte aanleiding voor het verhaal van Frans Maes’. In een bredere context geven beide thematische lijnen een stuk Vlaamse mentaliteitsgeschiedenis weer, gaande van de sociale voorzieningen tot en met de seksuele revolutie en het linkse intellectualisme van de jaren zestig.
| |
Stijl
De roman vertoont duidelijk kenmerken van de onderzoeksjournalistiek. De auteur heeft tientallen mensen bezocht die Frans Maes gekend hebben, ze heeft dossiers geraadpleegd en de plaatsen bezocht waar haar hoofdfiguur verbleven heeft. Zij rapporteert de lezer over haar bevindingen, citeert vaak letterlijk uit officiële documenten, laat af en toe de personen die zij heeft ontmoet aan het woord. Zo wordt de vrij levenloze geschiedenis van Frans Maes omgebogen tot een tekst vol afwisseling.
Toch blijft het moeilijk Het koekoeksjong bij een of ander (literair) genre onder te brengen. Jan Flamand hierover: ‘Het is geen roman omdat het allemaal waar gebeurd is. Het is geen documentaire omdat het geen objectief relaas van de feiten bevat. Het is geen biografie omdat de innerlijke ontwikkeling van Frans Maes nauwelijks aan bod komt. Het is geen autobiografie omdat Raskin hier niet haar volledige levensgang uit de doeken doet.’
| |
Vertelsituatie
De vertellende ikfiguur, duidelijk de schrijfster zelf, blijft gedurende het hele verhaal aan het woord. Zo creëert Raskin, hoe nauwgezet het relaas van het leven van Frans Maes ook wordt weergegeven, een zekere afstandelijkheid tegenover haar onderwerp. Vanuit haar positie als ikverteller geeft zij commentaar en plaatst ze bepaalde feiten, die op zich eigenlijk nauwelijks betekenisvol zijn, in een bredere context. Een duidelijk voorbeeld hiervan is het moment dat de ik, bij het bekijken van een foto uit haar studententijd, over Frans Maes noteert: ‘Hij was een onheilsbode vanaf het begin van de tragedie.’
| |
Opbouw
Het koekoeksjong wordt lineair-chronologisch verteld. Opvallend is wel dat het eerste en het laatste hoofdstuk elkaars
| |
| |
spiegelbeeld zijn: het tekenen van de geboorteakte staat tegenover het tekenen van de overlijdensakte. Hiermee wordt de cirkel van leven en dood gesloten.
| |
Context
Het koekoeksjong is enerzijds geschreven vanuit de bedoeling de figuur van Frans Maes tot leven te wekken. Brigitte Raskin zei daarover: ‘Ik heb het gevoel dat ik een monumentje heb opgericht voor Frans Maes, geen onbekende soldaat, maar een onbekende marginaal.’ Door het lot van Frans Maes te beschrijven geeft ze betekenis aan zijn onbeduidende leven, maar in ruimere mate is de reconstructie van zijn leven ook een monument voor het lot van alle verlorenen. Anderzijds is de roman een duidelijk voorbeeld van het maatschappijkritisch engagement van Raskin, waarvan de wortels in de jaren zestig liggen.
In het motto zegt Primo Levi dat ‘een land als des te beschaafder [geldt] naarmate de wetten die de armen beletten om al te arm en de machtigen om al te machtig te worden er beter functioneren’. Met het verhaal van Frans Maes toont Raskin dat Vlaanderen op dat vlak sterk in gebreke blijft.
| |
Waarderingsgeschiedenis
De kritieken die over Het koekoeksjong verschenen, zijn in twee golven totstandgekomen. Toen het boek in 1988 verscheen, werd het praktisch uitsluitend in Vlaanderen besproken. Pas toen het in 1989 met vijf andere kandidaten op de shortlist van de ako Literatuurprijs kwam te staan, werd het ook in Nederland besproken. Raskin daarover: ‘In Nederland had ik al gewonnen, in die zin dat mijn boek ineens werd gerecenseerd.’
De ontvangst in Vlaanderen was niet onverdeeld gunstig. Jan Flamand looft de ‘bewonderenswaardige grondigheid en vasthoudendheid waarmee Raskin dit futiele leven heeft gereconstrueerd.’ Volgens Bert Claerhout ‘heeft het boek al te weinig origineels te bieden om te boeien’.
Ronduit enthousiast is de reactie van Hans Warren, die later in de ako-jury zou zetelen die het boek bekroonde. Hij vindt dat Raskin indrukwekkend debuteert: voor hem is ‘Het koekoeksjong van alle in 1988 verschenen nieuwe Nederlandstalige werken misschien wel het boek dat me het diepst getroffen heeft’.
Na de ako-nominatie en meer nog na de bekroning werd de roman in alle Nederlandse kranten en tijdschriften gerecen- | |
| |
seerd. Ook nu waren de reacties genuanceerd. Koos Hageraats vindt dat het boek in zijn geheel ‘een zeker respect’ afdwingt, maar hij heeft moeite met ‘de grote hoeveelheid Vlaamse zinswendingen die nergens voor nodig zijn omdat er ook Nederlandstalige uitdrukkingen voor bestaan’. En volgens J. Huisman is het boek ‘te veel document en te weinig literatuur. De waarheid wordt niet gelogen, zoals het hoort in de literatuur, maar meestal braaf opgelepeld’. Maar Tom Verbeeten vindt Het koekoeksjong ‘een onthullend document’.
Een betekenisvol gegeven in verband met de waardering van Het koekoeksjong is het feit dat het boek nu al meerdere jaren als een casestudy wordt gebruikt op een aantal Vlaamse sociale hogescholen.
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Brigitte Raskin, Het koekoeksjong. Leuven 1988.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
K. Hemmerechts, Klaarkomen en journalistiek. In: De morgen, 3-6-1988. |
R. Demeester, Frans Niemand. In: Knack, 29-6-1988. |
B. Claerhout, Sterven in de sixties. In: De standaard, 30-7-1988. |
C. Alleene, Frans Maes, een kelner die student wilde zijn. In: Het volk, 25-8-1988. |
J. de Belie, Twee niemandskinderen. In: De rode vaan, september 1988. |
J. Flamand, Een klein schriel mannetje. In: Dietsche warande & Belfort, nr. 7, september 1988. |
A. van Beneden, Met één boek ben je nog geen schrijver. In: Knack-Weekend, nr. 38, september 1988 (interview). |
K. Osstyn, biografisch. In: Ons erfdeel, nr. 4, september-oktober 1988. |
J. Gerits, Het koekoeksjong. In: Streven, nr. 10, oktober 1988. |
Y. Kroonenberg, Vagebond. In: NRC Handelsblad, 19-11-1988. |
H. Warren, Brigitte Raskin debuteert indrukwekkend. In: Provinciale Zeeuwse courant, 24-12-1988. |
I. Schoenmaker, De reconstructie van een leven. In: Surplus, nr. 6, januari-februari 1989. |
B. Kuipers, Het koekoeksjong: een puzzel met veel ontbrekende stukken. In: Haarlems dagblad, 20-4-1989. |
L.Th. Vermij, De bloedeloze waarheid achter Frans M. In: De groene Amsterdammer, 26-4-1989. |
K. Hageraats, Een lotgeval. In: De tijd, 5-5-1989. |
T. Verbeeten, Minutieus rapport van een obsessie. In: De Gelderlander, 6-5-1989. |
D. Meijsing, Het enige wat ik wil is schrijven. In: Elsevier, 13-5-1989 (interview). |
J.V.G., Brigitte Raskin wint ako-prijs met ‘verslag van een obsessie’. In: De morgen, 20-5-1989. |
J. Huisman, Vlaamse debutante overdonderd door prijs. Brigitte Raskin zelfs nooit getipt als winnaar. In: Algemeen dagblad, 20-5-1989. |
N. Scheepmaker, Koekoeksjong. In: Brabants nieuwsblad, 23-5-1989. |
L. de Keyzer, Als deze euforie voorbij is. In: Het nieuwsblad, 25-5-1989 (interview). |
A. Koopman, Over die ene, nooit levende mens. In: Arnhemse courant, 26-5-1989. |
C. Spoor, Cultureel liefdewerk. In: De tijd, 26-5-1989. |
J.-H. Bakker, De echo van een auto-ongeluk. In: Rotterdams nieuwsblad, 27-5-1989 (interview). |
J. Vranckx, Ik ben plotseling terechtgekomen in een carrousel. In: Het Binnenhof, 30-5-1989. |
H. Werkman, Het koekoeksjong van Bri- |
| |
| |
gitte Raskin. In: Nederlands dagblad, 10-6-1989. |
H. Egberts, Het is niet gemakkelijker na de ako-prijs. in: De Limburger, 15-6-1989 (interview). |
M. van Nieuwenborgh, Ik heb voor een zwerfkat een monumentje opgericht. In: De standaard, 1-11-1989 (interview). |
lexicon van literaire werken 38
mei 1998
|
|