| |
| |
| |
Sybren Polet
Mannekino
door Pieter de Nijs
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De roman Mannekino van Sybren Polet (pseudoniem van Sybe Minnema, *1924 te Kampen) verscheen in 1968 bij uitgeverij De Bezige Bij in Amsterdam. Er verschenen acht herdrukken; de laatste druk dateert van 1994. De ondertitel luidt: Een realistische fabel. Als motto's zijn twee citaten opgenomen uit The Concise Oxford Dictionary.
Het boek kent geen duidelijke hoofdstukindeling: de verschillende verhaalfragmenten zijn van elkaar gescheiden door grotere delen wit. Ze worden afgewisseld met tekstcitaten die in een afwijkend lettertype zijn gezet. Polet heeft de herkomst van deze citaten verantwoord in een literatuurlijst die achterin het boek is opgenomen. Soms, in overgangen tussen tekstfragmenten en in gesprekken tussen verhaalpersonages bijvoorbeeld, zijn tekstdelen weggelaten en vervangen door puntjes.
| |
Inhoud
De twee belangrijkste verhaalpersonages zijn Lokien, reclametekstschrijver, en Guido Jagt. In het begin van het boek ziet Lokien vanuit zijn kantoorraam een jongetje het plein oversteken en naar het gebouw toekomen. Hij herkent het jongetje met een schok: hij gaat in zijn bureaustoel zitten en wacht af.
Zijn bezoeker is Guido Jagt: hij komt Lokien een tweetal reclameslagzinnen verkopen die hij heeft verzonnen. Guido is een vroegrijp en intelligent jongetje. Op vierjarige leeftijd was hij al een rekenwonder. Sinds die tijd heeft hij geld verdiend met de verhuur van autopetten, het oplossen van prijsvragen en het verkopen van postzegels. Hij spaart, omdat hij zijn vader, die artsenbezoeker is, de gelegenheid wil geven zijn medicijnenstudie af te maken. Hij verbergt dat hij een wonderkind is en op school doet hij zich voor als een middelmatige leerling. Guido heeft maar één echte vriend, Martinus. Martinus is invalide en Guido duwt hem vaak in zijn rolstoel door de stad. Wanneer Guido 9 jaar is, begint de omgang met zijn leeftijdge- | |
| |
noten hem te vervelen. Hij bedenkt dat hij een andere manier moet verzinnen om sneller geld te verdienen en ziet in dat hij daarvoor de hulp van volwassenen nodig heeft. Al snel heeft hij een geschikt ‘slachtoffer’ uitgekozen: notaris Riphagen. Wanneer de notaris hem en een vriendje, Tonnie, meeneemt naar de duinen, maakt Guido enkele compromitterende foto's. De foto's wekken de suggestie dat Riphagen pedofiel is en Guido gebruikt ze om de notaris te chanteren. Hij dwingt Riphagen geld voor hem te beleggen en voor hem in de voetbaltoto te spelen.
Dan krijgt Guido een lumineuze inval: hij wil een café beginnen dat wordt bevolkt door langharige en modieus geklede poppen. Via Riphagen neemt hij een architect in de arm die een schets maakt, die gebaseerd is op zijn eigen ideeën. De notaris voert de sollicitatiegesprekken voor de positie van café-manager met kandidaten die Guido heeft geselecteerd. Guido houdt het verloop daarvan in het oog door een kijkgaatje in de deur van een kast in het kantoor van Riphagen. Hij doopt het café ‘Mannekino’. Het blijkt een doorslaand succes.
Dat Guido Lokien twee reclameslogans wil verkopen blijkt slechts een voorwendsel: hij vraagt Lokien om Riphagen te ‘vervangen’. Hij zegt dat hij Lokien ‘vertrouwt’, maar hij heeft wel een detectivebureau ingeschakeld om Lokien te ‘screenen’. Lokien gaat akkoord met het voorstel om Guido te helpen, op voorwaarde dat Guido Riphagen de compromitterende foto's teruggeeft. Guido doet dat, maar Lokien houdt een serie afdrukken voor zichzelf achter. Guido begint Lokien en diens vrouw Miriam geregeld te bezoeken. Hij stelt Lokien allerlei vragen, vooral over seksualiteit. Ze gaan samen uit eten en brengen een bezoek aan Mannekino. Omdat zijn moeder voortdurend last heeft van koude voeten, ontwerpt Guido elektrisch verwarmde schoenen. Wanneer deze blijken te functioneren, besluit hij ze in serie te laten produceren. Als nieuwe zaakwaarnemer kiest hij Houwink, de eigenaar van een agentuur in werkkleding. Op het kantoor van Houwink krijgt Guido zelfs een eigen bureau en telefoon. Het kantoor heeft een eigen ingang, zodat niemand van het overig personeel Guido kan zien wanneer hij met Houwink zijn zaken doorspreekt.
Guido wordt, wanneer hij op een bankje zit te lezen, door een vijftal jongens in elkaar geslagen. Om wraak te nemen organiseert hij een ‘veldslag’: hij stelt een legertje samen van jongens uit de buurt en leidt zelf als een kleine veldheer de strafexpeditie.
Met zijn vriendje Martinus gaat het slecht: hij raakt steeds verder verlamd en lijdt veel pijn. Guido betaalt een aantal medische experts om hem te onderzoeken, maar Martinus' ziekte
| |
| |
blijkt ongeneeslijk. Martinus vraagt hem te helpen een eind aan zijn leven te maken en Guido geeft hem een aantal slaaptabletten.
Guido dwingt Lokien om hem mee te nemen op een vakantiereis naar Frankrijk. Wanneer hij Lokien vraagt om voor hem te komen werken, reageert deze zijn opgekropte ergernis af: hij zegt tegen Guido dat hij moet verdwijnen. Guido reageert als een verwend kind: ‘Nee, krijste hij, stampvoetend. U moet van mij blijven! U moet, u moet, u moet!’ Lokien duwt Guido daarop van een berghelling.
Guido overleeft de val en komt er met een gebroken arm en een lichte hersenschudding af. Lokien heeft last van wroeging en lijdt aan angstdromen, waarin hij denkt te worden achtervolgd door groepen hyperintelligente kinderen. Staande voor zijn kantoorraam vraagt hij zich af wat er later van Guido zal worden. Dan ontdekt hij de jongen beneden op straat. Hij gaat aan zijn bureau zitten en wacht af wat er komen gaat.
| |
Interpretatie
Vertelsituatie
Met uitzondering van enkele passages waarin een ik-figuur aan het woord is, wordt het verhaal verteld vanuit personaal perspectief. Dat perspectief wisselt gedurig tussen de twee verhaalpersonages, Guido en Lokien. Het is echter niet altijd duidelijk of met de ‘hij’ in de tekst wordt geduid op Guido of op Lokien. In het begin van het verhaal, dat vooral bestaat uit het relaas van Guido, is er slechts een naamloze ‘hij’: de naam Lokien duikt pas in het tweede deel van het verhaal op. In het laatste ‘hoofdstuk’ is Lokien kort als ik-verteller aan het woord.
| |
Titel / Motto's
De twee motto's uit The Concise Oxford Dictionary, die Polet voorin het boek heeft opgenomen, vormen een eerste aanwijzing voor de interpretatie van de titel. Voor de volledigheid volgen deze motto's hieronder:
măn'ĭkĭn, nl Little man, dwarf; artist's lay figure*; anatomical model of the body; small tropical American bird.
[f. Du manneken, dim. of MAN]
* lay figure (ger), n. Jointed wooden figure of human body used by artists for arranging drapery on etc; unimportant person, nonentity; unreal character in novel etc.
[lay f. obs. layman lay figure f. Du leeman (led joint)]
Letterlijk verwijst de titel naar het café ‘Mannekino’, dat
| |
| |
wordt bevolkt door etalagepoppen (mannequins) met een menselijk uiterlijk. De meeste cafébezoekers vergeten dat ze met poppen te doen hebben: ze kennen ze een ‘eigen’ leven toe, er wordt met de poppen gepraat, ze worden gezoend en zelfs geknepen. Soms leidt dat tot excessief gedrag: zo verbiedt een dronken cafébezoeker een pop zijn tijd nog langer te verbeuzelen in het café. Een vrouw herkent tijdens een politie-identificatie in één van de poppen zelfs haar aanrander. Mensen zijn in café ‘Mannekino’ overigens niet altijd gemakkelijk van poppen te onderscheiden: de obers lijken op poppen en de poppen op obers.
| |
Thematiek / Motieven
Titel en motto's samen verwijzen bovendien naar de thematiek van de imitatie of mimicry: het nagebootste, geïmiteerde of onechte leven. De titel Mannekino heeft dan ook allereerst betrekking op Guido, die jong en klein is, maar desondanks het leven van een volwassene nabootst. Dat lukt hem maar ten dele. De scène waarin Guido aan de vrouw van Lokien vraagt of hij haar naakt mag zien eindigt niet voor niets met Guido die als een baby op haar schoot in slaap valt. Guido wordt herhaaldelijk als ‘een klein monster’ afgeschilderd en soms letterlijk vergeleken met een pop. Zo wordt hij in een droom- of fantasiescène, die zich afspeelt in de zeventiende-eeuwse havenbuurt van Amsterdam beschreven als ‘het goedgevoede regentenjong [...]; een levensgrote, aangeklede pop’.
Maar Guido is niet de enige die kunstmatig leven wordt aangewreven. Overal in het boek worden mensen tot poppen gereduceerd. Guido's vriendje Martinus uit enkele keren de wens om zijn lichaamsdelen te laten vervangen door plastic prothesen. En wanneer Lokien en Guido inbreken in een warenhuis, weten ze te voorkomen dat ze door de nachtwaker worden betrapt door zich als etalagepoppen voor te doen.
De tegenstelling tussen verstand en gevoel speelt in verband met het ‘kunstmatig leven’ een belangrijke rol. Guido's gedrag tegenover volwassenen heeft iets van een goed geprogrammeerde robot. Hij put zijn kennis over mensen uit standaardwerken over psychologie, economie of krijgskunde. Hij is vooral geïnteresseerd in boeken waarin menselijk gedrag wordt ontrafeld of voorgeschreven en waarin wordt uitgelegd hoe mensen kunnen worden beïnvloed of gemanipuleerd. Veel van dat menselijk gedrag en van menselijke behoeften blijkt dan ook voorspelbaar: juist daarop baseert Guido zijn economisch succes.
Guido manipuleert ook direct het leven van de volwassenen die hij ‘nodig heeft’, met name dat van Riphagen en (later) van Lokien. Maar hij faalt wanneer hij stuit op dieperliggende emoties als haat en liefde. Zijn kennis van seksualiteit beperkt
| |
| |
zich tot datgene wat fysiologisch waarneembaar of constateerbaar is. Dat verklaart ook waarom hij Lokien en diens vrouw voortdurend lastig valt met vragen over seksualiteit. Doordat hij zijn manipulatietechnieken baseert op handboekkennis over menselijk gedrag en (inter)menselijk functioneren, blijft de manier waarop hij zijn ‘slachtoffers’ bestuurt en controleert beperkt tot een verstandelijke analyse. (In die zin functioneren de tekstcitaten die Polet door het boek heen heeft gestrooid ook als objectiverend commentaar op de handelingen van Guido.)
Guido denkt dat hij de manier van reageren van Riphagen en ook van Lokien kan voorzien en dat hij dus op hen kan ‘vertrouwen’, maar hij heeft geen rekening gehouden met irrationeel en emotioneel gedrag. Hij kan dus niet voorzien dat Riphagen zich koste wat kost, zelfs ten koste van zijn reputatie, van hem wil bevrijden. En de geschiedenis herhaalt zich met Lokien. Hoewel Lokien zich heeft voorgenomen dat het met hem niet zover zal komen als met Riphagen (hij heeft geen zin ‘een marionet’ te worden), wordt ook hij meer en meer door Guido geregeerd. Hij kan zich alleen maar van Guido bevrijden door hem, zoals aan het eind van het verhaal blijkt, letterlijk te laten vallen. Net als Riphagen geeft Lokien gehoor aan een irrationele opwelling van afkeer jegens Guido's zelfverzekerde manipulaties. Wanneer hij Guido zegt dat die moet verdwijnen, ontpopt zich in Guido het kind: stampvoetend en gillend geeft hij uiting aan zijn onmacht om Lokien aan zich verbonden te houden. Met het circulaire einde van het boek blijft het overigens onduidelijk of Lokien erin slaagt zich van Guido te bevrijden.
Toch wordt Guido niet uitsluitend als een gevoelloze ‘robot’ geschetst: zijn doel is tenslotte vooral om veel geld te verdienen teneinde zijn vader te kunnen laten studeren (Polet draait hiermee de gebruikelijke vader-zoonrelatie om, iets wat hij ook doet in Breekwater, met de verhouding tussen de jonge Lokien en de oudere Breekwater). Ook tegenover zijn vriendje Martinus toont hij zich niet zonder gevoel: hij besteedt een groot deel van zijn verdiensten aan artsen van wie hij het vermoeden heeft dat zij Martinus kunnen genezen. Desondanks moet Guido uiteindelijk bekennen dat hij tegenover de dood net zo machteloos is als tegenover grillig menselijk gedrag: al zijn pogingen om zijn vriendje Martinus te redden en voor zich te behouden mislukken. Er is in verband met de boven aangehaalde woordenboeklemma's een tweede interpretatie van belang. Man'ikin betekent immers ook ‘onbelangrijk persoon’ en ‘onwerkelijk karakter’ of ‘irreëel romanpersonage’. Kenmerkend hiervoor is de volgende dialoog tussen Guido en notaris
| |
| |
Riphagen. De notaris noemt Guido een ‘onwaarschijnlijk jongetje’, waarop Guido repliceert: ‘Waarom onwaarschijnlijk? Bent u waarschijnlijk?’ Polet speelt niet alleen met het feit dat ieder romanpersonage een marionet is in handen van de auteur en dat het ‘leven’ van een romanfiguur dankzij de auteur een (waarschijnlijk of onwaarschijnlijk) leven is; hij suggereert eveneens dat Guido mogelijk in de roman een ‘onwerkelijk personage’, een ‘nonentity’ of een niet werkelijk bestaand personage is. Deze tweede mogelijkheid geeft het verhaal een extra dimensie. Herhaaldelijk wordt gesuggereerd dat Guido slechts een mentale projectie is van Lokien en dus slechts bestaat in diens overspannen fantasie. In dit verband speelt het thema van het veranderlijke of veranderbare verleden (een thema dat Polet ook in zijn eerste twee romans, Breekwater en Verboden tijd aansnijdt) een belangrijke rol. Lokien vraagt zich naar aanleiding van zijn eerste kennismaking met Guido af waarom deze naar hèm is toegekomen: ‘Waarom? Wat is er in mijn verleden dat hem een mogelijkheid biedt mij te chanteren?’ Wanneer Lokien zich dat verleden voor ogen probeert te halen, lukt dat niet: ‘het enige dat hij zich duidelijk voor de geest kon halen was zijn onmiddellijke verleden [...], de rest, alles wat daarvoor plaatsgevonden had, ontglipte hem.’ Wat hij zich van zijn verleden als kind herinnert, is grijs en wordt overschaduwd door ‘flarden van Guido's verhaal’. Het is dus mogelijk om de figuur van Guido te interpreteren als het (gefantaseerde, maar niet gerealiseerde) verleden van Lokien, waardoor deze zich achtervolgd voelt. Dat verklaart bijvoorbeeld waarom Lokien het gevoel heeft dat iemand hem volgt. Daarop wijst ook de achternaam van Guido: Jagt.
De suggestie dat Guido een afsplitsing is van Lokien wordt benadrukt door de plotselinge persoonsverwisselingen en perspectiefverschuivingen die Polet toepast. Guido is zich er geregeld van bewust dat hij fysiek tegen volwassenen moet opkijken en dat zij omgekeerd op hem neerkijken. Mannekino begint en eindigt niet voor niets met een scène waarin Lokien vanuit het raam van zijn kantoor naar beneden op straat kijkt en in de menigte een klein figuurtje ontwaart, in wie hij Guido herkent. Kort daarop krijgt Lokien wanneer hij een zebrapad oversteekt ‘het gevoel even klein te zijn als het figuurtje dat hij enkele uren tevoren vanuit de hoogte had waargenomen’. Lokien daalt zelfs letterlijk af tot het niveau van de jonge Guido en dringt zich via dit soort persoons- of perspectiefverschuivingen als verhaalpersonage in Guido's verhaal. Dat Tonnie in de duinen één keer Lokien wordt genoemd is geen verschrijving, net zomin als het feit dat Lokien zich verplaatst ziet in de doodzieke Martinus, die door ‘chirurg’ Guido wordt
| |
| |
gerustgesteld over zijn aanstaande operatie. Ook blijkt Lokien plotseling te figureren als een klasgenootje van Guido en vecht hij als één van de aanvoerders in Guido's privé-leger.
Een opvallend beeld in de roman is dat van het groeiende hoofd. Guido heeft verschillende keren het gevoel dat zijn hoofd opzwelt en andere hoofden insluit, dat zijn hoofd te klein is, of dat zijn gedachten voor zijn hoofd te groot zijn om te omvatten. ‘Hij wilde zich verwijden, verwijden tot in het oneindige, en het oneindige lag buiten hem: HIJ WILDE ERUIT.’ Een enkele keer komt het hem voor alsof ‘zijn bewustzijn zelfstandig was geworden en onafhankelijk van hem weg wilde gaan, wilde uitbreken’. Letterlijk gezien kan dit worden geïnterpreteerd als Guido's wil om zich los te maken van degenen die hem in zijn groeimogelijkheden beperken: van zijn ouders bijvoorbeeld, of van de volwassenen die hij als kind nodig heeft om datgene wat hij zich ten doel heeft gesteld te verwezenlijken. In die betekenis valt dit ‘losmaken’ te interpreteren als een variant van het geboorte-motief dat in het werk van Polet geregeld terugkeert.
Maar de kreet ‘Ik wil eruit!’ kan ook worden geïnterpreteerd als een poging van een mentale projectie (Guido) om zich van zijn oorspronkelijke schepper (Lokien) vrij te maken, of andersom: van Lokien die zich van een hersenschim (Guido) probeert te bevrijden. De Wispelaere benadrukt in zijn interpretatie (in de eerste druk van Mannekino achterin de roman afgedrukt onder de titel: ‘Drie realistische fabels van Sybren Polet’) dat Lokien Guido beschrijft als zijn schaduw: dat wijst erop dat Guido een soort afsplitsing of een dubbelganger is van Lokien, een fantasiefiguur (misschien wel de projectie naar het verleden van de persoon die Lokien zelf had willen zijn). Lokien projecteert datgene wat oorspronkelijk een innerlijk psychisch proces is tot een uitwendige gebeurtenis. Daarop wijst onder meer het antwoord van Guido op de vraag van Lokien waarom hij naar hem is toegekomen: ‘U hebt mij naar u toe laten komen.’ Lokien heeft met andere woorden zijn eigen schaduw opgeroepen; dat hij zich verzet tegen Guido valt te verklaren uit het feit dat hij zich door die schaduw bedreigd voelt. In termen van de dieptepsychologie van Jung houdt een ontmoeting met de eigen schaduw een ontmoeting in met het ‘zelf’: men wordt zich aldus bewust van het inferieure deel van de eigen persoonlijkheid.
De Wispelaere bespreekt Mannekino overigens in onderlinge samenhang met de twee eerder verschenen romans van Polet, Breekwater en Verloren tijd. Het dubbelgangermotief speelt in die eerste drie romans inderdaad een belangrijke rol. In Breekwater kunnen de beide belangrijkste personages, Breek- | |
| |
water en Lokien, als afsplitsingen gezien worden van een eerder gegeven verhaalpersonage, Godgegeven. Mannekino kan dus analoog aan Breekwater worden geïnterpreteerd als een roman waarin een romanpersonage in een geestelijke crisistoestand een fictief personage in het leven roept als een afsplitsing van zichzelf. Het verhaal dat zich dan ontwikkelt, speelt zich af op de grens van (verhaal)fictie en (verhaal)werkelijkheid; het is een verhaal waarin verzonnen gebeurtenissen, droom en fantasie zonder duidelijk onderscheid door de verhaalwerkelijkheid heen zijn geweven.
Vanwege de circulaire opbouw van de roman blijft het overigens in het midden of Lokien erin slaagt zich definitief aan zijn ‘schaduw’ te ontworstelen. De interpretatie van de figuur van Guido als een mentale projectie van Lokien heeft wel consequenties voor het tijdsverloop in de roman: als alle vertelde gebeurtenissen zich in Lokiens geest zouden hebben afgespeeld, dan zou er binnen de roman geen tijdsverloop zijn.
In allerlaatste instantie kan de kreet ‘Ik wil eruit’ ook nog als een uiting gezien worden van een romanfiguur die zich probeert te ontworstelen aan de te beperkte begrenzing die hem door zijn creator - de auteur - is opgelegd: wederom een spel dus tussen verhaalfictie en werkelijkheid.
In verband met de interpretatie van de verhaalpersonages als ‘poppen’ of ‘onwaarachtige’ figuren is het interessant om te wijzen op de visie van Jacq Vogelaar. Vogelaar poneert dat de boeken van Polet modellen zijn met behulp waarvan de (maatschappelijke) werkelijkheid kan worden onderzocht. Polets verhaalfiguren zijn geen psychologische gestalten, maar ‘modelfiguren’ of ‘karakter-maskers’; de onmogelijkheid om een persoonlijkheid te ontwikkelen vormt zelfs een kernthema bij Polet. Zo'n ‘karakter-masker’ treft men bijna letterlijk aan bij notaris Riphagen, die twee gezichten lijkt te hebben. Guido's dubbelzinnigheid is daarvan een variant: om niet het slachtoffer te worden van zijn genialiteit moet hij bewust het normale nabootsen, wat dus ook inhoudt: stelselmatig fouten maken. Vogelaar ziet in Guido een ‘karikaturaal monstrum van de “volwassen wereld”’, een ‘homunculus’ die als een automaat goede antwoorden geeft op vragen of de (economische) succesformule van deze maatschappij in praktijk brengt. Guido neemt zijn boekenkennis letterlijk en slaagt. Hij is slechts werkelijk infantiel wanneer er persoonlijke gevoelens (gevoelens van liefde of haat, seksualiteit) in het spel komen.
| |
| |
| |
Context
Mannekino valt niet los te zien van Polets andere ‘Lokienromans’, Breekwater (1961), Verboden tijd (1964), De sirkelbewoners (1970) en De geboorte van een geest (1974). Polet legt die relatie zelf nadrukkelijk door in zijn romans steeds opnieuw de figuur van Lokien te laten opduiken. De Wispelaere ziet in de drie eerste romans van Polet een ontwikkeling in de Lokien-figuur: Lokien raakt in een crisis, die ontstaat vanuit het besef dat hij in zijn schrijversambitie is mislukt: in Breekwater was hij nog een beginnend romancier, in Verboden tijd is hij vertaler, in Mannekino tenslotte is hij reclametekstschrijver. Dit correspondeert met een problematiek die in de romans van Polet vaker wordt aangestipt: de problematiek van het verleden namelijk, waardoor de toekomst wordt geregeerd: dat een mens evenzeer wordt bepaald door wat hij niet heeft gedaan als door wat hij wel heeft gedaan.
Polets romans werden in de jaren zeventig vaak als ‘ander’ of ‘experimenteel’ proza gekwalificeerd (soms zelfs: gediskwalificeerd) en geplaatst in de trend van prozavernieuwing die inzette met de nouveau roman. Vogelaar verzet zich tegen deze kwalificatie. Hij noemt Polets proza wat ‘experimenteren’ betreft niet spectaculair en karakteriseert het liever als ‘proefondervindelijk proza’, ‘d.w.z. niet per definitie tegengesteld aan rationeel denken’. Polets hoofdpersoon is vergelijkbaar met de experimentele mens uit Musils Der Mann ohne Eigenschaften. ‘Het eksperiment betreft individuen die een sociaal gedrag instuderen.’
In de kritiek in latere jaren wordt steeds meer de opvatting hoorbaar dat Polet werkt vanuit een literatuuropvatting die zoekt naar een evenwicht tussen traditie en experiment.
| |
Waarderingsgeschiedenis
Mannekino werd over het algemeen lovend ontvangen. De interpretatie van de eerste drie romans van Polet, die De Wispelaere als een soort uitleiding op Mannekino gaf, heeft de kritiek echter zeer duidelijk gestuurd. In bijna iedere bespreking valt de naam van De Wispelaere en wordt er expliciet ingegaan op diens interpretaties. Fokkema ziet zelfs van een diepergaande analyse af ‘omdat Mannekino gevolgd wordt door een verhelderend essay van Paul de Wispelaere’.
Poll maakt bezwaar tegen de nadrukkelijke diepzinnigheid en complexiteit die De Wispelaere met betrekking tot de roman suggereert. Als (voorzichtig) bezwaar tegen de roman
| |
| |
noemt hij dat ‘door de concentratie op Lokien en zijn schaduw, Lokien en uiteraard ook de schaduw, in een vacuüm komen te zweven. De relatie tussen ik en de anderen [...] is in dit boek zo opzettelijk tot ik zonder anderen gereduceerd dat niet alleen de dramatische kracht van het verhaal er onder lijdt, maar ook het portret van de ik, van Lokien dus.’ Hij vindt de roman desondanks het lezen waard; Polet toont zich meer ‘meester van het experiment’ dan bijvoorbeeld Bernlef, Raes en Astère Michel Dhondt, aldus Poll.
Ook Buddingh' verzet zich tegen een al te diepgravende interpretatie: hij noemt Mannekino in de eerste plaats ‘een zeer pakkend verhaal’, ook al is het dan ‘symbolisch’. Polet verliest zich naar zijn idee niet als andere auteurs in de symboliek. Dat het boek ‘een zeer gecompliceerde constructie’ is, maakt de lezer alleen maar bewust van ‘het denkwerk dat aan het schrijven ervan vooraf is gegaan’.
Het is opvallend hoe vaak Guido een ‘typische sf-creatie’ wordt genoemd (de kwalificatie wordt onder meer gebruikt door Brinkman en Buddingh'). Misschien wreekt zich hier dat Polet zich eerder had geafficheerd als kenner van de sf-literatuur.
Het meest curieus is de interpretatie van Brinkman, die in de dubbelfiguur Guido/Lokien een moderne Jezus/Satan ziet. Net als Fokkema suggereert hij dat de slotscène een allusie bevat op het verhaal van Jezus, die in de woestijn wordt verleid door Satan.
Voor deze bespreking is gebruik gemaakt van:
Sybren Polet, Mannekino. Vierde druk, Amsterdam 1977.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Paul de Wispelaere, Drie realistische fabels van Sybren Polet. In: Nieuw Vlaams tijdschrift, nr. 9, 1968, jrg. 21, p. 898-920. (Ook in: Sybren Polet, Mannekino. Amsterdam 1968, p. 270-303). |
K.L. Poll, Om de brij van de eerste persoon. In: NRC, 1-1-1969. |
Paul de Wispelaere, Nieuwe realistische fabel van Sybren Polet. In: Het vaderland, 4-1-1969. |
Wim Brinkman, Niet meer reumatisch maar pneumatisch. In: De groene Amsterdammer, 3-2-1969. |
R.L.K. Fokkema, Gecompliceerde trilogie van Sybren Polet. In: Trouw, 18-2-1969. |
C. Buddingh', Polet schreef realistische fabel. In: Het parool, 1-3-1969. |
Fons Sarneel, De reductietechniek van Sybren Polet. In: Vrij Nederland, 1-3-1969. |
Marcel Janssens, Sybren Polet en het personage. In: Dietsche warande & Belfort, nr. 7, september 1969, jrg. 114, p. 536-541. (Ook in: M. Janssens, Het naakt en het roze. Antwerpen 1986, p. 164-171, onder de titel: ‘Mannekino en het personage’). |
J. Bernlef, Mannekino. Fabel met koddig resultaat. In: Algemeen dagblad, 19-7-1969. |
J.F. Vogelaar, Sybren Polet: de hoofdpersoon heet niemand. In: K. Fens, H.U. Jesserun d'Oliveira & J.J. Oversteegen, Literair lustrum 2. Een overzicht van vijf jaar Nederlandse literatuur. 1966-1971. Amsterdam 1973, p. 238-250. |
Georges Wildemeersch, De auteur als literaire cirkel-bewoner. In: De Vlaamse gids, nr. 5, 1976, jrg. 60, p. 36-46. |
H.R. Heite, H. Verdaasdonk & Paul de Wispelaere (red.), De liternatuur van Sybren Polet. Amsterdam 1980. |
lexicon van literaire werken 29
februari 1996
|
|